Brussel, 12.5.2023

COM(2023) 248 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE

aan de hand van de van de lidstaten ontvangen specifieke betaalrekeninggerelateerde gegevens zoals voorgeschreven door artikel 27 van de Richtlijn 2014/92/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vergelijkbaarheid van de in verband met betaalrekeningen aangerekende vergoedingen, het overstappen naar een andere betaalrekening en de toegang tot betaalrekeningen met basisfuncties




INHOUDSOPGAVE 

1.    INLEIDING    

2.    NALEVING VAN DE ARTIKELEN 4, 5 EN 6 DOOR BETALINGSDIENSTAANBIEDERS    

3.    NALEVING DOOR LIDSTATEN VAN DE VOORSCHRIFTEN VAN ARTIKEL 7 OM HET BESTAAN VAN VERGELIJKINGSWEBSITES TE WAARBORGEN    

4.    AANTAL KEREN DAT NAAR EEN ANDERE BETAALREKENING IS OVERGESTAPT EN PERCENTAGE OVERSTAPAANVRAGEN DAT IS AFGEWEZEN    

5.    AANTAL KREDIETINSTELLINGEN DAT BETAALREKENINGEN MET BASISFUNCTIES AANBIEDT, HET AANTAL VAN DERGELIJKE REKENINGEN DAT IS GEOPEND EN HET PERCENTAGE AANVRAGEN TOT OPENING VAN EEN BETAALREKENING MET BASISFUNCTIES DAT IS AFGEWEZEN    

6.    CONCLUSIE    


1.    INLEIDING

De richtlijn betaalrekeningen (de richtlijn) 1 is in september 2014 in werking getreden. De lidstaten moesten uiterlijk op 18 september 2016 de noodzakelijke nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen hebben vastgesteld en gepubliceerd om aan de richtlijn te voldoen. Op grond van artikel 27 van de richtlijn moet de Commissie een verslag opstellen (voor het eerst uiterlijk op 18 september 2018 en vervolgens om de twee jaar) met de volgende informatie:

1.naleving van de artikelen 4, 5 en 6 door betalingsdienstaanbieders;

2.naleving door de lidstaten van de voorschriften om ervoor te zorgen dat er overeenkomstig artikel 7 vergelijkingswebsites zijn;

3.het aantal keren dat naar een andere betaalrekening is overgestapt en het percentage van de overstapaanvragen dat is afgewezen;

4.het aantal kredietinstellingen dat betaalrekeningen met basisfuncties aanbiedt, het aantal van dergelijke rekeningen dat is geopend en het percentage van de aanvragen tot opening van een basisbetaalrekening dat is afgewezen.

Zoals bepaald in artikel 27, wordt het verslag gebaseerd op door de lidstaten verstrekte informatie. De ontvangen en gerapporteerde gegevens vertonen echter bepaalde lacunes (bv. wanneer informatie in een lidstaat niet beschikbaar was). Ook de gegevensverzamelingsmethoden en -bronnen verschilden mogelijk van lidstaat tot lidstaat, wat de vergelijking en beoordeling van de gegevens soms bemoeilijkt.

Dit is het eerste verslag op grond van artikel 27 2 , dat de periode 2016-2021 bestrijkt. Naast dit verslag heeft de Commissie tegelijkertijd het op grond van artikel 28 vereiste verslag over de toepassing van de richtlijn vastgesteld.

2.NALEVING VAN DE ARTIKELEN 4, 5 EN 6 DOOR BETALINGSDIENSTAANBIEDERS

Hoofdstuk II van de richtlijn bevat regels voor de vergelijkbaarheid van de in verband met betaalrekeningen aangerekende vergoedingen. Zoals in de verschillende overwegingen is uiteengezet, worden met hoofdstuk II twee doelen nagestreefd: de interne markt voor retailbankieren verbeteren en ontwikkelen en er tegelijkertijd voor zorgen dat consumenten de vergoedingen kunnen begrijpen, zodat zij aanbiedingen kunnen vergelijken en weloverwogen beslissingen kunnen nemen.

De eerste stap in de richting van de verwezenlijking van deze twee doelen is het definiëren van de gestandaardiseerde terminologie als bedoeld in artikel 3 van de richtlijn. Dankzij een geïntegreerde en stapsgewijze aanpak beschikken de lidstaten nu over een lijst van de meest representatieve aan een betaalrekening verbonden diensten waarvoor een vergoeding in rekening wordt gebracht. Deze gestandaardiseerde termen dienen ook als basis voor de resterende artikelen van hoofdstuk II, in de zin dat betalingsdienstaanbieders gebruik moeten maken van de overeengekomen gestandaardiseerde termen om aan de respectieve artikelen van hoofdstuk II te voldoen.

Overeenkomstig artikel 27 van de richtlijn hebben de lidstaten de informatie als bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6 betreffende de mate van naleving door betalingsdienstaanbieders verstrekt.

a)Artikel 4 (Informatiedocument betreffende de vergoedingen en verklarende woordenlijst)

In artikel 4 van de richtlijn is bepaald dat “betalingsdienstaanbieders ruim voordat met een consument een contract voor een betaalrekening wordt aangegaan, de consument op papier of op een andere duurzame drager een informatiedocument betreffende de vergoedingen verstrekken, dat de gestandaardiseerde termen [...] bevat”, alsmede “de overeenkomstige vergoedingen voor elke dienst” die door de aanbieder wordt aangeboden. Artikel 4 geeft, via een uitvoeringsverordening 3 , ook precieze regels voor de feitelijke presentatie van het informatiedocument betreffende de vergoedingen, en verplicht betalingsdienstaanbieders om consumenten een verklarende woordenlijst van ten minste de gestandaardiseerde termen en de daarmee verband houdende definities ter beschikking te stellen. Ook vereist artikel 4 van aanbieders dat zij het informatiedocument betreffende de vergoedingen en de verklarende woordenlijst te allen tijde ter beschikking van de consumenten stellen. Dit moet worden gedaan in elektronische vorm op hun websites en in hun kantoren. Bovendien verplicht deze bepaling aanbieders om op verzoek van een consument het informatiedocument betreffende de vergoedingen en de verklarende woordenlijst kosteloos op papier of op een andere duurzame drager beschikbaar te stellen.

Met betrekking tot de mate waarin betalingsdienstaanbieders voldoen aan de verplichting om het informatiedocument betreffende de vergoedingen tijdig aan consumenten te verstrekken (artikel 4, lid 1), is de algemene indruk dat aanbieders aan de voorschriften voldoen. Dit blijkt uit inspecties of onderzoeken ter plaatse (BG, FR, CY, LV, PT, SI) of uit het feit dat er geen klachten zijn ontvangen, wat impliceert dat de aanbieders in het algemeen aan de voorschriften lijken te voldoen (BE, CZ, DK, DE, EE, FR, HR, IT, LT, LU, HU, MT, NL, AT, PL, RO, SK, FI).

Met betrekking tot de mate waarin betalingsdienstaanbieders voldoen aan de verplichting om consumenten een verklarende woordenlijst van ten minste de gestandaardiseerde termen ter beschikking te stellen (artikel 4, lid 4), is de algemene indruk dat de aanbieders aan de voorschriften lijken te voldoen. Dit blijkt uit inspecties of onderzoeken ter plaatse (BG, FR, CY, LV, PT, SI) of uit het feit dat er geen klachten zijn ontvangen, wat impliceert dat de betalingsdienstaanbieders in het algemeen aan de voorschriften lijken te voldoen (BE, CZ, DK, DE, EE, HR, IT, LT, LU, HU, MT, NL, AT, PL, SK, FI).

Met betrekking tot de mate waarin betalingsdienstaanbieders voldoen aan de verplichting om het informatiedocument betreffende de vergoedingen en de verklarende woordenlijst (artikel 4, lid 5) te allen tijde op hun website en in hun kantoren aan consumenten (en niet-consumenten) ter beschikking te stellen, is de algemene indruk dat de betalingsdienstaanbieders aan de voorschriften lijken te voldoen. Dit blijkt uit inspecties of onderzoeken ter plaatse (BG, FR, CY, LV, PT, SI) of uit het feit dat er geen klachten zijn ontvangen, wat impliceert dat de betalingsdienstaanbieders in het algemeen aan de voorschriften lijken te voldoen (BE, CZ, DK, DE, EE, HR, IT, LT, LU, HU, MT, NL, AT, PL, SK, FI).

b)Artikel 5 (Vergoedingenstaat)

Artikel 5 van de richtlijn voorziet in de verplichting om de vergoedingenstaat te verstrekken. In overeenstemming hiermee heeft de Commissie een uitvoeringsverordening 4 vastgesteld waarin het gestandaardiseerde presentatieformat van de vergoedingenstaat en het gemeenschappelijke symbool ervan zijn vastgesteld. In artikel 5 van de richtlijn wordt bepaald dat betalingsdienstaanbieders de consument ten minste jaarlijks en kosteloos een overzicht dienen te verstrekken van alle vergoedingen voor aan een betaalrekening verbonden diensten.

Met betrekking tot de mate waarin betalingsdienstaanbieders voldoen aan de verplichting om ten minste jaarlijks en kosteloos een overzicht van alle vergoedingen te verstrekken (artikel 5, lid 1), is de algemene indruk dat de aanbieders aan de voorschriften lijken te voldoen. Dit blijkt uit inspecties of onderzoeken ter plaatse (AT, SI) of uit het feit dat er geen klachten zijn ontvangen, wat impliceert dat de aanbieders in het algemeen aan de voorschriften lijken te voldoen (BE, BG, CZ, DK, DE, EE, IE, EL, FR, HR, IT, CY, LV, LT, LU, HU, MT, NL, PL, SK, FI).

De meeste lidstaten hebben de Commissie meegedeeld dat er geen handhavingsmaatregelen zijn genomen naar aanleiding van inbreuken op artikel 5. Enkele lidstaten (DE, IE, FR, HU, NL) wezen op aanloopproblemen rond de datum van uitvoering. In deze gevallen werden waarschuwingen in het kader van de consumentenbescherming aan de betrokken betalingsdienstaanbieders gezonden, waarin zij werden opgeroepen om onverwijld aan de wettelijke bepalingen te voldoen. Ierland heeft uitgelegd dat bepaalde retailkredietinstellingen moeite hadden gehad om de uiterste datum van 31 oktober 2019 te halen als gevolg van systeem-/IT-beperkingen, maar dat er inmiddels tijdelijke oplossingen en systeemaanpassingen werden doorgevoerd en er daardoor tot op heden geen handhavingsmaatregelen zijn genomen. Nederland heeft uitgelegd dat het ervoor heeft gekozen om op informele wijze contact op te nemen met de betalingsdienstaanbieders (geen formele handhavingsmaatregelen). Portugal heeft in 2019 227 specifieke bevelen wegens niet-naleving van artikel 5 uitgevaardigd aan 115 betalingsdienstaanbieders; de ontdekte onregelmatigheden en niet-nalevingen hadden voornamelijk betrekking op de regels voor het indienen van de vergoedingenstaat, het te gebruiken template en het invullen van het template. Tsjechië heeft uitgelegd dat een van de buitenlandse bankkantoren er in 2019 niet in is geslaagd de consument uiterlijk eind februari een vergoedingenstaat te verstrekken; dit was te wijten aan technische problemen. Begin juli, tijdens het onderzoek van de centrale bank van Tsjechië, werd de vergoedingenstaat alsnog aan alle klanten van dat bankkantoor toegezonden.

c)Artikel 6: Informatie voor consumenten

Artikel 6 van de richtlijn verplicht betalingsdienstaanbieders om in hun contractuele, commerciële en marketinginformatie voor consumenten indien toepasselijk gebruik te maken van de gestandaardiseerde termen. Betalingsdienstaanbieders mogen in het informatiedocument betreffende de vergoedingen en in de vergoedingenstaat merknamen gebruiken, op voorwaarde dat zij die merknamen slechts als secundaire aanduiding van die diensten gebruiken.

Met betrekking tot de mate waarin betalingsdienstaanbieders voldoen aan de verplichting om in hun contractuele, commerciële en marketinginformatie voor consumenten de gestandaardiseerde termen te gebruiken (artikel 6, lid 1), lijken aanbieders in het algemeen aan de voorschriften te voldoen. Dit blijkt uit inspecties of onderzoeken ter plaatse (CY) of uit het feit dat er geen klachten zijn ontvangen, wat impliceert dat de aanbieders in het algemeen aan de voorschriften lijken te voldoen (BE, BG, CZ, DK, DE, EE, EL, FR, HR, LV, LT, LU, HU, MT, NL, AT, PL, SI, SK, FI). Cyprus heeft verklaard dat uit het onderzoek bleek dat slechts twee banken hadden gemeld dat de werkzaamheden nog gaande waren, en dat zij verwachten eind 2022 volledig aan de voorschriften van artikel 6 te voldoen.

Met betrekking tot de frequentie waarmee betalingsdienstaanbieders hun merknaam opnemen in het informatiedocument betreffende de vergoedingen en in de vergoedingenstaat, is het algemene beeld dat aanbieders vaak de merknaam vermelden.

Met betrekking tot de informatie over handhavingsmaatregelen wegens inbreuken op artikel 6 van de richtlijn hebben alle lidstaten die deze vraag hebben beantwoord, verklaard dat dergelijke handhavingsmaatregelen niet hebben plaatsgevonden. Frankrijk heeft verklaard dat het was gestuit op kleine anomalieën (gebruik van niet-gestandaardiseerde termen, diensten die in verschillende documenten met uiteenlopende termen waren aangeduid enz.) die verwarring bij de klanten kunnen veroorzaken. Omdat deze inbreuken als niet-substantieel werden beschouwd, zijn er echter geen sancties opgelegd.

3.NALEVING DOOR LIDSTATEN VAN DE VOORSCHRIFTEN VAN ARTIKEL 7 OM HET BESTAAN VAN VERGELIJKINGSWEBSITES TE WAARBORGEN

Artikel 7 van de richtlijn verplicht de lidstaten ervoor te zorgen dat consumenten kosteloos toegang hebben tot ten minste één website waarin de vergoedingen worden vergeleken die door betalingsdienstaanbieders worden aangerekend voor ten minste de diensten die zijn opgenomen in de nationale lijst van de meest representatieve aan een betaalrekening verbonden diensten waarvoor een vergoeding verschuldigd is. In dit artikel is ook bepaald dat de vergelijkingswebsite hetzij door een particuliere exploitant, hetzij door een overheidsinstantie kan worden beheerd en op onafhankelijke wijze moet worden beheerd. De website moet tevens de eigenaar van de website vermelden, duidelijke, objectieve criteria vermelden waarop de vergelijking wordt gebaseerd, gebruikmaken van duidelijke en ondubbelzinnige bewoordingen; actueel zijn, een significant deel van de markt bestrijken, en een doeltreffende procedure bieden om onjuiste informatie over gepubliceerde vergoedingen te kunnen melden.

Sinds januari 2021 is in bijna alle lidstaten 5 ten minste één vergelijkingswebsite actief, zoals vereist uit hoofde van artikel 7. De overgrote meerderheid van de lidstaten heeft het opstellen en bijwerken van de tabel opgedragen aan een overheidsinstantie 6 .

4.AANTAL KEREN DAT NAAR EEN ANDERE BETAALREKENING IS OVERGESTAPT EN PERCENTAGE OVERSTAPAANVRAGEN DAT IS AFGEWEZEN

a)Betaalrekeningen waarbij is overgestapt

Om het overstappen naar een andere betaalrekening te vergemakkelijken, zijn de lidstaten op grond van artikel 10 van de richtlijn verplicht ervoor te zorgen dat betalingsdienstaanbieders binnen de lidstaat een duidelijke en snelle overstapdienst aanbieden.

De onderstaande tabel toont de door de lidstaten verstrekte informatie over het aantal keren dat in de periode 2016-2021 naar een andere betaalrekening is overgestapt. Niet alle informatie is beschikbaar in alle lidstaten, zodat de tabel bepaalde lacunes vertoont. Met name waren op het moment dat de gegevens werden verzameld nog niet voor alle lidstaten gegevens over 2021 beschikbaar. Gezien de late omzetting in sommige lidstaten is er in 2016 of 2017 mogelijk geen overstapdienst beschikbaar geweest of zijn de gegevens voor die jaren niet verzameld. Bovendien zijn de gegevens in sommige lidstaten niet altijd op jaarbasis verzameld, maar over een langere periode.

Bovendien zijn de verstrekte gegevens mogelijk niet volledig vergelijkbaar, gezien de verschillende methoden van gegevensverzameling. In sommige lidstaten zijn kredietinstellingen bijvoorbeeld verplicht de gegevens periodiek (of op ad-hocbasis) te rapporteren. In andere lidstaten mogen gegevens alleen op vrijwillige basis of alleen bij een steekproef van kredietinstellingen worden verzameld. Bovendien kunnen de door sommige lidstaten verstrekte cijfers over 2016 in sommige gevallen ook betrekking hebben op overstappen die in dat jaar in de maanden vóór de inwerkingtreding van de richtlijn hebben plaatsgevonden (bv. indien in die lidstaten reeds een soortgelijke overstapdienst bestond voordat de richtlijn ten uitvoer werd gelegd). Om al deze redenen is het moeilijk om duidelijke conclusies te trekken.

 Tabel 1: Jaarlijks aantal overstappen 7

Op basis van de beschikbare gegevens blijkt uit de tabel dat er grote verschillen tussen de lidstaten zijn. In sommige lidstaten heeft een aanzienlijk aantal overstappen plaatsgevonden (bv. Denemarken of Frankrijk), met in sommige gevallen een stijgende trend; in andere landen zijn de cijfers echter zeer laag (bv. Bulgarije, Griekenland, Cyprus, Malta, Portugal of Roemenië) 8 .

b)Aantal (en percentage) afgewezen overstapaanvragen

De lidstaten hebben de in onderstaande tabel opgenomen informatie met betrekking tot het aantal in de periode 2016-2021 afgewezen overstapaanvragen verstrekt. De percentages zijn berekend aan de hand van het aantal overstappen dat heeft plaatsgevonden en het aantal overstapaanvragen dat is afgewezen als percentage van het totale aantal aanvragen 9 . Zoals hierboven ook het geval was, is de informatie over het aantal afgewezen overstapaanvragen niet volledig. Daarnaast worden in sommige lidstaten helemaal geen gegevens over afgewezen aanvragen verzameld. Bovendien zijn de verstrekte gegevens opnieuw mogelijk niet volledig vergelijkbaar, gezien de verschillende methoden voor gegevensverzameling die door de lidstaten worden gebruikt.

Tabel 2: Aantal en percentage afgewezen overstapaanvragen 10

Het lijkt erop dat het aantal afgewezen overstapaanvragen over het algemeen laag is. Tussen de afzonderlijke lidstaten, waarvan er enkele hoge aantallen te zien geven (bv. Spanje, Hongarije of Roemenië), lijken echter aanzienlijke verschillen te bestaan. Hoewel kredietinstellingen in beginsel geen overstappen zouden mogen afwijzen, kunnen kredietinstellingen weigeren om een betaalrekening te sluiten indien er nog een openstaande verplichting is 11 . Andere gevallen kunnen betrekking hebben op onvolledig of onjuist ingevulde formulieren voor overstapaanvragen.

5.AANTAL KREDIETINSTELLINGEN DAT BETAALREKENINGEN MET BASISFUNCTIES AANBIEDT, HET AANTAL VAN DERGELIJKE REKENINGEN DAT IS GEOPEND EN HET PERCENTAGE AANVRAGEN TOT OPENING VAN EEN BETAALREKENING MET BASISFUNCTIES DAT IS AFGEWEZEN

Om de financiële inclusie te bevorderen, voorziet artikel 16 van de richtlijn in het recht op toegang tot een betaalrekening met basisfuncties voor alle consumenten die legaal in de EU verblijven. Betaalrekeningen met basisfuncties moeten door alle kredietinstellingen of een voldoende aantal kredietinstellingen worden aangeboden aan consumenten, zodat de toegang daartoe voor alle consumenten op hun grondgebied gewaarborgd is.

a)Aantal kredietinstellingen dat betaalrekeningen met basisfuncties aanbiedt

In de meeste lidstaten moeten alle kredietinstellingen die standaard betaalrekeningen aanbieden betaalrekeningen met basisfuncties aanbieden. In andere lidstaten (zie onderstaande tabel) zijn slechts enkele kredietinstellingen, namelijk die welke voldoen aan specifieke door de afzonderlijke lidstaten vastgestelde criteria, verplicht om betaalrekeningen met basisfuncties aan te bieden. In al deze lidstaten lijken de kredietinstellingen met een verplichting echter over het algemeen een groot marktaandeel te hebben in de zin van aantallen betaalrekeningen.

Tabel 3: Lidstaten 12 waar slechts enkele kredietinstellingen betaalrekeningen met basisfuncties aanbieden

b)Aantal betaalrekeningen met basisfuncties

De door de lidstaten verstrekte informatie over het aantal betaalrekeningen met basisfuncties in de onderstaande tabel is voor bepaalde jaren niet volledig. Bovendien kunnen kredietinstellingen in sommige lidstaten geen onderscheid maken tussen een standaardbetaalrekening en een betaalrekening met basisfuncties, zodat er geen gegevens over betaalrekeningen met basisfuncties beschikbaar zijn. Evenzo is de informatie mogelijk niet altijd vergelijkbaar als gevolg van verschillende methoden voor de verzameling van gegevens. Daarnaast kan er ook sprake zijn van een gebrek aan vergelijkbaarheid door het feit dat in sommige lidstaten slechts enkele kredietinstellingen betaalrekeningen met basisfuncties als specifiek product aanbieden, terwijl andere kredietinstellingen geen onderscheid tussen de verschillende soorten rekeningen maken. In deze landen hebben de cijfers dus alleen betrekking op de betaalrekeningen met basisfuncties die als specifiek product worden aangeboden. Als gevolg daarvan is het opnieuw moeilijk om definitieve conclusies te trekken.

Tabel 4: Aantal betaalrekeningen met basisfuncties 13

Uit de informatie in de tabel blijkt dat in de verslagperiode een aanzienlijk aantal betaalrekeningen met basisfuncties is geopend. Zo is in sommige lidstaten waar voorheen een hoger percentage van de bevolking geen betaalrekening had (bv. Cyprus, Griekenland, Litouwen en Tsjechië) inmiddels sprake van een significant aantal nieuw geopende betaalrekeningen met basisfuncties. In sommige andere landen was het aantal nieuw geopende betaalrekeningen met basisfuncties echter vrij laag (bv. Bulgarije, Kroatië, Letland, Polen en Roemenië) 14 .

c)Aantal (en percentage) aanvragen voor betaalrekeningen met basisfuncties dat is afgewezen

De gegevens over het aantal afgewezen aanvragen voor betaalrekeningen met basisfuncties zijn verkregen door de lidstaten (zie onderstaande tabel). De percentages zijn berekend aan de hand van het aantal geopende betaalrekeningen met basisfuncties en het aantal afgewezen aanvragen voor een betaalrekening met basisfuncties als percentage van het totale aantal aanvragen 15 . Voor de gegevens gelden dezelfde voorbehouden als hiervoor: niet alle informatie is beschikbaar en de gegevens zijn mogelijk niet volledig vergelijkbaar.

Tabel 5: Aantal en percentage afgewezen aanvragen voor een betaalrekening met basisfuncties 16

Uit de gegevens blijkt dat de afwijzingspercentages voor aanvragen voor een betaalrekening met basisfuncties over het algemeen zeer laag zijn en dat er in een klein aantal lidstaten (bv. Bulgarije of Frankrijk) helemaal geen afwijzingen zijn 17 . In enkele lidstaten is het aantal afwijzingen echter iets hoger, terwijl het percentage afwijzingen in één lidstaat (Letland) bijzonder hoog lijkt te zijn.

6.CONCLUSIE

De tijdspanne van de verzamelde gegevens en de verschillen tussen de methoden waarmee de gegevens zijn verzameld, maken het moeilijk om definitieve conclusies te trekken over het effect van de richtlijn in de praktijk. In het verslag wordt echter bevestigd dat de belangrijkste maatregelen van de richtlijn, met betrekking tot transparantie en vergelijkbaarheid, de overstapdienst en het recht op een betaalrekening met basisfuncties, over het algemeen zijn ingevoerd.

Onder voorbehoud van de lacunes in de gegevens en de uiteenlopende methoden voor het verzamelen van gegevens, lijken de gegevens erop te wijzen dat in enkele lidstaten een aanzienlijk aantal overstappen heeft plaatsgevonden, waarbij soms sprake is van een stijgende trend. In andere lidstaten zijn de cijfers echter zeer laag. Het aantal afwijzingen van overstapaanvragen lijkt over het algemeen laag, hoewel dit aantal in enkele lidstaten hoog is.

Wat betaalrekeningen met basisfuncties betreft, blijkt uit de gegevens dat in de meeste lidstaten alle kredietinstellingen die standaardbetaalrekeningen aanbieden, verplicht zijn om betaalrekeningen met basisfuncties aan te bieden. In andere lidstaten zijn echter maar enkele kredietinstellingen, te weten kredietinstellingen die voldoen aan specifieke door de afzonderlijke lidstaten vastgestelde criteria, verplicht om betaalrekeningen met basisfuncties aan te bieden. In deze laatste gevallen lijken de kredietinstellingen met een verplichting niettemin doorgaans een groot marktaandeel te hebben. Bovendien blijkt uit de gegevens dat tijdens de verslagperiode een aanzienlijk aantal betaalrekeningen met basisfuncties is geopend, zij het in slechts enkele lidstaten. Nochtans is er in sommige lidstaten sprake van een significant aantal nieuw geopende betaalrekeningen met basisfuncties, terwijl in deze lidstaten voorheen een vrij hoog percentage van de bevolking geen bankrekening had. Het percentage afgewezen aanvragen voor betaalrekeningen met basisfuncties lijkt over het algemeen zeer laag. In enkele lidstaten is het aantal afwijzingen echter iets hoger, terwijl het percentage afwijzingen in één lidstaat bijzonder hoog lijkt te zijn.

Om in de toekomst voor een volledigere beschikbaarheid en vergelijkbaarheid van gegevens te zorgen, probeert de Commissie overeenstemming met de lidstaten te bereiken over de relevante gegevenssets die moeten worden verzameld/verstrekt.

(1)

     Richtlijn 2014/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de vergelijkbaarheid van de in verband met betaalrekeningen aangerekende vergoedingen, het overstappen naar een andere betaalrekening en de toegang tot betaalrekeningen met basisfuncties (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 214).

(2)

     Dit verslag moest worden uitgesteld omdat, onder meer, de meeste lidstaten de richtlijn te laat hebben omgezet en de relevante gegevens niet op tijd beschikbaar waren. Daarnaast zijn de gedelegeerde handelingen (technische uitvoeringsnormen en technische reguleringsnormen), die van groot belang zijn voor de uitvoering van de transparantievereisten van de richtlijn, pas met vertraging in oktober 2018 van toepassing geworden.

(3)

   Uitvoeringsverordening (EU) 2018/34 van de Commissie van 28 september 2017 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen betreffende het gestandaardiseerde presentatieformat van het informatiedocument betreffende de vergoedingen en het desbetreffende gemeenschappelijke symbool, overeenkomstig Richtlijn 2014/92/EU van het Europees Parlement en de Raad (C(2017) 6456, PB L 6 van 11.1.2018, blz. 37).

(4)

   Uitvoeringsverordening (EU) 2018/33 van de Commissie van 28 september 2017 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen betreffende het gestandaardiseerde presentatieformat van de vergoedingenstaat en het desbetreffende gemeenschappelijke symbool, overeenkomstig Richtlijn 2014/92/EU van het Europees Parlement en de Raad (C(2017) 6453, PB L 6 van 11.1.2018, blz. 26).

(5)

   In Duitsland werd de vergelijkingswebsite geconfronteerd met een vordering tot staking van een plaatselijke consumentenorganisatie, welke situatie door de Commissie zal worden gevolgd.

(6)

   In Tsjechië, Duitsland en Nederland worden de respectieve vergelijkingswebsites beheerd door een particuliere marktdeelnemer. Polen heeft twee conforme vergelijkingswebsites, waarvan er één particulier wordt beheerd. De overige landen hebben een openbare vergelijkingswebsite.

(7)

   De Estse gegevens hebben betrekking op de periode die liep van 10 januari 2017 tot en met 31 juli 2018 en de periode die liep van 1 augustus 2018 tot en met 31 juli 2020. De Duitse gegevens hebben betrekking op de periode die liep van 18 september 2016 tot en met 30 juni 2018 en 2019. Voor de berekening van het totale aantal overstappen per jaar zijn de cijfers die over een langere periode dan een jaar zijn verzameld (bv. in Estland en Duitsland) naar rato over de afzonderlijke jaren verdeeld.

(8)

     Het aantal overstappen kan door diverse factoren worden beïnvloed. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat de overstapdienst wel van toepassing is op betaalrekeningen, maar niet op andere financiële producten (bv. hypothecaire leningen en investeringen) waaraan de betaalrekening kan zijn gekoppeld. Bovendien is het mogelijk dat consumenten slechts in beperkte mate van de dienst op de hoogte zijn en niet altijd worden geïnformeerd — of zelfs worden ontmoedigd om er gebruik van te maken. Andere mogelijke redenen zijn onder meer, een gebrek aan financiële geletterdheid en de aanname dat overstappen maar weinig besparingen zou opleveren, de wens om het eigen bankrekeningnummer niet te verliezen, en het risico dat betalingen verkeerd gaan (zie het verslag op grond van artikel 28 voor details).

(9)

   Eventuele intrekkingen van aanvragen konden niet in aanmerking worden genomen (door een gebrek aan gegevens).

(10)

   De Estse gegevens hebben betrekking op de periode die liep van 10 januari 2017 tot en met 31 juli 2018 en de periode die liep van 1 augustus 2018 tot en met 31 juli 2020. De Duitse gegevens hebben betrekking op de periode die liep van 18 september 2016 tot en met 30 juni 2018 en 2019. Voor de berekening van het totale aantal overstappen per jaar zijn de cijfers die over een langere periode dan een jaar zijn verzameld (bv. in Estland en Duitsland) naar rato over de afzonderlijke jaren verdeeld.

(11)

     In artikel 10, lid 4, onder e), van de richtlijn betalingsdiensten is bepaald dat de overdragende betalingsdienstaanbieder de betaalrekening op de in de toestemming vermelde datum moet sluiten indien de consument met betrekking tot die betaalrekening geen openstaande verplichtingen heeft en mits de onder a), b) en d) genoemde verrichtingen zijn voltooid.

(12)

   In Slowakije hebben alleen kredietinstellingen die in het kader van hun bedrijfsactiviteiten alle aan een betaalrekening met basisfuncties verbonden bankdiensten aan consumenten aanbieden een verplichting. Indien een kredietinstelling deze diensten bijvoorbeeld alleen aan zakelijke cliënten aanbiedt, is die kredietinstelling vrijgesteld van deze verplichting. Sommige instellingen die zuiver een internetbank zijn en dus geen fysieke bankkantoren hebben, zijn eveneens vrijgesteld van deze verplichting wanneer zij geen opnamen van contanten aan het loket van de fysieke kantoren van banken aanbieden.

(13)

   De Cypriotische gegevens hebben betrekking op de periode die liep van 1 juli 2017 tot en met 31 mei 2018; 2019, 2020 en 2021 en de meeste daarvan vloeien voort uit herclassificeringen van bestaande basisbetaalrekeningen naar de categorie betaalrekening met basisfuncties op initiatief van de bank. De Estse gegevens hebben betrekking op de periode die liep van 10 januari 2017 tot en met 31 juli 2020 en de periode die liep van 1 augustus 2018 tot en met 31 juli 2020. De Duitse gegevens hebben betrekking op de periode die liep van 18 september 2016 tot en met 30 juni 2018 en 2019. Voor de berekening van het totale aantal betaalrekeningen met basisfuncties per jaar zijn de cijfers die over een langere periode dan een jaar zijn verzameld (bv. in Estland en Duitsland) naar rato over de afzonderlijke jaren verdeeld.

(14)

     Het relatief lage aantal betaalrekeningen met basisfuncties kan verschillende oorzaken hebben. Ten eerste was het percentage personen met een bankrekening in veel lidstaten reeds zeer hoog toen de richtlijn betaalrekeningen werd vastgesteld. Ten tweede beschikten sommige lidstaten al over soortgelijke instrumenten. Ten derde zijn betaalrekeningen met basisfuncties, gezien het feit dat standaardrekeningen (met inbegrip van gratis onlinerekeningen) zeer toegankelijk zijn, mogelijk niet relevant voor consumenten die reeds toegang tot standaardrekeningen hebben. Andere redenen voor het geringe aantal nieuw geopende betaalrekeningen zijn mogelijk een gebrek aan bewustzijn bij de consument (zie voor details het verslag op grond van artikel 28).

(15)

   Mogelijke intrekkingen van aanvragen zijn niet in aanmerking genomen (wegens een gebrek aan gegevens).

(16)

   De Cypriotische gegevens hebben betrekking op de periode die liep van 1 juli 2017 tot en met 31 mei 2018; 2019, 2020 en 2021 en de percentages zijn berekend op basis van nieuwe aanvragen, zonder rekening te houden met de mogelijke herclassificeringen of omzettingen naar betaalrekeningen met basisfuncties. De Estse gegevens hebben betrekking op de periode die liep van 10 januari 2017 tot en met 31 juli 2020 en de periode die liep van 1 augustus 2018 tot en met 31 juli 2020. De Duitse gegevens hebben betrekking op de periode die liep van 18 september 2016 tot en met 30 juni 2018 en 2019. Voor de berekening van het totale aantal afgewezen aanvragen voor betaalrekeningen met basisfuncties per jaar zijn de cijfers die over een langere periode dan een jaar zijn verzameld (bv. in Estland en Duitsland) naar rato over de afzonderlijke jaren verdeeld. De Letse gegevens weerspiegelen ook informatie over betaalrekeningen met basisfuncties die op initiatief van de consument zijn beëindigd.

(17)

     Zo bedraagt het afwijzingspercentage in Frankrijk 0 %. In deze lidstaat bestaat een mechanisme op grond waarvan een specifieke kredietinstelling kan worden aangewezen om een betaalrekening met basisfuncties te verstrekken aan een consument wiens aanvragen voor een betaalrekening met basisfuncties zijn afgewezen.