EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 4.7.2023
COM(2023) 348 final
2023/0202(COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot vastlegging van aanvullende procedureregels met betrekking tot de handhaving van Verordening (EU) 2016/679
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
•Motivering en doel van het voorstel
Effectieve handhaving van de gegevensbeschermingsregels van de EU is een eerste vereiste om het recht op bescherming van persoonsgegevens te waarborgen zoals dit is vastgelegd in artikel 8, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna het “Handvest” genoemd) en artikel 16, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna “VWEU” genoemd).
Onafhankelijke nationale gegevensbeschermingsautoriteiten (hierna “GBA’s” genoemd) zijn belast met de handhaving van Verordening (EU) 2016/679 (Algemene verordening gegevensbescherming of AVG) sinds deze in 2018 van kracht werd. Het decentrale “één-loket”-handhavingssysteem is gericht op consequente interpretatie en toepassing van de AVG, met inachtneming van het beginsel van nabijheid, waarbij burgers over de mogelijkheid beschikken om contact op te nemen met hun plaatselijke GBA en antwoord kunnen krijgen. Dit systeem vereist in grensoverschrijdende gevallen samenwerking tussen GBA’s. In dergelijke gevallen heeft de “leidende” GBA (de GBA van de hoofdvestiging van de onderzochte verwerkingsverantwoordelijke of verwerker) de leiding over het onderzoek. Deze moet samenwerken met andere “betrokken” GBA’s teneinde overeenstemming te bereiken door in een sfeer van oprechte en doeltreffende samenwerking een dialoog aan te gaan. De leidende GBA moet haar bevoegdheid uitoefenen in nauwe samenwerking met de betrokken GBA’s. Wanneer GBA’s er niet in slagen consensus te bereiken in een grensoverschrijdende zaak, voorziet de AVG in geschillenbeslechting voor specifieke gevallen die door het Europees Comité voor gegevensbescherming aan de orde zijn gesteld door zogeheten “relevante en gemotiveerde bezwaren”. Dit comité bestaat uit de hoofden van de GBA van elke lidstaat en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, terwijl ook de Commissie hierbij betrokken is.
In haar verslag na twee jaar toepassing van de AVG merkte de Commissie op dat verdere vooruitgang noodzakelijk was om de afhandeling van grensoverschrijdende zaken doeltreffender te maken en te harmoniseren voor de hele EU. Het verslag constateerde aanzienlijke verschillen in nationale administratieve procedures en interpretaties van begrippen in het AVG-samenwerkingsstelsel. In zijn resolutie over het verslag van 2020 van de Commissie over de AVG drong het Europees Parlement er bij de Commissie op aan na te gaan of nationale administratieve procedures de optimale samenwerking op grond van artikel 60 AVG en de daadwerkelijke uitvoering daarvan belemmeren. Het Europees Parlement riep het Comité op basiselementen vast te stellen van een gemeenschappelijke administratieve procedure om klachten in grensoverschrijdende zaken te behandelen in het kader van de samenwerking waarin is voorzien bij artikel 60 AVG. In 2020 begon het Comité met een reflectie over verbeterde samenwerking tussen GBA’s in grensoverschrijdende zaken. Dit leidde in april 2022 tot de goedkeuring van een verklaring over samenwerking bij handhaving en de belofte een lijst op te stellen van procedurele aspecten die verder geharmoniseerd zouden kunnen worden in het Unierecht. Het Comité heeft deze lijst in oktober 2022 naar de Commissie gestuurd.
Dit voorstel borduurt voort op het verslag van 2020 van de Commissie over de AVG, de lijst van het Comité uit oktober 2022 en de conclusies van de Commissie naar aanleiding van monitoring van de handhaving van de AVG sinds deze van kracht is, de AVG-deskundigengroep met meerdere belanghebbenden en de AVG-deskundigengroep van de lidstaten, evenals de reacties die de Commissie heeft ontvangen op het verzoek om input uit februari 2023. Het is opgenomen in het werkprogramma van de Commissie voor 2023 (onder de algemene rubriek “Een nieuwe impuls voor Europese democratie”).
De coherente toepassing van de AVG hangt af van de effectieve werking van het grensoverschrijdende AVG-handhavingssysteem. Procedurele verschillen tussen GBA’s verhinderen soepele en effectieve mechanismen voor samenwerking op AVG-gebied en geschillenbeslechting in grensoverschrijdende zaken. Deze verschillen hebben ook ingrijpende gevolgen voor de rechten van de onderzochte partijen en klagers (als betrokkenen). Waarborgen dat de AVG naar behoren wordt gehandhaafd, is een eerste vereiste om het publieke vertrouwen in het bredere digitaliseringsproces te behouden en een gelijk speelveld te garanderen voor alle entiteiten die persoonsgegevens verwerken.
Het doel van het voorstel is problemen op de volgende gebieden aan te pakken:
·Klachten: Klachten zijn een essentiële bron van informatie om inbreuken op de gegevensbeschermingsregels op het spoor te komen. GBA’s hebben verschillende opvattingen over de vereisten voor de vorm van een klacht, de betrokkenheid van klagers bij de procedure en de afwijzing van klachten. Bijvoorbeeld: een klacht die door sommige GBA’s geaccepteerd wordt, kan door anderen worden afgewezen omdat deze onvoldoende informatie bevat; sommige GBA’s verlenen aan klagers dezelfde rechten als aan de onderzochte partijen, terwijl anderen klagers daarbij niet of zeer beperkt betrekken; sommige GBA’s vaardigen een officieel besluit uit over afwijzing van alle klachten die niet nader worden onderzocht, terwijl andere GBA’s dit niet doen. Deze verschillen leiden ertoe dat de behandeling van klachten en de betrokkenheid van klagers afhangt van het land waar de klacht wordt ingediend of welke GBA de leidende GBA is in een bepaald geval. Het gevolg is vertraging in de afronding van het onderzoek en het bereiken van een oplossing voor de betrokkene in grensoverschrijdende zaken. In zijn resolutie over het verslag van 2020 van de Commissie over de AVG benadrukte het Europees Parlement de noodzaak om de positie van klagers te verduidelijken in grensoverschrijdende klachten.
·Procedurele rechten van onderzochte partijen: De rechten van verdediging van de partijen vormen een grondbeginsel van het Unierecht dat in alle omstandigheden in acht moet worden genomen, met name in procedures die tot oplegging van hoge boeten kunnen leiden. Gelet op de mogelijke ernst van de op te leggen boeten moeten partijen waarnaar onderzoek wordt gedaan wegens inbreuken op de AVG kunnen rekenen op dezelfde waarborgen als in strafrechtelijke procedures. De procedurele rechten van onderzochte partijen, zoals in hoeverre zij het recht hebben te worden gehoord en het recht op inzage in het dossiers, verschillen sterk per lidstaat. In hoeverre partijen worden gehoord, het moment van het verhoor en de aan partijen verstrekte documenten teneinde hen in staat te stellen hun recht uit te oefenen om gehoord te worden, zijn elementen die lidstaten verschillend benaderen. Deze verschillende benaderingen zijn niet altijd verenigbaar met de in artikel 60 AVG bedoelde procedure die gebaseerd is op de veronderstelling dat de onderzochte partijen hun procesrechten naar behoren hebben kunnen uitoefenen voordat het ontwerpbesluit van de leidende GBA wordt voorgelegd. Wanneer een zaak aan het Comité wordt voorgelegd voor geschillenbeslechting kunnen de mate waarin partijen zijn gehoord over de kwesties die in het ontwerpbesluit aan de orde komen, en de bezwaren van de betrokken GBA’s verschillen. Daarnaast bestaat er onvoldoende duidelijkheid over in hoeverre onderzochte partijen moeten worden gehoord tijdens de geschillenbeslechting door het Comité op grond van artikel 65 AVG. Wanneer het recht om te worden gehoord niet is gewaarborgd, kan dit de besluiten van GBA’s die inbreuken op de AVG constateren, kwetsbaarder maken voor juridische betwisting.
·Samenwerking en geschillenbeslechting: De samenwerkingsprocedure in artikel 60 AVG is summier geschetst. In grensoverschrijdende gevallen zijn GBA’s verplicht “relevante informatie” uit te wisselen teneinde overeenstemming te bereiken. Nadat de leidende GBA een ontwerpbesluit in de zaak heeft voorgelegd, kunnen andere GBA’s daartegen “relevante en gemotiveerde bezwaren” indienen. Deze bezwaren verhogen de kans op geschillenbeslechting (als de leidende GBA deze naast zich neerlegt). Hoewel de geschillenbeslechtingsprocedure uit artikel 65 AVG een wezenlijk onderdeel is van de waarborging van een coherente interpretatie van de AVG, moet deze worden voorbehouden voor uitzonderingsgevallen waar oprechte samenwerking tussen GBA’s niet tot consensus heeft geleid. Uit ervaring met de handhaving van de AVG in grensoverschrijdende zaken blijkt dat er onvoldoende samenwerking tussen GBA’s plaatsvindt voorafgaand aan de voorlegging van een ontwerpbesluit door de leidende GBA. Gebrekkige samenwerking en ontbrekende consensus over hoofdpunten in het onderzoek in dit vroege stadium hebben ertoe geleid dat er veel zaken zijn voorgelegd voor geschillenbeslechting.
Er bestaan verschillen in de door de betrokken GBA’s ingediende vorm en structuur van relevante en gemotiveerde bezwaren in de grensoverschrijdende samenwerkingsprocedure. Deze verschillen belemmeren de doeltreffende afhandeling van de geschillenbeslechtingsprocedure en de betrokkenheid van alle GBA’s die betrokken zijn bij de procedure, met name die van kleinere lidstaten die over minder personele middelen beschikken dan de GBA’s van grotere lidstaten.
·De AVG voorziet niet in termijnen voor de verschillende fasen van de samenwerkings- en geschillenbeslechtingsprocedure. Gezien de wisselende complexiteit van onderzoeken en de discretionaire bevoegdheid van GBA’s om inbreuken op de AVG al dan niet te onderzoeken, is het ongewenst termijnen voor te schrijven voor elke fase van de procedure. Waar dit op zijn plaats is, zal de oplegging van termijnen echter helpen buitensporige vertraging in de afhandeling van zaken te voorkomen.
Het voorstel is erop gericht deze kwesties aan te pakken door procedureregels vast te leggen voor bepaalde fasen van het onderzoeksproces in grensoverschrijdende zaken en zo het soepele verloop van de AVG-samenwerkings- en geschillenbeslechtingsmechanismen te ondersteunen. Het voorstel pakt met name de hierboven genoemde problemen aan en wel als volgt:
·Vorm van klachten en positie van klagers: Het voorstel bevat een formulier met de verplichte informatie voor alle klachten op grond van artikel 77 AVG met betrekking tot grensoverschrijdende verwerking en procedureregels voor de betrokkenheid van klagers bij de procedure, waaronder hun recht om hun standpunten kenbaar te maken. Het bevat procedureregels voor de afwijzing van klachten in grensoverschrijdende zaken en geeft duidelijkheid over de rollen van de leidende GBA en de GBA waarbij de klacht in dergelijke gevallen is ingediend. Het erkent het belang en de rechtmatigheid van minnelijke schikking van op klachten gebaseerde zaken.
·Gerichte harmonisatie van procedurele rechten in grensoverschrijdende zaken: Het voorstel kent aan de onderzochte partijen het recht toe te worden gehoord tijdens de belangrijkste fasen van de procedure, onder andere tijdens de geschillenbeslechting door het Comité, en verduidelijkt de inhoud van het administratieve dossier en de rechten van de partijen op toegang tot het dossier. Hierdoor versterkt het voorstel de verdedigingsrechten van de partijen en waarborgt het de voortdurende inachtneming van deze rechten, ongeacht welke GBA het onderzoek leidt.
·Stroomlijning van de samenwerking en geschillenbeslechting: Het voorstel verschaft de GBA’s de noodzakelijke middelen om consensus te bereiken door de verplichting tot samenwerking en het delen van “relevante informatie” tussen GBA’s zoals vermeld in artikel 60 AVG meer inhoud te geven. Deze verordening stelt een kader vast waarin alle GBA’s op zinvolle wijze invloed kunnen uitoefenen op een grensoverschrijdende zaak door hun standpunten in een vroeg stadium van de onderzoeksprocedure naar voren te brengen en gebruik te maken van alle door de AVG geboden middelen. Dit zal het bereiken van consensus wezenlijk vergemakkelijken en de kans op meningsverschillen later in de procedure verkleinen waardoor inschakeling van het geschillenbeslechtingsmechanisme noodzakelijk zou worden. Wanneer de GBA’s het oneens zijn over het kernprobleem van het onderzoek in zaken die gebaseerd zijn op klachten, voorziet het voorstel in een rol voor het Comité om het meningsverschil op te lossen door middel van een dringend bindend besluit. Door het Comité te betrekken bij dit probleem krijgt de leidende GBA de nodige duidelijkheid voor het vervolg van het onderzoek. Dit zorgt ervoor dat het meningsverschil over de reikwijdte van het onderzoek een beroep op het geschillenbeslechtingsmechanisme uit artikel 65 niet nodig maakt.
Het voorstel bevat uitgebreide vereisten voor de vorm en structuur van de door de betrokken GBA’s ingediende relevante en gemotiveerde bezwaren, hetgeen de daadwerkelijke deelname van alle GBA’s en een gerichte en snelle oplossing van de zaak vergemakkelijkt.
·Het voorstel bevat procedurele termijnen voor de geschillenbeslechtingsprocedure, specificeert welke informatie de leidende GBA moet verstrekken wanneer deze de zaak voorlegt voor geschillenbeslechting en verduidelijk de rol van alle bij de geschillenbeslechting betrokken partijen (de leidende GBA, de betrokken GBA’s en het Comité). Op deze manier vergemakkelijkt het voorstel de vlotte afhandeling van de geschillenbeslechtingsprocedure voor de onderzochte partijen en betrokkenen.
•Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Het voorstel vormt een aanvulling op de AVG door de specificatie van procedureregels voor de belangrijkste fasen van het in de AVG vastgelegde onderzoeksproces. Het heeft geen gevolgen voor de rechten van betrokkenen, de verplichtingen van verwerkingsverantwoordelijken en verwerkers of de rechtsgronden voor verwerking van persoonsgegevens zoals uiteengezet in de AVG.
Het voorstel is gebaseerd op de basisbeginselen van de AVG met betrekking tot klachten, samenwerking en geschillenbeslechting en vult deze bepalingen gericht aan ter verbetering van de effectiviteit en doelmatigheid van de handhaving in grensoverschrijdende gevallen.
•Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
Het voorstel is volledig consistent en verenigbaar met het bestaande beleid van de Unie op andere terreinen.
2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•Rechtsgrondslag
De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
Krachtens artikel 16 VWEU kunnen het Europees Parlement en de Raad voorschriften vaststellen betreffende de bescherming van natuurlijke personen ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrij verkeer van die gegevens. Het voorstel betreft de handhaving van de AVG in grensoverschrijdende zaken. Het doel van dergelijke handhaving is waarborging van het recht van betrokkenen op bescherming van hun persoonsgegevens. Als zodanig is artikel 16 VWEU de passende rechtsgrondslag voor het voorstel.
•Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Het ligt het meest voor de hand dat de EU handelt, omdat het voorstel betrekking heeft op een bestaande, in de AVG vastgelegde procedure waarbij de GBA’s van meerdere EU-lidstaten en het Europees Comité voor gegevensbescherming (een EU-instelling) betrokken zijn. De hierboven genoemde problemen kunnen dan ook niet door de individuele EU-lidstaten worden opgelost.
•Evenredigheid
Dit voorstel waarborgt een passend evenwicht tussen het bereiken van de doelstelling van een soepel verlopende grensoverschrijdende handhaving van de AVG, zonder overmatig in te grijpen in nationale rechtssystemen.
Het voorstel is gericht op waarborging van een soepel verloop van de in de AVG vastgelegde samenwerkings- en geschillenbeslechtingsmechanismen. Daarom heeft het voorstel alleen betrekking op grensoverschrijdende zaken op grond van de AVG. Bij dergelijke gevallen zijn de GBA’s van meerdere EU-lidstaten betrokken en het Comité.
De mate waarin onderzochte partijen worden gehoord en de betrokkenheid van klagers in de administratieve procedure vallen tot nu toe onder nationale procedureregels. Dit heeft vanaf het begin tot het einde invloed op de wijze waarop een onderzoek wordt uitgevoerd. Daarom is gerichte harmonisatie van het recht om te worden gehoord en de betrokkenheid van klagers bij de belangrijkste fasen van de procedure, uitsluitend in grensoverschrijdende zaken, van wezenlijk belang om de doelstelling van het voorstel te bereiken, namelijk stroomlijning van grensoverschrijdende handhaving; dit gaat niet verder dan wat gezien de omstandigheden nodig is. Essentieel is dat het recht van de onderzochte partijen om te worden gehoord op grond van de AVG al geldt voor onderzoeken door de GBA’s, aangezien het recht om te worden gehoord een wezenlijk onderdeel is van de rechten van verdediging en het recht op behoorlijk bestuur die het Handvest garandeert. De klager moet op grond van artikel 77, lid 2, AVG evenzeer op de hoogte worden gehouden over de voortgang van zijn klacht. Het voorstel houdt voornamelijk harmonisering en vaststelling van de bepalingen in van deze procedurele stappen.
•Keuze van het instrument
Een verordening is het passende instrument voor het voorstel. Het voorstel vormt een aanvulling op een procedure die al is vastgelegd in een bestaande verordening, de AVG. Het is gericht op het aanpakken van het probleem van uiteenlopende procedurele benaderingen door GBA’s door middel van de harmonisering van bepaalde aspecten van de administratieve procedure die GBA’s toepassen bij handhaving van de AVG. Daarom is een verordening (die rechtstreeks toepasselijk is in de lidstaten) nodig om wettelijke versnippering te verminderen en te zorgen voor de benodigde harmonisatie om een soepel verloop te waarborgen van de samenwerking en coherentiemechanismen die zijn vastgelegd in de AVG en om aan klagers, de onderzochte partijen en GBA’s rechtszekerheid te bieden. Een richtlijn, die de lidstaten de mogelijkheid biedt zelf te beslissen over de manier waarop de gewenste resultaten worden bereikt, zou niet de mate van harmonisatie opleveren die nodig is om de doelstellingen van het voorstel te realiseren.
3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
•Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
In haar verslag na twee jaar toepassing van de AVG merkte de Commissie op dat verdere vooruitgang noodzakelijk was om de afhandeling van grensoverschrijdende zaken doeltreffender te maken en te harmoniseren voor de hele EU. In een werkdocument van de diensten bij het verslag gaf de Commissie de noodzaak aan om verschillen aan te pakken op de volgende gebieden:
·nationale administratieve procedures, met name met betrekking tot: klachtenprocedures, de ontvankelijkheidscriteria voor klachten, de duur van procedures ten gevolge van verschillende termijnen of het ontbreken van termijnen, het moment in de procedure waarop het recht om te worden gehoord wordt toegekend, de informatie en betrokkenheid van klagers tijdens de procedure;
·interpretaties van begrippen met betrekking tot het samenwerkingsmechanisme; alsmede
·de opvatting over het moment waarop de samenwerkingsprocedure moet worden gestart, het erbij betrekken van de GBA’s in kwestie en informatieverstrekking aan hen.
In zijn resolutie over het verslag van 2020 van de Commissie over de AVG drong het Europees Parlement er bij de Commissie op aan na te gaan of nationale administratieve procedures de optimale samenwerking op grond van artikel 60 AVG en de daadwerkelijke uitvoering daarvan belemmeren. Het Europees Parlement riep het Comité op basiselementen vast te stellen van een gemeenschappelijke administratieve procedure om klachten in grensoverschrijdende zaken te behandelen in het kader van de samenwerking waarin is voorzien bij artikel 60 AVG. In 2020 begon het Comité met een reflectie over verbeterde samenwerking tussen GBA’s in grensoverschrijdende zaken. Na deze reflectie stuurde het Comité in oktober 2022 aan de Commissie een lijst met procedurele aspecten van de samenwerking tussen GBA’s die op EU-niveau geharmoniseerd zouden kunnen worden.
In het verslag na twee jaar toepassing van de AVG merkte de Commissie op dat zich nog geen voorbeelden hadden voorgedaan van geschillenbeslechting op het niveau van het Comité. Sinds de publicatie van het verslag in 2020 heeft het Comité acht bindende besluiten vastgesteld op grond van artikel 65, lid 1, punt a), AVG. Door haar deelname aan het Comité heeft de Commissie lessen kunnen trekken over de werking van het geschillenbeslechtingsmechanisme. De Commissie oordeelde met name dat de doelmatigheid van het onderzoek voor verbetering vatbaar is en dat geschillenbeslechting kan worden voorkomen door meer samenwerking tussen GBA’s voorafgaand aan de voorlegging van een ontwerpbesluit door de leidende GBA.
•Raadpleging van belanghebbenden
De voorbereiding van het voorstel is gebaseerd op de input van een breed spectrum van belanghebbenden. Onder de belanghebbenden heerste brede overeenstemming dat er meer gedaan kan worden ter verbetering van de doelmatigheid van grensoverschrijdende handhaving van de AVG.
De Commissie ontving met name input over het voorstel uit de volgende kanalen:
·Het Comité: Het Comité bestaat uit de GBA’s, de handhavers van de AVG. Geschillenbeslechting in grensoverschrijdende zaken op grond van de AVG is een van de taken van het Comité. De Commissie heeft daarom ook duidelijk rekening gehouden met de input van het Comité tijdens alle fasen van het voorbereidende proces. In eerste instantie is het voorstel een reactie op de lijst met problemen die het Comité in oktober 2022 naar de Commissie stuurde waarin procedurele aspecten van de samenwerking tussen GBA’s werden aangewezen die op EU-niveau geharmoniseerd zouden kunnen worden. Het voorstel biedt een oplossing voor de meeste problemen die het Comité op zijn lijst aangeeft. In enkele zaken besloot het Commissie om de door het Comité geconstateerde problemen niet aan te pakken, met name waar de Commissie meende dat dit al adequaat geregeld was in de AVG of dat de kwestie onder de discretionaire bevoegdheid van de leidende GBA moest blijven vallen of moest worden geregeld in het nationale recht. Daarnaast zorgt het voorstel ook voor het aanpakken van enkele andere problemen buiten die op de lijst van het Comité, waar de Commissie dit noodzakelijk achtte om een soepel verloop van grensoverschrijdende handhaving en inachtneming van behoorlijke procedurele rechten te waarborgen. De Commissie heeft ook tijdens vergaderingen op 21 maart 2023 en 24 april 2023 een gerichte raadpleging gehouden over bepaalde aspecten van het voorstel met subgroepen van het Comité die zich bezighouden met grensoverschrijdende samenwerking en handhaving om gebruik te maken van de deskundigheid van de GBA’s die dergelijke gevallen in hun dagelijkse werk tegenkomen. Het Comité stond er volledig achter dat de Commissie actie onderneemt op dit gebied en voorzag de Commissie van waardevolle input tijdens de vergaderingen in maart en april 2023.
·De AVG-deskundigengroep met meerdere belanghebbenden: Deze deskundigengroep is opgericht om de Commissie te ondersteunen bij de uitvoering van de AVG. Deze groep bestaat uit vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven, academici en beoefenaars van juridische beroepen. Bij deze groep bestond brede steun voor de door de Commissie ondernomen actie op dit gebied in de vorm van een voorstel voor wetgeving. Tijdens een bijeenkomst op 19 oktober 2022 vond een eerste discussie plaats over de lijst van het Comité uit oktober 2022 en de Commissie greep een tweede bijeenkomst op 21 april 2023 aan om advies te vragen over bepaalde aspecten van het voorstel. Door de grote verschillen van de in deze groep vertegenwoordigde betrokken partijen liepen hun standpunten over bepaalde aspecten van het voorstel uiteen. Alle betrokken partijen stonden achter de invoering van een wettelijk kader voor minnelijke schikking in het voorstel. De ngo’s waren verheugd over de intentie van de Commissie om de vorm van klachten te harmoniseren en steunden de betrokkenheid van de klager bij de procedure, omdat zij de grote verschillen in klachtenafhandeling tussen de lidstaten hadden opgemerkt. Industriegroepen die verwerkingsverantwoordelijken en verwerkers vertegenwoordigden, benadrukten de noodzaak om aan onderzochte partijen het recht toe te kennen om te worden gehoord en om oplossing van meningsverschillen tussen GBA’s al vroeg in het onderzoeksproces te bevorderen.
·AVG-deskundigengroep van de lidstaten: Deze deskundigengroep dient als klankbord voor het delen van standpunten en informatie tussen de Commissie en de lidstaten over de toepassing van de AVG. De Commissie heeft de lidstaten voorafgaand aan het ontwerp gevraagd naar hun mening over de lijst van het Comité uit oktober 2022. Onder de lidstaten was brede steun voor het idee van een voorstel voor wetgeving ter verbetering van grensoverschrijdende handhaving van de AVG. Enkele lidstaten met horizontale procedureregels voor alle bestuursrechtelijke procedures zagen echter een mogelijke verstoring van deze regels aankomen, met name ten aanzien van de harmonisatie van de rechten van partijen om te worden gehoord en de betrokkenheid van klagers bij de procedure. Om die reden heeft de Commissie de harmonisatie van deze aspecten zorgvuldig beperkt tot grensoverschrijdende zaken en voor zover nodig om een soepel verloop van de samenwerkings- en geschillenbeslechtingsmechanismen te waarborgen. De Commissie had op 19 april 2023 een bijeenkomst met AVG-deskundigengroep van de lidstaten over dit onderwerp.
De Commissie voerde op verzoek ook bilaterale gesprekken over het voorstel met ngo’s, nationale toezichthouders en vertegenwoordigingsorganisaties van de industrie.
De Commissie publiceerde van 24 februari tot 24 maart 2023 een verzoek om input en ontving 73 reacties. De Commissie ontving feedback van zeer uiteenlopende betrokken partijen, waaronder ngo’s en industrieverenigingen.
De Commissie heeft bij de voorbereiding van het voorstel naar behoren rekening gehouden met de feedback van alle betrokken partijen.
•Bijeenbrengen en gebruik van expertise
In het voorstel is rekening gehouden met alle input die tijdens het voorbereidingsproces is ontvangen van de betrokken partijen, met name de deskundige kennis van het Comité, de AVG-deskundigengroep met meerdere belanghebbenden en de AVG-deskundigengroep van de lidstaten.
Het voorstel is ook gebaseerd op jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (HJEU) en met name jurisprudentie over het functioneren van het samenwerkings- en coherentiemechanisme uit de AVG, evenals jurisprudentie over het recht om te worden gehoord en het recht op behoorlijk bestuur uit artikel 41 van het Handvest.
•Effectbeoordeling
Voor dit voorstel is geen effectbeoordeling verricht. Het voorstel heeft geen gevolgen voor de rechten van betrokkenen, de verplichtingen van verwerkingsverantwoordelijken en verwerkers en evenmin voor de rechtsgronden voor verwerking van persoonsgegevens zoals uiteengezet in de AVG.
Het voorstel vormt een gerichte aanvulling op de AVG door de toelichting op procedureregels voor de grensoverschrijdende handhavingsprocedure die is vastgelegd in hoofdstuk VII AVG. Op deze wijze functioneert het voorstel binnen het procedurele kader dat is vastgelegd in de AVG.
Daardoor zal het effect van het voorstel beperkt zijn tot een beter functioneren van de grensoverschrijdende handhavingsprocedure die in de AVG is vastgelegd. Het voorstel verandert niets aan de rollen van de partijen in deze procedure - klagers, de leidende GBA, de betrokken GBA’s en het Comité – die zijn vastgelegd in de AVG. Het voorstel zal daardoor niet leiden tot aanzienlijke economische, ecologische of sociale gevolgen of aanmerkelijke kosten meebrengen.
Harmonisatie van deze procedurele aspecten heeft positieve effecten voor GBA’s, klagers, onderzochte partijen en het publieke vertrouwen in de AVG:
·GBA’s – het initiatief ondersteunt de samenwerkingsprocedure en geeft duidelijkheid over de regelingen voor en planning van samenwerking in grensoverschrijdende zaken. Hierdoor kunnen GBA’s hun middelen efficiënter inzetten. Doordat GBA’s op deze wijze de beschikking krijgen over middelen ter verbetering van de samenwerking in grensoverschrijdende gevallen zal het initiatief daarnaast het bereiken van consensus tussen GBA’s mogelijk maken, waardoor het aantal meningsverschillen afneemt en de samenwerking wordt bevorderd.
·Klagers en betrokkenen – stroomlijnen van de samenwerking tussen GBA’s bij handhaving van de AVG draagt bij aan de vlotte afronding van onderzoeken. Dit draagt bij aan een efficiëntere afhandeling van inbreuken van de AVG en een snelle oplossing voor de betrokkene. Daarnaast krijgen betrokkenen dezelfde mogelijkheden om betrokken te raken bij de procedure in grensoverschrijdende zaken, ongeacht waar de klacht is ingediend en welke GBA de leidende GBA is.
·Onderzochte partijen – verbeterde samenwerking in grensoverschrijdende zaken draagt bij aan kortere onderzoeken en waarborging van de noodzakelijke garanties, zoals het recht om te worden gehoord en toegang tot het dossier en daardoor waarborging van de bescherming van het recht op behoorlijk bestuur (artikel 41 van het Handvest) en de rechten van verdediging (artikel 48 van het Handvest) van de onderzochte partijen. Harmonisatie van deze rechten zorgt ook voor een robuuster definitief besluit.
·Vertrouwen van het publiek in de AVG – het initiatief zal het vertrouwen van het publiek in de AVG vergroten doordat het een snellere afhandeling van onderzoeken bevordert en het aantal meningsverschillen tussen GBA’s in grensoverschrijdende zaken vermindert.
•Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
•Grondrechten
Doordat het een snelle afhandeling van grensoverschrijdende zaken mogelijk maakt, ondersteunt het voorstel het recht van betrokkenen op bescherming van hun persoonsgegevens op grond van artikel 8 van het Handvest en het recht op een doeltreffende voorziening op grond van artikel 47 van het Handvest.
Door harmonisatie van het recht van onderzochte partijen om te worden gehoord en op toegang tot het dossier waarborgt het voorstel de rechten van partijen op behoorlijk bestuur op grond van artikel 41 van het Handvest en de rechten van verdediging op grond van artikel 48 van het Handvest.
4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Dit voorstel heeft geen ingrijpende gevolgen voor de begroting.
5.OVERIGE ELEMENTEN
•Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
De Commissie zal toezien op de toepassing van de verordening in samenhang met haar continue toezicht op de toepassing van de AVG.
•Toelichtende stukken (bij richtlijnen)
•Artikelsgewijze toelichting
Hoofdstuk I omschrijft het onderwerp van de verordening en bevat de definities die in de rechtshandeling worden gebruikt. De in de AVG gebruikte definities gelden voor het voorstel. Het voorstel heeft alleen betrekking op grensoverschrijdende handhaving van de AVG.
Hoofdstuk II bevat uitgebreide regels over de indiening en afhandeling van klachten. Het schrijft een formulier voor waarop de benodigde informatie moet worden opgegeven voor grensoverschrijdende klachten die worden ingediend op grond van artikel 77 AVG en geeft aan GBA’s aan met welke factoren zij rekening moeten houden bij de afweging of het op zijn plaats is een klacht te onderzoeken. Een gemeenschappelijk formulier voor alle grensoverschrijdende klachten vereenvoudigt de klachtenprocedure voor betrokkenen en neemt de verschillen in opvatting van het begrip klacht weg. Artikel 3 verplicht GBA’s aan de klager een ontvangstbevestiging van de klacht te sturen. Artikel 5 biedt een wettelijk kader voor de minnelijke schikking van klachten om de toepassing van een minnelijke schikking door GBA’s mogelijk te maken en de wettelijke gevolgen van een minnelijke schikking voor klagers en GBA’s duidelijk te maken. Artikel 6 bevat uitgebreide regels over de vertaling van documenten tijdens de grensoverschrijdende samenwerking.
Hoofdstuk III heeft betrekking op de samenwerking tussen toezichthoudende autoriteiten in grensoverschrijdende zaken.
Afdeling 1 biedt GBA’s aanvullende middelen om consensus te bereiken in grensoverschrijdende zaken. Hierin is aangegeven dat “relevante informatie” die toezichthoudende autoriteiten delen tijdens de grensoverschrijdende samenwerking, moet bestaan uit bepaalde documenten die door de GBA in een zo vroeg mogelijk stadium moeten worden gedeeld. Deze bepaling waarborgt dat de betrokken GBA’s beschikken over alle benodigde informatie om hun standpunt over het onderzoek kenbaar te maken aan de leidende GBA.
Artikel 9 bepaalt dat de leidende GBA, zodra deze een voorlopig standpunt heeft over het onderzoek een “samenvatting op hoofdpunten” met haar belangrijkste feitelijke bevindingen en haar standpunten over de zaak naar de betrokken GBA’s stuurt. Het doel van de samenvatting op hoofdpunten is de betrokken GBA’s in staat te stellen om in een vroeg stadium een zinvolle invloed uit te oefenen op het verloop van het onderzoek door hun standpunten over het oordeel van de leidende GBA kenbaar te maken. Dit helpt GBA’s in een vroeg stadium meningsverschillen op te lossen met betrekking tot bijvoorbeeld de juridische beoordeling of, in zaken gebaseerd op klachten, de reikwijdte van het onderzoek, waardoor de kans op geschillenbeslechting later in de procedure afneemt. Wanneer er in dit stadium geen overeenstemming bestaat over de reikwijdte van het onderzoek in op klachten gebaseerde zaken of het ingewikkelde juridische of technische oordeel van de leidende GBA, verplicht artikel 10 de GBA die het oneens is met de leidende GBA, een verzoek in te dienen bij de leidende GBA op grond van artikel 61 (wederzijdse bijstand) of 62 (gezamenlijke werkzaamheden) van de AVG. Deze bepaling zorgt ervoor dat GBA’s gebruikmaken van alle in de AVG geboden middelen om geschillen over belangrijke kwesties tijdens de samenwerkingsprocedure op te lossen. Wanneer GBA’s geen overeenstemming kunnen bereiken over de reikwijdte van het onderzoek in op klachten gebaseerde zaken, bepaalt artikel 10 dat de leidende GBA het Comité om een dringend bindend besluit verzoekt op grond van artikel 66, lid 3, AVG. In dat geval wordt geacht te zijn voldaan aan de dringende noodzaak om op te treden. Deze bepaling waarborgt dat het meningsverschil over de reikwijdte snel en doeltreffend wordt opgelost en de leidende GBA de benodigde duidelijkheid krijgt over de voortzetting van het onderzoek.
Afdeling 2 van hoofdstuk III bevat uitgebreide regels met betrekking tot volledige of gedeeltelijke afwijzing van klachten. Deze bepalingen zorgen ervoor dat de GBA waarbij de klacht is ingediend, over de benodigde informatie beschikt om het besluit tot afwijzing van een klacht vast te stellen en dat een beslissing tot afwijzing van een klacht wordt vastgesteld in alle gevallen waarin de klacht niet wordt doorgezet of ingetrokken. De klager krijgt ook de gelegenheid om zijn standpunten bekend te maken voorafgaand aan de volledige of gedeeltelijke afwijzing van de klacht.
Afdeling 3 van hoofdstuk III harmoniseert het recht van de onderzochte partijen om te worden gehoord. Hierin is bepaald dat de leidende GBA aan de onderzochte partijen haar voorlopige bevindingen voorlegt, met uiteenzetting van de naar voren gebrachte bezwaren, de relevante feiten, ondersteunend bewijs, juridische analyse en, indien van toepassing, voorgestelde corrigerende maatregelen. De voorlopige bevindingen bieden de onderzochte partijen mogelijkheid volledig inzicht te krijgen in de ten laste gelegde inbreuken en daarop te reageren, waardoor hun rechten van verdediging zijn gewaarborgd. Artikel 15 bepaalt dat klagers de mogelijkheid krijgen om schriftelijke opmerkingen in te dienen over de voorlopige bevindingen. Artikel 17 bepaalt dat de onderzochte partijen de gelegenheid krijgen hun standpunten kenbaar te maken, wanneer de leidende GBA van plan is een herzien ontwerpbesluit in te dienen op grond van relevante en gemotiveerde bezwaren van de betrokken GBA’s.
Afdeling 4 van hoofdstuk III bevat uitgebreide vereisten voor de vorm en structuur van de door de betrokken GBA’s ingediende relevante en gemotiveerde bezwaren, hetgeen de daadwerkelijke deelname van alle GBA’s en gerichte en snelle oplossing van de zaak vergemakkelijkt.
Hoofdstuk IV bevat uitgebreide regels over toegang tot het dossier en de behandeling van vertrouwelijke informatie. Deze bepalingen verschaffen duidelijkheid over de documenten die aanwezig moeten zijn in het administratieve dossier in grensoverschrijdende zaken en het moment waarop aan de onderzochte partijen toegang wordt verleend tot het dossier.
Hoofdstuk V beschrijft de proceduregels voor de in artikel 65 AVG vermelde geschillenbeslechtingsprocedure. Artikel 22 vermeldt welke informatie door de leidende GBA aan het Comité moet worden verstrekt bij voorlegging van een zaak voor geschillenbeslechting. Het bevat termijnen en regelingen voor vaststelling van de ontvankelijkheid van relevante en gemotiveerde bezwaren door het Comité. Artikel 24 voorziet in het horen van de onderzochte partijen of, in geval van afwijzing van een klacht, de klager, voorafgaand aan het bindend besluit van het Comité op grond van artikel 65, lid 1, punt a), AVG. Door verduidelijking van de rollen van alle betrokken partijen en de vaststelling van termijnen voor bepaalde procedurestappen vergemakkelijken deze bepalingen een snelle en efficiënte afronding van de geschillenbeslechtingsprocedure.
De artikelen 25 en 26 leggen uitgebreide regelingen vast voor de voorlegging van zaken voor geschillenbeslechting op grond van artikel 65, lid 1, punten b) en c), AVG.
Hoofdstuk VI bevat uitgebreide procedureregels voor de spoedprocedure uit artikel 66 AVG.
Hoofdstuk VII bevat de slotbepalingen van de verordening die betrekking hebben op termijnen, overgangsbepalingen en de inwerkingtreding van de verordening.
2023/0202 (COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot vastlegging van aanvullende procedureregels met betrekking tot de handhaving van Verordening (EU) 2016/679
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 16,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,
Gezien het advies van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)In Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad is een decentraal handhavingssysteem ingesteld dat gericht is op de waarborging van consequente interpretatie en toepassing van Verordening (EU) 2016/679 in grensoverschrijdende zaken. In zaken die betrekking hebben op grensoverschrijdende verwerking van persoonsgegevens vereist dit systeem samenwerking tussen toezichthoudende autoriteiten teneinde consensus te bereiken. Wanneer de toezichthoudende autoriteiten er niet in slagen consensus te bereiken, voorziet deze in geschillenbeslechting door het Europees Comité voor gegevensbescherming (hierna “het Comité” genoemd).
(2)Om te zorgen voor een soepele en effectieve werking van de samenwerkings- en geschillenbeslechtingsmechanismen die waarin is voorzien in de artikelen 60 en 65 van Verordening (EU) 2016/679 is het noodzakelijk regels vast te leggen met betrekking tot de afhandeling van de procedures door de toezichthoudende autoriteiten in grensoverschrijdende zaken en door het Comité tijdens de geschillenbeslechting, met inbegrip van de afhandeling van grensoverschrijdende klachten. Om die reden is het ook noodzakelijk regels vast te leggen over uitoefening van het recht om te worden gehoord door de onderzochte partijen voorafgaand aan de vaststelling van besluiten door de toezichthoudende autoriteiten en, indien van toepassing, het Comité.
(3)Klachten zijn een essentiële bron van informatie om inbreuken op de gegevensbeschermingsregels op het spoor te komen. Het vaststellen van een duidelijke en efficiënte procedure voor de afhandeling van klachten in grensoverschrijdende zaken is noodzakelijk, aangezien de klacht mogelijk wordt afgehandeld door een andere toezichthoudende autoriteit dan waar de klacht is ingediend.
(4)Een klacht moet bepaalde informatie bevatten om ontvankelijk te kunnen zijn. Om klagers te helpen met opgave van de noodzakelijke feiten aan de toezichthoudende autoriteiten is daarom een klachtenformulier noodzakelijk. De op het formulier opgegeven informatie mag alleen verplicht zijn in geval van grensoverschrijdende verwerking in de zin van Verordening (EU) 2016/679, hoewel de toezichthoudende autoriteiten het formulier ook kunnen gebruiken voor zaken die geen betrekking hebben op grensoverschrijdende verwerking. Het formulier kan elektronisch of per post worden ingediend. Verstrekking van de in dat formulier vermelde informatie dient bij een klacht die betrekking heeft op grensoverschrijdende verwerking een voorwaarde te zijn om in aanmerking te komen als klacht zoals bedoeld in artikel 77 van Verordening (EU) 2016/679. Er mag geen aanvullende informatie vereist zijn om een klacht ontvankelijk te achten. Het moet voor toezichthoudende autoriteiten mogelijk zijn indiening van klachten te vergemakkelijken door middel van een gebruikersvriendelijk elektronisch format, rekening houdend met de behoeften van personen met een beperking, mits de van de klager gevraagde informatie overeenstemt met de in het formulier vereiste informatie en er geen aanvullende informatie noodzakelijk is om een klacht ontvankelijk te achten.
(5)De toezichthoudende autoriteiten zijn verplicht binnen een redelijke termijn te beslissen over klachten. Wat een redelijke termijn is, hangt af van de omstandigheden van het geval en met name de omstandigheden, de verschillende procedurestappen die de leidende toezichthoudende autoriteit heeft ondernomen, het gedrag van de partijen tijdens de procedure en de complexiteit van de zaak.
(6)Elke klacht die door een toezichthoudende autoriteit wordt afgehandeld op grond van artikel 57, lid 1, punt f), van Verordening (EU) 2016/679 moet met de nodige passende zorgvuldigheid worden onderzocht vanuit de gedachte dat elk gebruik van bevoegdheden door de toezichthoudende autoriteit passend, noodzakelijk en evenredig moet zijn met het oog op waarborging van de naleving van Verordening (EU) 2016/679. Elke bevoegde autoriteit heeft de beoordelingsvrijheid om te beslissen in hoeverre een klacht moet worden onderzocht. Bij de beoordeling in hoeverre een onderzoek passend is, moeten toezichthoudende autoriteiten ernaar streven aan de klager een bevredigende oplossing te bieden die wellicht geen uitputtend onderzoek vereist van alle juridische en feitelijke elementen uit de klacht, maar wel effectief en snel is voor de klager. Het oordeel over de omvang van de vereiste onderzoeksmaatregelen kan worden ingegeven door de ernst van de vermeende inbreuk, de systemische of herhaaldelijke aard daarvan of het feit, indien van toepassing, dat de klager ook geprofiteerd heeft van zijn rechten op grond van artikel 79 van Verordening (EU) 2016/679.
(7)De leidende toezichthoudende autoriteit dient aan de toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, de benodigde informatie te verstrekken over de voortgang van het onderzoek teneinde de klager op de hoogte te kunnen houden.
(8)De bevoegde toezichthoudende autoriteit moet aan de klager toegang verlenen tot de documenten op basis waarvan de toezichthoudende autoriteit tot een voorlopige conclusie is gekomen over volledige of gedeeltelijke afwijzing van de klacht.
(9)Om ervoor te zorgen dat de toezichthoudende autoriteiten inbreuken op Verordening (EU) 2016/679 snel een halt toeroepen en een snelle oplossing bieden voor klagers, moeten de toezichthoudende autoriteiten ernaar streven klachten minnelijk te schikken, indien dit op zijn plaats is. Het feit dat een individuele klacht door middel van een minnelijke schikking is afgedaan, verhindert de bevoegde toezichthoudende autoriteit niet van ambtshalve voortzetting van een zaak, bijvoorbeeld in geval van systemische of herhaaldelijke inbreuken op Verordening (EU) 2016/679.
(10)Teneinde de effectieve werking van de samenwerkings- en coherentiemechanismen uit hoofdstuk VII van Verordening (EU) 2016/679 te waarborgen, is het van belang dat grensoverschrijdende zaken vlot worden afgehandeld en in de geest van oprechte en effectieve samenwerking die ten grondslag ligt aan artikel 60 van Verordening (EU) 2016/679. De leidende toezichthoudende autoriteit dient haar bevoegdheid uit te oefenen in nauwe samenwerking met de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten. Omgekeerd dienen de betrokken toezichthoudende autoriteiten vanaf een vroeg stadium actief betrokken te zijn bij het onderzoek met het oog op het bereiken van consensus en met volledige gebruikmaking van de in Verordening (EU) 2016/679 geboden middelen.
(11)Het is met name belangrijk dat toezichthoudende autoriteiten zo vroeg mogelijk, voorafgaand aan de kennisgeving van de vermeende inbreuken aan de onderzochte partijen en de vaststelling van het ontwerpbesluit zoals bedoeld in artikel 60 van Verordening (EU) 2016/679, consensus bereiken over de belangrijkste aspecten van het onderzoek waardoor minder zaken zullen worden voorgelegd aan het geschillenbeslechtingsmechanisme uit artikel 65 van Verordening (EU) 2016/679 en uiteindelijk grensoverschrijdende zaken snel worden opgelost.
(12)De samenwerking tussen toezichthoudende autoriteiten dient te zijn gebaseerd op een open dialoog die de betrokken toezichthoudende autoriteiten in staat stelt invloed van betekenis uit te oefenen op het onderzoek door hun ervaringen en standpunten te delen met de leidende toezichthoudende autoriteit, met inachtneming van de ruimte voor de beoordelingsvrijheid die elke toezichthoudende autoriteit heeft, met inbegrip van het oordeel in hoeverre het op zijn plaats is een zaak te onderzoeken, en van de verschillende tradities van de lidstaten. Met het oog hierop dient de leidende toezichthoudende autoriteit aan de betrokken toezichthoudende autoriteiten een samenvatting te verstrekken van de belangrijkste punten met haar voorlopige standpunt over de hoofdpunten van een onderzoek. Deze samenvatting dient in een vroeg stadium te worden verstrekt om effectieve betrokkenheid van de betrokken toezichthoudende autoriteiten mogelijk te maken, maar tegelijkertijd ook in een stadium waarin de standpunten over de zaak van de leidende toezichthoudende autoriteit al voldoende ontwikkeld zijn. De betrokken toezichthoudende autoriteiten moeten de gelegenheid krijgen commentaar te geven op een breed spectrum van vragen, zoals de reikwijdte van het onderzoek en de vaststelling van ingewikkelde feitelijke en juridische beoordelingen. Gelet op het gegeven dat de reikwijdte van het onderzoek bepaalt welke zaken onderzoek door de leidende toezichthoudende autoriteit vereisen, moeten toezichthoudende autoriteiten ernaar streven zo vroeg mogelijk consensus te bereiken over de reikwijdte van het onderzoek.
(13)In het belang van effectieve, inclusieve samenwerking tussen alle betrokken toezichthoudende autoriteiten en de leidende toezichthoudende autoriteit dient het commentaar van de betrokken toezichthoudende autoriteiten beknopt, voldoende duidelijk en nauwkeurig te zijn zodat dit gemakkelijk te begrijpen is voor alle toezichthoudende autoriteiten. De juridische argumenten moeten worden gegroepeerd door verwijzing naar het deel van de samenvatting op hoofdpunten waarop deze betrekking hebben. Bij het commentaar van de betrokken toezichthoudende autoriteiten kunnen aanvullende documenten worden gevoegd. Een verwijzing naar aanvullende documenten in het commentaar van een betrokken toezichthoudende autoriteit kan echter niet volstaan indien daarin de essentiële juridische of feitelijke argumenten ontbreken. De juridische en feitelijke bijzonderheden die de grondslag vormen voor dergelijke documenten moeten in ieder geval samengevat, coherent en begrijpelijk worden aangegeven in het commentaar zelf.
(14)Zaken die niet leiden tot betwisting, vereisen geen uitgebreide bespreking door de toezichthoudende autoriteiten om tot consensus te komen en kunnen derhalve sneller worden afgehandeld. Wanneer geen van de betrokken toezichthoudende autoriteiten commentaar naar voren brengt over de samenvatting op hoofdpunten, dient de leidende toezichthoudende autoriteit de in artikel 14 bedoelde voorlopige bevindingen binnen negen maanden bekend te maken.
(15)De toezichthoudende autoriteiten dienen alles in het werk te stellen om in een sfeer van oprechte en effectieve samenwerking tot consensus te komen. Wanneer de betrokken toezichthoudende autoriteiten en de leidende toezichthoudende autoriteit derhalve van mening verschillen over de reikwijdte van een onderzoek op basis van een klacht, waaronder de bepalingen van Verordening (EU) 2016/679 waarop de inbreuk wordt onderzocht, of wanneer het commentaar van de betrokken toezichthoudende autoriteiten betrekking heeft op een belangrijke wijziging in de ingewikkelde juridische of technische beoordeling, dient de betrokken toezichthoudende autoriteit gebruik te maken van de middelen waarin is voorzien in de artikelen 61 en 62 van Verordening (EU) 2016/679.
(16)Wanneer de toezichthoudende autoriteiten er met deze middelen niet in slagen consensus te bereiken over de reikwijdte van een op een klacht gebaseerd onderzoek, dient de leidende toezichthoudende autoriteit het Comité te verzoeken om een dringend bindend besluit op grond van artikel 66, lid 3, van Verordening (EU) 2016/679. Ten behoeve hiervan moet het vereiste van dringendheid verondersteld worden. De leidende toezichthoudende autoriteit dient passende conclusies te trekken uit het dringende bindend besluit van het Comité ten behoeve van de voorlopige bevindingen. Het dringende bindend besluit van het Comité kan niet de plaats innemen van het resultaat van het onderzoek door de leidende toezichthoudende autoriteit of de effectiviteit van de rechten van de onderzochte partijen om te worden gehoord. Het Comité behoort met name de reikwijdte van het onderzoek niet op eigen initiatief uit te breiden.
(17)Teneinde de klager in staat te stellen zijn recht op een doeltreffende voorziening in rechte overeenkomstig artikel 78 van Verordening (EU) 2016/679 uit te oefenen, dient de toezichthoudende autoriteit bij volledige of gedeeltelijke afwijzing van een klacht dit te doen door middel van een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld bij een nationale rechtbank.
(18)Klagers dienen de gelegenheid te krijgen hun standpunten duidelijk te maken voordat een besluit in hun nadeel wordt genomen. In geval volledige of gedeeltelijke afwijzing van een klacht in een grensoverschrijdende zaak dient de klager derhalve de gelegenheid te krijgen zijn standpunten kenbaar te maken voor de indiening van een ontwerpbesluit op grond van artikel 60, lid 3, van Verordening (EU) 2016/679, een herzien ontwerpbesluit op grond van artikel 60, lid 4, van Verordening (EU) 2016/679 of een bindend besluit van het Comité op grond van artikel 65, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2016/679. De klager kan verzoeken om inzage in de niet-vertrouwelijke versie van de documenten waarop het besluit tot volledige of gedeeltelijke afwijzing van de klacht is gebaseerd.
(19)Het is noodzakelijk de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de leidende toezichthoudende autoriteit en de toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, duidelijk te maken in geval van afwijzing van een klacht in een grensoverschrijdende zaak. Als aanspreekpunt voor de klager tijdens het onderzoek dient de toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, de klager te vragen naar diens standpunten over de voorgenomen afwijzing van de klacht. Deze dient ook verantwoordelijk te zijn voor alle communicatie met de klager. Al dergelijke communicatie dient te worden gedeeld met de leidende toezichthoudende autoriteit. Aangezien op grond van artikel 60, leden 8 en 9, van Verordening (EU) 2016/679 de toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, verantwoordelijk is voor goedkeuring van het definitieve besluit tot afwijzing van de klacht, dient die toezichthoudende autoriteit ook verantwoordelijk te zijn voor de voorbereiding van het ontwerpbesluit op grond van artikel 60, lid 3, van Verordening (EU) 2016/679.
(20)De daadwerkelijke handhaving van het gegevensbeschermingsrecht van de Unie dient verenigbaar te zijn met de volledige eerbiediging van de rechten van de verdediging van de partijen, een grondbeginsel van het Unierecht dat onder alle omstandigheden in acht moet worden genomen, met name in procedures die tot de oplegging van een sanctie kunnen leiden.
(21)Teneinde het recht op behoorlijk bestuur en het recht van verdediging daadwerkelijk te waarborgen, zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna “het Handvest” genoemd), met inbegrip van het recht van iedere persoon om te worden gehoord voorafgaand aan een individuele maatregel die hem nadelig zou raken, is het van belang te zorgen voor duidelijke regels over de uitoefening van dit recht.
(22)De regels met betrekking tot de door de toezichthoudende autoriteiten toegepaste administratieve procedure bij handhaving van Verordening (EU) 2016/679 dienen ervoor te zorgen dat de onderzochte partijen daadwerkelijk de gelegenheid krijgen hun standpunten naar voren te brengen over de juistheid en relevantie van de feiten, bezwaren en omstandigheden die tijdens de procedure naar voren zijn gebracht door de toezichthoudende autoriteit, zodat zij in staat zijn hun rechten van verdediging uit te oefenen. In de voorlopige bevindingen wordt het voorlopige standpunt na onderzoek naar de vermeende inbreuk op Verordening (EU) 2016/679 uiteengezet. Deze vormen op deze wijze een wezenlijke procedurele waarborg voor inachtneming van het recht om te worden gehoord. De onderzochte partijen moeten de beschikking krijgen over de benodigde documenten om zichzelf naar behoren te verdedigen en commentaar te geven op de inbreuken waarvan zij verdacht worden door toegang te krijgen tot het administratieve dossier.
(23)De voorlopige bevindingen bepalen de reikwijdte van het onderzoek en daardoor ook de reikwijdte van een toekomstig definitief besluit, indien van toepassing, op basis van een bindend besluit van het Comité op grond van artikel 65, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2016/679) dat aan verwerkingsverantwoordelijken of verwerkers kan worden gestuurd. De voorlopige bevindingen dienen zodanig te zijn verwoord dat ze ook in beknopte vorm voldoende duidelijk zijn om de onderzochte partijen in staat te stellen de aard van de vermeende inbreuk op Verordening (EU) 2016/679 naar behoren te achterhalen. Aan de verplichting om aan de onderzochte partijen alle noodzakelijke informatie te verstrekken teneinde hen in staat te stellen zich naar behoren te verdedigen is voldaan als in het definitieve besluit de onderzochte partijen niet worden beschuldigd van andere inbreuken dan de in de voorlopige bevindingen vermelde en alleen feiten in aanmerking zijn genomen waarover de onderzochte partijen hun standpunten kenbaar hebben kunnen maken. Het definitieve besluit van de leidende toezichthoudende autoriteit hoeft echter niet noodzakelijkerwijs een exacte kopie van de voorlopige bevindingen te zijn. De leidende toezichthoudende autoriteit dient te worden toegestaan om in het definitieve besluit de antwoorden van de onderzochte partijen op de voorlopige bevindingen en, indien van toepassing, het herziene ontwerpbesluit op grond van artikel 60, lid 5, van Verordening (EU) 2016/679 en het besluit op grond van artikel 65, lid 1, punt a), waarmee het geschil tussen de toezichthoudende autoriteiten is beslecht mee te laten wegen. De leidende toezichthoudende autoriteit dient in staat te zijn haar eigen oordeel te vellen over de door de onderzochte partijen naar voren gebrachte feiten en juridische kwalificaties ofwel om de bezwaren in te trekken wanneer de toezichthoudende autoriteit deze ongegrond bevindt of haar argumenten aan te vullen of anders te formuleren, zowel in feite als in rechte, ter ondersteuning van de bezwaren die zij in stand houdt. Rekening houden met een argument dat door een onderzochte partij naar voren is gebracht tijdens de administratieve procedure zonder dat deze de gelegenheid heeft gekregen daarover een mening te uiten voor de goedkeuring van het definitieve besluit hoeft niet per se een schending van de rechten van verdediging te vormen.
(24)De onderzochte partijen dienen het recht te krijgen om te worden gehoord voorafgaand aan de voorlegging van een herzien ontwerpbesluit op grond van artikel 60, lid 5, van Verordening (EU) 2016/679 of de vaststelling van een bindend besluit door het Comité op grond van artikel 65, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2016/679.
(25)Klagers dienen de mogelijkheid te krijgen betrokken te raken bij de door een toezichthoudende autoriteit aangespannen procedure met het oog op het vaststellen of ophelderen van kwesties die betrekking hebben op een mogelijke inbreuk op Verordening (EU) 2016/679. Het feit dat een toezichthoudende autoriteit al een onderzoek is gestart naar het onderwerp van de klacht of de klacht zal afhandelen in een ambtshalve onderzoek na ontvangst van de klacht, staat de kwalificatie van betrokkene als klager niet in de weg. Een onderzoek door een toezichthoudende autoriteit naar een mogelijke inbreuk op Verordening (EU) 2016/679 door een verwerkingsverantwoordelijke of verwerker vormt echter geen contradictoire procedure tussen de klager en de onderzochte partijen. Het is een procedure die is aangespannen door een toezichthoudende autoriteit, op haar eigen initiatief of op grond van een klacht, ter vervulling van haar taken op grond van artikel 57, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679. De onderzochte partijen en de klager verkeren daardoor niet in dezelfde procedurele positie en klager kan zich niet beroepen op het recht op een eerlijk proces wanneer het besluit geen nadelige gevolgen heeft voor zijn juridische positie. De betrokkenheid van de klager bij de procedure tegen de onderzochte partijen mag het recht van deze partijen om te worden gehoord niet in gevaar brengen.
(26)Klagers dienen de mogelijkheid te krijgen om schriftelijke opmerkingen in te dienen over de voorlopige bevindingen. Zij mogen evenwel geen toegang hebben tot bedrijfsgeheimen of andere vertrouwelijke gegevens van andere partijen die bij de procedure zijn betrokken. Klagers dienen geen recht op algemene toegang tot het administratieve dossier te krijgen.
(27)Bij het vaststellen van de termijnen voor de onderzochte partijen en klagers voor indiening van hun standpunten over de voorlopige bevindingen dienen de toezichthoudende autoriteiten rekening te houden met de complexiteit van de kwestie die in deze bevindingen aan de orde komen, zodat de onderzochte partijen en klagers voldoende gelegenheid krijgen om op zinvolle wijze hun standpunten over de besproken kwesties naar voren te brengen.
(28)De uitwisseling van standpunten voorafgaand aan goedkeuring van een ontwerpbesluit houdt een open dialoog in en een uitgebreide uitwisseling van standpunten waarbij de toezichthoudende autoriteiten hun uiterste best dienen te doen om consensus te bereiken over de voortgang van een onderzoek. Omgekeerd moet het verschil van mening, geuit in relevante en gemotiveerde bezwaren op grond van artikel 60, lid 4, van Verordening (EU) 2016/679, die de kans op geschillenbeslechting tussen toezichthoudende autoriteiten op grond van artikel 65 van Verordening (EU) 2016/679 verhogen en de vaststelling van een definitief besluit door de bevoegde toezichthoudende autoriteit vertragen, zich voordoen in het uitzonderlijke geval dat de toezichthoudende autoriteiten er niet in slagen consensus te bereiken en waar nodig om de coherente interpretatie van Verordening (EU) 2016/679 te waarborgen. Dergelijke bezwaren dienen spaarzaam te worden ingezet wanneer het gaat om coherente handhaving van Verordening (EU) 2016/679, aangezien elk gebruik van relevante en gemotiveerde bezwaren leidt tot vertraging van de oplossing voor betrokkene. Aangezien over de reikwijdte van het onderzoek en de relevante feiten dient te worden beslist voorafgaand aan de verzending van de voorlopige bevindingen, dienen deze kwesties door de betrokken toezichthoudende autoriteiten niet te worden opgeworpen door middel van relevante en gemotiveerde bezwaren. Deze kunnen de betrokken toezichthoudende autoriteiten echter aan de orde stellen in hun commentaar op de samenvatting op hoofdpunten op grond van artikel 9, lid 3, voordat de voorlopige bevindingen naar de onderzochte partijen worden gestuurd.
(29)In het belang van een doeltreffende en inclusieve afronding van de geschillenbeslechtingsprocedure waarin alle toezichthoudende autoriteiten de gelegenheid moeten krijgen hun standpunten bij te dragen en gelet op de dwingende termijnen tijdens geschillenbeslechting, dienen de relevante en gemotiveerde bezwaren wat vorm en structuur betreft, te voldoen aan bepaalde vereisten. Derhalve dienen relevante en gemotiveerde bezwaren te worden beperkt tot een voorgeschreven lengte, duidelijk het verschil van mening over het ontwerpbesluit aan te geven en dit alles in voldoende duidelijke, coherente en nauwkeurige bewoordingen.
(30)Toegang tot het administratieve dossier wordt verleend als onderdeel van de in het Handvest verankerde rechten van verdediging en het recht op behoorlijk bestuur. Aan de onderzochte partijen dient toegang te worden verleend tot het administratieve dossier wanneer deze op de hoogte worden gesteld van de voorlopige bevindingen en de termijn voor indiening van hun schriftelijke antwoord op de voorlopige bevindingen dient te worden vastgesteld.
(31)Bij het verlenen van toegang tot het administratieve dossier dienen de toezichthoudende autoriteiten te zorgen voor bescherming van bedrijfsgeheimen en andere vertrouwelijke informatie. De categorie andere vertrouwelijke gegevens omvat andere gegevens dan bedrijfsgeheimen, die als vertrouwelijk kunnen worden beschouwd voor zover de openbaarmaking ervan een verwerkingsverantwoordelijke, een verwerker of een natuurlijke persoon aanzienlijk zou schaden. De toezichthoudende autoriteiten dienen in staat te zijn aan onderzochte partijen die documenten of verklaringen overleggen of hebben overgelegd te verzoeken aan te geven welke informatie vertrouwelijk is.
(32)Wanneer bedrijfsgeheimen of andere vertrouwelijke gegevens nodig zijn om het bewijs van een inbreuk te leveren, moeten de toezichthoudende autoriteiten voor elk individueel document beoordelen of de noodzaak tot openbaarmaking opweegt tegen de schade die zou kunnen voortvloeien uit deze openbaarmaking.
(33)Bij doorverwijzing van een zaak voor de geschillenbeslechting op grond van artikel 65 Verordening (EU) 2016/679 dient de leidende toezichthoudende autoriteit aan het Comité alle benodigde informatie te verstrekken om het in staat te stellen de ontvankelijkheid van relevante en gemotiveerde bezwaren te beoordelen en het besluit op grond van artikel 65, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2016/679 te nemen. Na ontvangst van alle in artikel 23 vermelde noodzakelijke documenten door het Comité dient de voorzitter van het Comité de doorverwijzing van de zaak te registreren in de zin van artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) 2016/679.
(34)Het bindend besluit van het Comité op grond van artikel 65, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2016/679 kan uitsluitend betrekking hebben op zaken die hebben geleid tot de geschillenbeslechting; het wordt zodanig opgesteld dat de leidende toezichthoudende autoriteit haar definitieve besluit kan vaststellen op basis van het besluit van het Comité, met behoud van haar discretionaire bevoegdheid.
(35)Ten behoeve van de stroomlijning van de geschillenbeslechting tussen toezichthoudende autoriteiten die wordt voorgelegd aan het Comité op grond van artikel 65, lid 1, punten b) en c), van Verordening (EU) 2016/679 is het noodzakelijk procedureregels vast te stellen met betrekking tot de aan het Comité over te leggen documenten waarop het Comité zijn beslissing dient te baseren. Het is ook noodzakelijk te bepalen wanneer het Comité de indiening van de zaak voor geschillenbeslechting dient te registreren.
(36)Ten behoeve van de stroomlijning van de procedure voor vaststelling van dringende adviezen en dringende bindende besluiten van het Comité op grond van artikel 66, lid 2, van Verordening (EU) 2016/679 is het noodzakelijk procedureregels vast te stellen met betrekking tot het moment van het verzoek om een dringend advies of een dringend bindend besluit, de aan het Comité over te leggen documenten waarop het Comité zijn besluit dient te baseren en aan wie het advies of besluit moet worden toegestuurd, en de gevolgen van het advies of het besluit van het Comité.
(37)De hoofdstukken III en IV hebben betrekking op de samenwerking tussen toezichthoudende autoriteiten, de procedurele rechten van de onderzochte partijen en de betrokkenheid van klagers. Ter waarborging van de rechtszekerheid dienen deze bepalingen niet te gelden voor onderzoeken die al lopen op het moment van inwerkingtreding van deze verordening. Deze dienen te gelden voor ambtshalve onderzoeken die aanvangen na de inwerkingtreding van deze verordening en op onderzoeken op basis van klachten, indien de klacht is ingediend na de inwerkingtreding van deze verordening. Hoofdstuk V biedt procedureregels voor zaken die worden die op grond van artikel 65 van Verordening (EU) 2016/679 worden voorgelegd voor geschillenbeslechting. Eveneens om redenen van rechtszekerheid dient dit hoofdstuk niet te gelden voor zaken die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn voorgelegd voor geschillenbeslechting. Dit hoofdstuk dient te gelden voor alle zaken die na de inwerkingtreding van deze verordening worden voorgelegd voor geschillenbeslechting.
(38)Overeenkomstig artikel 42, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1725 zijn de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en het Europees Comité voor gegevensbescherming geraadpleegd, en op [ ] hebben zij een gezamenlijk advies uitgebracht,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Hoofdstuk I
Algemene bepalingen
Artikel 1
Onderwerp
Deze verordening legt procedureregels vast voor de afhandeling van klachten en het uitvoeren van onderzoek in op klachten gebaseerde en ambtshalve zaken door toezichthoudende autoriteiten bij grensoverschrijdende handhaving van Verordening (EU) 2016/679.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 4 van Verordening (EU) 2016/679.
Daarnaast zijn de volgende definities van toepassing:
(1)“onderzochte partijen”: de verwerkingsverantwoordelijke(n) en/of verwerker(s) die het voorwerp zijn van onderzoek wegens een vermeende inbreuk op Verordening (EU) 2016/679 in verband met grensoverschrijdende verwerking;
(2)“samenvatting op hoofdpunten”: de door de leidende toezichthoudende autoriteit aan de betrokken toezichthoudende autoriteiten te verstrekken samenvatting van de belangrijkste relevante feiten en de standpunten van de leidende toezichthoudende autoriteit over de zaak;
(3)“voorlopige bevindingen”: het door de leidende toezichthoudende autoriteit aan de onderzochte partijen verstrekte document met een uiteenzetting van de naar voren gebrachte vermeende inbreuken, de relevante feiten, ondersteunend bewijs, juridische analyse en, indien van toepassing, voorgestelde corrigerende maatregelen;
(4)“in aanmerking genomen relevante en gemotiveerde bezwaren”: de bezwaren waarvan het Comité heeft vastgesteld dat deze relevant en gemotiveerd zijn in de zin van artikel 4, lid 24, van Verordening (EU) 2016/679.
Hoofdstuk II
Indiening en afhandeling van klachten
Artikel 3
Grensoverschrijdende klachten
1.Een klacht op grond van Verordening (EU) 2016/679 die betrekking heeft op grensoverschrijdende verwerking, bevat de informatie die wordt gevraagd in het formulier, zoals uiteengezet in de bijlage. Voor ontvankelijkheid van de klacht is geen aanvullende informatie vereist.
2.De toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, stelt vast of de klacht betrekking heeft op grensoverschrijdende verwerking.
3.De toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, stelt binnen een maand vast of de in het formulier vereiste informatie volledig is.
4.Nadat is beoordeeld of de verplichte informatie in het formulier volledig is, stuurt de toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, de klacht door naar de leidende toezichthoudende autoriteit.
5.Wanneer de klager bij de indiening van een klacht verzoekt om vertrouwelijkheid, dient hij ook een niet-vertrouwelijke versie van de klacht in.
6.De toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, bevestigt binnen een week de ontvangst van de klacht. Deze ontvangstbevestiging staat los van de beoordeling van de ontvankelijkheid van de klacht op grond van lid 3.
Artikel 4
Onderzoek van klachten
Bij de beoordeling in hoeverre het op zijn plaats is een klacht te onderzoeken, houdt de toezichthoudende autoriteit in elke zaak rekening met alle relevante omstandigheden en met name de volgende:
(a)de opportuniteit van het bieden van een doeltreffende en vlotte voorziening aan de klager;
(b)de ernst van de vermeende inbreuk;
(c)de systemische of herhaaldelijke aard van de vermeende inbreuk.
Artikel 5
Minnelijke schikking
Een klacht kan minnelijk worden geschikt tussen de klager en de onderzochte partijen. Wanneer de toezichthoudende autoriteit meent dat een minnelijke schikking tot stand is gekomen, geeft zij het schikkingsvoorstel door aan de klager. Wanneer de klager binnen een maand geen bezwaar maakt tegen het schikkingsvoorstel van de toezichthoudende autoriteit, wordt de klacht geacht te zijn ingetrokken.
Artikel 6
Vertalingen
1.De toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, is verantwoordelijk voor:
(a)vertaling van klachten en de standpunten van klagers in de taal die ten behoeve van het onderzoek wordt gebruikt door de leidende toezichthoudende autoriteit;
(b)vertaling van door de leidende toezichthoudende autoriteit verstrekte documenten in de taal die wordt gebruikt voor communicatie met de klager, wanneer het op grond van deze verordening of Verordening (EU) 2016/679 noodzakelijk is dergelijke documenten aan de klager te verstrekken.
2.In zijn procedureregels stelt het Comité de procedure vast voor het vertalen van commentaren of relevante en gemotiveerde bezwaren van de betrokken toezichthoudende autoriteiten in een andere taal dan de door de leidende toezichthoudende autoriteit gebruikte taal ten behoeve van het onderzoek.
Hoofdstuk III
Samenwerking op grond van artikel 60 van Verordening (EU) 2016/679
Afdeling 1
Consensus bereiken in de zin van artikel 60, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679
Artikel 7
Samenwerking tussen toezichthoudende autoriteiten
Tijdens hun samenwerking met het oog op het bereiken van consensus, zoals is vastgelegd in artikel 60, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679 maken de toezichthoudende autoriteiten gebruik van alle middelen waarin is voorzien in Verordening (EU) 2016/679, met inbegrip van wederzijdse bijstand op grond van artikel 61 en gezamenlijke werkzaamheden op grond van artikel 62 van Verordening (EU) 2016/679.
De bepalingen in deze afdeling hebben betrekking op de relaties tussen toezichthoudende autoriteiten en beogen geen rechten toe te kennen aan personen of onderzochte partijen.
Artikel 8
Relevante informatie in de zin van artikel 60, leden 1 en 3, van Verordening (EU) 2016/679
1.De leidende toezichthoudende autoriteit houdt de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten regelmatig op de hoogte van het onderzoek en verstrekt hun zodra dit mogelijk is alle relevante informatie.
2.Relevante informatie in de zin van artikel 60, leden 1 en 3, van Verordening (EU) 2016/679 omvat, indien van toepassing:
(a)informatie over het openen van onderzoek naar een vermeende inbreuk op Verordening (EU) 2016/679;
(b)verzoeken om informatie op grond van artikel 58, lid 1, punt e), van Verordening (EU) 2016/679;
(c)informatie over de inzet van andere onderzoeksbevoegdheden zoals bedoeld in artikel 58, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679;
(d)in geval van een voorgenomen afwijzing van de klacht, de gronden daarvoor van de leidende toezichthoudende autoriteit;
(e)samenvatting op hoofdpunten in een onderzoek overeenkomstig artikel 9;
(f)informatie over de te ondernemen stappen om een inbreuk op Verordening (EU) 2016/679 vast te stellen voorafgaand aan de voorbereiding van de voorlopige bevindingen;
(g)voorlopige bevindingen;
(h)het antwoord van de onderzochte partijen op de voorlopige bevindingen;
(i)de standpunten van de klager over de voorlopige bevindingen;
(j)in geval van afwijzing van een klacht, de schriftelijke opmerkingen van de klager;
(k)eventuele relevante stappen ondernomen door de leidende toezichthoudende autoriteit na ontvangst van de antwoorden van de onderzochte partijen op de voorlopige bevindingen voorafgaand aan voorlegging van een ontwerpbesluit in de zin van artikel 60, lid 3, van Verordening (EU) 2016/679.
Artikel 9
Samenvatting op hoofdpunten
1.Zodra de leidende toezichthoudende autoriteit een voorlopig standpunt heeft bereikt over hoofdpunten in een onderzoek, maakt deze een samenvatting op hoofdpunten ten behoeve van de samenwerking op grond van artikel 60, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679.
2.De samenvatting op hoofdpunten bevat de volgende gegevens:
(a)de belangrijkste relevante feiten;
(b)een voorlopige vaststelling van de reikwijdte van het onderzoek, met name de bepalingen van Verordening (EU) 2016/679 waarop de onderzochte vermeende inbreuk betrekking heeft;
(c)beoordeling van ingewikkelde juridische en technologische aspecten die relevant zijn voor een voorlopige oriëntatie van haar oordeel;
(d)voorlopige vaststelling van mogelijke corrigerende maatregel(en).
3.De betrokken toezichthoudende autoriteiten kunnen commentaar leveren op de samenvatting op hoofdpunten. Dit commentaar moet binnen vier weken na ontvangst van de samenvatting op hoofdpunten worden ingediend.
4.Op grond van lid 3 geleverd commentaar voldoet aan de volgende eisen:
(a)de gebruikte bewoordingen zijn voldoende duidelijk en nauwkeurig om de leidende toezichthoudende autoriteit en, indien van toepassing, de betrokken toezichthoudende autoriteiten in staat te stellen hun standpunten voor te bereiden;
(b)de juridische argumenten zijn beknopt aangegeven en gegroepeerd door verwijzing naar het deel van de samenvatting op hoofdpunten waarop deze betrekking hebben;
(c)het commentaar van de betrokken toezichthoudende autoriteit kan worden onderbouwd met documenten ter aanvulling van het commentaar op bepaalde punten.
5.Het Comité kan in zijn procedureregels beperkingen opnemen over de maximale lengte van het door de betrokken toezichthoudende autoriteiten ingediende commentaar op de samenvatting op hoofdpunten.
6.Zaken waarin geen van de betrokken toezichthoudende autoriteiten commentaar indient op grond van lid 3 van dit artikel, worden beschouwd als niet-contentieuze zaken. In dergelijke gevallen worden de in artikel 14 bedoelde voorlopige bevindingen binnen negen maanden na het verstrijken van de in lid 3 van dit artikel vermelde termijn toegestuurd aan de onderzochte partijen.
Artikel 10
Inzet van middelen om consensus te bereiken
1.Een betrokken toezichthoudende autoriteit dient bij de leidende toezichthoudende autoriteit een verzoek in op grond van artikel 61 van Verordening (EU) 2016/679, artikel 62 van Verordening (EU) 2016/679 of beide, wanneer na het commentaar van de betrokken toezichthoudende autoriteiten op grond van artikel 9, lid 3, een betrokken toezichthoudende autoriteit het oneens is met het oordeel van de leidende toezichthoudende autoriteit inzake:
(a)de reikwijdte van het onderzoek in op klachten gebaseerde zaken, met inbegrip van de bepalingen van Verordening (EU) 2016/679 waarop de onderzochte vermeende inbreuk betrekking heeft;
(b)de voorlopige oriëntatie met betrekking tot ingewikkelde juridische beoordelingen, vastgesteld door de leidende toezichthoudende autoriteit op grond van artikel 9, lid 2, punt c);
(c)de voorlopige oriëntatie met betrekking tot ingewikkelde technologische beoordelingen, vastgesteld door de leidende toezichthoudende autoriteit op grond van artikel 9, lid 2, punt c).
2.Het verzoek op grond van lid 1 moet binnen twee maanden na het verstrijken van de in artikel 9, lid 3, bedoelde termijn worden ingediend.
3.De leidende toezichthoudende autoriteit overlegt met de betrokken toezichthoudende autoriteiten over hun commentaar op de samenvatting op hoofdpunten en, indien van toepassing, in antwoord op verzoeken op grond van de artikelen 61 en 62 van Verordening (EU) 2016/679, in een poging om consensus te bereiken. De consensus dient als basis voor voortzetting van het onderzoek door de leidende toezichthoudende autoriteit en het opstellen van de voorlopige bevindingen of, indien van toepassing, verstrekking aan de toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, van de onderbouwing ten behoeve van artikel 11, lid 2.
4.Wanneer er tussen de leidende toezichthoudende autoriteit en een of meer betrokken toezichthoudende autoriteiten geen consensus bestaat over de zaak zoals bedoeld in artikel 9, lid 2, punt b), van deze verordening, verzoekt de leidende toezichthoudende autoriteit het Comité om een dringend bindend besluit op grond van artikel 66, lid 3, van Verordening (EU) 2016/679. In dat geval wordt geacht te zijn voldaan aan de voorwaarden voor een verzoek om een dringend bindend besluit op grond van artikel 66, lid 3, van Verordening (EU) 2016/679.
5.Bij het verzoek om een dringend bindend besluit van het Comité op grond van lid 4 van dit artikel verstrekt de leidende toezichthoudende autoriteit in ieder geval:
(a)de in artikel 9, lid 2, punten a) en b), bedoelde documenten;
(b)het commentaar van de betrokken toezichthoudende autoriteit die het niet eens is met de voorlopige vaststelling van de reikwijdte van het onderzoek door de leidende toezichthoudende autoriteit.
6.Het Comité neemt een dringend bindend besluit over de reikwijdte van het onderzoek aan de hand van het commentaar van de betrokken toezichthoudende autoriteiten en het standpunt van de leidende toezichthoudende autoriteit over dit commentaar.
Afdeling 2
Volledige of gedeeltelijke afwijzing van klachten
Artikel 11
Het horen van een klager voorafgaand aan volledige of gedeeltelijke afwijzing van een klacht
1.In vervolg op de in de artikelen 9 en 10 bedoelde procedure geeft de leidende toezichthoudende autoriteit aan de toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, de gronden aan voor haar voorlopige standpunt dat de klacht geheel of gedeeltelijk moet worden afgewezen.
2.De toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, informeert de klager over de gronden voor de voorgenomen volledige of gedeeltelijke afwijzing van de klacht en stelt een termijn vast waarin de klager zijn standpunten schriftelijk kenbaar kan maken. Deze termijn bedraagt ten minste drie weken. De toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, informeert de klager over de gevolgen indien deze zijn standpunten niet kenbaar maakt.
3.Indien de klager zijn standpunten niet kenbaar maakt binnen de termijn die is gesteld door de toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, wordt de klacht geacht te zijn ingetrokken.
4.De klager kan verzoeken om toegang tot de niet-vertrouwelijke versie van de documenten waarop het besluit tot volledige of gedeeltelijke afwijzing van de klacht is gebaseerd.
5.Wanneer de klager zijn standpunten kenbaar maakt binnen de termijn die is vastgesteld door de toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, en de standpunten niet leiden tot een wijziging van het voorlopige standpunt dat de klacht geheel of gedeeltelijk moet worden afgewezen, bereidt de toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, het ontwerpbesluit voor op grond van artikel 60, lid 3, van Verordening (EU) 2016/679 dat door de leidende toezichthoudende autoriteit wordt voorgelegd aan de overige betrokken toezichthoudende autoriteiten op grond van artikel 60, lid 3, van Verordening (EU) 2016/679.
Artikel 12
Herzien ontwerpbesluit tot volledige of gedeeltelijke afwijzing van een klacht
1.Wanneer de leidende toezichthoudende autoriteit van mening is dat het herziene ontwerpbesluit in de zin van artikel 60, lid 5, van Verordening (EU) 2016/679 aspecten bevat waarop de klager de gelegenheid moet krijgen zijn standpunten kenbaar te maken, biedt de toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, voorafgaand aan de voorlegging van het herziene ontwerpbesluit op grond van artikel 60, lid 5, van Verordening (EU) 2016/679, de klager de mogelijkheid zijn standpunten over die nieuwe aspecten kenbaar te maken.
2.De toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, stelt een termijn vast waarin de klager zijn standpunten kenbaar kan maken.
Artikel 13
Besluit tot volledige of gedeeltelijke afwijzing van een klacht
Na vaststelling van een besluit tot volledige of gedeeltelijke afwijzing van een klacht overeenkomstig artikel 60, lid 8, van Verordening (EU) 2016/679 informeert de toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, de klager over de voorzieningen in rechte waarover hij beschikt overeenkomstig artikel 78 van Verordening (EU) 2016/679.
Afdeling 3
Besluiten gericht aan verwerkingsverantwoordelijken en verwerkers
Artikel 14
Voorlopige bevindingen en antwoord
1.Wanneer de leidende toezichthoudende autoriteit van plan is een ontwerpbesluit in de zin van artikel 60, lid 3, van Verordening (EU) 2016/679 voor te leggen aan de overige betrokken toezichthoudende autoriteiten waarin een inbreuk op Verordening (EU) 2016/679 wordt geconstateerd, stelt deze voorlopige bevindingen op.
2.De voorlopige bevindingen bevatten de volledige vermeende inbreuken op een voldoende duidelijke wijze om de onderzochte partijen in staat te stellen kennis te nemen van het gedrag dat is onderzocht door de leidende toezichthoudende autoriteit. Hierin moeten met name alle feiten en de volledige juridische beoordeling uiteengezet worden die de onderzochte partijen verweten worden, zodat deze hun standpunten over de feiten en juridische conclusies kenbaar kunnen maken die de leidende toezichthoudende autoriteit beoogt te trekken in het ontwerpbesluit in de zin van artikel 60, lid 3, van Verordening (EU) 2016/679 en alle bewijzen opsommen waarop het is gebaseerd.
In de voorlopige bevindingen wordt aangegeven welke corrigerende maatregelen de leidende toezichthoudende autoriteit van plan is te treffen.
Wanneer de leidende toezichthoudende autoriteit van plan is een boete op te leggen, vermeldt deze in de voorlopige bevindingen de relevante elementen waarop de berekening van de boete gebaseerd is. De leidende toezichthoudende autoriteit vermeldt met name de essentiële feiten en rechtsfeiten die kunnen leiden tot oplegging van de boete en de in artikel 83, lid 2, van Verordening (EU) 2016/679 opgesomde elementen, met inbegrip van eventuele verzwarende of verzachtende omstandigheden waarmee zij rekening houdt.
3.De leidende toezichthoudende autoriteit stelt alle onderzochte partijen in kennis van de voorlopige bevindingen.
4.De leidende toezichthoudende autoriteit stelt bij de kennisgeving van de voorlopige bevindingen aan de onderzochte partijen een termijn vast waarbinnen deze partijen hun standpunt schriftelijk kenbaar kunnen maken. De leidende toezichthoudende autoriteit is niet gehouden rekening te houden met schriftelijke standpunten die binnenkomen na het verstrijken van die termijn.
5.Bij de kennisgeving van de voorlopige bevindingen aan de onderzochte partijen verleent de leidende toezichthoudende autoriteit die partijen overeenkomstig artikel 20 toegang tot het administratieve dossier.
6.De onderzochte partijen kunnen in hun schriftelijke antwoord op de voorlopige bevindingen alle feitelijke en juridische argumenten aanvoeren waarvan zij op de hoogte zijn en die relevant zijn voor hun verdediging tegen de beschuldigingen van de leidende toezichthoudende autoriteit. Zij leggen alle relevante documenten tot staving van de aangevoerde feiten over. In haar ontwerpbesluit neemt de leidende toezichthoudende autoriteit alleen inbreuken op, met inbegrip van de feiten en de juridische beoordeling van die feiten, waarop de onderzochte partijen de gelegenheid hebben gekregen te reageren.
Artikel 15
Toezending van de voorlopige bevindingen aan klagers
1.Wanneer de leidende toezichthoudende autoriteit voorlopige bevindingen uitbrengt over een zaak waarover zij een klacht heeft ontvangen, verstrekt de toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, aan de klager een niet-vertrouwelijke versie van de voorlopige bevindingen en stelt een termijn vast waarin de klager zijn standpunten schriftelijk kenbaar kan maken.
2.Lid 1 is ook van toepassing wanneer een toezichthoudende autoriteit, wanneer dit op zijn plaats is, meerdere klachten tegelijk behandelt en deze in verschillende delen splitst of op een andere manier gebruikmaakt van haar discretionaire bevoegdheid met betrekking tot de reikwijdte van het onderzoek zoals uiteengezet in de voorlopige bevindingen.
3.Wanneer de leidende toezichthoudende autoriteit van mening is dat het noodzakelijk is dat aan de klager documenten uit het administratieve dossier worden verstrekt zodat de klager zijn standpunten over de voorlopige bevindingen effectief kenbaar kan maken, verstrekt de toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, aan de klager de niet-vertrouwelijke versie van die documenten tegelijk met de voorlopige bevindingen ingevolge lid 1.
4.De klager ontvangt de niet-vertrouwelijke versie van de voorlopige bevindingen uitsluitend ten behoeve van het concrete onderzoek waarin de voorlopige bevindingen zijn uitgegeven.
5.Voorafgaand aan de ontvangst van de niet-vertrouwelijke versie van de voorlopige bevindingen en eventueel op grond van lid 3 verstrekte documenten stuurt de klager aan de leidende toezichthoudende autoriteit een geheimhoudingsverklaring waarin de klager zich verbindt geen informatie of oordeel uit de niet-vertrouwelijke versie van de voorlopige bevindingen bekend te maken of deze te gebruiken voor andere doeleinden dan het concrete onderzoek waarin deze bevindingen zijn uitgevaardigd.
Artikel 16
Vaststelling van het definitieve besluit
Wanneer na voorlegging van het ontwerpbesluit aan de betrokken toezichthoudende autoriteiten overeenkomstig artikel 60, lid 3, van Verordening (EU) 2016/679 geen van de betrokken toezichthoudende autoriteiten binnen de in artikel 60, leden 4 en 5, van Verordening (EU) 2016/679 vermelde termijnen bezwaar heeft gemaakt tegen het ontwerpbesluit, stelt de leidende toezichthoudende autoriteit haar besluit vast en geeft daarvan overeenkomstig artikel 60, lid 7, van Verordening (EU) 2016/679 kennis aan de hoofdvestiging of enige vestiging van de verwerkingsverantwoordelijke of verwerker, naar gelang het geval, en informeert zij de betrokken toezichthoudende autoriteiten en het Comité over het besluit in kwestie, met inbegrip van een samenvatting van de relevante feiten en gronden.
Artikel 17
Het recht om te worden gehoord met betrekking tot een herzien ontwerpbesluit
1.Wanneer de leidende toezichthoudende autoriteit van mening is dat het herziene ontwerpbesluit in de zin van artikel 60, lid 5, van Verordening (EU) 2016/679 aspecten bevat waarop de onderzochte partijen de gelegenheid moeten krijgen hun standpunten kenbaar te maken, biedt de leidende toezichthoudende autoriteit, voorafgaand aan de voorlegging van het herziene ontwerpbesluit op grond van artikel 60, lid 5, van Verordening (EU) 2016/679, de onderzochte partijen de gelegenheid hun standpunten over die nieuwe aspecten kenbaar te maken.
2.De leidende toezichthoudende autoriteit stelt een termijn vast waarbinnen deze partijen hun standpunt schriftelijk kenbaar kunnen maken.
Afdeling 4
Relevante en gemotiveerde bezwaren
Artikel 18
Relevante en gemotiveerde bezwaren
1.Relevante en gemotiveerde bezwaren in de zin van artikel 4, lid 24, van Verordening (EU) 2016/679:
(a)zijn uitsluitend gebaseerd op feitelijke bestanddelen die in het ontwerpbesluit zijn opgenomen; alsmede
(b)veranderen niets aan de reikwijdte van de vermeende inbreuken door het aanvoeren van punten die leiden tot vaststelling van aanvullende beschuldigingen van inbreuken op Verordening (EU) 2016/679 of tot wijziging van de intrinsieke aard van de verweten beschuldigingen.
2.De vorm en structuur van relevante en gemotiveerde bezwaren voldoen aan alle volgende vereisten:
(a)elk van de relevante en gemotiveerde bezwaren en het standpunt van de leidende toezichthoudende autoriteit over een dergelijk bezwaar is niet langer dan drie pagina’s en bevat geen bijlagen. In zaken over bijzonder ingewikkelde juridische kwesties kan de maximale lengte vergroot worden tot zes pagina’s, tenzij het Comité een grotere lengte aanvaardt als specifieke omstandigheden dit rechtvaardigen;
(b)het verschil van mening van de betrokken toezichthoudende autoriteit over het ontwerpbesluit wordt vermeld aan het begin van het relevante en gemotiveerde bezwaar en de gebruikte bewoordingen zijn voldoende duidelijk en coherent en bevatten nauwkeurige termen om de leidende toezichthoudende autoriteit en, indien van toepassing, de betrokken toezichthoudende autoriteiten in staat te stellen hun standpunten voor te bereiden en het Comité in staat te stellen het geschil doeltreffend te beslechten;
(c)juridische argumenten zijn beknopt aangegeven en gegroepeerd door verwijzing naar het beschikkend gedeelte van het ontwerpbesluit waarop deze betrekking hebben. Aan elk argument of groep argumenten gaat over het algemeen een samenvattende verklaring vooraf.
Hoofdstuk IV
Toegang tot het administratieve dossier en de behandeling van vertrouwelijke informatie
Artikel 19
Inhoud van het administratieve dossier
1.Het administratieve dossier in een onderzoek naar een vermeende inbreuk op Verordening (EU) 2016/679 bestaat uit alle documenten die tijdens het onderzoek zijn ontvangen, overgelegd en/of verzameld door de leidende toezichthoudende autoriteit.
2.Tijdens het onderzoek naar een vermeende inbreuk op Verordening (EU) 2016/679 kan de leidende toezichthoudende autoriteit documenten terugsturen naar de partij van wie zij deze ontvangen heeft, wanneer uit nader onderzoek blijkt dat ze niet relevant zijn voor het onderwerp van het onderzoek. Na terugzending maken deze documenten geen deel meer uit van het administratieve dossier.
3.Het recht op toegang tot het administratieve dossier strekt zich niet uit tot correspondentie en uitwisseling van standpunten tussen de leidende toezichthoudende autoriteit en de betrokken toezichthoudende autoriteiten. De tussen de toezichthoudende autoriteiten uitgewisselde informatie ten behoeve van het onderzoek van een individuele zaak vormt interne documenten die niet toegankelijk zijn voor de onderzochte partijen of de klager.
4.Toegang tot de relevante en gemotiveerde bezwaren op grond van artikel 60, lid 4, van Verordening (EU) 2016/679 wordt verleend overeenkomstig artikel 24.
Artikel 20
Toegang tot het administratieve dossier en gebruik van documenten
1.De leidende toezichthoudende autoriteit verleent de onderzochte partijen toegang tot het administratieve dossier zodat zij hun recht om te worden gehoord kunnen uitoefenen. Toegang tot het administratieve dossier wordt verleend na de kennisgeving van de voorlopige bevindingen door de leidende toezichthoudende autoriteit aan de onderzochte partijen.
2.Het administratieve dossier bevat alle belastende en ontlastende documenten, met inbegrip van feiten en documenten die bekend zijn bij de onderzochte partijen.
3.De conclusies van de leidende toezichthoudende autoriteit in het ontwerpbesluit op grond van artikel 60, lid 3, van Verordening (EU) 2016/679 en het definitieve besluit op grond van artikel 60, lid 7, van Verordening (EU) 2016/679 kunnen alleen gebaseerd zijn op documenten die in de voorlopige bevindingen worden genoemd of waarover de onderzochte partijen hun standpunten kenbaar hebben kunnen maken.
4.Documenten die zijn verkregen door toegang tot het administratieve dossier op grond van dit artikel worden alleen gebruikt ten behoeve van gerechtelijke of administratieve procedures voor de toepassing van Verordening (EU) 2016/679 over het specifieke geval waarvoor deze documenten zijn verstrekt.
Artikel 21
Identificatie en bescherming van vertrouwelijke informatie
1.Tenzij anders bepaald in deze verordening wordt informatie die door een toezichthoudende autoriteit is verzameld of verkregen in grensoverschrijdende zaken op grond van Verordening (EU) 2016/679, met inbegrip van documenten die dergelijke informatie bevatten, niet verstrekt of toegankelijk gemaakt door de toezichthoudende autoriteit voor zover deze bedrijfsgeheimen of andere vertrouwelijke informatie over een persoon bevat.
2.Informatie die door een toezichthoudende autoriteit is verzameld of verkregen in grensoverschrijdende zaken op grond van Verordening (EU) 2016/679, met inbegrip van documenten die dergelijke informatie bevatten, is uitgesloten van inzageverzoeken op grond van wetgeving over openbaarheid van officiële documenten zolang de procedure loopt.
3.Wanneer de leidende toezichthoudende autoriteit de voorlopige bevindingen toezendt aan de onderzochte partijen en op grond van artikel 20 toegang verleent tot het administratieve dossier, ziet deze erop toe dat de onderzochte partijen aan wie toegang wordt verleend tot informatie die bedrijfsgeheimen of andere vertrouwelijke informatie bevat, dergelijke informatie behandelen met uiterste inachtneming van de vertrouwelijkheid en dat die informatie niet in het nadeel van de verstrekker van de informatie wordt gebruikt. Afhankelijk van de mate van vertrouwelijkheid van de informatie treft de leidende toezichthoudende autoriteit passende maatregelen om de rechten van verdediging van de onderzochte partijen volledig van kracht te laten zijn met inachtneming van de vertrouwelijkheid van de informatie.
4.Een entiteit die informatie indient die zij vertrouwelijk acht, geeft duidelijk en met redenen omkleed aan welke informatie zij vertrouwelijk acht. De entiteit verstrekt afzonderlijk een niet-vertrouwelijke versie van de ingediende informatie.
5.Onverminderd lid 4 kan de leidende toezichthoudende autoriteit van de onderzochte partijen of een andere partij die documenten overlegt op grond van Verordening (EU) 2016/679, verzoeken aan te geven welke documenten of delen van documenten naar hun mening bedrijfsgeheimen of andere, aan hun toebehorende vertrouwelijke informatie bevatten, en aan te geven voor welke partijen deze documenten als vertrouwelijk moeten worden beschouwd.
6.De leidende toezichthoudende autoriteit kan een termijn stellen waarin de onderzochte partijen en elke andere partij die een beroep doet op vertrouwelijkheid om:
(a)hun beweringen inzake bedrijfsgeheimen en andere vertrouwelijke informatie voor elk afzonderlijke document of deel van een document, verklaring of deel van een verklaring te motiveren;
(b)een niet-vertrouwelijke versie van de documenten en verklaringen te verstrekken waarin de bedrijfsgeheimen en andere vertrouwelijke informatie zijn bewerkt;
(c)een beknopte, niet-vertrouwelijke en duidelijke beschrijving van elk stuk weggelaten informatie te verstrekken.
7.Wanneer de onderzochte partijen of een andere partij de leden 4 en 5 niet naleeft, mag de leidende toezichthoudende autoriteit aannemen dat de documenten of verklaringen in kwestie geen bedrijfsgeheimen of andere vertrouwelijke informatie bevatten.
Hoofdstuk V
Geschillenbeslechting
Artikel 22
Verwijzing naar geschillenbeslechting op grond van artikel 65 van Verordening (EU) 2016/679
1.Wanneer de leidende toezichthoudende autoriteit de relevante en gemotiveerde bezwaren afwijst of van mening is dat deze niet relevant en gemotiveerd zijn, onderwerpt zij de zaak aan het geschillenbeslechtingsmechanisme dat uiteengezet is in artikel 65 van Verordening (EU) 2016/679.
2.Bij doorverwijzing van de zaak voor geschillenbeslechting verstrekt de leidende toezichthoudende autoriteit aan het Comité alle volgende documenten:
(a)het ontwerpbesluit of herziene ontwerpbesluit waarop de relevante en gemotiveerde bezwaren betrekking hebben;
(b)een samenvatting van de relevante feiten;
(c)de voorlopige bevindingen;
(d)het schriftelijke standpunt van de onderzochte partijen, indien van toepassing, op grond van de artikelen 14 en 17;
(e)het schriftelijke standpunt van de klagers, indien van toepassing, op grond van de artikelen 11, 12 en 15;
(f)de relevante en gemotiveerde bezwaren die de leidende toezichthoudende autoriteit heeft afgewezen;
(g)de gronden waarop de leidende toezichthoudende autoriteit de relevante en gemotiveerde bezwaren heeft afgewezen of deze als niet relevant of gemotiveerd beschouwde.
3.Het Comité stelt binnen vier weken na ontvangst van de in lid 2 vermelde documenten de in aanmerking genomen relevante en gemotiveerde bezwaren vast.
Artikel 23
Registratie met betrekking tot een besluit op grond van artikel 65, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2016/679
De voorzitter van het Comité registreert de doorverwijzing van een zaak voor geschillenbeslechting op grond van artikel 65, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2016/679 uiterlijk een week na ontvangst van alle volgende documenten:
(a)het ontwerpbesluit of herziene ontwerpbesluit waarop de relevante en gemotiveerde bezwaren betrekking hebben;
(b)een samenvatting van de relevante feiten;
(c)het schriftelijke standpunt van de onderzochte partijen, indien van toepassing, op grond van de artikelen 14 en 17;
(d)schriftelijke standpunten van de klagers, indien van toepassing, op grond van de artikelen 11, 12 en 15;
(e)de in aanmerking genomen relevante en gemotiveerde bezwaren;
(f)de gronden waarop de leidende toezichthoudende autoriteit de in aanmerking genomen relevante en gemotiveerde bezwaren heeft afgewezen.
Artikel 24
Opgave van gronden voorafgaand aan vaststelling van een besluit op grond van artikel 65, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2016/679
1.Voorafgaand aan de vaststelling van het bindend besluit op grond van artikel 65, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2016/679 verstrekt de voorzitter van het Comité via de leidende toezichthoudende autoriteit aan de onderzochte partijen en/of, in geval van volledige of gedeeltelijke afwijzing van een klacht, aan de klager een opgave van gronden met uiteenzetting van de redenering die het Comité beoogt op te nemen in zijn besluit. Wanneer het Comité van plan is een bindend besluit vast te stellen dat de leidende toezichthoudende autoriteit dwingt haar ontwerpbesluit of herziene ontwerpbesluit te wijzigen, bepaalt het Comité of die opgave van gronden gepaard moet gaan met de in aanmerking genomen relevante en gemotiveerde bezwaren waarop het Comité zijn besluit beoogt te baseren.
2.De onderzochte partijen en/of, in geval van volledige of gedeeltelijke afwijzing van een klacht, de klager hebben vanaf de in lid 1 bedoelde opgave van gronden een week tijd om hun standpunten kenbaar te maken.
3.De termijn in lid 2 wordt met een week verlengd wanneer het Comité de termijn voor vaststelling van het bindend besluit verlengt overeenkomstig artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) 2016/679.
4.De termijn voor vaststelling van het bindend besluit waarin is voorzien in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) 2016/679, wordt opgeschort tijdens de in de leden 2 en 3 bedoelde termijnen.
Artikel 25
Procedure met betrekking tot een besluit op grond van artikel 65, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2016/679
1.Bij doorverwijzing van een zaak voor geschillenbeslechting op grond van artikel 65, lid 1, punt b), van Verordening 2016/679 verstrekt de leidende toezichthoudende autoriteit die de zaak voorlegt met betrekking tot de bevoegdheid voor de hoofdvestiging, aan het Comité alle volgende documenten:
(a)een samenvatting van de relevante feiten;
(b)de beoordeling van deze feiten voor zover het de voorwaarden van artikel 56, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679 betreft;
(c)de standpunten aangevoerd door de verwerkingsverantwoordelijke of verwerker waarvan de hoofdvestiging onderwerp is van de doorverwijzing;
(d)de standpunten van andere bij de doorverwijzing betrokken toezichthoudende autoriteiten;
(e)elk ander document of informatie die de doorverwijzende toezichthoudende autoriteit relevant en noodzakelijk acht om de zaak op te lossen.
2.De voorzitter van het Comité registreert de doorverwijzing uiterlijk een week na ontvangst van de in lid 1 bedoelde documenten.
Artikel 26
Procedure met betrekking tot een besluit op grond van artikel 65, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 2016/679
1.Bij doorverwijzing van een zaak naar het Comité op grond van artikel 65, lid 1, punt c), van Verordening 2016/679 verstrekt de leidende toezichthoudende autoriteit die de zaak voorlegt of de Commissie, met betrekking tot de bevoegdheid voor de hoofdvestiging, aan het Comité alle volgende documenten:
(a)een samenvatting van de relevante feiten;
(b)het advies, indien van toepassing, van het Comité op grond van artikel 64 van Verordening (EU) 2016/679;
(c)de standpunten van de toezichthoudende autoriteit die de zaak doorverwijst, of de Commissie over de vraag of, indien van toepassing, een toezichthoudende autoriteit verplicht was het ontwerpbesluit toe te sturen aan het Comité op grond van artikel 64, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679 of een toezichthoudende autoriteit een op grond van artikel 64 van Verordening (EU) 2016/679 gegeven advies van het Comité niet heeft opgevolgd.
2.De voorzitter van het Comité vraagt de volgende documenten op:
(a)de standpunten van de toezichthoudende autoriteit die vermeend wordt het vereiste te hebben geschonden van toezending van een ontwerpbesluit van het Comité, of te hebben nagelaten een advies van het Comité op te volgen;
(b)elk ander document of informatie die de toezichthoudende autoriteit relevant en noodzakelijk acht om de zaak op te lossen.
Wanneer een toezichthoudende autoriteit verklaart behoefte te hebben aan voorlegging van haar standpunten over de doorverwezen zaak, dient zij deze in binnen twee weken na de in lid 1 bedoelde doorverwijzing.
3.De voorzitter van het Comité registreert de doorverwijzing uiterlijk een week na ontvangst van de in de leden 1 en 2 bedoelde documenten.
Hoofdstuk VI
Spoedprocedure
Artikel 27
Dringende adviezen op grond van artikel 66, lid 2, van Verordening (EU) 2016/679
1.Een verzoek om een dringend advies van het Comité op grond van artikel 66, lid 2, van Verordening (EU) 2016/679 wordt ingediend uiterlijk drie weken voorafgaand de vervaldatum van de voorlopige maatregelen die op grond van artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679 zijn vastgesteld. Dit bevat alle volgende informatie:
(a)een samenvatting van de relevante feiten;
(b)een beschrijving van de in het eigen gebied vastgestelde voorlopige maatregel, de duur daarvan en de gronden voor toepassing ervan, met inbegrip van de motivering van de dringende noodzaak om in te grijpen ter bescherming van de rechten en vrijheden van betrokkenen;
(c)een motivering van de dringende noodzaak voor vast te stellen definitieve maatregelen op het grondgebied van de lidstaat van de verzoekende toezichthoudende autoriteit, met inbegrip van een uitleg over de uitzonderlijke omstandigheden die vaststelling van de maatregelen in kwestie vereisen.
2.Het dringend advies van het Comité wordt verzonden aan de toezichthoudende autoriteit die het verzoek heeft ingediend. Dit is vergelijkbaar met een advies in de zin van artikel 64, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679 en stelt de verzoekende autoriteit in staat haar voorlopige maatregel te handhaven of te wijzigen overeenkomstig de verplichtingen van artikel 64, lid 7, van Verordening (EU) 2016/679.
Artikel 28
Dringende besluiten op grond van artikel 66, lid 2, van Verordening (EU) 2016/679
1.Een verzoek om een dringend besluit van het Comité op grond van artikel 66, lid 2, van Verordening (EU) 2016/679 wordt ingediend uiterlijk drie weken voorafgaand de vervaldatum van de voorlopige maatregelen die op grond van artikel 61, lid 8, artikel 62, lid 7, of artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679 zijn vastgesteld. Het verzoek bevat alle volgende gegevens:
(a)een samenvatting van de relevante feiten;
(b)de vastgestelde voorlopige maatregel op het grondgebied van de lidstaat van de toezichthoudende autoriteit die verzoekt om het besluit, de duur daarvan en de gronden voor toepassing ervan en met name de motivering van de dringende noodzaak om in te grijpen ter bescherming van de rechten en vrijheden van betrokkenen;
(c)informatie over alle onderzoeksmaatregelen die getroffen zijn in het eigen grondgebied en de van de plaatselijke vestiging van de onderzochte partijen ontvangen reacties of andere informatie waarover de verzoekende toezichthoudende autoriteit beschikt;
(d)een motivering van de dringende noodzaak voor vast te stellen definitieve maatregelen op het grondgebied van de verzoekende toezichthoudende autoriteit, rekening houdend met de uitzonderlijke omstandigheden die vaststelling van de definitieve maatregel vereisen of bewijs dat een toezichthoudende autoriteit nagelaten heeft te reageren op een verzoek op grond van artikel 61, lid 3, of artikel 62, lid 2, van Verordening (EU) 2016/679;
(e)wanneer de verzoekende autoriteit niet de leidende toezichthoudende autoriteit is, de standpunten van de leidende toezichthoudende autoriteit;
(f)indien van toepassing, de standpunten van de plaatselijke vestiging van de onderzochte partijen tegen wie voorlopige maatregelen zijn getroffen op grond van artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679.
2.Het in lid 1 bedoelde dringende advies wordt verzonden aan de toezichthoudende autoriteit die het verzoek heeft ingediend, en stelt de verzoekende autoriteit in staat haar voorlopige maatregel te handhaven of te wijzigen.
3.Wanneer het Comité een dringend bindend besluit vaststelt waarin is bepaald dat er definitieve maatregelen moeten worden getroffen, treft de toezichthoudende autoriteit waaraan het besluit is gericht, dergelijke maatregelen vóór de vervaldatum van de voorlopige maatregelen die zijn getroffen op grond van artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679.
4.De toezichthoudende autoriteit die het in lid 1 bedoelde verzoek heeft ingediend, maakt haar besluit over de definitieve maatregelen bekend aan de vestiging van de verwerkingsverantwoordelijke of verwerker op het grondgebied van haar lidstaat en informeert het Comité. Wanneer de leidende toezichthoudende autoriteit niet de verzoekende autoriteit is, informeert de verzoekende autoriteit de leidende toezichthoudende autoriteit over de definitieve maatregel.
5.Wanneer in het dringende bindend besluit is aangegeven dat er geen dringende noodzaak is voor toepassing van definitieve maatregelen volgen de leidende en de betrokken toezichthoudende autoriteiten de procedure uit artikel 60 van Verordening (EU) 2016/679.
Hoofdstuk VII
Algemene en slotbepalingen
Artikel 29
Aanvang van termijnen en definitie van werkdag
1.De in Verordening (EU) 2016/679 bedoelde termijnen of op grond daarvan door de toezichthoudende autoriteiten vastgestelde termijnen worden berekend overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) 1182/71 van de Raad.
2.De termijnen gaan in op de werkdag die volgt op de gebeurtenis waarnaar de desbetreffende bepaling van Verordening (EU) 2016/679 of deze verordening verwijst.
Artikel 30
Overgangsbepalingen
De hoofdstukken III en IV gelden voor ambtshalve onderzoeken die aanvangen na de inwerkingtreding van deze verordening en voor onderzoeken op basis van klachten, indien de klacht is ingediend na de inwerkingtreding van deze verordening.
Hoofdstuk V geldt voor alle zaken die na de inwerkingtreding van deze verordening worden voorgelegd voor geschillenbeslechting op grond van artikel 65 van Verordening (EU) 2016/679.
Artikel 31
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel,
Voor het Europees Parlement
Voor de Raad
De voorzitter
De voorzitter