Brussel, 18.10.2023

COM(2023) 642 final

2023/0371(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1806 wat betreft de herziening van het opschortingsmechanisme


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Visumvrij reizen levert aanzienlijke voordelen op voor de EU en voor partnerlanden over de hele wereld. Het maakt reizen gemakkelijker en is een belangrijk instrument voor het bevorderen van contacten tussen mensen, toerisme, economische ontwikkeling en culturele uitwisseling. De EU heeft momenteel een visumvrije regeling met 60 derde landen 1 . In het kader van deze regeling kunnen onderdanen uit deze landen zonder visum het Schengengebied inreizen voor een kort verblijf van maximaal 90 dagen binnen een periode van 180 dagen. Het visumvrije beleid van de EU is gebaseerd op het beginsel van visumwederkerigheid.

Visumvrij reizen biedt belangrijke voordelen voor burgers aan beide zijden en versterkt de betrekkingen van de EU met haar partners verder. Het stimuleert de reis- en toerismesector, die volgens ramingen van de OESO in 2019 goed was voor ongeveer 7 % van de wereldwijde uitvoer 2 en voor ongeveer 4,4 % van het bbp van de OESO-landen 3 . Visumvrij reizen bevordert ook culturele en academische uitwisselingen. Het komt daarnaast diplomatieke betrekkingen en internationale samenwerking ten goede, wat leidt tot meer politieke interactie op gebieden als handel en economische samenwerking, veiligheid, innovatie en technologie.

Het aantal reizigers tussen de EU en visumvrije niet-EU-landen bedroeg in 2019 364,8 miljoen. Dit is 7 % meer dan in 2018 4 .

Het toezicht van de Commissie op de visumvrije regelingen van de EU, met inbegrip van haar verslagen in het kader van het opschortingsmechanisme voor de vrijstelling van de visumplicht 5 , wijst echter uit dat visumvrij reizen ook tot aanzienlijke uitdagingen uit het oogpunt van migratie en veiligheid kan leiden.

Visumvrij reizen kan tot meer irreguliere migratie leiden doordat niet-visumplichtige reizigers de toegestane verblijfsduur overschrijden of onderdanen van visumvrije derde landen grote aantallen asielaanvragen indienen, waarvan slechts een klein percentage wordt ingewilligd (ongegronde asielaanvragen). Bovendien kan een visumvrij derde land in sommige gevallen door onvoldoende afstemming op het visumbeleid van de EU een spilfunctie gaan vervullen voor irreguliere binnenkomst in de EU.

Daarnaast kunnen burgerschapsregelingen voor investeerders die worden toegepast door derde landen met visumvrije toegang tot de EU, leiden tot risico’s of bedreigingen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid van de lidstaten, onder meer in verband met infiltratie van georganiseerde misdaad, witwassen van geld, belastingontduiking en corruptie. Burgerschapsregelingen voor investeerders zijn bedoeld om investeringen aan te trekken door investeerders uit derde landen burgerschapsrechten van het betrokken land te verlenen onder minder strenge voorwaarden dan in het kader van gewone naturalisatieregelingen 6 . Wanneer onderdanen van derde landen die anders visumplichtig zouden zijn voor de EU, dankzij dergelijke regelingen het burgerschap van een visumvrij land verwerven, kunnen zij daarvan gebruikmaken om de reguliere procedure voor een visum voor kort verblijf en de beoordeling van de daaruit voortvloeiende migratie- en veiligheidsrisico’s te omzeilen.

De recente geopolitieke gebeurtenissen hebben ingrijpende gevolgen teweeggebracht voor de veiligheid en de buitengrenzen van de lidstaten, waaruit blijkt dat buitenlandse inmenging ernstige bedreigingen voor de veiligheid van de lidstaten kan vormen. In oktober 2021 nam de Europese Raad conclusies aan 7 waarin de Commissie werd verzocht wijzigingen van het rechtskader van de EU voor te stellen om een passende respons op hybride aanvallen te waarborgen. Het visumopschortingsmechanisme zou deel uitmaken van het instrumentarium waarmee de EU kan reageren op hybride dreigingen, zoals de door staten georganiseerde instrumentalisering van migranten.

Het bij Verordening (EU) 2018/1806 8 vastgestelde opschortingsmechanisme is een waarborg tegen misbruik van visumvrij reizen. Dit mechanisme maakt een tijdelijke opschorting van de visumvrijstelling mogelijk in geval van een plotselinge en wezenlijke toename van irreguliere migratie of van de veiligheidsrisico’s. De toenemende uitdagingen als gevolg van irreguliere migratie en de bedreiging van de veiligheid van de EU maakten echter duidelijk dat dit mechanisme verder moest worden versterkt en verbeterd.

In haar brief aan de Europese Raad stelde voorzitter Von der Leyen op 20 maart 2023 voor dat “[d]e Commissie [...] haar toezicht op de afstemming van het visumbeleid [zal] versterken en een uitgebreid verslag [zal] presenteren dat de weg vrijmaakt voor een wetgevingsvoorstel tot wijziging van het visumopschortingsmechanisme”. Daarom heeft de Commissie op 30 mei 2023 een mededeling aangenomen over het toezicht op de visumvrije regelingen van de EU 9 , waarin een raadplegingsproces wordt beschreven. In de mededeling werd ingegaan op de werking van de visumvrije regelingen van de EU en werden de belangrijkste uitdagingen op het gebied van irreguliere migratie en veiligheid in kaart gebracht.

Om de vele uitdagingen als gevolg van visumvrij reizen in een voortdurend veranderende geopolitieke context doeltreffend aan te pakken, en rekening houdend met de raadpleging van het Europees Parlement, de lidstaten en andere belanghebbenden, beoogt dit voorstel het opschortingsmechanisme aan dergelijke uitdagingen aan te passen door de desbetreffende bepalingen van artikel 8 van Verordening (EU) 2018/1806 te wijzigen.

Het mechanisme voor de opschorting van visumvrij reizen

Verordening (EU) 2018/1806 voorziet in volledige harmonisering met betrekking tot de derde landen waarvan de onderdanen voor het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit moeten zijn van een visum (hierna tevens “de visumplicht” genoemd) en die waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld. De verordening voorziet ook in de mogelijkheid om de vrijstelling van de visumplicht tijdelijk op te schorten (hierna het “opschortingsmechanisme” genoemd).

Dit opschortingsmechanisme werd in 2013 ingevoerd 10 met als voornaamste doel een tijdelijke opschorting van de visumvrijstelling mogelijk te maken in geval van een plotselinge en wezenlijke toename van irreguliere migratie. Het mechanisme werd vervolgens in 2017 herzien 11 om het voor de lidstaten gemakkelijker te maken kennis te geven van omstandigheden die tot een opschorting kunnen leiden, en het voor de Commissie mogelijk te maken het opschortingsmechanisme op eigen initiatief te activeren.

Momenteel kan het opschortingsmechanisme op grond van artikel 8, leden 2, 3 en 4, van Verordening (EU) 2018/1806 worden geactiveerd in het geval van:

·een wezenlijke toename (d.w.z. een toename van meer dan 50 %) van het aantal onderdanen van het betrokken derde land aan wie de toegang wordt geweigerd of van wie wordt vastgesteld dat zij op het grondgebied van de lidstaat verblijven zonder dat zij daartoe gerechtigd zijn;

·een wezenlijke toename (d.w.z. een toename van meer dan 50 %) van het aantal asielaanvragen door onderdanen van het betrokken derde land met een laag percentage ingewilligde asielaanvragen;

·een vermindering van de samenwerking inzake overname met het betrokken derde land;

·een toegenomen risico voor of een onmiddellijke bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid van de lidstaten, met name een wezenlijke toename van ernstige strafbare feiten, verband houdend met de onderdanen van het betrokken derde land;

·met betrekking tot de derde landen waaraan visumvrijstelling is verleend als gevolg van een dialoog over visumliberalisering, de niet-naleving van de specifieke vereisten die zijn toegepast om de geschiktheid van visumliberalisering na te gaan.

Om de opschortingsprocedure in werking te stellen, moet de Commissie het Europees Parlement en de Raad op de hoogte brengen, hetzij na onderzoek van een kennisgeving van de lidstaten, hetzij na haar eigen analyse: vervolgens kan zij besluiten dat actie nodig is en het mechanisme in werking stellen. De opschortingsprocedure wordt automatisch geactiveerd wanneer een gewone meerderheid van de lidstaten de Commissie in kennis stelt van het bestaan van een of meer van de bovengenoemde omstandigheden.

De opschortingsprocedure bestaat uit drie fasen:

1)de opschorting van de visumvrijstelling heeft een aanvankelijke duur van negen maanden en wordt vastgesteld bij een uitvoeringshandeling van de Commissie. Tijdens de periode van opschorting moet de Commissie een intensievere dialoog met het betrokken derde land onderhouden met het oog op het verhelpen van de betrokken omstandigheden;

2)indien de omstandigheden die tot de opschorting hebben geleid, aanhouden, moet de opschorting door middel van een gedelegeerde handeling met nog eens 18 maanden worden verlengd;

3)indien vóór het einde van fase 2 geen oplossing wordt gevonden, kan de Commissie voorstellen de visumvrijstelling definitief te beëindigen en het derde land via de gewone wetgevingsprocedure over te hevelen van bijlage II naar bijlage I bij Verordening (EU) 2018/1806.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Verordening (EU) 2018/1806 bevat de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit moeten zijn van een visum alsook de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld. Verordening (EU) 2018/1806 wordt toegepast door alle lidstaten, met uitzondering van Ierland. De verordening geldt ook voor IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland. De verordening maakt deel uit van het gemeenschappelijk visumbeleid van de EU voor kort verblijf van in totaal ten hoogste 90 dagen binnen een gegeven periode van 180 dagen.

De wijziging sluit aan bij de meest recente belangrijke ontwikkelingen op het gebied van visum- en grensbeleid, die tot doel hebben de veiligheid van het Schengengebied te versterken.

De onlangs herziene verordening betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS) 12 , die grondiger achtergrondcontroles van visumaanvragers mogelijk zal maken, lacunes in de veiligheidsinformatie zal opvullen door betere informatie-uitwisseling tussen de lidstaten, en de bestrijding van ontvoering van en handel in kinderen zal bevorderen door de leeftijd voor het nemen van vingerafdrukken voor minderjarigen te verlagen. Ook zal het visuminformatiesysteem worden uitgebreid tot visa voor verblijf van lange duur en verblijfsvergunningen.

Het Europees reisinformatie- en -autorisatiesysteem (Etias) 13 , dat deel uitmaakt van het kader voor slimme grenzen en interoperabiliteit en waarbij een online-reisautorisatie wordt ingevoerd voor niet-visumplichtige onderdanen van derde landen.

Het inreis-uitreissysteem (EES) 14 , dat inhoudt dat iedere reiziger die het Schengengebied voor een kort verblijf bezoekt, zijn in- en uitreis moet laten registreren bij de doorlaatposten aan de buitengrenzen, zodat personen die de toegestane verblijfsduur hebben overschreden, kunnen worden opgespoord.

Het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II), dat informatie-uitwisseling tussen nationale grenscontrole-, douane- en politieautoriteiten mogelijk maakt, zodat het vrije verkeer van personen binnen de EU in een veilige omgeving kan plaatsvinden 15 .

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Dit initiatief is in overeenstemming met het migratie-, grensbeheer- en veiligheidsbeleid van de EU, aangezien het hoofddoel ervan is de risico’s op het gebied van veiligheid en irreguliere migratie voor het Schengengebied aan te pakken.

De voorgestelde herziening van het opschortingsmechanisme zal met name bijdragen tot de bevordering van de doelstellingen van de EU op het gebied van migratie en veiligheid door mogelijk misbruik in verband met visumvrij reizen, dat een aantal risico’s voor de lidstaten met zich meebrengt uit het oogpunt van irreguliere migratie, openbare orde en veiligheid, tegen te gaan.

Dit initiatief is in overeenstemming met de externe betrekkingen van de EU (met inbegrip van overwegingen op het gebied van mensenrechten en fundamentele vrijheden) en met name haar uitbreidingsbeleid ten aanzien van visumvrije derde landen met vooruitzichten op toetreding.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor het voorstel is artikel 77, lid 2, punt a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat de EU machtigt om maatregelen te ontwikkelen betreffende het gemeenschappelijk beleid inzake visa en andere verblijfstitels voor kort verblijf. De voorgestelde verordening tot wijziging houdt een ontwikkeling van het Schengenacquis in.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het in Verordening (EU) 2018/1806 vastgelegde opschortingsmechanisme is een integrerend onderdeel van het gemeenschappelijke visumbeleid van de EU. De doelstelling om dat mechanisme te versterken kan alleen worden bereikt door optreden op het niveau van de Unie, namelijk door een wijziging van de verordening. De lidstaten kunnen de beleidsdoelstelling niet verwezenlijken door elk afzonderlijk op te treden.

Evenredigheid

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel dat is vervat in artikel 5, lid 4, VEU, moeten de aard en de zwaarte van een bepaalde maatregel worden afgestemd op het geconstateerde probleem. Alle kwesties die in dit wetgevingsinitiatief aan bod komen, vragen om wetgevingsmaatregelen op EU-niveau die de lidstaten in staat stellen deze problemen doeltreffend aan te pakken.

Het belangrijkste doel van dit voorstel is het opschortingsmechanisme zodanig aan te passen dat het zich er beter toe leent om snel en doortastend te reageren op nieuwe uitdagingen op het gebied van irreguliere migratie en veiligheid die zijn terug te voeren op visumvrije derde landen, en misbruik van visumvrij reizen tegen te gaan.

Tegelijkertijd moet het visumopschortingsmechanisme een laatste redmiddel blijven, zonder automatische werking, en moet bij elk besluit in dit verband terdege rekening worden gehouden met de algemene betrekkingen tussen de EU en de betrokken derde landen alsook met de algemene politieke context.

De voorgestelde wijzigingen gaan niet verder dan wat nodig is om de in de vorige punten uiteengezette doelstellingen te verwezenlijken.

Keuze van het instrument

De doelstellingen van dit voorstel kunnen alleen worden verwezenlijkt door middel van een wetgevingshandeling die het bestaande opschortingsmechanisme wijzigt. Derhalve is een verordening tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1806 vereist.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Het bij Verordening (EU) 2018/1806 ingestelde opschortingsmechanisme is tweemaal in werking gesteld: de eerste keer in mei 2019, na een kennisgeving door een lidstaat die melding maakte van een toename van het aantal ongegronde asielaanvragen en ernstige strafbare feiten door onderdanen van een visumvrij derde land; de tweede keer in 2022, na een analyse van de Commissie, die leidde tot de tijdelijke opschorting van de visumvrijstelling voor een derde land vanwege de toepassing van een burgerschapsregeling voor investeerders, hetgeen een verhoogd risico vormde voor de binnenlandse veiligheid en de openbare orde van de lidstaten.

Uit de kennisgeving aan de Commissie die een lidstaat in mei 2019 heeft gedaan, bleek dat de drempels voor het activeren van het visumopschortingsmechanisme niet konden worden bereikt, ondanks de gerapporteerde toename van het aantal ongegronde asielaanvragen en ernstige strafbare feiten door onderdanen van een visumvrij land die in die lidstaat waren geregistreerd. Hoewel in de beoordeling van de Commissie werd geconcludeerd dat in dat geval niet was voldaan aan de voorwaarden om het mechanisme in werking te stellen, stelden verscheidene lidstaten zich tijdens de besprekingen in de Raad op het standpunt dat deze drempels moesten worden verlaagd.

Overeenkomstig artikel 9, lid 2, en artikel 10, lid 3, van Verordening (EU) 2018/1806 heeft de Commissie in 2021 een verslag ingediend over de doeltreffendheid van het opschortingsmechanisme en over de bevoegdheidsdelegatie in het kader van dat mechanisme 16 . Volgens het verslag had het mechanisme er weliswaar niet toe geleid dat een visumvrijstelling werd opgeschort, maar waren dankzij het bestaan ervan in derde landen zonder visumplicht belangrijke hervormingen tot stand gekomen op het gebied van migratiebeheer, veiligheid, de rechtsstaat en de mensenrechten.

In 2022 leidde de activering van het mechanisme voor het eerst tot de opschorting van een visumvrijstelling voor een derde land 17 . Daarbij kwamen de praktische moeilijkheden aan het licht waarmee de inwerkingstelling van het mechanisme gepaard gaat als gevolg van de omslachtige procedure. Ook bleek opnieuw dat het moeilijk kan zijn om de krachtens de huidige regels vereiste drempels te halen, hetgeen ten koste gaat van de doelstelling om dringende maatregelen te nemen ter voorkoming van irreguliere migratie en veiligheidsrisico’s die het gevolg zijn van visumvrij reizen.

Raadpleging van belanghebbenden

In de eerste maanden van 2023 besprak de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken op initiatief van het Zweedse voorzitterschap een mogelijke herziening van Verordening (EU) 2018/1806, en in het bijzonder van het visumopschortingsmechanisme, waarvoor de lidstaten brede steun uitspraken. Deze steun werd ingegeven door de toename van het aantal waargenomen irreguliere grensoverschrijdingen naar de EU via de Westelijke Balkanroute, die deels verband hield met een gebrek aan afstemming van het visumbeleid door de partnerlanden van de Westelijke Balkan, en aanleiding gaf tot beraad over de noodzaak van een herziening van het opschortingsmechanisme.

Na de aanneming van de mededeling van de Commissie over het toezicht op de visumvrije regelingen van de EU op 30 mei 2023 is de herziening van het opschortingsmechanisme besproken in het Coreper op 31 mei 2023, tijdens de vergadering van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 1 juni 2023 en tijdens de Raad Schengen van 8 en 9 juni 2023. De lidstaten spraken hun krachtige steun uit voor de aanpassing van de drempels van het opschortingsmechanisme en voor de verruiming van de gronden voor opschorting, met name door afstemming van het visumbeleid – speciaal in geval dit beleid tot migratie- of veiligheidsrisico’s zou kunnen leiden – en burgerschapsregelingen voor investeerders als aanvullende gronden op te nemen. De lidstaten waren ook ingenomen met de herziene aanpak van het toezicht op en de rapportage over visumvrije derde landen, die in de mededeling wordt uiteengezet.

De mededeling werd op 28 juni 2023 ook aan het Europees Parlement (commissie LIBE) gepresenteerd. Tijdens de bespreking verwelkomden de leden van de commissie LIBE het initiatief van de Commissie om het opschortingsmechanisme te herzien, en met name de voorgestelde opname van een expliciete opschortingsgrond voor burgerschapsregelingen voor investeerders die worden toegepast door visumvrije derde landen. Hiermee wordt gehoor gegeven aan de oproep van het Europees Parlement in zijn resolutie van 9 maart 2022 met voorstellen aan de Commissie inzake burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders 18 . In de resolutie werd de Commissie onder meer verzocht zoveel mogelijk druk uit te oefenen om ervoor te zorgen dat derde landen die burgerschapsregelingen voor investeerders hebben, en die van visumvrij reizen profiteren uit hoofde van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1806, deze regelingen afschaffen, en een voorstel in te dienen tot wijziging van artikel 8 van Verordening (EU) 2018/1806 teneinde de toepassing van burgerschapsregelingen voor investeerders op te nemen als grond voor opschorting van visumvrijstellingen.

De Commissie heeft getracht bij het opstellen van dit voorstel rekening te houden met de belangrijkste suggesties van de lidstaten en de leden van de commissie LIBE over de wijze waarop het opschortingsmechanisme kan worden herzien en de verplichtingen inzake toezicht en rapportage kunnen worden versterkt.

Tot slot heeft de Commissie in augustus 2023 met het oog op de voorbereiding van haar voorstel een verzoek om input gepubliceerd 19 om het brede publiek en andere belanghebbenden te raadplegen over mogelijke manieren om het opschortingsmechanisme te verbeteren. De oproep kreeg 15 reacties van reis- en vervoersverenigingen, ngo’s en burgers. De meeste respondenten benadrukten dat het opschortingsmechanisme een laatste redmiddel moet blijven, zonder automatische werking, en dat de reizigers en de sector ruim van tevoren en duidelijk moeten worden geïnformeerd in geval van activering van de opschorting.

Effectbeoordeling

De herziening van het opschortingsmechanisme als zodanig heeft geen directe economische, sociale of milieueffecten. Het effect van de mogelijke opschorting van de visumvrijstelling voor de onderdanen van een bepaald derde land zal in detail door de Commissie moeten worden beoordeeld in elk individueel geval waarin zij een kennisgeving van een lidstaat onderzoekt en voordat zij bepaalt of moet worden opgetreden. Er is dus geen effectbeoordeling nodig voor dit voorstel.

Grondrechten

Dit voorstel heeft geen negatieve gevolgen voor de bescherming van de grondrechten in de Europese Unie.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Zoals reeds vereist op grond van het huidige artikel 8, lid 4, van Verordening (EU) 2018/1806, zal de Commissie voor de derde landen die als gevolg van de succesvolle afsluiting van een visumliberaliseringsdialoog in bijlage II zijn opgenomen, de voortdurende naleving van de visumliberaliseringsvereisten ten volle blijven beoordelen en daarover verslag blijven uitbrengen gedurende een periode van zeven jaar na de inwerkingtreding van de visumliberalisering voor dat derde land.

Na deze periode van zeven jaar zal de rapportage over die landen worden voortgezet, maar gericht zijn op specifieke uitdagingen en prioriteiten. De Commissie kan ook besluiten om verslag uit te brengen over visumvrije landen in andere geografische gebieden buiten de EU-nabuurschap, met de nadruk op landen waar zich problemen kunnen voordoen en waar verdere samenwerking nodig kan zijn om specifieke uitdagingen op het gebied van migratie en/of veiligheid aan te pakken die kunnen worden beoordeeld in het kader van het opschortingsmechanisme.

Artikelsgewijze toelichting

Dit voorstel versterkt en verbetert verschillende elementen van het opschortingsmechanisme dat momenteel bij artikel 8 van Verordening (EU) 2018/1806 wordt geregeld. De voorgestelde wijziging vervangt artikel 8 door een reeks nieuwe artikelen (8 tot en met 8 septies). De herziening omvat meerdere inhoudelijke wijzigingen.

In het nieuwe artikel 8, lid 1, wordt het tijdelijke opschortingsmechanisme gedefinieerd. Daarin is bepaald dat het opschortingsmechanisme kan worden geactiveerd door een kennisgeving door een lidstaat aan de Commissie of door de Commissie op basis van haar eigen analyse. De kennisgevingsprocedure van de lidstaten wordt vastgelegd in artikel 8 ter (dat de huidige bepalingen van artikel 8, lid 2, vervangt), terwijl de procedure waarmee de Commissie het opschortingsmechanisme in werking kan stellen, wordt vastgelegd in artikel 8 quater (dat de huidige bepalingen van artikel 8, leden 3 en 4, vervangt).

In het nieuwe artikel 8, lid 2, wordt verduidelijkt dat wanneer een overeenkomst inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf tussen de Unie en een in bijlage II opgenomen derde land bepalingen bevat over verschillende gronden voor opschorting of andere procedures, die bepalingen voorrang moeten hebben op de desbetreffende bepalingen van de verordening.

Ten tweede worden in de artikelen 8 bis tot en met 8 septies van het voorstel de voorwaarden en de procedure voor opschorting vastgesteld. In artikel 8 bis worden alle gronden en drempels voor de opschorting van de vrijstelling van de visumplicht vastgesteld en gewijzigd. De gronden voor opschorting van de visumvrijstelling betreffen onder meer een toename van irreguliere migratie, een toename van het aantal ongegronde asielaanvragen, een vermindering van de medewerking aan overname en andere gevallen van het niet-verlenen van medewerking aan overname, die momenteel afzonderlijk zijn opgenomen in artikel 8, lid 2, en artikel 8, lid 3, en het feit dat niet wordt voldaan aan de benchmarks voor visumliberalisering, dat momenteel onder artikel 8, lid 4, valt.

Met dit voorstel wordt de grond voor opschorting vanwege de openbare orde en veiligheid in artikel 8 bis, lid 1, punt d), uitgebreid om expliciet bedreigingen voor de openbare orde en veiligheid van de lidstaten als gevolg van hybride dreigingen te bestrijken, zoals situaties van door staten georganiseerde instrumentalisering van migranten met als doel de samenleving en belangrijke instellingen te destabiliseren of te ondermijnen 20 .

In artikel 8 bis, lid 1, punt e), wordt een nieuwe opschortingsgrond ingevoerd die specifiek betrekking heeft op burgerschapsregelingen voor investeerders. Momenteel worden deze door een aantal van de in bijlage II vermelde derde landen toegepast. De betrokken derde landen maken vaak reclame voor deze regelingen als “gouden paspoort”-programma’s, die als uitdrukkelijk doel hebben onderdanen van derde landen die anders visumplichtig zouden zijn, in staat te stellen zonder visum naar de Unie te reizen. Dergelijke regelingen kunnen de begunstigden ervan helpen om de reguliere Schengenvisumprocedure en de daarmee gepaard gaande grondige beoordeling van individuele migratie- en veiligheidsrisico’s te omzeilen, met inbegrip van een mogelijke ontduiking van maatregelen ter voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme 21 . De Unie eerbiedigt het recht van soevereine staten om over hun eigen naturalisatieprocedures te beslissen, maar het is niet de bedoeling dat visumvrije toegang tot de Unie wordt gebruikt als instrument om individuele investeringen te bevorderen, in ruil voor burgerschap. Om dit probleem aan te pakken, moet de EU de mogelijkheid hebben om, op basis van een analyse van de Commissie, de visumvrijstelling op te schorten voor een derde land dat ervoor kiest een burgerschapsregeling voor investeerders toe te passen waarbij het burgerschap wordt toegekend zonder dat er sprake is van echte band met het betrokken derde land, in ruil voor vooraf bepaalde betalingen of investeringen.

In artikel 8 bis, lid 1, punt f), wordt een nieuwe opschortingsgrond toegevoegd voor de gevallen waarin het gebrek aan afstemming van het visumbeleid van een in bijlage II opgenomen derde land op het visumbeleid van de Unie kan leiden tot situaties waarin andere onderdanen van derde landen dan onderdanen van dat derde land legaal op het grondgebied van dat derde land aankomen en vervolgens op irreguliere wijze het grondgebied van de lidstaten binnenkomen. Het moet mogelijk zijn het opschortingsmechanisme in werking te stellen om dergelijke risico’s van irreguliere migratie te voorkomen, met name wanneer het betrokken derde land zich in de onmiddellijke geografische nabijheid van de EU bevindt.

Nieuw aan dit voorstel is de in artikel 8 bis, lid 2, opgenomen mogelijkheid voor de Commissie om verschillende drempels in overweging te nemen wanneer zij beslist of een visumvrijstelling wordt opgeschort in geval van een wezenlijke toename van irreguliere migratie, ongegronde asielaanvragen of ernstige strafbare feiten in verband met de onderdanen van dat derde land, na een beoordeling per geval. De Commissie moet met name beoordelen of er in de door de lidstaten aangemelde gevallen of volgens haar eigen analyse sprake is van specifieke omstandigheden die de toepassing rechtvaardigen van lagere of hogere drempels dan die welke in de verordening zijn vermeld. Bij haar beoordeling moet de Commissie rekening houden met het werkelijke aantal irreguliere overschrijdingen van de buitengrenzen van een lidstaat, ongegronde asielaanvragen of strafbare feiten, het aantal en de omvang van de getroffen lidstaat of lidstaten, de gevolgen voor hun algemene migratiesituatie, de werking van hun asielstelsels of hun binnenlandse veiligheid, alsook met de maatregelen die het derde land in kwestie heeft genomen om de situatie te verhelpen.

Artikel 8 ter bepaalt de procedure en de voorwaarden voor kennisgeving door een lidstaat aan de Commissie wanneer hij wordt geconfronteerd met een of meer omstandigheden die een grond voor opschorting vormen, alsmede de procedure voor het onderzoek van een dergelijke kennisgeving door de Commissie. Dit is momenteel geregeld in respectievelijk artikel 8, lid 2, en artikel 8, lid 5, van Verordening (EU) 2018/1806. De reikwijdte van de kennisgeving van de lidstaten wordt niet gewijzigd, aangezien zij nog steeds de bestaande opschortingsgronden bestrijkt, nl. de toename van irreguliere migratie, ongegronde asielaanvragen, verminderde samenwerking op het gebied van overname en de toename van ernstige strafbare feiten. Hoewel de voorgestelde nieuwe gronden voor opschorting alleen aan de orde zijn met betrekking tot de analyse van de Commissie, zoals geregeld in artikel 8 quater, zullen de lidstaten de Commissie ook over deze aanvullende gronden relevante informatie kunnen verstrekken, zij het buiten de formele kennisgevingsprocedure van artikel 8 ter om.

Artikel 8 ter wijzigt ook de referentieperiode voor het vaststellen van de omstandigheden die tot de opschorting kunnen leiden (momenteel opgenomen in artikel 8, lid 2). De referentieperiode wordt gewijzigd om een periode van ten minste twee maanden te bestrijken. Dit zou het mogelijk maken ook rekening te houden met langere referentieperioden (bv. jaarlijkse trends) en niet alleen met plotselinge veranderingen in de relevante omstandigheden.

Artikel 8 quater bevat de verplichting van de Commissie om regelmatig toezicht te houden op het bestaan van de gronden voor opschorting ten aanzien van alle in bijlage II vermelde derde landen, en de procedure om het opschortingsmechanisme in werking te stellen op basis van haar eigen analyse van het bestaan van dergelijke gronden.

Artikel 8 quinquies beschrijft de rapportageverplichtingen van de Commissie ten aanzien van landen die een dialoog over visumliberalisering hebben afgerond (momenteel artikel 8, lid 4) en voorziet in de mogelijkheid voor de Commissie om op eigen initiatief of op verzoek van het Europees Parlement of de Raad verslag uit te brengen over de in bijlage II opgenomen visumvrije landen.

Artikel 8 sexies en artikel 8 septies hebben betrekking op de opschortingsprocedure door middel van respectievelijk uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen, die momenteel is vastgelegd in artikel 8, lid 6. Deze procedure wordt gewijzigd door de duur van de tijdelijke opschorting van de visumvrijstelling te verlengen van negen maanden tot 12 maanden (voor de eerste fase) en van 18 maanden tot 24 maanden (voor de tweede fase). Dit heeft tot doel de opschortingsprocedure efficiënter te maken en voldoende tijd te geven voor een dialoog met het betrokken derde land zodat dit maatregelen kan nemen om de omstandigheden die tot de opschorting hebben geleid, te verhelpen.

Artikel 8 sexies voert ook een urgentieprocedure in, op grond waarvan de Commissie een visumvrijstelling door middel van een onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandeling kan opschorten wanneer zij van oordeel is dat er dwingende redenen van urgentie bestaan die een versnelde actie vereisen die niet volgens de gewone procedure kan worden gewaarborgd, met name ter voorkoming van een massale toestroom van onderdanen van derde landen die op irreguliere wijze in een lidstaat aankomen vanuit het grondgebied van een derde land waarvan de onderdanen geen visum nodig hebben voor de EU, of van ernstige schade voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid van de lidstaten.

In beide fasen kan de opschorting worden opgeheven zodra de omstandigheden die tot de opschorting hebben geleid, zijn verholpen. De procedure voor het opheffen van de opschorting van de visumvrijstelling indien de omstandigheden die tot de opschorting hebben geleid, ophouden te bestaan vóór het einde van de tijdelijke opschortingsfase in kwestie, is vastgelegd in artikel 8 sexies, lid 4, en artikel 8 septies, lid 5.

Aangezien artikel 8 sexies voorziet in een urgentieprocedure, wordt artikel 11 ook gewijzigd om te verwijzen naar de overeenkomstige procedure in artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren.

2023/0371 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1806 wat betreft de herziening van het opschortingsmechanisme

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, punt a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

1)Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad 22 strekt tot vaststelling van de lijst vast van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld voor een verblijf van maximaal 90 dagen binnen een periode van 180 dagen.

2)Het mechanisme voor de tijdelijke opschorting van de vrijstelling van de visumplicht voor de onderdanen van een derde land dat is opgenomen in bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1806 (hierna “het opschortingsmechanisme” genoemd) moet worden versterkt zodat de Unie over een efficiëntere waarborg beschikt om een breder spectrum van risico’s uit het oogpunt van irreguliere migratie en veiligheid die voortvloeien uit de in die bijlage II vermelde derde landen, alsook mogelijk misbruik van de visumvrijstelling als gevolg van de toepassing van burgerschapsregelingen voor investeerders door die derde landen, te voorkomen.

3)Met name moet het gebruik van het opschortingsmechanisme worden vergemakkelijkt door de mogelijke gronden voor opschorting uit te breiden, de relevante drempels en procedures aan te passen en de verplichtingen inzake toezicht en rapportage van de Commissie te versterken.

4)De Unie heeft met in bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1806 opgenomen landen een aantal overeenkomsten inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf gesloten, die andere gronden voor opschorting of andere procedures kunnen bevatten dan die welke in het opschortingsmechanisme zijn opgenomen, en zij kan in de toekomst meer van dergelijke overeenkomsten sluiten. Aangezien de Unie internationale overeenkomsten eerbiedigt en derhalve door deze overeenkomsten gebonden is, moeten de desbetreffende afwijkende bepalingen van die overeenkomsten worden toegepast in plaats van de desbetreffende bepalingen van het opschortingsmechanisme.

5)In zijn conclusies van 22 oktober 2021 heeft de Europese Raad de Commissie verzocht de nodige wijzigingen in het rechtskader van de Unie en concrete maatregelen voor te stellen om te zorgen voor een onmiddellijke en passende respons op hybride dreigingen, met in achtneming van het recht van de Unie en de internationale verplichtingen. Daarom moet het mogelijk zijn het opschortingsmechanisme te activeren in geval van risico’s of bedreigingen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid van de lidstaten als gevolg van hybride dreigingen, zoals situaties van door staten georganiseerde instrumentalisering van migranten met als doel de samenleving en belangrijke instellingen te destabiliseren of te ondermijnen.

6)Burgerschapsregelingen voor investeerders die worden toegepast door derde landen die zijn opgenomen in bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1806, staan visumvrij reizen naar de Unie toe aan onderdanen van derde landen die anders visumplichtig zouden zijn. In het kader van een burgerschapsregeling voor investeerders wordt het burgerschap toegekend in ruil voor vooraf bepaalde betalingen of investeringen zonder dat er sprake is van echte band met het betrokken derde land. De Unie eerbiedigt het recht van soevereine staten om over hun eigen naturalisatieprocedures te beslissen, maar visumvrije derde landen moeten ervan worden weerhouden visumvrije toegang tot de Unie te gebruiken als instrument om individuele investeringen te bevorderen, in ruil voor hun burgerschap. Om te voorkomen dat de visumvrije toegang tot de Unie voor dit doel wordt gebruikt, moet het mogelijk zijn de visumvrijstelling op te schorten voor een derde land dat ervoor kiest dergelijke burgerschapsregelingen voor investeerders toe te passen, waarbij het burgerschap wordt toegekend zonder dat er sprake is van echte band met het betrokken derde land.

7)Wanneer het visumbeleid van een in bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1806 opgenomen derde land niet in overeenstemming is met het visumbeleid van de Unie wat betreft de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit moeten zijn van een visum, kan dit leiden tot irreguliere migratie naar de Unie, met name wanneer het gaat om een derde land in de onmiddellijke geografische nabijheid van de Unie. Daarom moet het mogelijk zijn het opschortingsmechanisme te activeren wanneer de Commissie na een beoordeling concludeert dat het risico bestaat van een wezenlijke toename van het aantal onderdanen van andere derde landen die legaal op het grondgebied van het betrokken derde land aankomen, en vervolgens op irreguliere wijze het grondgebied van de lidstaten binnenkomen.

8)De drempels om het opschortingsmechanisme te activeren in het geval van een wezenlijke toename van het aantal onderdanen van een derde land aan wie de toegang tot het grondgebied van de lidstaat is geweigerd, of ten aanzien van wie is vastgesteld dat zij zonder daartoe gerechtigd te zijn, op het grondgebied van de lidstaat verblijven, of van het aantal asielaanvragen van de onderdanen van dat derde land met een laag percentage ingewilligde asielaanvragen, of van het aantal ernstige strafbare feiten in verband met de onderdanen van dat derde land, moeten per geval door de Commissie worden beoordeeld. De Commissie moet met name kunnen beoordelen of er in de door de lidstaten gemelde gevallen of volgens haar eigen analyse sprake is van specifieke omstandigheden die de toepassing rechtvaardigen van lagere of hogere drempels dan die welke in de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU) 2018/1806 zijn vermeld. Bij de beoordeling van de Commissie moet bijvoorbeeld rekening worden gehouden met het aantal ongeoorloofde overschrijdingen van de buitengrenzen van de lidstaten, ongegronde asielaanvragen of strafbare feiten in verhouding tot het aantal en de omvang van de getroffen lidstaten en het effect van die aantallen op de algemene migratiesituatie, de werking van de asielstelsels of de interne veiligheid van de getroffen lidstaten, alsook met de maatregelen die het betrokken derde land heeft genomen om de situatie te verhelpen. 

9)Om de Commissie in kennis te stellen van de omstandigheden die een grond voor opschorting kunnen vormen, moeten de lidstaten rekening kunnen houden met referentieperioden van meer dan twee maanden om niet alleen plotselinge veranderingen in de betrokken situatie te identificeren, maar ook langetermijntrends die het gebruik van het visumopschortingsmechanisme kunnen rechtvaardigen.

10)Wanneer de Commissie dit nodig acht, of op verzoek van het Europees Parlement of de Raad, moet zij verslag uitbrengen over de resultaten van haar systematisch toezicht op de visumvrije regelingen met alle derde landen die zijn opgenomen in bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1806. Het verslag moet zich toespitsen op de derde landen die volgens de analyse van de Commissie specifieke problemen hebben die, indien zij niet worden aangepakt, kunnen leiden tot activering van het opschortingsmechanisme. De Commissie moet met name overwegen verslag uit te brengen over landen die voor het eerst in bijlage II zijn opgenomen zonder een visumliberaliseringsdialoog te hebben gevoerd, indien zij dat nodig acht, met name in de eerste jaren na de inwerkingtreding van de visumvrijstelling voor die landen. 

11)Wanneer een besluit tot tijdelijke opschorting van de visumvrijstelling voor een derde land is genomen, moet er een passend tijdschema zijn voor de versterkte dialoog tussen de Commissie en het betrokken derde land met het oog op het verhelpen van de omstandigheden die tot de opschorting hebben geleid. Daartoe moet de duur van de tijdelijke opschorting waartoe bij een uitvoeringshandeling van de Commissie wordt besloten, in een eerste fase 12 maanden bedragen, met de mogelijkheid om deze in een tweede fase met nog eens 24 maanden te verlengen door middel van een gedelegeerde handeling. Indien vóór het einde van de geldigheidsduur van de gedelegeerde handeling geen oplossing wordt gevonden en de Commissie een wetgevingsvoorstel indient om het betrokken derde land over te hevelen van bijlage II naar bijlage I bij Verordening (EU) 2018/1806, moet de Commissie een gedelegeerde handeling vaststellen waarbij de tijdelijke opschorting wordt verlengd tot de inwerkingtreding van het vastgestelde voorstel.

12)De Commissie moet onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen indien, in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met de activering van het opschortingsmechanisme, om dwingende redenen van urgentie snelle actie is vereist, met name ter voorkoming van misbruik van visumvrij reizen dat leidt tot een massale toestroom van onderdanen van derde landen die irregulier op het grondgebied van de lidstaten aankomen, of tot ernstige schade voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid van de lidstaten.

13)De tijdelijke opschorting moet te allen tijde worden opgeheven wanneer de omstandigheden die tot de opschorting hebben geleid, vóór het einde van de opschortingsperiode zijn verholpen. Daartoe moet de Commissie respectievelijk een uitvoeringshandeling vaststellen vóór het einde van de in de desbetreffende uitvoeringshandeling vastgestelde opschortingsperiode, en een gedelegeerde handeling vóór het einde van de in de desbetreffende gedelegeerde handeling vastgestelde opschortingsperiode. 

14)Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst die is gesloten tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop deze laatsten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad 23 .

15)Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst die is ondertekend tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop de Zwitserse Bondsstaat wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 24 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten B en C, van Besluit 1999/437/EG van de Raad, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad 25 .

16)Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop de Zwitserse Bondsstaat wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 26 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten B en C, van Besluit 1999/437/EG van de Raad, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad 27 .

17)Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad 28 . Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op Ierland.

18)Deze verordening vormt een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van respectievelijk artikel 3, lid 1, van de Toetredingsakte van 2003 en artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte van 2005,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) 2018/1806 wordt als volgt gewijzigd:

1) Artikel 8 wordt vervangen door:

 Artikel 8

Opschortingsmechanisme

1. In afwijking van artikel 4, wordt de vrijstelling van de visumplicht voor onderdanen van een in bijlage II opgenomen derde land overeenkomstig de voorwaarden en de procedure van artikel 8 bis tot en met 8 septies tijdelijk opgeschort op basis van relevante en objectieve gegevens.

Het opschortingsmechanisme kan worden geactiveerd door een kennisgeving van een lidstaat aan de Commissie overeenkomstig artikel 8 ter, of op basis van de eigen analyse van de Commissie overeenkomstig artikel 8 quater.

2. In gevallen waarin een overeenkomst tussen de Unie en een in bijlage II opgenomen derde land inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf bepalingen over verschillende gronden of procedures voor opschorting bevat, hebben die bepalingen voorrang op de artikelen 8 bis, 8 sexies en 8 septies van deze verordening.”.

(2) De volgende artikelen worden ingevoegd:

“Artikel 8 bis

Gronden voor opschorting

1. Het opschortingsmechanisme kan om de volgende redenen worden geactiveerd:

a) een wezenlijke toename van het aantal onderdanen van een in bijlage II opgenomen derde land aan wie de toegang wordt geweigerd of van wie wordt vastgesteld dat zij op het grondgebied van de lidstaat verblijven zonder dat zij daartoe gerechtigd zijn;

b) een wezenlijke toename van het aantal asielaanvragen door onderdanen van een in bijlage II opgenomen derde land waarvoor het percentage ingewilligde aanvragen laag is;

c) een vermindering van de samenwerking inzake overname met een in bijlage II opgenomen derde land, of andere gevallen van het niet-verlenen van medewerking aan overname;

d) een significant risico of een onmiddellijke bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid van de lidstaten in verband met een in bijlage II opgenomen derde land dat of die voortvloeit uit:

i) een wezenlijke toename van het aantal ernstige strafbare feiten in verband met onderdanen van dat derde land, gestaafd door objectieve, concrete en relevante informatie en gegevens van bevoegde autoriteiten;

ii) hybride dreigingen;

e) de uitvoering, door een in bijlage II opgenomen derde land, van een burgerschapsregeling voor investeerders, waarbij het burgerschap wordt toegekend zonder dat er sprake is van een echte band met het betrokken derde land, in ruil voor vooraf bepaalde betalingen of investeringen;

f) het niet-afstemmen van het visumbeleid van een in bijlage II opgenomen derde land, wanneer, met name vanwege de geografische nabijheid van dat derde land en de Unie, het risico bestaat van een wezenlijke toename van het aantal onderdanen van andere derde landen, die op irreguliere wijze het grondgebied van de lidstaten binnenkomen na verblijf op of doorreis via het grondgebied van dat derde land; 

g) met betrekking tot de derde landen waarvan de onderdanen van de visumplicht zijn vrijgesteld wanneer zij naar het grondgebied van de lidstaten reizen als gevolg van de succesvolle afronding van een dialoog over visumliberalisering tussen de Unie en dat derde land, de niet-naleving van de specifieke vereisten, die gebaseerd zijn op artikel 1 en die zijn gebruikt om de gepastheid van visumliberalisering na te gaan.

2. Voor de toepassing van lid 1, punten a), b), en d), i), van dit artikel wordt onder een wezenlijke toename verstaan een toename van meer dan 50 %, tenzij de Commissie overeenkomstig artikel 8 ter, lid 4, of artikel 8 quater, lid 2, concludeert dat in het specifieke geval een lagere of hogere toename van toepassing is.

3. Voor de toepassing van lid 1, punt b), van dit artikel wordt onder een laag percentage ingewilligde asielaanvragen een percentage van minder dan 4 % verstaan, tenzij de Commissie overeenkomstig artikel 8 ter, lid 4, of artikel 8 quater, lid 2, concludeert dat in het specifieke geval een hoger erkenningspercentage van toepassing is.

4. Voor de toepassing van lid 1, punt c), wordt onder vermindering van de samenwerking inzake overname met een in bijlage II opgenomen derde land verstaan een met adequate gegevens onderbouwde wezenlijke toename van het percentage afgewezen overnameverzoeken die een lidstaat bij dat derde land had ingediend voor eigen onderdanen van dat derde land of, wanneer een tussen de Unie of die lidstaat en dat derde land gesloten overnameovereenkomst daarin voorziet, voor onderdanen van derde landen die door dat derde land zijn gereisd.

5. Voor de toepassing van lid 1, punt c), kan het volgende worden beschouwd als andere gevallen van het niet-verlenen van medewerking aan overname:

a)    het weigeren of nalaten overnameverzoeken tijdig te verwerken;

b)    het niet tijdig binnen de in de overnameovereenkomst gestelde termijnen afgeven van reisdocumenten met het oog op terugkeer, of het niet aanvaarden van Europese reisdocumenten die na het verstrijken van de in de overnameovereenkomst gespecificeerde termijnen zijn afgegeven;

c)    het beëindigen of opschorten van de overnameovereenkomst tussen een in bijlage II opgenomen derde land en de Unie.

Artikel 8 ter

Kennisgeving door de lidstaten en onderzoek van de kennisgeving

1. Een lidstaat die gedurende een periode van ten minste twee maanden, vergeleken met dezelfde periode van het voorgaande jaar of de laatste twee maanden vóór de invoering van de vrijstelling van de visumplicht voor onderdanen van een in bijlage II opgenomen derde land, wordt geconfronteerd met een of meer van de omstandigheden die de in artikel 8 bis, lid 1, punten a), b), c) en d), i), bedoelde gronden voor opschorting vormen, kan de Commissie daarvan in kennis stellen.

2. De in lid 1 van dit artikel bedoelde kennisgeving is met redenen omkleed en bevat alle relevante gegevens en statistieken, alsmede een uitvoerige beschrijving van de eerste maatregelen die de betrokken lidstaat heeft getroffen om de situatie te verhelpen. De betrokken lidstaat kan in zijn kennisgeving nader bepalen op welke categorieën onderdanen van het betrokken derde land een uitvoeringshandeling uit hoofde van artikel 8 sexies, lid 1), van toepassing dient te zijn, met opgave van de gedetailleerde redenen daarvoor. 

3. De Commissie brengt het Europees Parlement en de Raad onmiddellijk op de hoogte van een dergelijke kennisgeving.

4. De Commissie onderzoekt een kennisgeving die krachtens lid 1 van dit artikel is verricht en houdt daarbij rekening met het volgende:

a) of er sprake is van een van de omstandigheden die de in artikel 8 bis, lid 1, punten a), b), c) of d), i), bedoelde gronden vormen;

b) het aantal lidstaten dat door een van deze omstandigheden wordt getroffen;

c) het algemene effect van deze omstandigheden op de migratiesituatie in de Unie, zoals dat blijkt uit de gegevens die door de lidstaten zijn verstrekt of waarover de Commissie beschikt;

d) de verslagen van de Europese grens- en kustwacht 29 , het EU-Asielagentschap 30 of het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) 31 , of van een andere relevante instelling of instantie of een ander relevant orgaan of agentschap van de Unie of een internationale organisatie, indien de omstandigheden van het specifieke geval dit vereisen;

e) de eventuele informatie die de betrokken lidstaat heeft gegeven in zijn kennisgeving in verband met eventuele maatregelen uit hoofde van artikel 8 sexies, lid 1;

f) algemene overwegingen van openbare orde en binnenlandse veiligheid, in overleg met de betrokken lidstaat.

5. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van de resultaten van dit onderzoek.

Artikel 8 quater

Toezicht en eigen analyse van de Commissie

1. De Commissie houdt regelmatig toezicht op het bestaan van de in artikel 8 bis, lid 1, bedoelde gronden voor opschorting.

Met name met betrekking tot de derde landen die in bijlage II zijn opgenomen als gevolg van de succesvolle afronding van een dialoog over visumliberalisering tussen de Unie en dat derde land, ziet de Commissie toe op de voortdurende naleving van de op artikel 1 gebaseerde specifieke vereisten die zijn gebruikt om de geschiktheid van visumliberalisering na te gaan.

2. Wanneer de Commissie, rekening houdend met de relevante gegevens, verslagen en statistieken, beschikt over concrete en betrouwbare informatie over het bestaan van een van de in artikel 8 bis, lid 1, bedoelde gronden, stelt zij het Europees Parlement en de Raad van haar analyse in kennis, en zijn artikel 8 sexies en artikel 8 septies van toepassing.

Artikel 8 quinquies

Rapportage

1. De Commissie brengt ten minste eenmaal per jaar en gedurende een periode van zeven jaar na de datum van inwerkingtreding van de visumliberalisering voor de derde landen die na een succesvolle voltooiing van een dialoog over visumliberalisering tussen de Unie en dat derde land in bijlage II zijn opgenomen, en vervolgens telkens wanneer de Commissie dit noodzakelijk acht, of op verzoek van het Europees Parlement of de Raad, verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over het toezicht dat overeenkomstig artikel 8 quater, lid 1, is uitgevoerd. Het verslag richt zich op de derde landen waarvan de Commissie op basis van concrete en betrouwbare informatie van oordeel is dat zij niet langer voldoen aan bepaalde specifieke vereisten, die gebaseerd zijn op artikel 1 en die zijn gebruikt om de geschiktheid van visumliberalisering na te gaan.

2. De Commissie brengt, telkens wanneer zij dit nodig acht, of op verzoek van het Europees Parlement of de Raad, ook verslag uit over andere dan de in lid 1 van dit artikel bedoelde derde landen van bijlage II.



Artikel 8 sexies

Uitvoeringshandelingen

1. Indien de Commissie, op basis van het in artikel 8 ter, lid 4, bedoelde onderzoek, of van de in artikel 8 quater, lid 2, bedoelde analyse, en rekening houdend met de gevolgen van een opschorting van de vrijstelling van de visumplicht voor de algemene externe betrekkingen van de Unie en haar lidstaten met het betrokken derde land, terwijl zij nauw samenwerkt met dat derde land aan andere oplossingen voor de langere termijn, besluit dat moet worden opgetreden, of indien een gewone meerderheid van de lidstaten de Commissie in kennis heeft gesteld van het bestaan van de in artikel 8 bis, lid 1, punten a), b), c) of d), i), bedoelde omstandigheden, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast waarbij de vrijstelling van de visumplicht voor de onderdanen van het betrokken derde land tijdelijk wordt opgeschort voor een periode van 12 maanden.

De opschorting is van toepassing op bepaalde categorieën onderdanen van het betrokken derde land, middels een verwijzing naar de betreffende soorten reisdocumenten en, in voorkomend geval, aanvullende criteria. Bij het bepalen van de categorieën waarop de opschorting van toepassing is, neemt de Commissie, op basis van de beschikbare informatie, categorieën op die voldoende ruim zijn om in elk specifiek geval efficiënt bij te dragen tot het verhelpen van de omstandigheden die tot de opschorting hebben geleid, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van non-discriminatie overeenkomstig artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. In die uitvoeringshandeling wordt bepaald op welke datum de opschorting van de vrijstelling van de visumplicht van kracht wordt.

De Commissie stelt de in de eerste alinea bedoelde uitvoeringshandeling vast binnen een maand na:

a) de in artikel 8 ter bedoelde kennisgeving te hebben ontvangen;

b) het Europees Parlement en de Raad in kennis te hebben gesteld van haar in artikel 8 quater, lid 2, bedoelde analyse;

c) van een gewone meerderheid van de lidstaten de kennisgeving van het bestaan van de in artikel 8 bis, lid 1, punt a), b), c) of d), i), bedoelde omstandigheden te hebben ontvangen.

De in de eerste alinea bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2. Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie stelt de Commissie volgens de in artikel 11, lid 4, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast tot tijdelijke opschorting van de vrijstelling van de visumplicht voor de onderdanen van het betrokken derde land voor een periode van 12 maanden.

3. Tijdens de periode van opschorting onderhoudt de Commissie een intensievere dialoog met het betrokken derde land met het oog op het verhelpen van de omstandigheden in kwestie.

4. Indien de omstandigheden die tot de tijdelijke opschorting van de vrijstelling van de visumplicht hebben geleid, worden verholpen vóór het einde van de geldigheidsduur van de overeenkomstig de leden 1 en 2 vastgestelde uitvoeringshandelingen, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast om de tijdelijke opschorting op te heffen overeenkomstig de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 8 septies

Gedelegeerde handelingen

1. Indien de in artikel 8 bis bedoelde gronden voortduren, stelt de Commissie uiterlijk twee maanden vóór het verstrijken van de in artikel 8 sexies, lid 1, bedoelde periode van 12 maanden overeenkomstig artikel 10 een gedelegeerde handeling tot wijziging van bijlage II vast om de toepassing van die bijlage tijdelijk op te schorten voor een periode van 24 maanden voor alle onderdanen van het betrokken derde land. Deze wijziging geschiedt door naast de naam van het betrokken derde land een voetnoot in te voegen, waarin staat dat de vrijstelling van de visumplicht wordt opgeschort met betrekking tot dat derde land en waarin de termijn van die opschorting wordt vermeld. De gedelegeerde handeling treedt in werking op de datum waarop de in artikel 8 sexies, lid 1, bedoelde uitvoeringshandeling verstrijkt.

2. Onverminderd artikel 6 moeten de onderdanen van het betrokken derde land tijdens de periode van opschorting in het bezit zijn van een visum bij het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten.

3. Een lidstaat die overeenkomstig artikel 6 voorziet in nieuwe vrijstellingen van de visumplicht voor een categorie onderdanen van het derde land waarop de handeling houdende opschorting van de visumplicht van toepassing is, deelt die maatregelen overeenkomstig artikel 12 mee.

4. Vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de overeenkomstig lid 1 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling dient de Commissie een verslag in bij het Europees Parlement en bij de Raad.

Het verslag kan vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening teneinde de verwijzing naar het betrokken derde land over te hevelen van bijlage II naar bijlage I. In dat geval stelt de Commissie overeenkomstig artikel 10 nog een gedelegeerde handeling vast tot wijziging van bijlage II om de periode van opschorting van de vrijstelling van de visumplicht te verlengen vanaf het einde van de geldigheidsduur van de overeenkomstig lid 1 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling tot de inwerkingtreding van de wijziging waarbij het betrokken derde land naar bijlage I wordt overgeheveld. De voetnoot wordt dienovereenkomstig gewijzigd.

5. Indien de omstandigheden die tot de tijdelijke opschorting van de vrijstelling van de visumplicht hebben geleid, worden verholpen vóór het einde van de geldigheidsduur van de overeenkomstig de leden 1 en 4 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 10 een gedelegeerde handeling vast tot wijziging van bijlage II om de tijdelijke opschorting op te heffen.”

4)Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a) In lid 3 wordt “artikel 8, lid 6, onder b),” vervangen door “artikel 8 septies”.

b) In lid 4 wordt “artikel 8, lid 6, onder b),” vervangen door “artikel 8 septies”.

c)In lid 8 wordt “artikel 8, lid 6, onder b),” vervangen door “artikel 8 septies”.

5)In artikel 11 wordt het volgende lid 4 toegevoegd:

“4. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 in samenhang met artikel 5 van toepassing.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

(1)    Zoals weergegeven in bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 39). Ook de onderdanen van twee speciale administratieve regio’s van China (Hongkong en Macau) en één territoriale autoriteit die door ten minste één EU-lidstaat niet als staat is erkend (Taiwan) en, uiterlijk op 1 januari 2024, Kosovo*, zijn van de visumplicht vrijgesteld.
(2)    Het jaar 2019 is het laatste representatieve referentiejaar vóór de reisbeperkingen wegens COVID-19.
(3)    https://www.oecd.org/cfe/tourism/Safe-and-seamless-travel-and-improved-traveller-experience-OECDReport-for-the-G20-TWG_merged.pdf
(4)    De top vijf van EU-bestemmingen voor reizigers uit visumvrije niet-EU-landen bestond in 2019 uit Spanje (61,1 miljoen), Frankrijk (54,7 miljoen), Italië (51,1 miljoen), Duitsland (49,2 miljoen) en Griekenland (25,8 miljoen).
(5)    Krachtens artikel 8, lid 4, van Verordening (EU) 2018/1806 dient de Commissie toe te zien op de voortdurende naleving van de op artikel 1 gebaseerde specifieke vereisten die zijn gebruikt om de geschiktheid van visumliberalisering na te gaan door de derde landen waarvan de onderdanen als gevolg van de succesvolle afronding van een visumliberaliseringsdialoog tussen de Unie en dat derde land zijn vrijgesteld van de visumplicht wanneer zij naar het grondgebied van de lidstaten reizen. Daartoe heeft de Commissie sinds 2017 in het kader van het visumopschortingsmechanisme vijf verslagen aangenomen die betrekking hebben op de visumvrije partner in de Westelijke Balkan (Albanië, Bosnië en Herzegovina, Montenegro, Noord-Macedonië en Servië) en in het Oostelijk Partnerschap (Georgië, Moldavië en Oekraïne). Bovendien houdt de Commissie regelmatig toezicht op de visumvrije regelingen met andere derde landen in het kader van de mogelijkheid om het visumopschortingsmechanisme op eigen initiatief te activeren, overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) 2018/1806.
(6)    Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders in de Europese Unie (COM(2019) 12 final).
(7)    Bijeenkomst van de Europese Raad (21 en 22 oktober 2021) – Conclusies.
(8)    Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 39).
(9)    COM(2023) 297 final.
(10)    Verordening (EU) nr. 1289/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 74).
(11)    Verordening (EU) 2017/371 van het Europees Parlement en de Raad van 1 maart 2017 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (herziening van het opschortingsmechanisme) (PB L 61 van 8.3.2017, blz. 1).
(12)    Verordening (EG) nr. 767/2008 betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (VIS-verordening).
(13)    Verordening (EU) 2018/1240 van het Europees Parlement en de Raad van 12 september 2018 tot oprichting van een Europees reisinformatie- en -autorisatiesysteem (Etias) en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1077/2011, (EU) nr. 515/2014, (EU) 2016/399, (EU) 2016/1624 en (EU) 2017/2226.
(14)    Verordening (EU) 2017/2226 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2017 tot instelling van een inreis-uitreissysteem (EES) voor de registratie van inreis- en uitreisgegevens en van gegevens over weigering van toegang ten aanzien van onderdanen van derde landen die de buitengrenzen overschrijden en tot vaststelling van de voorwaarden voor toegang tot het EES voor rechtshandhavingsdoeleinden en tot wijziging van de overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord en de Verordeningen (EG) nr. 767/2008 en (EU) nr. 1077/2011.
(15)    Verordening (EU) 2018/1860 betreffende het gebruik van het Schengeninformatiesysteem voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, Verordening (EU) 2018/1861 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van grenscontroles, tot wijziging van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen, en Verordening (EU) 2018/1862 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken.
(16)    Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de efficiëntie van het opschortingsmechanisme voor de vrijstelling van de visumplicht (COM(2021) 603 final).
(17)    Uitvoeringsverordening (EU) 2022/693 van de Commissie van 27 april 2022 betreffende de tijdelijke opschorting van de vrijstelling van de visumplicht voor onderdanen van Vanuatu (C/2022/2309) (PB L 129 van 3.5.2022, blz. 18).
(18)    Resolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2022 met voorstellen aan de Commissie inzake burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeringen (2021/2026 (INL)).
(19)     https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/13910-EU-visumbeleid-herziening-van-opschortingsmechanisme-voor-de-vrijstelling-van-de-visumplicht_nl  
(20)    Zoals gedefinieerd in de Gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement en de Raad: Gezamenlijk kader ter bestrijding van hybride bedreigingen – een reactie van de Europese Unie (JOIN(2016) 18 final) en Gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Respons op door staten georganiseerde instrumentalisering van migranten aan de buitengrenzen van de EU (JOIN(2021) 32 final).
(21)    Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders in de Europese Unie (COM(2019) 12 final, blz. 23).
(22)    Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 39).
(23)    Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).
(24)    PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.
(25)    Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).
(26)    PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.
(27)    Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).
(28)    Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).
(29)    Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2019 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1052/2013 en Verordening (EU) 2016/1624 (PB L 295 van 14.11.2019, blz. 1).
(30)    Verordening (EU) 2021/2303 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2021 inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010 (PB L 468 van 30.12.2021, blz. 1).
(31)    Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53).