ARREST VAN HET HOF VAN 10 MEI 1960. - (REGERING VAN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND TEGEN HOGE AUTORITEIT VAN DE E. G. K. S.). - ZAAK NO. 19/58.
Jurisprudentie
Franse uitgave bladzijde 00471
Nederlandse uitgave bladzijde 00481
Duitse uitgave bladzijde 00483
Italiaanse uitgave bladzijde 00457
Engelse bijz. uitgave bladzijde 00225
Deense bijz. uitgave bladzijde 00181
Griekse bijz. uitgave bladzijde 00395
Portugese bijz. uitgave bladzijde 00401
Samenvatting
Partijen
Onderwerp
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1 . FUNDAMENTELE EN DUURZAME MOEILIJKHEDEN - HANDELEN VAN DE HOGE AUTORITEIT - BEGRIP
( VERDRAG E.G.K.S . ARTIKEL 37 )
2 . VERVOER - DISCRIMINATIEVERBOD - BEGRIP VERGELIJKBAARHEID
( VERDRAG E.G.K.S . ARTIKEL 70 )
3 . VERVOER - BIJZONDERE BINNENLANDSE VERVOERTARIEVEN - CRITERIA
( VERDRAG E.G.K.S . ARTIKEL 70 )
4 . VERVOER - BIJZONDERE BINNENLANDSE VERVOERTARIEVEN - SCHADE - AFWEZIGHEID - ONGERECHTVAARDIGDE GOEDKEURING
( VERDRAG E.G.K.S . ARTIKELEN 2, 3, 70 )
5 . VERVOER - BIJZONDERE BINNENLANDSE VERVOERTARIEVEN - UITZONDERLIJK KARAKTER - VOORWAARDEN VOOR VERLENING
( VERDRAG E.G.K.S . ARTIKEL 70 )
1 . HET "HANDELEN" VAN DE HOGE AUTORITEIT IN DE ZIN VAN HET EERSTE LID VAN ARTIKEL 37 MOET ALDUS WORDEN UITGELEGD, DAT HET ALLEEN DOELT OP EEN HANDELEN DAT REEDS HEEFT PLAATSGEHAD, NIET OP EEN BESCHIKKING WELKE DE HOGE AUTORITEIT ZICH VOORSTELT EVENTUEEL TE ZULLEN GEVEN .
2 . ( VGL . SAMENVATTING VAN HET ARREST 3 - 18, 25 EN 26-58, NO . 2 )
3 . ( VGL . SAMENVATTING VAN HET ARREST 3 - 18, 25 EN 26-58, NO . 4 )
4 . ( VGL . SAMENVATTING VAN HET ARREST 3 - 18, 25 EN 26-58, NO . 5 )
5 . ( VGL . SAMENVATTING VAN HET ARREST 3 - 18, 25 EN 26-58, NO . 6 )
2 . IN HET GEVAL VAN DISCRIMINATIE BEDOELD IN ARTIKEL 70, LID 1, MOET UITSLUITEND WORDEN GELET OP DE OMSTANDIGHEDEN VAN HET VERVOER EN MOET DERHALVE DE VERGELIJKBAARHEID TUSSEN DE VERSCHILLENDE LIJNEN EN VESTIGINGSPLAATSEN WORDEN BEOORDEELD UIT HET OOGPUNT VAN HET VERVOER .
3 . DE BIJZONDERE TARIEVEN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 70, LID 4, ZIJN NIET ALLEEN DIE WELKE IN HET BELANG DER ONDERNEMINGEN ZIJN INGESTELD, DOCH OOK DIE WELKE DE ONDERNEMINGEN VOORDEEL OPLEVEREN, ZODAT, OOK INDIEN EEN BIJZONDER TARIEF IS INGESTELD OM REDENEN DIE MET HET BELANG VAN DE BEGUNSTIGDE ONDERNEMING NIET VAN DOEN HEBBEN, DE TOEPASSING VAN ARTIKEL 70, LID 4, GEENSZINS IS UITGESLOTEN OF BEPERKT .
4 . DE OMSTANDIGHEID DAT DE AFWEZIGHEID VAN BIJZONDERE TARIEVEN DE RENTABILITEIT VAN EEN ONDERNEMING ONGUNSTIG BEINVLOEDT HEEFT NIET TOT GEVOLG, DAT DEZE TARIEVEN THANS MET DE BEGINSELEN VAN HET VERDRAG IN OVEREENSTEMMING ZIJN, NOCH DAT BIJ TOEPASSING VAN ARTIKEL 70, LID 4, DE HOGE AUTORITEIT OP GROND VAN DE ARTIKELEN 2 EN 3 GEHOUDEN IS DEZELVE GOED TE KEUREN .
5 . EEN ONDERSTEUNINGSTARIEF IS ALLEEN IN UITZONDERLIJKE GEVALLEN IN OVEREENSTEMMING MET HET VERDRAG, IN HET BIJZONDER INDIEN DE ONDERNEMING NADELEN ONDERVINDT WELKE WORDEN VEROORZAAKT DOOR FACTOREN VAN NIET-ECONOMISCHE AARD; EEN DERGELIJK TARIEF IS ALLEEN GELDIG VOORZOVER DE ONDERNEMING DAARDOOR IN STAAT IS, ZICH AAN NIEUWE OMSTANDIGHEDEN AAN TE PASSEN OF NADELEN TE BOVEN TE KOMEN, DIE DOOR HAAR NIET TOE TE REKENEN OMSTANDIGHEDEN ZIJN ONTSTAAN .
658J0003 /
IN DE ZAAK :
REGERING VAN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND,
VERTEGENWOORDIGD DOOR MR . W . VON SIMSON, ADVOCAAT BIJ HET OBERLANDESGERICHT TE DUSSELDORF, EN
PROF . DR . PH . M(HRING, ADVOCAAT BIJ HET BUNDESGERICHTSHOF TE KARLSRUHE,
VERZOEKSTER,
TEN DEZE DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE TEN KANTORE VAN MR . W . VON SIMSON TE BERTRANGE/LUXEMBURG,
TEGEN
HOGE AUTORITEIT VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR KOLEN EN STAAL,
VERTEGENWOORDIGD DOOR DR . W . MUCH, JURIDISCH ADVISEUR BIJ DE HOGE AUTORITEIT, ALS GEMACHTIGDE,
BIJGESTAAN DOOR PROF . DR . H . P . IPSEN, HOOGLERAAR AAN DE UNIVERSITEIT TE HAMBURG,
VERWEERSTER,
TEN DEZE DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE TE HAREN KANTORE, PLACE DE METZ 2, LUXEMBURG,
BETREFFENDE HET BEROEP TOT NIETIGVERKLARING VAN ENKELE ONDERDELEN VAN DE BESCHIKKINGEN VAN HET HOGE AUTORITEIT T/10.202 EN T/10.203 VAN 12 FEBRUARI 1958 ( PUBLIKATIEBLAD VAN 3 MAART 1958 );
TEN AANZIEN VAN DE AARD VAN HET BEROEP
OVERWEGENDE DAT VERZOEKSTER STELT, DAT HET BEROEP IS GEBASEERD OP DE ARTIKELEN 37 EN 88, LID 2, ALSMEDE OP ARTIKEL 33 VAN HET VERDRAG;
DAT DE BESTREDEN BESCHIKKINGEN, DIE BERUSTEN OP PARAGRAAF 10, LID 7, VAN DE OVEREENKOMST, NIET KUNNEN WORDEN BESCHOUWD ALS INGEBREKESTELLINGEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 88 ; DAT BIJGEVOLG HET BEROEP IEDERE GRONDSLAG MIST VOOR ZOVER HET OP DEZE BEPALING IS GEBASEERD;
DAT VOORTS UIT DE MATERIELE INHOUD EN DE VOORGESCHIEDENIS VAN DE BESCHIKKINGEN VOORTVLOEIT, DAT DE HOGE AUTORITEIT DAARBIJ NIET HEEFT VASTGESTELD DAT VERZOEKSTER HAAR VERPLICHTINGEN NIET HEEFT NAGEKOMEN; DAT TOCH BIJ LEZING VAN PARAGRAAF 10, LID 7, VAN DE OVEREENKOMST BLIJKT, DAT DE BIJ DE INSTELLING VAN DE GEMEENSCHAP VAN KRACHT ZIJNDE BIJZONDERE TARIEVEN ALS WETTIG MOESTEN WORDEN BESCHOUWD ZOLANG DE HOGE AUTORITEIT DAARTEGEN GEEN BESCHIKKING UITVAARDIGDE, ZODAT HET UITGESLOTEN WAS, DAT GEDURENDE DEZE BEGINPERIODE EEN BESCHIKKING KON WORDEN GENOMEN NAAR ARTIKEL 88, WAARBIJ EEN VERZUIM VAN VERZOEKSTER WERD VASTGESTELD;
DAT VERZOEKSTER TEN AANZIEN VAN DE TOEPASSELIJKHEID VAN ARTIKEL 37 HEEFT AANGEVOERD EN TE BEWIJZEN AANGEBODEN, DAT ZIJ ZOWEL VOOR ALS NA HET UITVAARDIGEN VAN DE BESTREDEN BESCHIKKINGEN DE HOGE AUTORITEIT EROP HEEFT GEWEZEN, DAT HAARS INZIENS UIT DE BEDOELDE REGELING FUNDAMENTELE EN DUURZAME MOEILIJKHEDEN VOOR DE DUITSE ECONOMIE ZOUDEN ONTSTAAN;
DAT HIERUIT EVENWEL NOG NIET VOLGT, DAT DE VOORWAARDEN VOOR DE ONTVANKELIJKHEID VAN EEN BEROEP OP GROND VAN ARTIKEL 37 IN CASU ZIJN VERVULD; DAT TOCH ENERZIJDS DE OPMERKINGEN, DIE VERZOEKSTER VOOR HET UITVAARDIGEN VAN DE AANGEVALLEN BESCHIKKINGEN TER KENNIS VAN DE HOGE AUTORITEIT HEEFT GEBRACHT, NIET BETREKKING HADDEN OP EEN "HANDELEN" VAN DE HOGE AUTORITEIT IN DE ZIN VAN HET EERSTE LID VAN BEDOELD ARTIKEL, DAAR DIT WOORD ALDUS MOET WORDEN UITGELEGD DAT HET ALLEEN DOELT OP EEN HANDELEN DAT REEDS HEEFT PLAATSGEHAD, NIET OP EEN BESCHIKKING WELKE DE HOGE AUTORITEIT ZICH EVENTUEEL VOORSTELT TE ZULLEN GEVEN; DAT ANDERZIJDS, MET BETREKKING TOT DE OPMERKINGEN VAN VERZOEKSTER NA HET UITVAARDIGEN VAN DE BESCHIKKINGEN, MOET WORDEN VASTGESTELD DAT VOLGENS DE EERSTE DRIE LEDEN VAN ARTIKEL 37 EEN OP DIT ARTIKEL GEGROND BEROEP NIET KAN WORDEN GERICHT TEGEN DE BESCHIKKING WAARUIT NAAR DE MENING VAN DE STAAT DE MOEILIJKHEDEN ZIJN ONTSTAAN, DOCH UITSLUITEND TEGEN EEN EVENTUELE LATERE BESCHIKKING WELKE DE WEIGERING BEVAT, HET BESTAAN VAN DE MOEILIJKHEDEN TE ERKENNEN;
DAT BIJGEVOLG HET BEROEP IS TE BESCHOUWEN ALS EEN BEROEP TOT NIETIGVERKLARING KRACHTENS ARTIKEL 33; DAT DIT BEROEP ONTVANKELIJK IS, DAAR HET TIJDIG IS INGESTELD;
TEN AANZIEN VAN DE BEVOEGDHEID
OVERWEGENDE DAT VERZOEKSTER, EROP WIJZEND DAT DE BEVOEGDHEID VAN DE HOGE AUTORITEIT BEDOELD IN PARAGRAAF 10, LID 7, VAN DE OVEREENKOMST OP 9 FEBRUARI 1958 EINDIGDE , DE VRAAG HEEFT OPGEWORPEN OF DE BESCHIKKING, WELKE BIJ BRIEF, GEDATEERD 12 FEBRUARI EN ONTVANGEN OP 14 FEBRUARI, TER KENNIS VAN DE BETROKKENEN IS GEBRACHT, BINNEN DE GESTELDE TERMIJNEN IS GENOMEN;
DAT, OOK AL IS DEZE GRIEF NOCH IN HET VERZOEKSCHRIFT NOCH BIJ REPLIEK FORMEEL OPGEWORPEN, ZIJ NIETTEMIN DIENT TE WORDEN ONDERZOCHT;
DAT UIT DE PLEIDOOIEN EN DE TER ZITTING VERSTREKTE INLICHTINGEN IS GEBLEKEN, DAT DE BIJ BRIEF VAN 12 FEBRUARI MEDEGEDEELDE BESCHIKKINGEN OP 9 FEBRUARI 1959 DES AVONDS ZIJN GENOMEN EN DAT HAAR INHOUD OP DAT TIJDSTIP TOT IN ALLE BIJZONDERHEDEN VASTSTOND, HETGEEN VOORTS WORDT BEWEZEN DOOR DE OVERLEGGING VAN DE TER ZITTING BESPROKEN ONTWERPEN EN DOOR DE NOTULEN VAN DE ZITTING;
DAT UIT DE DOOR PARTIJEN GEPRODUCEERDE GEGEVENS MEDE VOLGT, DAT DE OMSTANDIGHEID DAT DE BESCHIKKINGEN EERST OP GENOEMDE UITERSTE DATUM ZIJN GENOMEN DAARDOOR WORDT VERKLAARD, DAT DE BONDSREGERING, VERZOEKSTER IN DIT GEDING , TE ELFDER URE DE HOGE AUTORITEIT HEEFT VERZOCHT, HAAR STANDPUNT, DAT REEDS LANG BEKEND WAS, OPNIEUW IN OVERWEGING TE WILLEN NEMEN, ALSMEDE DAT DE HOGE AUTORITEIT, IN HET STREVEN IEDER VERZUIM JEGENS DE WEDERPARTIJ TE VERMIJDEN, HET NEMEN DER FORMELE BESCHIKKINGEN UITSTELDE TENEINDE ZICH HIEROVER OPNIEUW TE KUNNEN BERADEN;
DAT DE BESCHIKKINGEN, ALVORENS IN WERKING TE KUNNEN TREDEN, AAN DE BONDSREGERING MOESTEN WORDEN BETEKEND EN WEL, VOLGENS DE REGELS VAN BEHOORLIJK BESTUUR, BINNEN DE KORTST MOGELIJKE TERMIJN - HETGEEN OOK IS GESCHIED - DOCH DAT ZULKS NIET WEGNEEMT, DAT DE BESCHIKKINGEN NOG GEDURENDE DE OVERGANGSPERIODE ZIJN GENOMEN;
DAT ER DERHALVE GEEN TWIJFEL AAN KAN BESTAAN, DAT DE BESTREDEN BESCHIKKINGEN BINNEN DE GESTELDE TERMIJN ZIJN GENOMEN;
TEN AANZIEN VAN HET MIDDEL SCHENDING VAN HET VERDRAG
1 . OVERWEGENDE DAT VERZOEKSTER AANVOERT DAT DE HOGE AUTORITEIT BIJ DE TOEPASSING VAN PARAGRAAF 10, LID 7, VAN DE OVEREENKOMST EEN VERKEERDE UITLEG HEEFT GEGEVEN VAN ARTIKEL 70 VAN HET VERDRAG, NAAR HETWELK IN DIE PARAGRAAF WORDT VERWEZEN;
DAT ZIJ IN DE EERSTE PLAATS DE DOOR DE HOGE AUTORITEIT GEGEVEN INTERPRETATIE VAN HET EERSTE LID VAN ARTIKEL 70 BESTRIJDT, HETWELK VOORSCHRIJFT DAT AAN VERBRUIKERS, DIE IN VERGELIJKBARE OMSTANDIGHEDEN VERKEREN, OVEREENKOMSTIGE TARIEVEN WORDEN BEREKEND, DAARTOE AANVOERENDE DAT IN TEGENSTELLING MET HET STANDPUNT VAN DE HOGE AUTORITEIT, DIE SLECHTS HET CRITERIUM VAN DE VERGELIJKBAARHEID "UIT HET OOGPUNT VAN HET VERVOER" HEEFT AANGELEGD, BIJ EEN VERGELIJKING TUSSEN DE ONDERNEMINGEN REKENING MOET WORDEN GEHOUDEN MET ALLE OMSTANDIGHEDEN WAARIN DEZE ZICH BEVINDEN, IN HET BIJZONDER DE PLAATS VAN VESTIGING, DE RIJKDOM VAN GEEXPLOITEERDE ERTSLAGEN, EN DE VRAAG OF DE ONDERNEMING IN EEN ONGUNSTIGE STREEK IS GELEGEN;
DAT DEZE STELLING EVENWEL BEHOORT TE WORDEN VERWORPEN;
DAT TOCH, IN DE EERSTE PLAATS, BOVENGENOEMDE BEPALING VOORKOMT IN HET HOOFDSTUK "VERVOER", ZODAT DE WOORDEN "VERGELIJKBARE OMSTANDIGHEDEN" GEACHT MOETEN WORDEN, ALTHANS IN BEGINSEL, TE DOELEN OP DE VERGELIJKBAARHEID UIT HET OOGPUNT VAN HET VERVOER;
DAT VOORTS DE OPVATTING, DAT BIJ ELKE VERGELIJKING TUSSEN VERSCHILLENDE ONDERNEMINGEN REKENING MOET WORDEN GEHOUDEN MET ALLE OMSTANDIGHEDEN WAARIN DEZE ZICH BEVINDEN, TOT RESULTAAT HEEFT DAT ELKE ONDERNEMING ALLEEN MET ZICHZELF KAN WORDEN VERGELEKEN, DAAR HET BEGRIP "VERGELIJKBARE OMSTANDIGHEDEN" EN BIJGEVOLG HET BEGRIP "DISCRIMINATIE" OP DEZE WIJZE ELKE INHOUD VERLIEST;
DAT UIT ARTIKEL 4 VAN HET VERDRAG KAN WORDEN AFGELEID, DAT DE OPSTELLERS VAN HET VERDRAG DOOR MIDDEL VAN DE NADERE BEPALINGEN VAN ARTIKEL 70 EEN EINDE HEBBEN WILLEN MAKEN AAN DE STOORNISSEN WELKE OP DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT OPTRADEN TEN GEVOLGE VAN DE REGELING DER TRANSPORTTARIEVEN, ZULKS TENEINDE DE WERKING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT VOLGENS DE IN HET VERDRAG NEERGELEGDE BEGINSELEN TE VERZEKEREN;
DAT ZIJ HIERBIJ TOT HET INZICHT MOESTEN KOMEN, DAT HET VERVOER EEN VAN DE KOLEN - EN STAALINDUSTRIE ONAFHANKELIJKE TAK VAN INDUSTRIE IS, DIE ZIJN EIGEN PROBLEMEN, BEHOEFTEN EN GEWOONTEN KENT, ALSMEDE DAT, ZOLANG DEZE NIET IN DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT IS GEINTEGREERD, HET EIGEN KARAKTER VAN DIE INDUSTRIE MOET WORDEN GEEERBIEDIGD MET DIEN VERSTANDE, DAT ALLEEN DIE MAATREGELEN MOGEN WORDEN GETROFFEN, WELKE NOODZAKELIJK ZIJN OM TE VOORKOMEN DAT DE WERKING VAN DEZE INDUSTRIE DE DOELEINDEN VAN HET VERDRAG IN GEVAAR BRENGT;
DAT ALDUS, WAT HET INTERNATIONALE VERVOER BETREFT, ARTIKEL 70, ALHOEWEL DOELEND OP EEN UITEINDELIJKE HARMONISATIE DER NATIONALE TARIEVEN, HET TARIEFBELEID VRIJ LAAT EN ZICH BEPERKT TOT HET VEREISTE DAT BINNEN DE VERSCHILLENDE NATIONALE STELSELS ELKE DISCRIMINATIE NAARGELANG VAN PLAATS VAN HERKOMST OF BESTEMMING WORDT VERMEDEN;
DAT, WAT HET BINNENLANDSE VERVOER BETREFT, DE LID-STATEN BINNEN DE GRENZEN VAN DE VERDRAGSBEPALINGEN EVENZO VRIJ ZIJN IN HUN HANDELSBELEID;
DAT STELLIG HET GEVAAR BESTAAT, DAT DE STATEN OF VERVOERONDERNEMINGEN DEZE BEPALINGEN SCHENDEN INDIEN ZIJ BIJ HUN TARIEVEN REKENING HOUDEN MET DE VOOR - EN NADELEN VAN DE VESTIGINGSPLAATS VAN PRODUCENTEN VAN KOLEN EN STAAL OF MET DE KWALITEIT DER GEEXPLOITEERDE ERTSLAGEN;
DAT HET VERDRAG INTEGENDEEL VERLANGT, DAT DE STATEN BIJ DE VASTSTELLING VAN DE TARIEFBEPALINGEN UITSLUITEND REKENING HOUDEN MET DE OMSTANDIGHEDEN VAN HET VERVOER EN DERHALVE DE VERGELIJKBAARHEID TUSSEN DE VERSCHILLENDE LIJNEN EN VESTIGINGSPLAATSEN UIT HET OOGPUNT VAN HET VERVOER BEOORDELEN;
2 . OVERWEGENDE DAT IN HET VIERDE LID VAN ARTIKEL 70 IS BEPAALD, DAT DE BIJZONDERE BINNENLANDSE VERVOERTARIEVEN, IN HET BELANG VAN EEN OF MEER PRODUCENTEN VAN KOLEN OF STAAL VOORZIEN, AAN VOORAFGAANDE GOEDKEURING VAN DE HOGE AUTORITEIT MOETEN WORDEN ONDERWORPEN;
DAT, IN AFWIJKING VAN VERSCHILLENDE OPVATTINGEN WELKE TIJDENS HET GEDING NAAR VOREN ZIJN GEBRACHT, MOET WORDEN OPGEMERKT, DAT BEDOELDE BEPALING, NAAR UIT HAAR BEWOORDINGEN BLIJKT, NIET SLECHTS DOELT OP TARIEVEN DIE SPECIAAL IN HET BELANG DER ONDERNEMINGEN ZIJN INGESTELD ( SUBJECTIEF CRITERIUM ), DOCH OP ALLE TARIEVEN DIE, ONGEACHT HUN MOTIEF, VOOR EEN OF MEER ONDERNEMINGEN VOORDEEL OPLEVEREN ( OBJECTIEF CRITERIUM ), ZODAT DE OMSTANDIGHEID DAT EEN BIJZONDER TARIEF IS INGESTELD OM REDENEN DIE MET HET BELANG VAN DE BEGUNSTIGDE ONDERNEMING NIET VAN DOEN HEBBEN, DE TOEPASSING VAN HET VIERDE LID GEENSZINS UITSLUIT OF BEPERKT;
DAT DE HOGE AUTORITEIT VERPLICHT IS HAAR GOEDKEURING TE VERLENEN, INDIEN DEZE BIJZONDERE TARIEVEN MET DE BEGINSELEN VAN HET VERDRAG IN OVEREENSTEMMING ZIJN;
DAT, ZOALS DE HOGE AUTORITEIT TERECHT HEEFT GESTELD, DEZE OVEREENSTEMMING ALLEEN DAN MOET WORDEN AANGENOMEN, WANNEER ZODANIG TARIEF DOOR BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN OP DE VERVOERMARKT WORDT GERECHTVAARDIGD;
3 . OVERWEGENDE DAT VERZOEKSTER DE HOGE AUTORITEIT VERWIJT, DAT ZIJ NIET MEDE REKENING HEEFT GEHOUDEN MET OVERWEGINGEN VAN ALGEMEEN ECONOMISCH BELEID ZOALS DE WENSELIJKHEID VAN ONDERSTEUNINGSMAATREGELEN TEN GUNSTE VAN BENADEELDE EN BIJZONDER CONJUNCTUURGEVOELIGE GEBIEDEN, EN TER ONDERSTEUNING VAN HAAR STELLING EEN BEROEP DOET OP DE ARTIKELEN 2, LID 2, EN 3 SUB A, D, E EN G;
DAT IN HET VIJFDE LID VAN ARTIKEL 70 WELISWAAR IS BEPAALD, DAT HET ALGEMENE VERVOERBELEID AAN DE LID-STATEN BLIJFT VOORBEHOUDEN, DOCH DAT ZOWEL ARTIKEL 4 ALS DE OVERIGE LEDEN VAN ARTIKEL 70 ZICH ER KENNELIJK TEGEN VERZETTEN, DAT DE LID-STATEN VRIJ ZOUDEN ZIJN GEBLEVEN, DE KOLEN - EN STAALINDUSTRIE TE BETREKKEN BIJ EEN BELEID BESTAANDE IN HET VESTIGEN VAN INDUSTRIEEN, OF SUBSIDIES TE VERLENEN IN DE VORM VAN HET TOEKENNEN VAN BIJZONDERE TARIEVEN AAN PRODUCENTEN VAN KOLEN EN STAAL, DAAR, INDIEN DEZE BEVOEGDHEID IN HANDEN VAN DE ZES LID-STATEN ZOU ZIJN GEBLEVEN, DE INSTELLING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT ZOU KUNNEN MISLUKKEN, IN HET BIJZONDER DOORDAT DE BEGINSELEN VAN ALGEMEEN VERVOERBELEID, DIE IN DE ZES LANDEN WORDEN GEHULDIGD, VERSCHILLEN;
OVERWEGENDE DAT VERZOEKSTER VOORTS EEN BEROEP HEEFT GEDAAN OP ARTIKEL 2 VAN HET VERDRAG, WELKS TWEEDE LID ALS VOLGT LUIDT :
"DE GEMEENSCHAP MOET IN TOENEMENDE MATE DE OMSTANDIGHEDEN SCHEPPEN, DIE UIT ZICHZELF DE MEEST RATIONELE VERDELING VAN DE PRODUKTIE OP EEN ZO HOOG MOGELIJK PEIL VERZEKEREN EN DAARBIJ ZOWEL DE CONTINUITEIT VAN DE WERKGELEGENHEID WAARBORGEN ALS VERMIJDEN, DAT IN DE ECONOMIE VAN DE DEELNEMENDE STATEN FUNDAMENTELE EN DUURZAME MOEILIJKHEDEN WORDEN VEROORZAAKT";
DAT DEZE BEPALING, ZIJ HET ONDER EEN DUBBEL VOORBEHOUD, DUIDELIJK HET BELANGRIJKSTE DOEL VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT OP DE VOORGROND STELT, ZODAT HET ALGEMENE BELEID VAN DE HOGE AUTORITEIT EROP GERICHT MOET ZIJN - ZULKS EVENEENS BIJ DE TOEPASSING VAN ARTIKEL 70 - IN TOENEMENDE MATE DE OMSTANDIGHEDEN TE SCHEPPEN, DIE UIT ZICHZELF DE MEESTE RATIONELE VERDELING VAN DE PRODUKTIE VERZEKEREN;
DAT DE OPSTELLERS VAN HET VERDRAG HEBBEN VOORZIEN, DAT SOMMIGE ONDERNEMINGEN ZICH TEN GEVOLGE VAN DIT BELEID GENOOPT ZOUDEN KUNNEN ZIEN HAAR WERKZAAMHEID TE STAKEN OF TE WIJZIGEN; DAT ZULKS IN HET BIJZONDER BLIJKT UIT DE OVEREENKOMST MET BETREKKING TOT DE OVERGANGSBEPALINGEN, WELKER PARAGRAAF 10, LID 7, IN HET ONDERHAVIGE GEVAL IS TOEGEPAST;
DAT DEZE OVEREENKOMST IN DE EERSTE PLAATS TEN DOEL HEEFT, DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT IN TE STELLEN EN TEVENS EEN EINDE TE MAKEN AAN TOESTANDEN DIE MET DE BEGINSELEN DAARVAN IN STRIJD ZIJN EN AFBREUK KUNNEN DOEN AAN DE VERWERKELIJKING VAN DE MET NAME IN DE ARTIKELEN 2 EN 3 OMSCHREVEN DOELEINDEN, EN IN DE TWEEDE PLAATS, DE NADELIGE GEVOLGEN, DIE DE INSTELLING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT IN BEPAALDE GEVALLEN KAN HEBBEN, TEGEN TE GAAN;
DAT IN HET BIJZONDER IN PARAGRAAF 23 ZOWEL WEDERAANPASSINGSMAATREGELEN ZIJN VOORGESCHREVEN - WELKE ZELFS DE OPRICHTING VAN NIEUWE ONDERNEMINGEN DIE NIET AAN HET VERDRAG ZIJN ONDERWORPEN MET ZICH KUNNEN BRENGEN - ALS HULPMAATREGELEN VOOR ONDERNEMINGEN EN WERKNEMERS BEIDE;
DAT DE BESTREDEN BESCHIKKINGEN NIET ONWETTIG WORDEN WEGENS SCHENDING VAN DE ARTIKELEN 2 EN 3, NU ZIJ KUNNEN LEIDEN TOT EEN TIJDELIJKE VERMINDERING VAN DE WERKGELEGENHEID EN TOT DE SLUITING VAN SOMMIGE ONDERNEMINGEN; DAT INTEGENDEEL GEGROND VOORKOMT DE STELLING, DAT DEZE MAATREGELEN MOETEN WORDEN GENOMEN IN HET BELANG VAN DE MET DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT BEOOGDE DOELEINDEN, DAAR TOCH DE WEERSTAND VAN DE MARKT TEGEN CRISES WORDT VERHOOGD, WANNEER BEPAALDE ONDERNEMINGEN VERDWIJNEN, WELKE NIET UIT EIGEN MIDDELEN, DOCH SLECHTS MET BEHULP VAN VOORTDURENDE EN OMVANGRIJKE HULPVERLENING KUNNEN BESTAAN;
DAT INTUSSEN DE AAN HET HOF OVERGELEGDE GETALLEN EN BEREKENINGEN GEEN VOLDOENDE BEWIJS LEVEREN VOOR DE STELLING , DAT DE VOLLEDIGE WERKGELEGENHEID IN DE ONDERNEMINGEN ALSMEDE HAAR RENTABILITEIT DOOR DE BESTREDEN BESCHIKKINGEN ERNSTIG ZOUDEN WORDEN BEDREIGD; DAT BEDOELDE BESCHIKKINGEN OVERIGENS GEENSZINS BELETTEN, DAT EEN NIEUW, RECHTSTREEKS OP ARTIKEL 70, LID 4 GEBASEERD, VERZOEK WORDT GEDAAN, INDIEN, ALVORENS DE TOEGESTANE TERMIJNEN VERSTRIJKEN, DE OMSTANDIGHEDEN EEN NIEUW BIJZONDER TARIEF RECHTVAARDIGEN;
DAT HET IN ELK GEVAL IN STRIJD ZOU ZIJN MET DE ZIN VAN HET VERDRAG, BIJZONDERE REEDS BESTAANDE TARIEVEN GOED TE KEUREN ALLEEN OMDAT DE BETROKKEN ONDERNEMINGEN ZICH ONMOGELIJK OF MOEILIJK AAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT KUNNEN AANPASSEN;
DAT DE HOGE AUTORITEIT IN ZODANIG GEVAL TEN HOOGSTE LANGERE TERMIJNEN HAD KUNNEN VERLENEN, DOCH DAT VERZOEKSTER ZELFS NIET HEEFT GESTELD DAT DE IN DE BESTREDEN BESCHIKKINGEN VERLEENDE TERMIJNEN TE KORT ZOUDEN ZIJN;
DAT BIJGEVOLG NOCH OP ARTIKEL 2 NOCH OP ARTIKEL 3 VAN HET VERDRAG EEN BEROEP KAN WORDEN GEDAAN TER ONDERSTEUNING VAN DE STELLING DAT DE HOGE AUTORITEIT BIJ DE TOEPASSING VAN ARTIKEL 70, LID 4, IN HET ALGEMEEN GEHOUDEN ZOU ZIJN BIJZONDERE TARIEVEN GOED TE KEUREN, INDIEN DE AFWEZIGHEID VAN ZODANIGE TARIEVEN DE RENTABILITEIT VAN EEN ONDERNEMING ONGUNSTIG ZOU BEINVLOEDEN;
4 . OVERWEGENDE DAT INTEGENDEEL, WANNEER DE BIJZONDERE TARIEVEN NIET UIT DE AARD VAN HET VERVOER VOORTVLOEIEN ( HETGEEN MET NAME HET GEVAL IS INDIEN AAN DE CONCURRENTIE VAN EEN ANDER MIDDEL VAN VERVOER HET HOOFD MOET WORDEN GEBODEN ), EEN DERGELIJK TARIEF ALLEEN IN UITZONDERLIJKE GEVALLEN GEACHT KAN WORDEN IN OVEREENSTEMMING TE ZIJN MET DE BEGINSELEN VAN HET VERDRAG;
DAT DE HOGE AUTORITEIT HET BESTAAN VAN EEN DERGELIJK BIJZONDER GEVAL HEEFT ERKEND TEN OPZICHTE VAN BEPAALDE, IN DE NABIJHEID DER ZONEGRENS GELEGEN ONDERNEMINGEN;
DAT HET IN DIT GEVAL DE NADELEN BETREFT, WELKE HET GEVOLG ZIJN VAN FACTOREN VAN NIET-ECONOMISCHE AARD, IN HET BIJZONDER VAN POLITIEKE OMSTANDIGHEDEN WAARDOOR DEZE ONDERNEMINGEN VAN HAAR NATUURLIJK AFZETGEBIED ZIJN GESCHEIDEN, ZODAT ZIJ ONDERSTEUNING BEHOEVEN, HETZIJ OM ZICH AAN DE NIEUWE OMSTANDIGHEDEN TE KUNNEN AANPASSEN, HETZIJ OM DEZE, DOOR HAAR NIET TOE TE REKENEN OMSTANDIGHEDEN ONTSTANE, NADELEN TE BOVEN TE KUNNEN KOMEN;
DAT DE HOGE AUTORITEIT EVENWEL IN OVEREENSTEMMING MET HET UITZONDERLIJKE KARAKTER VAN DEZE SUBSIDIE HEEFT GEHANDELD DOOR, ALVORENS DE BIJZONDERE TARIEVEN TOE TE STAAN, TERDEGE TE ONDERZOEKEN OF DE BETROKKEN ONDERNEMINGEN IN CASU AL DAN NIET ONDERSTEUNING BEHOEFDEN EN DOOR HAAR BESCHIKKINGEN OP HET RESULTAAT VAN DAT ONDERZOEK TE BASEREN;
DAT BIJGEVOLG MOET WORDEN VOORBIJGEGAAN AAN HET BEWIJSAANBOD VAN VERZOEKSTER, DAARTOE STREKKENDE DAT DE SCHADE DIE IN HET BIJZONDER DE ONDERNEMINGEN MAXIMILIANSHUTTE EN LUITPOLDHUTTE HEBBEN GELEDEN TEN GEVOLGE VAN DE INSTELLING VAN DE ZONEGRENS, HET VOORDEEL VAN DE TOT DUSVER TOEGEKENDE TARIEFVERLAGINGEN EN BIJGEVOLG IN NOG GROTERE MATE HET VOORDEEL DAT DEZE ONDERNEMINGEN TEN GEVOLGE VAN DE BESTREDEN BESCHIKKING GENIETEN, VERRE ZOU OVERTREFFEN;
DAT TOCH DIT BEWIJSAANBOD IS GEBASEERD OP DE OPVATTING, DAT DE SCHADE DIE DOOR DE INSTELLING VAN DE ZONEGRENS IS VEROORZAAKT VOLLEDIG BEHOORT TE WORDEN GECOMPENSEERD;
DAT, GELIJK HIERBOVEN UITEENGEZET, DEZE OPVATTING ONJUIST IS, DAAR ZIJ HET UITZONDERLIJKE KARAKTER VAN EEN ONDERSTEUNING VOLGENS ARTIKEL 70, LID 4, MISKENT;
OVERWEGENDE DAT VERZOEKSTER NOG STELT, DAT DE BESCHIKKINGEN TEN OPZICHTE VAN BEIDE VORENGENOEMDE ONDERNEMINGEN OP WILLEKEUR BERUSTEN DOORDAT DE HOGE AUTORITEIT VAN DE OORSPRONKELIJK VERLEENDE REDUCTIE AD 21 PROCENT DE REEDS VOOR DE LAATSTE WERELDOORLOG BESTAANDE 13 PROCENT, DIE ONGETWIJFELD EEN ONDERSTEUNINGSMAATREGEL VORMDEN, HEEFT AFGETROKKEN;
DAT HET HOF DEZE HANDELSWIJZE NIET ONRECHTMATIG OORDEELT, DAAR, ENERZIJDS, ANDERE ONDERNEMINGEN, WELKE IN DEZELFDE GEBIEDEN ZIJN GELEGEN, EEN VERLAGING VAN ONGEVEER 8 PROCENT GENIETEN EN, ANDERZIJDS, DE HOGE AUTORITEIT VOOR DIT GEDEELTE VAN HAAR BESCHIKKINGEN EEN CORRECTIEMARGE VAN 4 PROCENT HEEFT VOORZIEN;
TEN AANZIEN VAN HET MIDDEL SCHENDING VAN WEZENLIJKE VORMVOORSCHRIFTEN
OVERWEGENDE DAT VERZOEKSTER AANVOERT, DAT DE BESCHIKKINGEN ONVOLDOENDE MET REDENEN ZIJN OMKLEED, NU DAARIN ENERZIJDS DE VERLAGING VAN HET TARIEF VOOR DE ONDERNEMINGEN IN DE OBERPFALZ OP 8 PROCENT IS GESTELD EN ANDERZIJDS GEEN REKENING IS GEHOUDEN MET DE OMSTANDIGHEID, DAT DE IJZER - EN STAALFABRIEKEN TE PEINE EN SALZGITTER IN DE NABIJHEID VAN DE OOSTZONE ZIJN GELEGEN, WELK CRITERIUM WEL IS TOEGEPAST IN HET GEVAL VAN DE ONDERNEMINGEN IN DE OBERPFALZ;
DAT DIT BETOOG NIET KAN WORDEN AANVAARD;
DAT, WAT HET EERSTE ONDERDEEL BETREFT, DE BESCHIKKING VOLDOENDE MET REDENEN IS OMKLEED DOOR DE VERWIJZING NAAR DE VERGELIJKING TUSSEN DE VOOROORLOGSE BIJZONDERE TARIEVEN EN DIE, WELKE NA DE OORLOG VAN KRACHT WAREN;
DAT, WAT HET TWEEDE ONDERDEEL BETREFT, DE GRIEF SCHIJNT UIT TE GAAN VAN DE GEDACHTE DAT, INDIEN DE HOGE AUTORITEIT IN EEN BEPAALD GEVAL AANLEIDING HEEFT GEVONDEN OM EEN BIJZONDER TARIEF GOED TE KEUREN, ZIJ IN ELK GEVAL VERPLICHT IS AAN TE GEVEN, WAAROM ZIJ VAN DIE GROND GEEN GEBRUIK HEEFT GEMAAKT;
DAT DEZE EIS DE AAN EEN BEHOORLIJKE MOTIVERING TE STELLEN VOORWAARDEN TE BUITEN GAAT EN BIJGEVOLG MOET WORDEN VERWORPEN;
TEN AANZIEN VAN HET MIDDEL DETOURNEMENT DE POUVOIR
OVERWEGENDE DAT VERZOEKSTER HAAR BEROEP MEDE HEEFT GEGROND OP HET MIDDEL DETOURNEMENT DE POUVOIR, "VOOR ZOVER VAN DE WETTIGE DOELEINDEN VAN HET VERDRAG IS AFGEWEKEN";
DAT EEN GRIEF, WELKE IN ZO VAGE TERMEN IS VERVAT EN DOOR GEEN ENKEL DUIDELIJK ARGUMENT WORDT ONDERSTEUND, REEDS OM DEZE REDEN MOET WORDEN VERWORPEN;
OVERWEGENDE DAT VERZOEKSTER VOORTS BIJ REPLIEK EEN TWEEDE GRIEF VAN DETOURNEMENT DE POUVOIR HEEFT OPGEWORPEN, AANVOERENDE DAT DE HOGE AUTORITEIT NIET PARAGRAAF 10, LID 7, VAN DE OVEREENKOMST, DOCH ARTIKEL 67 VAN HET VERDRAG HAD BEHOREN TOE TE PASSEN;
DAT DEZE TWEEDE GRIEF DIE, NADAT HET MIDDEL DETOURNEMENT DE POUVOIR EENMAAL WAS VOORGEDRAGEN, WEL VOOR DE EERSTE MAAL BIJ REPLIEK KON WORDEN OPGEWORPEN, NIETTEMIN OM DEZELFDE REDEN ALS DE EERSTE MOET WORDEN VERWORPEN;
OVERWEGENDE DAT DERHALVE HET TEGEN DE BESCHIKKINGEN VAN 9 FEBRUARI 1958 INGESTELDE BEROEP MOET WORDEN VERWORPEN;
OVERWEGENDE DAT VERZOEKSTER OP ALLE PUNTEN IN HET ONGELIJK IS GESTELD EN DERHALVE DE KOSTEN VAN HET GEDING MOET DRAGEN;
HET HOF VAN JUSTITIE
RECHT DOENDE,
VERWERPT HET BEROEP;
VEROORDEELT VERZOEKSTER IN DE KOSTEN;
ONTZEGT HET MEER OF ANDERS GEVORDERDE .