Brussel, 31.5.2023

COM(2023) 281 final

2023/0170(NLE)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

tot machtiging van de lidstaten om, in het belang van de Europese Unie, partij te worden of te blijven bij het Verdrag van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De EU streeft ernaar een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen, in stand te houden en te ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen, de toegang tot de rechter en de volledige eerbiediging van de grondrechten worden gewaarborgd.

Deze doelstelling moet ook de grensoverschrijdende bescherming omvatten van volwassenen die
wegens een stoornis in of ontoereikendheid van hun persoonlijke vermogens niet in staat zijn hun belangen te behartigen (hierna “volwassenen” genoemd). Een volwassene is een persoon die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.

Het aantal volwassenen in dergelijke situaties in de EU neemt toe als gevolg van de vergrijzing en de daarmee samenhangende incidentie van leeftijdsgerelateerde ziekten, en het toenemende aantal mensen met een handicap. Afhankelijk van de nationale wetgeving van de lidstaat waar zij wonen, kunnen zij worden beschermd door maatregelen van een gerecht of een administratieve autoriteit, of kunnen zij worden ondersteund door een derde partij die zij vooraf hadden aangewezen (via vertegenwoordigingsbevoegdheden) om hun belangen te behartigen.

Het is mogelijk dat volwassenen hun activa of onroerend goed in een ander land moeten beheren, dringende of geplande medische zorg in het buitenland moeten ondergaan of om verschillende redenen naar een ander land moeten verhuizen.

In die grensoverschrijdende situaties worden volwassenen geconfronteerd met de complexe en soms tegenstrijdige regels van de lidstaten. Deze regels bepalen welk gerecht of welke andere autoriteit bevoegd is om beschermingsmaatregelen te nemen, welk recht op hun zaak van toepassing is en hoe een in het buitenland genomen beslissing of vastgestelde vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden erkend of uitgevoerd. Dit leidt tot situaties waarin volwassenen, hun familie en hun vertegenwoordigers in grote rechtsonzekerheid verkeren wat betreft de regels die op hun zaak van toepassing zijn, het resultaat van de procedures en de formaliteiten die zij moeten vervullen. Om ervoor te zorgen dat hun bescherming over de grenzen heen doeltreffend blijft of dat zij hun rechten in het buitenland kunnen doen gelden, moeten zij vaak lange en dure procedures doorlopen. In sommige gevallen worden hun bescherming en de aan hun vertegenwoordiger toevertrouwde bevoegdheden uiteindelijk niet erkend, noch door de rechter, noch door niet-gerechtelijke actoren zoals banken, medisch personeel of vastgoedmakelaars.

Op 13 januari 2000 is het Verdrag over de internationale bescherming van volwassenen (HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000) vastgesteld onder auspiciën van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht (HCCH), de intergouvernementele organisatie die tot doel heeft “te werken aan de geleidelijke eenmaking van de regels van het internationaal privaatrecht” 1 . Dit verdrag bevat een uitgebreide reeks regels inzake bevoegdheid, toepasselijk recht, erkenning en handhaving van beschermingsmaatregelen, evenals bepalingen over het recht dat van toepassing is op vertegenwoordigingsbevoegdheden die uitvoering geven aan dergelijke bevoegdheden in een grensoverschrijdende context. Het voorziet ook in mechanismen voor de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten en tussen de centrale autoriteiten van de verdragsluitende staten.

Dit verdrag wordt algemeen beschouwd als een efficiënt en flexibel instrument van internationaal privaatrecht dat op mondiaal niveau geschikt is voor het beoogde doel. De recente werkzaamheden in het kader van de bijzondere commissie voor de praktische werking van het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 2 zullen binnenkort leiden tot nuttige instrumenten voor beroepsbeoefenaars voor de correcte toepassing ervan, zoals een praktisch handboek.

Toch zijn slechts twaalf EU-lidstaten momenteel partij bij dit verdrag 3 . De bekrachtiging van en toetreding tot het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 door alle lidstaten is reeds lang een doelstelling van de EU.

Sinds 2008 is het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 expliciet bekrachtigd door de Raad van de Europese Unie 4 , het Europees Parlement 5 en de Europese Commissie 6 . Een brede bekrachtiging van het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 door de lidstaten en daarbuiten is essentieel voor de doeltreffende werking ervan. Het Parlement heeft de bekrachtiging van het verdrag door alle lidstaten, en een eventueel wetgevingsinitiatief van de EU als aanvulling op het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 actief gesteund.

Van 5 tot en met 8 december 2018 hebben de Commissie en de HCCH een internationale gezamenlijke conferentie georganiseerd om de bekrachtiging van het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 te bevorderen en mogelijke tekortkomingen te onderzoeken die verdere actie zouden vereisen 7 .

Op 3 mei 2021 hebben de ministers van Justitie van Tsjechië, Frankrijk en Slovenië de Commissie schriftelijk verzocht dat zij haar voorbereidende werkzaamheden voor een wetgevingsinitiatief zou bespoedigen.

In juni 2021 werden conclusies van de Raad 8 aangenomen waarin onder meer de lidstaten werd verzocht het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 zo spoedig mogelijk te bekrachtigen en de Commissie werd opgeroepen na te gaan of er binnen de Europese Unie een juridisch kader nodig is om het vrij verkeer van beslissingen inzake de bescherming van kwetsbare volwassenen te vergemakkelijken, en indien nodig wetgevingsvoorstellen in te dienen.

In 2021-2022 organiseerden het Portugese, het Franse en het Tsjechische voorzitterschap diverse evenementen om deze kwestie onder de aandacht te brengen.

Ondanks deze activiteiten wordt het verdrag nog steeds niet snel genoeg bekrachtigd. In sommige lidstaten is de ontwerpwetgeving tot uitvoering van de bekrachtiging al jaren in behandeling bij het parlement of is deze ondanks de afronding van de voorbereidende werkzaamheden niet door de regering ingediend. Andere lidstaten passen het verdrag in de praktijk gedeeltelijk toe (met name de regels inzake rechterlijke bevoegdheid en toepasselijk recht) zonder enig initiatief te nemen om het verdrag formeel te bekrachtigen. Dit zou inhouden dat een centrale autoriteit wordt aangewezen om de samenwerking tussen de verdragsluitende staten doeltreffend te maken.

Tegen deze achtergrond heeft de Commissie besloten een initiatief in te dienen om de lidstaten die nog geen partij zijn bij het verdrag, te machtigen het verdrag te bekrachtigen of ertoe toe te treden. In het werkprogramma van de Commissie voor 2022 wordt naar dit initiatief verwezen: Wij zullen maatregelen voorstellen om [...] de justitiële samenwerking inzake de bescherming van kwetsbare volwassenen in grensoverschrijdende situaties te versterken.

Aangezien het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 openstaat voor ondertekening en bekrachtiging door staten die op 2 oktober 1999 lid waren van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht 9 (artikel 53 van het verdrag), zullen de volgende lidstaten het verdrag zowel moeten ondertekenen als bekrachtigen: Bulgarije, Spanje, Kroatië, Hongarije, Roemenië, Slovenië, Slowakije en Zweden. Daarentegen zullen Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland en Polen het verdrag alleen hoeven te bekrachtigen aangezien zij het reeds hebben ondertekend. Litouwen zal tot het verdrag moeten toetreden, aangezien het sinds 23 oktober 2001 lid is van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Er bestaat momenteel geen EU-wetgeving inzake de grensoverschrijdende bescherming van volwassenen. Dit voorstel maakt echter deel uit van een pakket met een voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van maatregelen, authentieke akten en vertegenwoordigingsbevoegdheden, en de samenwerking in burgerlijke zaken op het gebied van de bescherming van volwassenen. Het voorstel voorziet in de toepassing in de lidstaten van een aantal regels van het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 en bevat aanvullende regels om een nog nauwere samenwerking binnen de EU op dit gebied te vergemakkelijken.

Dit voorstel heeft betrekking op de bekrachtiging en toetreding door de lidstaten die nog geen partij zijn bij het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000, het enige internationale instrument dat betrekking heeft op kwesties van internationaal privaatrecht met betrekking tot de grensoverschrijdende bescherming van volwassenen.

Beide voorstellen hebben betrekking op internationaal privaatrecht, een goed ontwikkeld beleidsterrein binnen de EU. Sinds 2000 heeft de EU immers een aantal wetgevingshandelingen aangenomen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen. Geen van die wetgevingshandelingen beheerst echter de grensoverschrijdende aspecten van de handelingsbekwaamheid van personen 10 of de bescherming van volwassenen die “vanwege een stoornis in of ontoereikendheid van hun persoonlijke vermogens” 11 niet in staat zijn hun belangen te behartigen.

De voorgestelde verordening zou van toepassing zijn in de lidstaten, terwijl het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 van toepassing zou zijn op niet-EU-staten die partij zijn bij het verdrag. Aangezien volwassenen uit de EU betrekkingen kunnen onderhouden met zowel lidstaten als niet-EU-staten (bijvoorbeeld het bezitten van eigendom of het hebben van persoonlijke banden daar), is een coherent internationaal privaatrechtelijk kader dat van toepassing is op de bescherming van volwassenen in zowel de EU als niet-EU-staten die partij zijn bij het verdrag, van cruciaal belang om de bescherming van volwassenen in internationale situaties te waarborgen.

Beide voorstellen vullen elkaar dus aan en worden daarom samen gepresenteerd.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De EU en haar lidstaten zijn partij bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (UNCRPD), dat sinds de vaststelling ervan in 2006 de internationale basis vormt van de rechten van personen met een handicap.

Artikel 3, punt c), van het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 bevat bepalingen die maatregelen van plaatsvervangende besluitvorming zouden bevorderen of gedogen (voornamelijk vanwege het gebruik van de termen “voogdij, curatele en overeenkomstige rechtsinstellingen”). De vraag is gerezen of dit de erkenning van maatregelen tot vaststelling van plaatsvervangende besluitvorming in plaats van ondersteunde besluitvorming zou kunnen bevorderen of mogelijk maken, en of dit een inbreuk zou vormen op het recht op autonomie en gelijkheid van volwassenen.

De samenhang en complementariteit van het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 met de in het UNCRPD vastgelegde rechten is herhaaldelijk erkend, bijvoorbeeld in de conclusies en aanbevelingen (conclusies 2 en 3) die tijdens de bovengenoemde gezamenlijke conferentie van de Europese Commissie en de HCCH in 2018 zijn aangenomen 12 .

Het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 is een instrument van internationaal privaatrecht. Het is neutraal ten aanzien van het materiële recht, dat geen enkele vorm van maatregelen voorschrijft, en in de preambule wordt gesteld dat de belangen van de volwassene en de eerbiediging van zijn of haar waardigheid en onafhankelijkheid voorop dienen te staan. Door grensoverschrijdende samenwerking te vergemakkelijken en juridische en praktische belemmeringen weg te nemen, bevordert het een aantal belangrijke doelstellingen van het UNCRPD. Het gaat onder meer om die van artikel 12 inzake gelijkheid voor de wet en van artikel 32 inzake internationale samenwerking, waarvoor het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 een systeem van centrale autoriteiten invoert.

Bovendien zijn niet alle personen met een handicap volwassenen die grensoverschrijdende bescherming nodig hebben in de zin van het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000, maar alleen personen die niet in staat zijn hun persoonlijke of financiële belangen te beschermen. Omgekeerd zijn niet alle volwassenen met verminderde psychosociale vermogens, personen met een handicap.

Er zij ook aan herinnerd dat het UNCRPD-comité in zijn verslag van 2015 over de uitvoering van het UNCRPD in de EU zijn bezorgdheid heeft geuit over de belemmeringen waarmee personen met een handicap worden geconfronteerd wanneer zij van de ene lidstaat naar de andere verhuizen. Het comité beveelt de EU aan onmiddellijk actie te ondernemen om ervoor te zorgen dat alle personen met een handicap en hun familie op voet van gelijkheid met anderen hun recht op vrij verkeer kunnen uitoefenen 13 .

De speciaal rapporteur voor de rechten van personen met een handicap heeft opdracht gegeven tot een juridische studie 14 en samen met de onafhankelijke deskundige over het genot van alle mensenrechten door oudere personen een daarmee verband houdende gezamenlijke verklaring 15 afgelegd. Daarin werd de kwestie verduidelijkt door te concluderen dat het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 voldoende ruimte biedt voor interpretatie en praktische verbeteringen, en dat het kan evolueren om rekening te houden met de modernisering van het nationale recht. De speciaal rapporteur herinnert eraan dat het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 bepalingen bevat om elk conflict met het UNCRPD te voorkomen en dat beide instrumenten elkaar kunnen en moeten aanvullen. De EU en al haar lidstaten moeten de beschikbare ruimte voor interpretatie zodanig gebruiken dat de naleving van dat verdrag wordt gewaarborgd.

Bij de toepassing van het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 zijn de verdragsluitende staten die ook partij zijn bij het UNCRPD, gehouden het UNCRPD en de daarin vervatte beginselen te eerbiedigen. Het is ook vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat internationale verdragen integrerend deel uitmaken van het recht van de Unie, zodat de uitvoering ervan in overeenstemming moet zijn met het evenredigheidsbeginsel als algemeen beginsel van het recht van de Unie 16 .

In maart 2021 heeft de Europese Commissie de strategie voor de rechten van personen met een handicap 2021-2030 vastgesteld 17 . De strategie gaat met name in op de kwestie van de “verbetering van de toegang tot de rechter, rechtsbescherming, vrijheid en veiligheid” voor personen met een handicap. Om dit resultaat te bereiken, wordt als een van de verschillende initiatieven uitdrukkelijk vermeld dat “[d]e Commissie zal samenwerken met de lidstaten om het Verdrag van Den Haag inzake de internationale bescherming van kwetsbare volwassenen uit te voeren overeenkomstig het UNCRPD, onder meer door een studie naar de bescherming van kwetsbare volwassenen in grensoverschrijdende situaties, met name die met een verstandelijke handicap, om de weg vrij te maken voor de ratificatie ervan door alle lidstaten” 18 .

De juridische studie van de Commissie werd in 2021 uitgevoerd 19 en kwam onder meer tot de conclusie dat de bekrachtiging van het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 door alle lidstaten een oplossing zou bieden voor een aantal van de problemen in verband met de aanzienlijke lacunes en inconsistenties in de grensoverschrijdende bescherming van volwassenen.

Zodra dit besluit door de Raad is vastgesteld, zal het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 deel uitmaken van het recht van de Unie. Het kan dus door het Hof van Justitie van de Europese Unie worden uitgelegd in het licht van zowel de algemene beginselen van de EU — waarborging van het vrije verkeer van personen, toegang tot de rechter en volledige eerbiediging van de grondrechten — als het UNCRPD.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Dit voorstel betreft de machtiging van bepaalde lidstaten om in het belang van de EU een internationaal verdrag te bekrachtigen of ertoe toe te treden. Justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken wordt geregeld door artikel 81, VWEU, dat bijgevolg de rechtsgrondslag vormt voor de bevoegdheid van de EU op dit gebied. De toepasselijke rechtsgrondslag is derhalve artikel 218, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), in samenhang met de materiële rechtsgrondslag van artikel 81, lid 2, VWEU.

Artikel 81, lid 3, VWEU is niet van toepassing omdat de grensoverschrijdende bescherming van volwassenen geen familierechtelijke aangelegenheid is.

Het begrip “familierecht” in de zin van artikel 81, lid 3, VWEU moet autonoom worden uitgelegd, ongeacht de definitie in de nationale wetgeving van de lidstaten.

Tot dusver heeft de EU-wetgever het begrip vrij strikt geïnterpreteerd en het beperkt tot de regels inzake familierelaties, zoals huwelijkszaken, ouderlijke verantwoordelijkheid of onderhoudsverplichtingen.

Het is niet ongewoon dat kwetsbare volwassenen onder de bescherming van familieleden vallen. In sommige lidstaten wordt de wettelijke bescherming van kwetsbare volwassenen van rechtswege toegekend aan de echtgenoot of aan familieleden. De familie van de volwassene, als die inderdaad een familie heeft, is echter slechts een van de contexten waarin bescherming kan worden gegarandeerd. De betrokkenheid van familieleden is geen noodzakelijk vereiste en wordt evenmin door regels van internationaal privaatrecht beheerst. Het cruciale element bij de bescherming van volwassenen is daarentegen de geboden ondersteuning en het behoud van het recht van de volwassene op waardigheid, zelfbeschikking, non-discriminatie en sociale inclusie, ongeacht zijn of haar familierelaties.

Er moet worden opgemerkt dat het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 geen enkele verwijzing naar familierelaties (zoals “ouder”, “kinderen” of “echtgeno(o)t(e)”) bevat, in tegenstelling tot de EU-verordeningen betreffende familierechtelijke aangelegenheden.

De voorgestelde verordening vormt een aanvulling op het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 en zal een aantal regels van het verdrag bevatten, met name die betreffende de internationale bevoegdheid en het toepasselijke recht, waardoor deze rechtstreeks toepasselijk worden in de lidstaten.

Daarom bestaat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU het risico dat het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 de strekking van de voorgestelde verordening beïnvloedt of wijzigt.

De strekking van de regels van de Unie kan door internationale verbintenissen worden aangetast of gewijzigd wanneer die verbintenissen behoren tot een gebied dat reeds goeddeels wordt bestreken door dergelijke regels of in het licht van voorspelbare ontwikkelingen van het recht van de Unie, zoals in het onderhavige geval 20 .

Daarom valt het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie overeenkomstig artikel 3, lid 2, VWEU.

 

De EU kan daarom de lidstaten machtigen om partij te worden of te blijven bij het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000.

Aangezien alleen staten partij kunnen worden bij het verdrag, dat geen clausule bevat op grond waarvan de EU partij zou kunnen worden, kunnen de lidstaten het verdrag bekrachtigen of ertoe toetreden en partij blijven, optredend in het belang van de Unie, overeenkomstig de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie 21 .

In 2008 werd reeds een soortgelijk initiatief genomen om bepaalde lidstaten te machtigen het HCCH-Verdrag ter bescherming van kinderen van 1996 te bekrachtigen of ertoe toe te treden 22 .

Krachtens Protocol nr. 21, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zijn de op het gebied van justitie vastgestelde rechtshandelingen niet bindend of van toepassing in Ierland. Zodra een voorstel op dit gebied is ingediend, kan Ierland echter kennisgeven van zijn wens deel te nemen aan de vaststelling en toepassing van de handeling en kan het, zodra de handeling is vastgesteld, kennisgeven van zijn wens om die maatregel te aanvaarden.

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit; dit is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

Evenredigheid

Dit voorstel is opgesteld naar het voorbeeld van reeds aangenomen besluiten van de Raad waarbij de lidstaten worden gemachtigd om toe te treden tot een internationaal verdrag. Het gaat niet verder dan wat nodig is om de doelstelling van een coherent optreden van de EU op het gebied van de grensoverschrijdende bescherming van volwassenen te verwezenlijken door ervoor te zorgen dat lidstaten die nog geen partij zijn bij het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000, dat verdrag binnen een bepaalde termijn bekrachtigen of ertoe toetreden.

Er wordt ook van uitgegaan dat de lidstaten bevoegd blijven voor de regulering van de vaststelling van regels van materieel recht die gericht zijn op de bescherming van volwassenen.

Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Keuze van het instrument

Aangezien het voorstel betrekking heeft op een internationale overeenkomst die in het belang van de Unie door bepaalde lidstaten moet worden bekrachtigd en waartoe zij in het belang van de Unie moeten toetreden, is het enige instrument dat overeenkomstig artikel 218, lid 6, van toepassing is, een besluit van de Raad.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

Aan dit voorstel, en aan het parallelle voorstel voor een verordening op dit gebied, ging een uitgebreide en brede raadpleging van belanghebbenden vooraf.

De openbare raadpleging 23 en het verzoek om input 24 vonden begin 2022 plaats. De meeste respondenten, waaronder lidstaten en beroepsorganisaties die advocaten en notarissen vertegenwoordigen, steunden een EU-initiatief dat de lidstaten zou verplichten het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 te bekrachtigen. Zij pleitten ook voor een EU-instrument als aanvulling op het verdrag. Een ngo, een overkoepelende organisatie voor de bescherming van de rechten van personen met een handicap, toonde zich bezorgd over de grondrechten van volwassenen met een handicap indien een EU-instrument het verkeer zou bevorderen van beslissingen die zijn genomen in strijd met het UNCRPD en de grondrechten van volwassenen. Dit is een terugkerende vraag over de relatie tussen het UNCRPD en het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000, die is behandeld in de studie en de gezamenlijke verklaring die in de voetnoten 14 en 15 worden genoemd.

In het kader van de raadplegingsstrategie werd op 29 september 2022 een informele onlinevergadering met belanghebbenden georganiseerd. Voorts heeft de Commissie op 27 oktober 2022 een onlinevergadering met deskundigen uit de lidstaten gehouden om informatie te verstrekken over het initiatief inzake de bescherming van volwassenen en om een eerste gedachtewisseling te houden.

Tot slot is tijdens een bijeenkomst op 7 en 8 november 2022 het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken (EJN-civiel) geraadpleegd over zijn mogelijke rol in een toekomstig initiatief.

Kortom, uit alle raadplegingsactiviteiten is gebleken dat het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 op grote steun kan rekenen en dat de feedback over het algemeen positief is. Voorts bleek uit de raadplegingen dat de meeste belanghebbenden een praktische behoefte aan aanvullende maatregelen op EU-niveau zagen en dergelijke aanvullende maatregelen steunden.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

In 2021 werd een juridische studie uitgevoerd 25 . De auteurs van de studie kwamen tot de volgende conclusies: i) er bestaan aanzienlijke lacunes en verschillen in de grensoverschrijdende bescherming van kwetsbare volwassenen (regels inzake bevoegdheid, erkenning van vertegenwoordigingsbevoegdheden, ontbreken van rechtszekerheid en praktische problemen voor de autoriteiten); ii) de algemene bekrachtiging in de EU van het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 zou een aantal van die problemen, zowel tussen de lidstaten als met niet-EU-staten, rechtstreeks aanpakken; en iii) een EU-instrument zou de bescherming van kwetsbare volwassenen verder versterken en hun leven en het werk van de verantwoordelijke autoriteiten vergemakkelijken.

Aanvullende expertise over het onderwerp van grensoverschrijdende bescherming van volwassenen werd ook verzameld in de studie van het Europees Parlement bij zijn verslag over het wetgevingsinitiatief (2016) 26 en het verslag van het Europees Rechtsinstituut (2020) 27 .

Effectbeoordeling

In 2022 is een effectbeoordeling uitgevoerd om de verschillende beleidsopties in de EU te onderzoeken om de grensoverschrijdende bescherming van volwassenen te verbeteren en het effect ervan te beoordelen.

Aangezien dit voorstel alleen betrekking heeft op de bekrachtiging van en toetreding tot het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 door bepaalde lidstaten, zal in het begeleidende voorstel voor een verordening een meer gedetailleerde toelichting op de bevindingen van de effectbeoordeling worden gegeven. Het is passend de huidige analyse te beperken tot de indicatie van de uiteindelijke beleidskeuze.

Die omvat een verordening ter aanvulling van het verdrag en de bekrachtiging van en toetreding tot het verdrag door de lidstaten die nog geen partij zijn bij het verdrag. Dit zou ervoor zorgen dat passende regels van internationaal privaatrecht ter bescherming van volwassenen in grensoverschrijdende situaties niet alleen op EU-niveau van toepassing zijn, maar ook tussen lidstaten en derde landen. Verwacht wordt ook dat de bekrachtiging door alle lidstaten meer niet-EU-staten zal aanmoedigen om tot het verdrag toe te treden.

Grondrechten

De algemene doelstelling van het voorgestelde optreden is de bescherming van de grondrechten van volwassenen overeenkomstig artikel 6 VWEU, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het UNCRPD.

In grensoverschrijdende situaties zou dit met name inhouden dat wordt voorkomen dat de volwassene wordt onteigend of geen toegang heeft tot zijn goederen in het buitenland, dat de toegang tot de rechter wordt gewaarborgd en dat de zelfbeschikking en autonomie van volwassenen worden geëerbiedigd.

Door de regels van het internationaal privaatrecht te harmoniseren, verbindt het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 verschillende rechtsstelsels met elkaar om binnen het toepassingsgebied van het verdrag de niet-discriminerende eerbiediging van de rechten van volwassenen, de bescherming van hun belangen en de uitoefening van hun handelingsbekwaamheid te vergemakkelijken.

De preambule van het verdrag weerspiegelt deze waarden: zij bevestigt dat de eerbiediging van de waardigheid en onafhankelijkheid van de volwassene voorop dient te staan. Dergelijke prioriteiten zijn ook vastgelegd in de preambule van het UNCRPD.

Volgens de regels van het verdrag moet, indien in een verdragsluitende staat door een bevoegde autoriteit een beschermingsmaatregel wordt genomen, die maatregel in een andere verdragsluitende staat van kracht blijven, bijvoorbeeld wanneer de volwassene zich van de ene verdragsluitende staat naar de andere verplaatst. Het verdrag bevat ook waarborgen die het mogelijk maken de maatregelen niet te erkennen of ten uitvoer te leggen, bijvoorbeeld indien de maatregel is genomen door een autoriteit waarvan de bevoegdheid niet was gebaseerd op of niet in overeenstemming was met een van de in het verdrag genoemde gronden, of indien de erkenning van de maatregel in strijd zou zijn met de openbare orde van de aangezochte staat 28 . In dit verband kan niet-naleving van de grondrechten van de volwassene op wie de maatregel betrekking heeft, een weigering van erkenning rechtvaardigen.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorgestelde besluit heeft geen gevolgen voor de begroting van de Europese Unie.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Aangezien het voorstel betrekking heeft op de machtiging van bepaalde lidstaten van de Europese Unie om het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 te bekrachtigen of ertoe toe te treden, is de controle op de uitvoering ervan voornamelijk gericht op de naleving door die lidstaten van de termijn voor de bekrachtiging van of toetreding tot het verdrag, overeenkomstig het besluit van de Raad.

Zodra echter alle lidstaten partij zijn bij het verdrag, is het de bedoeling verschillende maatregelen te nemen om de bekendheid met het verdrag te vergroten en de correcte toepassing ervan te waarborgen. Daarnaast zullen gecoördineerde EU-standpunten worden aangenomen als onderdeel van de voorbereiding van toekomstige bijzondere commissies voor de werking van het verdrag; dit zal de EU in staat stellen toezicht te houden op de uitvoering van dit instrument door de lidstaten.

2023/0170 (NLE)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

tot machtiging van de lidstaten om, in het belang van de Europese Unie, partij te worden of te blijven bij het Verdrag van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 6, punt a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement 29 ,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)De Unie heeft zich ten doel gesteld om met volledige eerbiediging van de grondrechten een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen, in stand te houden en te ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen en de toegang tot de rechter gewaarborgd zijn.

(2)Om dit doel te bereiken heeft de Unie een aantal wetgevingshandelingen aangenomen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen. De Unie is ook, zelf of via haar lidstaten handelend in het belang van de Unie, partij bij verschillende internationale overeenkomsten op hetzelfde gebied.

(3)Er is echter geen Uniewetgeving op het gebied van de grensoverschrijdende bescherming van volwassenen die vanwege een stoornis in of ontoereikendheid van hun persoonlijke vermogens, niet in staat zijn hun belangen te behartigen, of die het nodig kunnen hebben dat de ondersteuning die hun bij de uitoefening van hun handelingsbekwaamheid in een lidstaat wordt geboden, in de hele Unie van toepassing is.

(4)Er kunnen zich verschillende problemen voordoen voor volwassenen in grensoverschrijdende situaties, bijvoorbeeld wanneer die volwassenen naar een andere lidstaat verhuizen of wanneer zij onroerende goederen of andere activa bezitten in een andere lidstaat. Er kunnen zich bijvoorbeeld problemen voordoen wanneer in een lidstaat genomen maatregelen ter bescherming van volwassenen, in een andere lidstaat moeten worden ingeroepen, of wanneer de vertegenwoordigingsbevoegdheden die door de volwassenen zijn toegekend aan hun vertegenwoordigers voor wanneer de volwassenen niet in staat zijn hun belangen te behartigen, later in het buitenland moeten worden ingeroepen. Deze moeilijkheden kunnen ernstige negatieve gevolgen hebben voor de rechtszekerheid in grensoverschrijdende zaken, voor de rechten en het welzijn van volwassenen en voor de eerbiediging van hun waardigheid. Met name de grondrechten van volwassenen, zoals toegang tot de rechter, het recht op zelfbeschikking en autonomie, het recht op eigendom en vrij verkeer, kunnen negatief worden beïnvloed.

(5)Uniforme regels van internationaal privaatrecht voor grensoverschrijdende situaties zijn dus noodzakelijk om de bescherming van de grondrechten van volwassenen met een stoornis in of ontoereikendheid van hun persoonlijke vermogens te verbeteren. Op internationaal niveau bevat het Verdrag van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen (“HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000”) dergelijke regels. Het voorziet in regels inzake de rechterlijke bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bescherming van die volwassenen, alsook in regels inzake het toepasselijke recht voor vertegenwoordigingsbevoegdheden en inzake de samenwerking tussen autoriteiten van de verdragsluitende partijen.

(6)Krachtens het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 kunnen alleen soevereine staten daarbij partij zijn. Om die reden kan de Unie dat verdrag niet sluiten.

(7)De bekrachtiging van en toetreding tot het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 door alle lidstaten is reeds lang een doelstelling van de Europese Unie.

(8)Tot op heden zijn België, Tsjechië, Duitsland, Estland, Griekenland, Frankrijk, Cyprus, Letland, Malta, Oostenrijk, Portugal en Finland partij bij het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000. Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland en Polen hebben het alleen ondertekend.

(9)Op [...] heeft de Commissie een wetgevingsvoorstel ingediend voor een verordening betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van maatregelen, authentieke akten en vertegenwoordigingsbevoegdheden, en de samenwerking in burgerlijke zaken op het gebied van de bescherming van volwassenen (de “voorgestelde verordening”). Het voorstel voorziet in de toepassing van een aantal regels van het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 tussen de lidstaten en bevat aanvullende regels om een nog nauwere samenwerking binnen de EU op dit gebied te vergemakkelijken. De bepalingen van de voorgestelde verordening overlappen en houden nauw verband met het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000.

(10)Om die reden bestaat het risico dat het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 het toepassingsgebied van de voorgestelde verordening beïnvloedt of wijzigt. Daarom valt het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie overeenkomstig artikel 3, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(11)De Raad moet de lidstaten die nog geen partij zijn bij het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 derhalve machtigen om het verdrag in het belang van de Unie te ondertekenen, te bekrachtigen of ertoe toe te treden, onder de in dit besluit vastgestelde voorwaarden. De Raad moet ook de lidstaten die partij zijn bij het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000, machtigen om partij te blijven bij dat verdrag.

(12)De EU en haar lidstaten zijn partij bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (“UNCRPD”).

(13)Krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie berust de bevoegdheid om materiële en procedurele regels op het gebied van de bescherming van volwassenen vast te stellen, bij de lidstaten. Als verdragsluitende partijen bij het UNCRPD moeten de lidstaten ervoor zorgen dat hun nationale materiële en procedurele wetgeving inzake de behandeling van volwassenen in overeenstemming is met de verplichtingen op het gebied van de mensenrechten waarin het UNCRPD voorziet, met inbegrip van de maatregelen inzake “voogdij” en “curatele”, en de vaststelling van handelingsonbekwaamheid als bedoeld in artikel 3 van het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000.

(14)De regels van het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 moeten worden toegepast in overeenstemming met de verplichtingen op het gebied van de mensenrechten uit hoofde van het UNCRPD.

(15)De niet-naleving van deze verplichting moet ook gevolgen hebben voor de erkenning en tenuitvoerlegging door de lidstaten van door derde landen genomen maatregelen.

(16)[[Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van dit besluit; dit is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.] OF

(17)Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft Ierland [bij brief van ...] te kennen gegeven dat het aan de vaststelling en toepassing van dit besluit wenst deel te nemen.

(18)Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit; dit is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.De Raad machtigt de lidstaten om partij te worden of te blijven bij het Verdrag van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen (“het verdrag”), in het belang van de Unie, onder de in artikel 2 gestelde voorwaarden.

2.De tekst van het verdrag is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2 

 Bulgarije, [Ierland], Spanje, Kroatië, Italië, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Nederland, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije en Zweden nemen de nodige stappen om hun akte van bekrachtiging of toetreding uiterlijk [24 maanden na de datum van vaststelling van dit besluit] neder te leggen bij het ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden, handelend in zijn hoedanigheid van depositaris van het verdrag.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

   Voor de Raad

   De voorzitter

(1)    Artikel 1 van het Statuut van de Haagse Conferentie.
(2)     https://www.hcch.net/en/news-archive/details/?varevent=884
(3)    België, Tsjechië, Duitsland, Estland, Griekenland, Frankrijk, Cyprus, Letland, Malta, Oostenrijk, Portugal en Finland.
(4)    In de conclusies van de Raad “Rechtsbescherming van kwetsbare volwassenen” (14667/08 (Press 299), 24.X.2008) heeft de Raad de lidstaten die dit nog niet hadden gedaan, verzocht “de procedures voor de ondertekening en/of bekrachtiging [van het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000] zo spoedig mogelijk in te leiden of actief voort te zetten” en de lidstaten “waar het intern overleg [over de toetreding tot het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000] nog gaande is, [...] verzocht dit overleg op zo kort mogelijke termijn af te ronden”. Voorts heeft de Europese Raad in zijn in 2009 aangenomen conclusies over het “Het programma van Stockholm — Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger” de wens uitgesproken dat de lidstaten “zo spoedig mogelijk” zouden toetreden tot het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000.
(5)    Zie “Rechtsbescherming van volwassenen: grensoverschrijdende gevolgen” (P6_TA (2008) 0638), Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 houdende aanbevelingen aan de Commissie betreffende de rechtsbescherming van volwassenen: grensoverschrijdende gevolgen (2008/2123(INI)) (2010/C 45 E/13). In de punten 1 tot en met 4 van de resolutie werden de lidstaten opgeroepen om het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 te bekrachtigen en werd de Commissie verzocht een wetsvoorstel in te dienen inzake versterking van de samenwerking tussen de lidstaten, opgave te doen van de problemen en beste praktijken bij de praktische toepassing van het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000, en de optie van toetreding van de Europese Gemeenschap in haar geheel tot het verdrag na te gaan. Opgemerkt zij dat het Parlement in zijn resolutie van 2008 de Commissie heeft verzocht om “zodra er voldoende ervaring is opgedaan met de werking van het verdrag” een voorstel in te dienen. Op 1 juni 2017 heeft het Europees Parlement een nieuwe resolutie aangenomen waarin de lidstaten werden opgeroepen het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 te ondertekenen en te bekrachtigen en de zelfbeschikking van volwassenen te bevorderen door in hun nationale recht wettelijke bepalingen inzake wilsbeschikkingen in te voeren.
(6)    Zie Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voor de burgers van Europa - Actieplan ter uitvoering van het programma van Stockholm, Brussel, 20 april 2010, COM(2010) 171 final. In het actieplan van 2010 ter uitvoering van het programma van Stockholm wordt onder de rubriek “De bescherming van de grondrechten waarborgen / Kwetsbare groepen” verwezen naar het feit dat de lidstaten van de Europese Unie partij worden bij het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000.
(7)    Gezamenlijke conferentie van de Europese Commissie en de HCCH over de grensoverschrijdende bescherming van kwetsbare volwassenen, Brussel, 5-7 december 2018, https://www.hcch.net/en/news-archive/details/?varevent=654 .
(8)     Conclusies van de Raad over de bescherming van kwetsbare volwassenen in de hele Europese Unie (7 juni 2021).
(9)    Artikel 53:Het verdrag staat open voor ondertekening door de staten die ten tijde van de Achttiende Zitting lid waren van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.Het verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd en de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring dienen te worden nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden, depositaris van het Verdrag.
(10)    De enige uitzondering is een regel inzake de bekwaamheid van natuurlijke personen in het kader van grensoverschrijdende verbintenissen uit overeenkomst in burgerlijke en handelszaken, die is vastgesteld in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I).
(11)    Artikel 1, lid 1, van het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag.
(12)     88f10f24-81ad-42ac-842c-315025679d40.pdf (hcch.net)
(13)    Concluding observations on the initial report of the European Union: Committee on the Rights of Persons with Disabilities, (2015) draft prepared by the Committee .
(14)    Studie over ‘Interpreting the 2000 Hague Convention on the International Protection of Adults Consistently with the UN Convention on the Rights of Persons with Disabilities (CRPD)’ .
(15)     Gezamenlijke verklaring van de speciaal rapporteur voor de rechten van personen met een handicap, Gerard Quinn, en de onafhankelijke deskundige over het genot van alle mensenrechten door oudere personen, Claudia Mahler – “Reflections on the Hague Convention (2000) on the International Protection of Adults” , 8 juli 2021.
(16)    Zie bijvoorbeeld de beschikking van 9 november 2021, zaak C-255/20, Agenzia delle dogane e dei monopoli – Ufficio delle dogane di Gaeta contre Punto Nautica Srl, punt 33, ECLI:EU:C:2021:926.
(17)     Strategie voor de rechten van personen met een handicap 2021-2030
(18)    Zie punt 5.1 van de strategie.
(19)     Studie over de grensoverschrijdende rechtsbescherming van kwetsbare volwassenen in de Unie, Bureau voor publicaties van de Unie (europa.eu)
(20)    Zie met name advies 1/13, punten 73 en 74 en de aangehaalde rechtspraak.
(21)    Advies 1/13 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, punt 44, en de aangehaalde rechtspraak.
(22)    Beschikking van de Raad van 5 juni 2008 waarbij bepaalde lidstaten worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Gemeenschap, het Verdrag van 's-Gravenhage van 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen te bekrachtigen of tot dit verdrag toe te treden, en waarbij bepaalde lidstaten worden gemachtigd een verklaring af te leggen betreffende de toepassing van de interne voorschriften van het Gemeenschapsrecht, PB L151 van 11.6.2008, blz. 36.
(23)     https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/12965-Justitiele-samenwerking-in-civiele-zaken-EU-brede-bescherming-van-kwetsbare-volwassenen_nl
(24)     https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/12965-Civil-judicial-cooperation-EU-wide-protection-for-vulnerable-adults/public-consultation_nl
(25)     Studie over de grensoverschrijdende rechtsbescherming van kwetsbare volwassenen in de Unie, Bureau voor publicaties van de Unie (europa.eu)
(26)     Bescherming van kwetsbare volwassenen – Beoordeling van de Europese meerwaarde
(27)     De bescherming van volwassenen in internationale situaties ,   Verslag van het Europees Rechtsinstituut.
(28)    Zie artikel 22 van het HCCH-Volwassenenbeschermingsverdrag van 2000 voor een lijst van gronden waarover een bevoegde autoriteit beschikt om de erkenning en tenuitvoerlegging van een maatregel op discretionaire basis te weigeren.
(29)    PB C  van , blz. .

Brussel, 31.5.2023

COM(2023) 281 final

BIJLAGE

bij

Voorstel voor een besluit van de Raad

tot machtiging van de lidstaten om, in het belang van de Europese Unie, partij te worden of te blijven bij het Verdrag van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen


BIJLAGE

VERDRAG INZAKE DE INTERNATIONALE

BESCHERMING VAN VOLWASSENEN

(Gesloten op 13 januari 2000)

De Staten die dit Verdrag hebben ondertekend,

Gelet op de noodzaak te voorzien in de bescherming in internationale situaties van volwassenen die vanwege een stoornis in of ontoereikendheid van hun persoonlijke vermogens niet in staat zijn hun belangen te behartigen,

Geleid door de wens conflicten te vermijden tussen hun rechtsstelsels ten aanzien van de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bescherming van volwassenen,

Herinnerend aan het belang van internationale samenwerking voor de bescherming van volwassenen,

Verklarend dat de belangen van de volwassene en de eerbiediging van zijn of haar waardigheid en onafhankelijkheid voorop dienen te staan,

Hebben overeenstemming bereikt over de volgende bepalingen:

Hoofdstuk I – Toepassingsgebied van het Verdrag

Artikel 1

1.    Dit Verdrag is in internationale situaties van toepassing op de bescherming van volwassenen die vanwege een stoornis in of ontoereikendheid van hun persoonlijke vermogens niet in staat zijn hun belangen te behartigen.

2.    Het heeft tot doel

a.    de Staat aan te wijzen waarvan de autoriteiten bevoegd zijn maatregelen te nemen ter bescherming van de persoon of het vermogen van de volwassene;

b.    het recht aan te wijzen dat door die autoriteiten in de uitoefening van hun bevoegdheid dient te worden toegepast;

c.    het recht aan te wijzen dat op de vertegenwoordiging van de volwassene dient te worden toegepast;

d.    te voorzien in de erkenning en de tenuitvoerlegging van de bedoelde beschermende maatregelen in alle Verdragsluitende Staten;

e.    tussen de autoriteiten van de Verdragsluitende Staten een zodanige samenwerking tot stand te brengen als noodzakelijk is voor het verwezenlijken van de doelstellingen van dit Verdrag.

Artikel 2

1.    Voor de toepassing van dit Verdrag is een volwassene een persoon die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.

2.    Het Verdrag is eveneens van toepassing op maatregelen met betrekking tot een volwassene die op het tijdstip waarop de maatregelen werden genomen, de leeftijd van 18 jaar niet had bereikt.

Artikel 3

De in artikel 1 bedoelde maatregelen kunnen met name betrekking hebben op:

a.    de vaststelling van handelingsonbekwaamheid en de instelling van een beschermend regime;

b.    de plaatsing van de volwassene onder de bescherming van een gerechtelijke of administratieve autoriteit;

c.    voogdij, curatele en overeenkomstige rechtsinstellingen;

d.    de aanwijzing en de taken van enige persoon of lichaam, belast met de zorg voor de persoon of het vermogen van de volwassene, of die de volwassene vertegenwoordigt of bijstaat;

e.    de plaatsing van de volwassene in een inrichting of op een andere plaats waar bescherming kan worden geboden;

f.    het beheer over, de instandhouding of de vervreemding van het vermogen van de volwassene;

g.    de machtiging tot een bijzondere interventie ter bescherming van de persoon of het vermogen van de volwassene.

Artikel 4

1.    Het Verdrag is niet van toepassing op:

a) onderhoudsverplichtingen;

b.    de sluiting, de nietigverklaring of de ontbinding van een huwelijk of van een daarmee gelijk te stellen relatie, alsmede de scheiding van tafel en bed;

c.    huwelijksvermogensregimes of soortgelijke regimes die van toepassing zijn op met het huwelijk gelijk te stellen relaties;

d.    trusts of erfopvolging;

e.    sociale zekerheid;

f.    overheidsmaatregelen van algemene aard op het gebied van gezondheidszorg;

g.    maatregelen, met betrekking tot een persoon genomen op grond van door die persoon begane strafbare feiten;

h.    beslissingen inzake het recht op asiel en inzake toelating;

i.    maatregelen uitsluitend gericht op de openbare veiligheid.

2.    Het eerste lid laat met betrekking tot de daarin bedoelde aangelegenheden onverlet de bevoegdheid van een persoon om als vertegenwoordiger van de volwassene op te treden.

Hoofdstuk II – Bevoegdheid

Artikel 5

1.    De gerechtelijke of administratieve autoriteiten van de Verdragsluitende Staat waar de volwassene zijn gewone verblijfplaats heeft, zijn bevoegd maatregelen te nemen die strekken tot de bescherming van diens persoon of vermogen.

2.    In geval van verplaatsing van de gewone verblijfplaats van de volwassene naar een andere Verdragsluitende Staat, zijn de autoriteiten van de Staat van de nieuwe gewone verblijfplaats bevoegd.

Artikel 6

1.    Ten aanzien van volwassen vluchtelingen en volwassenen die ten gevolge van onlusten die in hun land plaatsvinden naar een ander land zijn verplaatst, hebben de autoriteiten van de Verdragsluitende Staat op het grondgebied waarvan deze volwassenen ten gevolge van hun verplaatsing aanwezig zijn, de bevoegdheid bedoeld in het eerste lid van artikel 5.

2.    Het bepaalde in het vorige lid is eveneens van toepassing op volwassenen van wie de gewone verblijfplaats niet kan worden vastgesteld.

Artikel 7

1.    Behalve ten aanzien van volwassen vluchtelingen of volwassenen die ten gevolge van onlusten die in hun land plaatsvinden, naar een ander land zijn verplaatst, zijn de autoriteiten van een Verdragsluitende Staat waarvan de volwassene de nationaliteit heeft, bevoegd maatregelen te nemen ter bescherming van de persoon of het vermogen van de volwassene, indien zij van oordeel zijn dat zij beter in staat zijn de belangen van de volwassene te beoordelen, en nadat zij de autoriteiten die ingevolge artikel 5 of artikel 6, tweede lid, bevoegd zijn, daarvan mededeling hebben gedaan.

2.    Deze bevoegdheid wordt niet uitgeoefend indien de autoriteiten die ingevolge artikel 5, artikel 6, tweede lid, of artikel 8 bevoegd zijn, de autoriteiten van de Staat waarvan de volwassene de nationaliteit heeft, hebben medegedeeld, dat zij de door de omstandigheden vereiste maatregelen hebben genomen, of dat zij hebben besloten dat geen maatregelen moeten worden genomen dan wel dat een procedure bij hen aanhangig is.

3.    De maatregelen die ingevolge het eerste lid zijn genomen, houden op van kracht te zijn zodra de autoriteiten die ingevolge artikel 5, artikel 6, tweede lid, of artikel 8 bevoegd zijn, de door de omstandigheden vereiste maatregelen hebben genomen of hebben besloten dat geen maatregelen moeten worden genomen. Deze autoriteiten doen dienovereenkomstig mededeling aan de autoriteiten die de maatregelen in overeenstemming met het eerste lid hebben genomen.

Artikel 8

1.    De autoriteiten van een Verdragsluitende Staat die ingevolge de artikelen 5 of 6 bevoegd zijn, kunnen, indien zij van oordeel zijn dat zulks in het belang is van de volwassene, uit eigen beweging of op verzoek van de autoriteit van een andere Verdragsluitende Staat, de autoriteiten van een van de in het tweede lid genoemde Staten verzoeken maatregelen te nemen ter bescherming van de persoon of het vermogen van de volwassene. Het verzoek kan betrekking hebben op alle of bepaalde aspecten van deze bescherming.

2.    De Verdragsluitende Staten wier autoriteiten op de in het vorige lid bedoelde wijze kunnen worden aangezocht, zijn:

a.    een Staat waarvan de volwassene de nationaliteit bezit;

b.    de Staat waar de volwassene zijn vorige gewone verblijfplaats had;

c.    een Staat waar vermogen van de volwassene is gelegen;

d.    de Staat waarvan de autoriteiten schriftelijk zijn gekozen door de volwassene om maatregelen te nemen die strekken tot zijn of haar bescherming;

e.    de Staat van de gewone verblijfplaats van een persoon die een nauwe band met de volwassene heeft en bereid is zorg te dragen voor zijn of haar bescherming;

f.    de Staat op het grondgebied waarvan de volwassene aanwezig is, waar het betreft de bescherming van diens persoon.

3.    Indien de overeenkomstig de voorgaande leden aangewezen autoriteit haar bevoegdheid niet aanvaardt, blijven de ingevolge artikel 5 of 6 bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staat bevoegd.

Artikel 9

De autoriteiten van een Verdragsluitende Staat waar vermogen van de volwassene is gelegen, zijn bevoegd beschermende maatregelen te nemen ten aanzien van dat vermogen, voorzover deze maatregelen verenigbaar zijn met de maatregelen genomen door de ingevolge de artikelen 5 tot en met 8 bevoegde autoriteiten.

Artikel 10

1.    In alle spoedeisende gevallen zijn de autoriteiten van iedere Verdragsluitende Staat op het grondgebied waarvan de volwassene of het vermogen van de volwassene zich bevindt, bevoegd om alle noodzakelijke beschermende maatregelen te nemen.

2.    De maatregelen die ingevolge het voorgaande lid zijn genomen ten aanzien van een volwassene die zijn gewone verblijfplaats heeft in een Verdragsluitende Staat vervallen zodra de ingevolge de artikelen 5 tot en met 9 bevoegde autoriteiten de door de omstandigheden vereiste maatregelen hebben genomen.

3.    De maatregelen die ingevolge het eerste lid zijn genomen ten aanzien van een volwassene die zijn gewone verblijfplaats heeft in een niet-Verdragsluitende Staat vervallen in elke Verdragsluitende Staat zodra de door de omstandigheden vereiste maatregelen, welke zijn genomen door de autoriteiten van een andere Staat, in de betrokken Verdragsluitende Staat worden erkend.

4.    De autoriteiten die ingevolge het eerste lid maatregelen hebben genomen, doen daarvan zo mogelijk mededeling aan de autoriteiten van de Verdragsluitende Staat waar de volwassene zijn gewone verblijfplaats heeft.

Artikel 11

1.    Bij wijze van uitzondering zijn de autoriteiten van een Verdragsluitende Staat op het grondgebied waarvan de volwassene zich bevindt, bevoegd om ter bescherming van diens persoon tijdelijke maatregelen te nemen waarvan de territoriale werking beperkt is tot die Staat, voor zover dergelijke maatregelen verenigbaar zijn met maatregelen die reeds door de ingevolge de artikelen 5 tot en met 8 bevoegde autoriteiten zijn genomen en na daarvan mededeling te hebben gedaan aan de ingevolge artikel 5 bevoegde autoriteiten.

2.    De ingevolge het voorgaande lid genomen maatregelen ten aanzien van een volwassene die zijn gewone verblijfplaats heeft in een Verdragsluitende Staat, houden op van kracht te zijn zodra de ingevolge de artikelen 5 tot en met 8 bevoegde autoriteiten zich hebben uitgesproken over de door de omstandigheden mogelijk vereiste maatregelen.

Artikel 12

Onverminderd het bepaalde in artikel 7, derde lid, blijven de maatregelen die met toepassing van de artikelen 5 tot en met 9 zijn genomen van kracht overeenkomstig het daarin bepaalde, ook indien een verandering in de omstandigheden de grond waarop de bevoegdheid was gebaseerd, heeft weggenomen, zolang de ingevolge het Verdrag bevoegde autoriteiten deze maatregelen niet hebben gewijzigd, vervangen of beëindigd.

Hoofdstuk III – Toepasselijk recht

Artikel 13

1.    De autoriteiten van de Verdragsluitende Staten oefenen de bevoegdheid die hun ingevolge het bepaalde in Hoofdstuk II is toegekend uit onder toepassing van hun eigen recht.

2.    Zij kunnen echter, voorzover de bescherming van de persoon of het vermogen van de volwassene dit vereist, bij wijze van uitzondering het recht van een andere Staat waarmee de omstandigheden nauw verband houden, toepassen of daarmee rekening houden.

Artikel 14

Indien een in een Verdragsluitende Staat genomen maatregel in een andere Verdragsluitende Staat wordt uitgevoerd, wordt de wijze van uitvoering ervan beheerst door het recht van die andere Staat.

Artikel 15

1.    Het bestaan, de omvang, de wijziging en het tenietgaan van vertegenwoordigingsbevoegdheden die zijn verleend door een volwassene, hetzij bij een overeenkomst, hetzij bij een eenzijdige rechtshandeling, teneinde te worden uitgeoefend wanneer deze volwassene niet in staat zal zijn om zijn belangen te behartigen, worden beheerst door het recht van de Staat waar de volwassene op het tijdstip van de overeenkomst of de rechtshandeling zijn gewone verblijfplaats heeft, tenzij een van de in het tweede lid genoemde rechtsstelsels uitdrukkelijk schriftelijk is aangewezen.

2.    De Staten waarvan het recht kan worden aangewezen, zijn:

a.    een Staat waarvan de volwassene de nationaliteit bezit;

b.    een Staat waar de volwassene eerder zijn gewone verblijfplaats had;

c.    een Staat waar vermogen van de volwassene is gelegen, met betrekking tot dat vermogen;

3.    De wijze waarop deze vertegenwoordigingsbevoegdheden worden uitgeoefend, wordt beheerst door het recht van de Staat waarin zij worden uitgeoefend.

Artikel 16

Wanneer vertegenwoordigingsbevoegdheden als bedoeld in artikel 15 niet worden uitgeoefend op een wijze die de bescherming van de persoon of het vermogen van de volwassene voldoende verzekert, kunnen zij worden ingetrokken of gewijzigd door maatregelen, genomen door een autoriteit die ingevolge het Verdrag bevoegd is. Wanneer dergelijke vertegenwoordigings-bevoegdheden worden ingetrokken of gewijzigd, dient zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met het ingevolge artikel 15 aangewezen recht.

Artikel 17

1.    De geldigheid van een rechtshandeling, tot stand gekomen tussen een derde en een andere persoon die op grond van het recht van de Staat waar de rechtshandeling tot stand is gekomen bevoegd zou zijn als vertegenwoordiger van de volwassene op te treden, kan niet worden aangetast en de derde kan niet aansprakelijk worden gesteld op de enkele grond dat ingevolge het door de bepalingen van dit hoofdstuk aangewezen recht de ander niet bevoegd was als vertegenwoordiger van de volwassene op te treden, tenzij de derde wist of had moeten weten dat deze bevoegdheid door dit recht werd beheerst.

2.    Het voorgaande lid is alleen van toepassing indien de rechtshandeling tot stand is gekomen tussen personen die zich op het grondgebied van eenzelfde Staat bevinden.

Artikel 18

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing, zelfs indien het daardoor aangewezen recht het recht is van een Staat die niet een Verdragsluitende Staat is.

Artikel 19

In dit hoofdstuk wordt onder “recht” verstaan het in een Staat geldende recht, met uitsluiting van regels van conflictenrecht van die Staat.

Artikel 20

Dit hoofdstuk laat onverlet de bepalingen van het recht van de Staat waarin de volwassene dient te worden beschermd, die dwingend van toepassing zijn, ongeacht het recht dat anders van toepassing zou zijn.

Artikel 21

De toepassing van het door de bepalingen van dit hoofdstuk aangewezen recht kan slechts worden geweigerd indien deze toepassing kennelijk in strijd zou zijn met de openbare orde.

Hoofdstuk IV – Erkenning en tenuitvoerlegging

Artikel 22

1.    De door de autoriteiten van een Verdragsluitende Staat genomen maatregelen worden van rechtswege in alle andere Verdragsluitende Staten erkend.

2.    Erkenning kan evenwel worden geweigerd:

a.    indien de maatregel is genomen door een autoriteit waarvan de bevoegdheid niet gebaseerd was op of niet in overeenstemming was met een van de in de bepalingen van hoofdstuk II bedoelde gronden;

b.    indien de maatregel, behoudens in een spoedeisend geval, is genomen in het kader van een gerechtelijke of administratieve procedure, zonder dat de volwassene in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord, zulks met schending van fundamentele beginselen van procesrecht van de aangezochte Staat;

c.    indien de erkenning kennelijk in strijd is met de openbare orde van de aangezochte Staat, of in strijd is met een bepaling van het recht van die Staat, die dwingend van toepassing is, ongeacht het recht dat anders van toepassing zou zijn;

d.    indien de maatregel onverenigbaar is met een maatregel die naderhand is genomen in een niet-Verdragsluitende Staat die ingevolge de artikelen 5 tot en met 9 bevoegd zou zijn geweest, en deze latere maatregel voldoet aan de vereisten voor erkenning in de aangezochte Staat;

e.    indien de in artikel 33 bedoelde procedure niet in acht is genomen.

Artikel 23

Onverminderd artikel 22, eerste lid, kan iedere belanghebbende persoon de bevoegde autoriteiten van een Verdragsluitende Staat verzoeken een beslissing te nemen over de erkenning of de niet-erkenning van een in een andere Verdragsluitende Staat genomen maatregel. De procedure wordt beheerst door het recht van de aangezochte Staat.

Artikel 24

De autoriteit van de aangezochte Staat is gebonden aan de vaststelling van de feiten waarop de autoriteit van de Staat waar de maatregel is genomen haar bevoegdheid heeft gebaseerd.

Artikel 25

1.    Indien maatregelen die in een Verdragsluitende Staat zijn genomen en daar uitvoerbaar zijn, in een andere Verdragsluitende Staat ten uitvoer moeten worden gelegd, worden zij op verzoek van een belanghebbende partij in die andere Staat uitvoerbaar verklaard of voor tenuitvoerlegging geregistreerd volgens de procedure die in het recht van laatstgenoemde Staat is voorzien.

2.    Elke Verdragsluitende Staat gebruikt voor de verklaring van uitvoerbaarheid of de registratie een eenvoudige en snelle procedure.

3.    De verklaring van uitvoerbaarheid of de registratie kan slechts op een van de in artikel 22, tweede lid, voorziene gronden worden geweigerd.

Artikel 26

Behoudens de toetsing die in verband met de toepassing van de voorgaande artikelen noodzakelijk is, mag geen toetsing plaatsvinden van de gronden waarop een genomen maatregel berust.

Artikel 27

Maatregelen genomen in een Verdragsluitende Staat en uitvoerbaar verklaard of voor tenuitvoerlegging geregistreerd in een andere Verdragsluitende Staat, worden in laatstgenoemde Staat ten uitvoer gelegd alsof deze maatregelen door de autoriteiten van die Staat waren genomen. De tenuitvoerlegging vindt plaats overeenkomstig het recht van de aangezochte Staat binnen de door dat recht voorziene grenzen.

Hoofdstuk V – Samenwerking

Artikel 28

1.    Elke Verdragsluitende Staat wijst een Centrale Autoriteit aan die is belast met de naleving van de door het Verdrag aan haar opgelegde verplichtingen.

2.    Federale Staten, Staten waarin meer dan een rechtsstelsel geldt en Staten die autonome territoriale eenheden omvatten, staat het vrij meer dan een Centrale Autoriteit aan te wijzen en de territoriale of personele reikwijdte van hun taken aan te geven. Een Staat die meer dan een Centrale Autoriteit heeft aangewezen, wijst de Centrale Autoriteit aan waaraan alle mededelingen kunnen worden gedaan met het oog op overbrenging daarvan aan de bevoegde Centrale Autoriteit binnen deze Staat.

Artikel 29

1.    De Centrale Autoriteiten werken onderling samen en bevorderen de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten in hun Staten teneinde de doelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken.

2.    Zij nemen, in verband met de toepassing van het Verdrag, passende maatregelen om informatie te verstrekken over de wetgeving van en de beschikbare diensten in hun Staat op het gebied van de bescherming van volwassenen.

Artikel 30

De Centrale Autoriteit van een Verdragsluitende Staat neemt, hetzij rechtstreeks, hetzij via overheidsinstanties of andere instellingen, alle passende maatregelen teneinde:

a.    de informatie-uitwisseling, met alle middelen, tussen de bevoegde autoriteiten te bevorderen in omstandigheden waarop het Verdrag van toepassing is;

b.    op verzoek van een bevoegde autoriteit van een andere Verdragsluitende Staat bijstand te verlenen bij het opsporen van de volwassene, indien het ernaar uitziet dat de volwassene zich op het grondgebied van de aangezochte Staat bevindt en bescherming nodig heeft.

Artikel 31

De bevoegde autoriteiten van een Verdragsluitende Staat kunnen, hetzij rechtstreeks, hetzij via andere instellingen, de aanwending van bemiddeling, verzoening of daarmee vergelijkbare methoden aanmoedigen teneinde minnelijke schikkingen te bewerkstelligen voor de bescherming van de persoon of het vermogen van de volwassene in de omstandigheden waarin het Verdrag van toepassing is.

Artikel 32

1.    Wanneer een beschermende maatregel wordt overwogen, kunnen de ingevolge het Verdrag bevoegde autoriteiten, indien de omstandigheden van de volwassene dit vereisen, elke autoriteit van een andere Verdragsluitende Staat die informatie heeft die van belang is voor de bescherming van de volwassene, verzoeken deze informatie mede te delen.

2.    Een Verdragsluitende Staat kan verklaren dat verzoeken ingevolge het eerste lid slechts via zijn Centrale Autoriteit aan zijn autoriteiten kunnen worden doorgeleid.

3.    De bevoegde autoriteiten van een Verdragsluitende Staat kunnen de autoriteiten van een andere Verdragsluitende Staat verzoeken bijstand te verlenen bij de uitvoering van de ingevolge dit Verdrag genomen beschermende maatregelen.

Artikel 33

1.    Indien een ingevolge de artikelen 5 tot en met 8 bevoegde autoriteit de plaatsing van de volwassene in een instelling of op een andere plaats waar bescherming kan worden geboden overweegt, en indien deze plaatsing dient te geschieden in een andere Verdragsluitende Staat, pleegt zij eerst overleg met de Centrale Autoriteit of een andere bevoegde autoriteit van laatstgenoemde Staat. Daartoe verstrekt zij een rapport over de volwassene, vergezeld van de redenen voor de voorgestelde plaatsing.

2.    De beslissing over de plaatsing mag in de verzoekende Staat niet worden genomen indien de Centrale Autoriteit of een andere bevoegde autoriteit van de aangezochte Staat binnen een redelijke termijn blijk geeft van haar bezwaar.

Artikel 34

In alle gevallen waarin een volwassene is blootgesteld aan een ernstig gevaar, doen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staat waar maatregelen voor de bescherming van de volwassene zijn genomen of worden overwogen, indien hun wordt medegedeeld dat de verblijfplaats van de volwassene is overgebracht naar of dat de volwassene zich bevindt in een andere Staat, aan de autoriteiten van die andere Staat mededeling van dit gevaar en de genomen of in overweging zijnde maatregelen.

Artikel 35

Een autoriteit vraagt of verstrekt geen informatie ingevolge dit hoofdstuk, indien volgens haar aannemelijk is dat een dergelijke handeling de persoon of het vermogen van de volwassene in gevaar zou kunnen brengen, of een ernstige bedreiging zou vormen voor de vrijheid of het leven van een familielid van de volwassene.

Artikel 36

1.    Onverminderd de mogelijkheid om voor het verlenen van diensten een redelijke kostenvergoeding te vragen dragen Centrale Autoriteiten en andere overheidsinstanties van de Verdragsluitende Staten bij de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk hun eigen kosten.

2.    Een Verdragsluitende Staat kan met een of meer andere Verdragsluitende Staten overeenkomsten sluiten inzake de onderlinge verdeling van de kosten.

Artikel 37

Een Verdragsluitende Staat kan met een of meer andere Verdragsluitende Staten overeenkomsten sluiten met het oog op verbetering van de toepassing van dit hoofdstuk in hun onderlinge betrekkingen. De Staten die een zodanige overeenkomst hebben gesloten, zenden een afschrift daarvan aan de depositaris van het Verdrag.

Hoofdstuk VI – Algemene bepalingen

Artikel 38

1.    De autoriteiten van de Verdragsluitende Staat waar een beschermende maatregel is genomen of een vertegenwoordigingsbevoegdheid is bevestigd, kunnen aan de persoon aan wie de bescherming van de persoon of het vermogen van de volwassene is toevertrouwd, op zijn verzoek, een verklaring verstrekken waarin wordt aangegeven in welke hoedanigheid die persoon kan optreden en welke bevoegdheden hem zijn verleend.

2.    De in de verklaring aangegeven hoedanigheid en bevoegdheden worden geacht vast te staan met ingang van de datum van de verklaring, behoudens bewijs van het tegendeel.

3.    Elke Verdragsluitende Staat wijst de autoriteiten aan die bevoegd zijn de verklaring op te stellen.

Artikel 39

Persoonlijke gegevens die op grond van het Verdrag zijn verzameld of verstrekt, mogen slechts worden gebruikt voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of verstrekt.

Artikel 40

De autoriteiten aan wie informatie wordt verstrekt, garanderen de vertrouwelijkheid daarvan in overeenstemming met het recht van hun Staat.

Artikel 41

Alle ingevolge dit Verdrag verzonden of afgegeven bescheiden zijn vrijgesteld van legalisatie of enige andere soortgelijke formaliteit.

Artikel 42

Elke Verdragsluitende Staat kan de autoriteiten aanwijzen tot wie de verzoeken bedoeld in de artikelen 8 en 33 dienen te worden gericht.

Artikel 43

1.    Van de aanwijzingen bedoeld in de artikelen 28 en 42 wordt uiterlijk op de datum van de nederlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van het Verdrag of van toetreding daartoe mededeling gedaan aan het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht. Wijzigingen daarin worden eveneens medegedeeld aan het Permanent Bureau.

2.    De in het tweede lid van artikel 32 bedoelde verklaring wordt afgelegd bij de depositaris van het Verdrag.

Artikel 44

Een Verdragsluitende Staat met verschillende rechtsstelsels of verzamelingen rechtsregels met betrekking tot de bescherming van de persoon of het vermogen van de volwassene is niet gehouden de bepalingen van het Verdrag toe te passen op conflicten die slechts deze verschillende rechtsstelsels of verzamelingen rechtsregels betreffen.

Artikel 45

Ten aanzien van een Staat die op het gebied van enige bij dit Verdrag geregelde aangelegenheid twee of meer rechtsstelsels of verzamelingen rechtsregels heeft die binnen verschillende territoriale eenheden van toepassing zijn,

a.    wordt een verwijzing naar de gewone verblijfplaats in die Staat uitgelegd als een verwijzing naar de gewone verblijfplaats in een territoriale eenheid;

b.    wordt een verwijzing naar de aanwezigheid van de volwassene in die Staat uitgelegd als een verwijzing naar aanwezigheid in een territoriale eenheid;

c.    wordt een verwijzing naar de ligging van vermogen van de volwassene in die Staat uitgelegd als een verwijzing naar de ligging van vermogen van de volwassene in een territoriale eenheid;

d.    wordt een verwijzing naar de Staat waarvan de volwassene de nationaliteit heeft, uitgelegd als een verwijzing naar de door het recht van die Staat aangewezen territoriale eenheid of, bij gebreke van ter zake dienende regels, naar de territoriale eenheid waarmee de volwassene de nauwste betrekkingen heeft;

e.    wordt een verwijzing naar de Staat waarvan de autoriteiten door de volwassene zijn gekozen, uitgelegd

   als een verwijzing naar de territoriale eenheid indien de volwassene de autoriteiten van deze territoriale eenheid heeft gekozen;

   als een verwijzing naar de territoriale eenheid waarmee de volwassene de nauwste betrekkingen heeft, indien de volwassene de autoriteiten van de Staat heeft gekozen zonder een bepaalde territoriale eenheid binnen de Staat te vermelden;

f.    wordt een verwijzing naar het recht van een Staat waarmee de situatie nauw verband houdt uitgelegd als een verwijzing naar het recht van een territoriale eenheid waarmee de situatie nauw verband houdt;

g.    wordt een verwijzing naar het recht, de procedure of de autoriteit van de Staat waarin een maatregel is genomen, uitgelegd als een verwijzing naar het in die territoriale eenheid geldende recht of de daar geldende procedure of naar de autoriteit van de territoriale eenheid waarin die maatregel is genomen;

h.    wordt een verwijzing naar het recht, de procedure of de autoriteit van de aangezochte Staat uitgelegd als een verwijzing naar het in die territoriale eenheid geldende recht of de daar geldende procedure of naar de autoriteit van de territoriale eenheid waarin om erkenning of tenuitvoerlegging wordt verzocht;

i.    wordt een verwijzing naar de Staat waar een beschermende maatregel dient te worden uitgevoerd, uitgelegd als een verwijzing naar de territoriale eenheid waar de maatregel dient te worden uitgevoerd;

j.    wordt een verwijzing naar instellingen of autoriteiten van die Staat, anders dan Centrale Autoriteiten, uitgelegd als een verwijzing naar instellingen of autoriteiten die bevoegd zijn op te treden in de desbetreffende territoriale eenheid.

Artikel 46

Teneinde het op grond van hoofdstuk III toepasselijke recht aan te wijzen ten aanzien van een Staat die twee of meer territoriale eenheden omvat met ieder hun eigen rechtsstelsel of verzameling rechtsregels op het gebied van enige aangelegenheid die onder dit Verdrag valt, zijn de volgende regels van toepassing:

a.    indien in die Staat regels van kracht zijn waarin wordt vastgesteld van welke territoriale eenheid het recht van toepassing is, wordt het recht van die eenheid toegepast;

b.    bij gebreke van dergelijke regels is het recht van de desbetreffende territoriale eenheid, zoals in artikel 45 aangewezen, van toepassing.

Artikel 47

Teneinde het krachtens hoofdstuk III toepasselijke recht aan te wijzen ten aanzien van een Staat die twee of meer rechtsstelsels of verzamelingen rechtsregels heeft die op verschillende categorieën personen van toepassing zijn op het gebied van enige aangelegenheid die onder dit Verdrag valt, zijn de volgende regels van toepassing:

a.    indien in die Staat regels van kracht zijn waarin wordt vastgesteld welk van deze stelsels van toepassing is, vindt het desbetreffende stelsel toepassing;

b.    bij gebreke van dergelijke regels is het recht of de verzameling rechtsregels van toepassing waarmee de volwassene de nauwste band heeft.

Artikel 48

In de betrekkingen tussen de Verdragsluitende Staten treedt dit Verdrag in de plaats van het Verdrag betreffende de curatele en soortgelijke maatregelen van bescherming, ondertekend te ’s-Gravenhage op 17 juli 1905.

Artikel 49

1.    Het Verdrag laat onverlet andere internationale regelingen waarbij Verdragsluitende Staten Partij zijn en die bepalingen bevatten over in dit Verdrag geregelde onderwerpen, tenzij een andersluidende verklaring wordt afgelegd door de Staten die Partij zijn bij een dergelijke regeling.

2.    Dit Verdrag laat onverlet de mogelijkheid dat een of meer Verdragsluitende Staten overeenkomsten sluiten die ten aanzien van volwassenen die hun gewone verblijfplaats hebben in een van de Staten die Partij zijn bij dergelijke overeenkomsten bepalingen bevatten over bij dit Verdrag geregelde onderwerpen.

3.    Overeenkomsten die door een of meer Verdragsluitende Partijen worden gesloten over onderwerpen die door dit Verdrag worden geregeld, doen in de betrekkingen van deze Staten met andere Verdragsluitende Staten geen afbreuk aan de toepassing van de bepalingen van dit Verdrag.

4.    De voorgaande leden zijn eveneens van toepassing op eenvormige wetten die hun grondslag vinden in het bestaan van speciale banden van regionale of andere aard tussen de desbetreffende Staten.

Artikel 50

1.    Het Verdrag is slechts van toepassing op maatregelen die zijn genomen in een Staat nadat het Verdrag ten aanzien van die Staat in werking is getreden.

2.    Het Verdrag is van toepassing op de erkenning en de tenuitvoerlegging van maatregelen die zijn genomen nadat het in werking is getreden in de betrekkingen tussen de Staat waar de maatregelen zijn genomen en de aangezochte Staat.

3.    Het Verdrag is vanaf het tijdstip waarop het in een Verdragsluitende Staat in werking treedt, van toepassing op vertegenwoordigingsbevoegdheden die eerder zijn verleend onder voorwaarden welke overeenstemmen met die genoemd in artikel 15.

Artikel 51

1.    Mededelingen aan de Centrale Autoriteit of een andere autoriteit van een Verdragsluitende Staat worden gedaan in de oorspronkelijke taal en gaan vergezeld van een vertaling in de officiële taal of in een van de officiële talen van de andere Staat of, wanneer deze vertaling bezwaarlijk kan worden vervaardigd, van een vertaling in het Frans of in het Engels.

2.    Een Verdragsluitende Staat kan echter, door het maken van het in artikel 56 bedoelde voorbehoud, bezwaar maken tegen het gebruik van hetzij het Frans, hetzij het Engels, doch niet tegen beide.

Artikel 52

De Secretaris-Generaal van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht roept periodiek een Bijzondere Commissie bijeen teneinde de praktische werking van het Verdrag te toetsen.

Hoofdstuk VII – Slotbepalingen

Artikel 53

1.    Het Verdrag staat open voor ondertekening door de Staten die op 2 oktober 1999 lid waren van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.

2.    Het Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd en de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring dienen te worden nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden, depositaris van het Verdrag.

Artikel 54

1.    Iedere andere Staat kan tot het Verdrag toetreden nadat het overeenkomstig artikel 57, eerste lid, in werking is getreden.

2.    De akte van toetreding dient te worden nedergelegd bij de depositaris.

3.    De toetreding heeft slechts gevolg in de betrekkingen tussen de toetredende Staat en die Verdragsluitende Staten die niet binnen zes maanden na de ontvangst van de in artikel 59, letter b, bedoelde kennisgeving bezwaar hebben gemaakt tegen de toetreding van deze Staat. Een dergelijk bezwaar kan ook door een Staat worden gemaakt op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring indien deze na een toetreding plaatsvindt. Van elk bezwaar wordt aan de depositaris kennisgeving gedaan.

Artikel 55

1.    Indien een Staat twee of meer territoriale eenheden heeft waarin verschillende rechtsstelsels van toepassing zijn betreffende in dit Verdrag geregelde aangelegenheden, kan hij op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding verklaren dat dit Verdrag op al deze territoriale eenheden of slechts op een of meer daarvan van toepassing is en kan hij te allen tijde deze verklaring wijzigen door een nieuwe verklaring af te leggen.

2.    Elke verklaring wordt ter kennis gebracht van de depositaris en daarin worden uitdrukkelijk de territoriale eenheden vermeld waarop het Verdrag van toepassing is.

3.    Indien een Staat geen verklaring aflegt krachtens dit artikel, is het Verdrag van toepassing op alle territoriale eenheden van die Staat.

Artikel 56

1.    Elke Staat kan, uiterlijk op het tijdstip van de bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, of op het tijdstip waarop de verklaring bedoeld in artikel 55 wordt afgelegd, het in artikel 51, tweede lid, bedoelde voorbehoud maken. Andere voorbehouden zijn niet toegestaan.

2.    Elke Staat kan te allen tijde een gemaakt voorbehoud intrekken. De intrekking wordt ter kennis gebracht van de depositaris.

3.    Het voorbehoud houdt op van kracht te zijn op de eerste dag van de derde kalendermaand na de in het voorgaande lid bedoelde kennisgeving.

Artikel 57

1.    Het Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een termijn van drie maanden na de nederlegging van de derde akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, bedoeld in artikel 53.

2.    Vervolgens treedt het Verdrag in werking

a.    voor iedere Staat die het Verdrag daarna bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt, op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een termijn van drie maanden na de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding;

b.    voor iedere Staat die toetreedt, op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van de termijn van drie maanden na afloop van de periode van zes maanden bedoeld in artikel 54, derde lid;

c.    voor een territoriale eenheid waartoe het Verdrag overeenkomstig artikel 55 is uitgebreid, op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een termijn van drie maanden na de kennisgeving bedoeld in dat artikel.

Artikel 58

1.    Een Staat die Partij is bij het Verdrag kan dit opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving gericht aan de depositaris. De opzegging kan beperkt worden tot bepaalde territoriale eenheden waarop het Verdrag van toepassing is.

2.    De opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een termijn van twaalf maanden nadat de kennisgeving door de depositaris is ontvangen. Wanneer in de kennisgeving een langere opzegtermijn is aangegeven, wordt de opzegging van kracht na het verstrijken van zulk een langere termijn.

Artikel 59

De depositaris geeft de lidstaten van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht en de Staten die overeenkomstig artikel 54 zijn toegetreden, kennis van het volgende:

a.    de ondertekeningen, bekrachtigingen, aanvaardingen en goedkeuringen bedoeld in artikel 53;

b.    de toetredingen en de bezwaren tegen toetredingen bedoeld in artikel 54;

c.    de datum waarop het Verdrag in werking treedt overeenkomstig artikel 57;

d.    de verklaringen bedoeld in artikel 32, tweede lid, en artikel 55;

e.    de overeenkomsten bedoeld in artikel 37;

f.    het voorbehoud bedoeld in artikel 51, tweede lid, en de intrekking bedoeld in artikel 56, tweede lid;

g.    de opzeggingen bedoeld in artikel 58.

Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

Gedaan te ’s-Gravenhage, op 13 januari 2000, in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in een enkel exemplaar, dat zal worden nedergelegd in het archief van de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en waarvan langs diplomatieke weg een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift zal worden gezonden aan elk der Staten die op 2 oktober 1999 lid waren van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.