16.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 214/223


P9_TA(2023)0004

Regels ter voorkoming van misbruik van lege entiteiten voor belastingdoeleinden

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2023 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van regels ter voorkoming van misbruik van lege entiteiten voor belastingdoeleinden en tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU (COM(2021)0565 — C9-0041/2022 — 2021/0434(CNS))

(Bijzondere wetgevingsprocedure — raadpleging)

(2023/C 214/19)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2021)0565),

gezien artikel 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9-0041/2022),

gezien artikel 82 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0293/2022),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

Amendement 1

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

Het waarborgen van een billijke en doeltreffende belastingheffing in de Unie en het voorkomen van belastingontwijking en -ontduiking blijven grote beleidsprioriteiten in de Unie. De laatste jaren is er op dit gebied aanzienlijke vooruitgang geboekt, met name met de vaststelling van Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad (10) betreffende de bestrijding van belastingontwijking en met de uitbreiding van het toepassingsgebied van Richtlijn 2011/16/EU van de Raad (11) betreffende administratieve samenwerking; toch zijn verdere maatregelen nodig ten aanzien van specifiek vastgestelde praktijken van belastingontwijking en -ontduiking waarvoor het bestaande rechtskader van de Unie nog niet volstaat. Met name multinationale groepen creëren vaak ondernemingen zonder een minimum aan inhoud, om hun totale belastingschuld te verlagen, onder meer door winsten te verschuiven vanuit bepaalde lidstaten met hoge belastingen waar zij economische activiteiten uitoefenen en waarde voor hun bedrijf creëren. Dit voorstel vormt een aanvulling op de vooruitgang die is geboekt inzake bedrijfstransparantie met informatievereisten over uiteindelijk begunstigden die zijn ingevoerd in het antiwitwaskader; daarin worden situaties aangepakt waarin ondernemingen worden opgericht om werkelijke eigendom te verbergen, hetzij van de onderneming zelf hetzij van de activa die zij beheren en waarvan zij eigenaar zijn, zoals onroerend goed of goederen met een hoge waarde.

(1)

Het waarborgen van een billijke en doeltreffende belastingheffing in de Unie en het voorkomen van belastingontwijking en -ontduiking blijven grote beleidsprioriteiten in de Unie. De laatste jaren is er op dit gebied aanzienlijke vooruitgang geboekt, met name met de vaststelling van Richtlijn(EU) 2016/1164 van de Raad (10) betreffende de bestrijding van belastingontwijking en met de uitbreiding van het toepassingsgebied van Richtlijn 2011/16/EU van de Raad (11) betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen ; toch zijn verdere maatregelen nodig ten aanzien van specifiek vastgestelde praktijken van belastingontwijking en -ontduiking , waaronder het misbruik van lege entiteiten, waarvoor het bestaande rechtskader van de Unie nog niet volstaat. Zo bleek uit het onderzoek in verband met de Pandora Papers dat lege entiteiten werden opgericht om geld van bankrekening naar bankrekening te verschuiven, belastingen te ontwijken en financiële misdrijven te plegen, zoals het witwassen van geld en het omzeilen van door de EU aan Russische oligarchen opgelegde sancties. Met name multinationale groepen creëren vaak ondernemingen zonder een minimum aan economische inhoud, om hun totale belastingschuld te verlagen, onder meer door winsten te verschuiven vanuit bepaalde lidstaten met hoge belastingen waar zij economische activiteiten uitoefenen en waarde voor hun bedrijf creëren. Dit voorstel vormt een aanvulling op de vooruitgang die is geboekt inzake bedrijfstransparantie met informatievereisten over uiteindelijk begunstigden die zijn ingevoerd in het antiwitwaskader; daarin worden situaties aangepakt waarin ondernemingen worden opgericht om werkelijke eigendom te verbergen, hetzij van de onderneming zelf hetzij van de activa die zij beheren en waarvan zij eigenaar zijn, zoals onroerend goed of goederen met een hoge waarde.

Amendement 2

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 bis)

Er kunnen geldige redenen zijn voor het gebruik van ondernemingen met een minimum aan economische inhoud. Het is daarom belangrijk om te zorgen voor een evenredig rechtskader dat enerzijds de positie van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) die gebruikmaken van juridische structuren om investeringen te bevorderen, nationale wetgeving na te leven of op verschillende nationale markten activiteiten te ontplooien, waarborgt en dat anderzijds voorziet in concrete wetgevingsmaatregelen om misbruik van lege entiteiten om belasting te ontwijken aan te pakken. Om de goede werking van deze richtlijn zo goed mogelijk te waarborgen, is het essentieel dat de gegevens van hoge kwaliteit en volledig zijn.

Amendement 3

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 ter)

Het ontbreken van een internationaal instrument ter voorkoming van misbruik van lege entiteiten voor belastingdoeleinden vormt een aanzienlijke lacune in de wereldwijde inspanningen ter bestrijding van belastingfraude en -ontduiking en agressieve fiscale planning. Bovendien leidt het tot een ongelijk speelveld voor ondernemingen. Het feit dat een dergelijk instrument niet bestaat, bevestigt het belang van de in deze richtlijn neergelegde rechtsnormen. Het is zeer belangrijk dat ervoor gezorgd wordt dat de verplichtingen waarin deze richtlijn voorziet evenredig en vanuit fiscaal oogpunt doeltreffend zijn en het concurrentievermogen van ondernemingen in de Unie waarborgen.

Amendement 4

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 1 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 quater)

Het misbruik van lege entiteiten voor belastingdoeleinden leidt tot een vermindering van de verschuldigde belasting en tot belastingderving in de Unie. Het is daarom essentieel dat in deze richtlijn ambitieuze en evenredige normen worden opgenomen voor het vaststellen van gemeenschappelijke vereisten betreffende een minimum aan inhoud, voor het verbeteren van de informatie-uitwisseling tussen nationale belastingdiensten en voor het ontmoedigen van het gebruik van lege entiteiten dat door bepaalde intermediairs wordt gestimuleerd.

Amendement 5

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

Er wordt erkend dat ondernemingen zonder minimum aan inhoud in een lidstaat kunnen worden opgericht met als hoofddoel een belastingvoordeel te verkrijgen, met name door de belastinggrondslag van een andere lidstaat uit te hollen. Hoewel sommige lidstaten een wettelijk of administratief kader hebben ontwikkeld om hun belastinggrondslag hiertegen te beschermen, hebben de desbetreffende regels vaak een beperkt effect aangezien zij alleen van toepassing zijn op het grondgebied van één lidstaat en situaties waarbij meer dan één lidstaat betrokken is, niet doeltreffend aanpakken. Bovendien verschillen de nationale regels die op dit gebied gelden, aanzienlijk tussen de verschillende lidstaten; er zijn zelfs lidstaten die helemaal geen regels hebben over misbruik van ondernemingen zonder of met slechts een minimum aan inhoud voor belastingdoeleinden.

(2)

Er wordt erkend dat ondernemingen zonder minimum aan inhoud in een lidstaat kunnen worden opgericht met als hoofddoel een belastingvoordeel te verkrijgen, met name door de belastinggrondslag van een andere lidstaat uit te hollen , waarmee mogelijkheden worden gecreëerd voor agressieve fiscale planning . Hoewel sommige lidstaten een wettelijk of administratief kader hebben ontwikkeld om hun belastinggrondslag hiertegen te beschermen, hebben de desbetreffende regels vaak een beperkt effect aangezien zij alleen van toepassing zijn op het grondgebied van één lidstaat en situaties waarbij meer dan één lidstaat betrokken is, niet doeltreffend aanpakken. Bovendien verschillen de nationale regels die op dit gebied gelden, aanzienlijk tussen de verschillende lidstaten; er zijn zelfs lidstaten die helemaal geen regels hebben over misbruik van ondernemingen zonder of met slechts een minimum aan inhoud voor belastingdoeleinden. Het is daarom belangrijk dat gekozen wordt voor een Uniebrede juridische aanpak waarbij er een kader gecreëerd wordt dat de integriteit van de interne markt waarborgt, waarbij de hoogste normen inzake toegankelijkheid, eenvoud en transparantie geëerbiedigd worden.

Amendement 6

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

Er moet een gemeenschappelijk kader komen om de lidstaten weerbaarder te maken tegen praktijken van belastingontwijking en -ontduiking die verband houden met het gebruik van ondernemingen die geen economische activiteit verrichten, ook al lijken zij dat wel te doen, en dus geen of slechts een minimum aan inhoud voor belastingdoeleinden hebben. Zo kan worden voorkomen dat ondernemingen zonder een minimum aan inhoud worden gebruikt als instrumenten voor belastingontduiking of -ontwijking. Aangezien deze ondernemingen in de ene lidstaat gevestigd kunnen zijn, maar zodanig kunnen worden gebruikt dat de belastinggrondslag van een andere lidstaat wordt uitgehold, is het van cruciaal belang overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke reeks regels om te bepalen wat als ontoereikende inhoud voor belastingdoeleinden op de interne markt moet worden beschouwd en om specifieke fiscale gevolgen te bepalen voor een dergelijk gebrek aan inhoud. Als blijkt dat een onderneming voor de toepassing van deze richtlijn over voldoende inhoud beschikt, hoeft dit de lidstaten er niet van te weerhouden regels ter bestrijding van belastingontwijking en -ontduiking te blijven toepassen, op voorwaarde dat die regels stroken met de EU-wetgeving.

(3)

Er moet een gemeenschappelijk kader komen om de lidstaten weerbaarder te maken tegen praktijken van belastingontwijking en -ontduiking die verband houden met het gebruik van ondernemingen die geen economische activiteit verrichten, ook al lijken zij dat wel te doen, en dus geen of slechts een minimum aan inhoud voor belastingdoeleinden hebben. Zo kan worden voorkomen dat ondernemingen zonder een minimum aan inhoud worden gebruikt als instrumenten voor belastingontduiking of -ontwijking. Aangezien deze ondernemingen in de ene lidstaat gevestigd kunnen zijn, maar zodanig kunnen worden gebruikt dat de belastinggrondslag van een andere lidstaat wordt uitgehold, is het van cruciaal belang overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke reeks regels om te bepalen wat als ontoereikende inhoud voor belastingdoeleinden op de interne markt moet worden beschouwd en om specifieke fiscale gevolgen te bepalen voor een dergelijk gebrek aan inhoud. Als blijkt dat een onderneming voor de toepassing van deze richtlijn over voldoende inhoud beschikt, hoeft dit de lidstaten er niet van te weerhouden strengere regels ten aanzien van een minimum aan inhoud en andere regels ter bestrijding van belastingontwijking en -ontduiking te blijven toepassen, op voorwaarde dat die regels stroken met de EU-wetgeving.

Amendement 7

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(3 bis)

Om de doelstellingen van deze richtlijn te verwezenlijken, is het van het grootste belang dat in de hele Unie de capaciteit van de belastingdiensten wordt vergroot en de uitwisseling van informatie wordt verbeterd. Het is noodzakelijk dat de lidstaten de relevante informatie waartoe zij toegang hebben, delen, dat zij systemen invoeren ter ondersteuning van de uitwisseling van die informatie en dat zij, als laatste stap, voorgestelde sancties tegen entiteiten die de regels niet naleven handhaven. Ter ondersteuning van deze richtlijn dient de Commissie specifieke activiteiten in het kader van het Fiscalis-programma voor te stellen.

Amendement 8

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

Om een omvattende aanpak te waarborgen moeten de regels gelden voor alle ondernemingen in de Unie die belastingplichtig zijn in een lidstaat, ongeacht hun rechtsvorm en status, als zij hun fiscale woonplaats in een lidstaat hebben en in aanmerking komen voor een verklaring van fiscale woonplaats in die lidstaat.

(4)

Om een omvattende en evenredige aanpak te waarborgen moeten de regels gelden voor ondernemingen in de Unie die belastingplichtig zijn in een lidstaat, ongeacht hun rechtsvorm en status, als zij hun fiscale woonplaats in een lidstaat hebben en in aanmerking komen voor een verklaring van fiscale woonplaats in die lidstaat. Dit brede toepassingsgebied wordt beperkt door een reeks normen met betrekking tot de economische activiteiten van de ondernemingen die onder deze richtlijn vallen.

Amendement 9

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

Voor de goede werking van de interne markt en de evenredigheid en doeltreffendheid van potentiële regels is het wenselijk het toepassingsgebied ervan te beperken tot ondernemingen die mogelijk worden beschouwd als onderneming zonder een minimum aan inhoud en met als hoofddoel het verkrijgen van een belastingvoordeel. Het is dus van belang een gatewaytest op te stellen in de vorm van een reeks van drie cumulatieve voorwaarden, om te besluiten welke ondernemingen in die mate een risico vormen dat zij aan rapportagevereisten kunnen worden onderworpen. Een eerste voorwaarde zou het mogelijk maken vast te stellen welke ondernemingen vermoedelijk hoofdzakelijk geografisch mobiele economische activiteiten verrichten, aangezien het meestal lastiger is te bepalen op welke plaats die activiteiten daadwerkelijk worden verricht. Dergelijke activiteiten leiden gewoonlijk tot belangrijke passieve opbrengstenstromen. Ondernemingen waarvan de opbrengsten voornamelijk uit passieve opbrengstenstromen bestaan, zouden dus aan deze voorwaarde voldoen. Ook moet er rekening mee worden gehouden dat entiteiten die activa voor privégebruik aanhouden, zoals onroerend goed, jachten, jets, kunstwerken of eigen vermogen, mogelijk voor langere perioden geen inkomsten hebben maar als eigenaar van deze activa toch aanzienlijke belastingvoordelen mogelijk maken. Aangezien zuiver binnenlandse situaties de goede werking van de interne markt niet bedreigen en het best op nationaal niveau kunnen worden aangepakt, moet een tweede voorwaarde gericht zijn op ondernemingen die grensoverschrijdende activiteiten ontplooien. Bij het bepalen of grensoverschrijdende activiteiten worden verricht, moet rekening worden gehouden met enerzijds de aard van de transacties van de onderneming, namelijk binnenlands of buitenlands, en anderzijds haar eigendom, aangezien entiteiten die alleen activa aanhouden voor privédoeleinden, mogelijk gedurende lange tijd geen transacties verrichten. Met een derde voorwaarde moet worden vastgesteld welke ondernemingen geen of onvoldoende eigen middelen hebben om kernbeheersactiviteiten uit te voeren. Ondernemingen die niet over voldoende eigen middelen beschikken, doen vaak een beroep op derden voor diensten op het gebied van administratie, beheer, correspondentie en naleving van de wettelijke voorschriften, of sluiten overeenkomsten met verbonden ondernemingen voor het verlenen van dergelijke diensten teneinde een juridische en fiscale aanwezigheid op te zetten en te behouden. Wanneer uitsluitend bepaalde nevendiensten worden uitbesteed, zoals alleen boekhoudkundige diensten, terwijl de kernactiviteiten bij de onderneming blijven, zou dit op zich niet volstaan om te oordelen dat een onderneming aan deze voorwaarde voldoet. Hoewel dergelijke dienstverleners voor andere, niet-fiscale, doeleinden kunnen worden gereguleerd, kunnen hun verplichtingen voor dergelijke andere doeleinden niet altijd het risico beperken dat zij bijdragen aan de oprichting en handhaving van ondernemingen die misbruikt worden voor belastingontwijking en -ontduiking.

(5)

Voor de goede werking van de interne markt en de evenredigheid en doeltreffendheid van potentiële regels is het wenselijk het toepassingsgebied ervan te beperken tot ondernemingen die mogelijk worden beschouwd als onderneming zonder een minimum aan inhoud en voornamelijk worden gebruikt voor het verkrijgen van een belastingvoordeel. Het is dus van belang een gatewaytest op te stellen in de vorm van een reeks van drie cumulatieve voorwaarden, om te besluiten welke ondernemingen in die mate een risico vormen dat zij aan rapportagevereisten kunnen worden onderworpen . Ondernemingen moeten de gatewaytest zelf, in de vorm van een zelfbeoordeling, uitvoeren . Een eerste voorwaarde zou het mogelijk maken vast te stellen welke ondernemingen vermoedelijk hoofdzakelijk geografisch mobiele economische activiteiten verrichten, aangezien het meestal lastiger is te bepalen op welke plaats die activiteiten daadwerkelijk worden verricht. Dergelijke activiteiten leiden gewoonlijk tot belangrijke passieve opbrengstenstromen. Ondernemingen waarvan de opbrengsten voornamelijk uit passieve opbrengstenstromen bestaan, zouden dus aan deze voorwaarde voldoen. Ook moet er rekening mee worden gehouden dat entiteiten die activa voor privégebruik aanhouden, zoals onroerend goed, jachten, jets, kunst of eigen vermogen, mogelijk voor langere perioden geen inkomsten hebben maar als eigenaar van deze activa toch aanzienlijke belastingvoordelen mogelijk maken. Aangezien zuiver binnenlandse situaties de goede werking van de interne markt niet bedreigen en het best op nationaal niveau kunnen worden aangepakt, moet een tweede voorwaarde gericht zijn op ondernemingen die grensoverschrijdende activiteiten ontplooien. Bij het bepalen of grensoverschrijdende activiteiten worden verricht, moet rekening worden gehouden met enerzijds de aard van de transacties van de onderneming, namelijk binnenlands of buitenlands, en anderzijds haar eigendom, aangezien entiteiten die alleen activa aanhouden voor privédoeleinden, mogelijk gedurende lange tijd geen transacties verrichten. Met een derde voorwaarde moet worden vastgesteld welke ondernemingen geen of onvoldoende eigen middelen hebben om kernbeheersactiviteiten uit te voeren. Ondernemingen die niet over voldoende eigen middelen beschikken, doen vaak een beroep op derden voor diensten op het gebied van administratie, beheer, correspondentie en naleving van de wettelijke voorschriften, of sluiten overeenkomsten met verbonden ondernemingen voor het verlenen van dergelijke diensten teneinde een juridische en fiscale aanwezigheid op te zetten en te behouden. Wanneer uitsluitend bepaalde nevendiensten worden uitbesteed, zoals boekhoudkundige diensten, terwijl de kernactiviteiten bij de onderneming blijven, zou dit op zich niet volstaan om te oordelen dat een onderneming aan deze voorwaarde voldoet. Hoewel dergelijke dienstverleners voor andere, niet-fiscale, doeleinden kunnen worden gereguleerd, kunnen hun verplichtingen voor dergelijke andere doeleinden niet altijd het risico beperken dat zij bijdragen aan de oprichting en handhaving van ondernemingen die misbruikt worden voor belastingontwijking en -ontduiking.

Amendement 10

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

Het zou billijk zijn om ondernemingen waarvan de activiteiten voldoende transparant moeten zijn en die dus geen risico vormen op een gebrek aan inhoud voor belastingdoeleinden, vrij te stellen van de beoogde regels. Ook ondernemingen met een effect dat tot de handel is toegelaten of genoteerd is op een gereglementeerde of multilaterale handelsfaciliteit, en bepaalde financiële ondernemingen die direct of indirect in de Unie streng gereguleerd zijn en onderworpen zijn aan strengere transparantievereisten en strenger toezicht, moeten van het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgesloten. Zuivere holdings die zich in hetzelfde rechtsgebied bevinden als de operationele dochteronderneming en hun uiteindelijk begunstigde(n), zullen wellicht evenmin tot doel hebben een belastingvoordeel te verkrijgen. Hetzelfde geldt voor onderholdings die zich in hetzelfde rechtsgebied bevinden als hun aandeelhouder of uiteindelijke moederentiteit. Zij moeten daarom ook worden uitgesloten. Van ondernemingen die voltijds en uitsluitend een voldoende aantal personen in dienst nemen om hun activiteiten te verrichten, moet eveneens worden geoordeeld dat zij geen gebrek aan een minimum aan inhoud hebben. Hoewel redelijkerwijs niet mag worden verwacht dat zij de gatewaytest doorstaan, moeten zij omwille van de rechtszekerheid uitdrukkelijk worden uitgesloten.

(6)

Het is billijk en evenredig om ondernemingen waarvan de activiteiten voldoende transparant moeten zijn en die onderworpen zijn aan voldoende belastingtoezicht, en die dus geen risico vormen op een gebrek aan inhoud voor belastingdoeleinden, vrij te stellen van de beoogde regels. Ook ondernemingen met een effect dat tot de handel is toegelaten of genoteerd is op een gereglementeerde of multilaterale handelsfaciliteit, en bepaalde financiële ondernemingen die direct of indirect in de Unie streng gereguleerd zijn en onderworpen zijn aan strengere transparantievereisten en strenger toezicht, moeten van het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgesloten. Zuivere holdings die zich in hetzelfde rechtsgebied bevinden als de operationele dochteronderneming en hun uiteindelijk begunstigde(n), zullen wellicht evenmin tot doel hebben een belastingvoordeel te verkrijgen. Hetzelfde geldt voor onderholdings die zich in hetzelfde rechtsgebied bevinden als hun aandeelhouder of uiteindelijke moederentiteit. Zij moeten daarom ook worden uitgesloten. De vrijstelling van de regels van de richtlijn geldt uitdrukkelijk voor gereglementeerde ondernemingen of ondernemingen waarbij het risico op een gebrek aan inhoud gering is. De vrijstelling moet per entiteit worden beoordeeld en moet niet gelden voor een hele groep.

Amendement 11

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8)

Om de tenuitvoerlegging van deze richtlijn te vergemakkelijken, moeten ondernemingen die mogelijk niet over een minimum aan inhoud beschikken en zouden kunnen worden gebruikt met als hoofddoel een belastingvoordeel te verkrijgen, in hun jaarlijkse belastingaangifte aangeven en bewijzen dat zij over een minimum aan middelen beschikken, zoals personen en gebouwen in de lidstaat waarvan zij fiscaal inwoner zijn. Hoewel wordt erkend dat voor verschillende activiteiten verschillende niveaus of soorten middelen nodig kunnen zijn, wordt toch onder alle omstandigheden een gemeenschappelijk minimumniveau van middelen verwacht. Deze beoordeling moet er uitsluitend op gericht zijn de inhoud van ondernemingen voor belastingdoeleinden vast te stellen, en stelt geenszins de rol in vraag die “verrichters van trustdiensten en vennootschapsrechtelijke diensten” als gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (12) hebben bij de identificatie van witwassen, de basisdelicten daarvan en terrorismefinanciering. Omgekeerd kan het ontbreken van een minimum aan middelen beschouwd worden als een aanwijzing voor een gebrek aan inhoud als een onderneming reeds het risico loopt om voor belastingdoeleinden een gebrek aan inhoud te vertonen. Om de verenigbaarheid met de relevante internationale normen te waarborgen moet een gemeenschappelijk minimumniveau worden gebaseerd op de bestaande EU- en internationale normen inzake substantiële economische activiteiten in het kader van preferentiële belastingregelingen of bij ontstentenis van vennootschapsbelasting (13), zoals ontwikkeld in het kader van het Forum voor schadelijke belastingpraktijken. Ook moet worden bepaald dat bewijsstukken bij de belastingaangifte moeten worden gevoegd ter staving van de verklaring van de onderneming dat zij over een minimum aan middelen beschikt. De administratie moet ook in staat worden gesteld een standpunt te formuleren over de feiten en omstandigheden van de onderneming en te beslissen of een controleprocedure moet worden ingeleid.

(8)

Om de tenuitvoerlegging van deze richtlijn te vergemakkelijken, moeten ondernemingen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en die mogelijk niet over een minimum aan inhoud beschikken en zouden kunnen worden gebruikt met als hoofddoel een belastingvoordeel te verkrijgen, in hun jaarlijkse belastingaangifte aangeven en bewijzen dat zij over een minimum aan middelen beschikken, namelijk personen en gebouwen in de lidstaat waarvan zij fiscaal inwoner zijn . Bij het vereiste inzake het gebruik van gebouwen in de lidstaat moet rekening worden gehouden met het feit dat steeds vaker op afstand wordt gewerkt, met als gevolg dat legitieme ondernemingen gebouwen afstoten en minder kantoorruimte exclusief voor zichzelf aanhouden . Hoewel wordt erkend dat voor verschillende activiteiten verschillende niveaus of soorten middelen nodig kunnen zijn, wordt toch onder alle omstandigheden een gemeenschappelijk minimumniveau van middelen verwacht. Deze beoordeling moet er uitsluitend op gericht zijn de inhoud van ondernemingen voor belastingdoeleinden vast te stellen, en stelt geenszins de rol in vraag die “verrichters van trustdiensten en vennootschapsrechtelijke diensten” als gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (12) hebben bij de identificatie van witwassen, de basisdelicten daarvan en terrorismefinanciering. Omgekeerd kan het ontbreken van een minimum aan middelen beschouwd worden als een aanwijzing voor een gebrek aan inhoud als een onderneming reeds het risico loopt om voor belastingdoeleinden een gebrek aan inhoud te vertonen. Om de verenigbaarheid met de relevante internationale normen te waarborgen moet een gemeenschappelijk minimumniveau worden gebaseerd op de bestaande EU- en internationale normen inzake substantiële economische activiteiten in het kader van preferentiële belastingregelingen of bij ontstentenis van vennootschapsbelasting (13), zoals ontwikkeld in het kader van het Forum voor schadelijke belastingpraktijken. Ook moet worden bepaald dat bewijsstukken bij de belastingaangifte moeten worden gevoegd ter staving van de verklaring van de onderneming dat zij over een minimum aan middelen beschikt. De administratie moet ook in staat worden gesteld een standpunt te formuleren over de feiten en omstandigheden van de onderneming en te beslissen of een controleprocedure moet worden ingeleid.

Amendement 12

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9)

Om fiscale zekerheid te waarborgen zijn gemeenschappelijke regels voor de inhoud van de verklaringen van ondernemingen noodzakelijk. Van ondernemingen die de gatewaytest doorstaan en dus onderworpen zijn aan rapportagevereisten, moet worden vermoed dat zij niet beschikken over voldoende inhoud voor belastingdoeleinden als zij ook verklaren niet te beschikken over een of meer van de elementen die cumulatief een minimum aan inhoud vormen, of als zij niet het vereiste bewijsmateriaal verstrekken. Van ondernemingen die verklaren over alle elementen van het minimum aan inhoud te beschikken en het vereiste bewijsmateriaal verstrekken, moet dan weer worden vermoed dat zij beschikken over een minimum aan inhoud voor belastingdoeleinden en dus geen verdere verplichtingen en gevolgen uit hoofde van deze richtlijn hebben. Dit mag echter geen afbreuk doen aan toepasselijke wetgeving en het recht van de administratie om een controle te verrichten, ook op basis van het verstrekte bewijsmateriaal en eventueel tot een andere conclusie te komen .

(9)

Om fiscale zekerheid en stabiliteit te waarborgen zijn gemeenschappelijke regels voor de inhoud van de verklaringen van ondernemingen noodzakelijk. Van ondernemingen die de gatewaytest doorstaan en dus onderworpen zijn aan rapportagevereisten, moet worden vermoed dat zij niet beschikken over voldoende inhoud voor belastingdoeleinden als zij ook verklaren niet te beschikken over een of meer van de elementen die cumulatief een minimum aan inhoud vormen, of als zij niet het vereiste bewijsmateriaal verstrekken. Van ondernemingen die verklaren over alle elementen van het minimum aan inhoud te beschikken en het vereiste bewijsmateriaal verstrekken, moet dan weer worden vermoed dat zij beschikken over een minimum aan inhoud voor belastingdoeleinden en dus geen verdere verplichtingen en gevolgen uit hoofde van deze richtlijn hebben. Dit mag echter geen afbreuk doen aan toepasselijke wetgeving en het recht van de administratie om een controle te verrichten, ook op basis van het verstrekte bewijsmateriaal . Om de lidstaten in staat te stellen de middelen van hun belastingdiensten op efficiënte wijze in te zetten, moeten de lidstaten een periode kunnen vaststellen waarin de onderneming geacht wordt een minimum aan inhoud te hebben, mits de feitelijke en juridische omstandigheden van de onderneming tijdens deze periode ongewijzigd blijven.

Amendement 13

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10)

Er wordt erkend dat de vraag of een onderneming daadwerkelijk economische activiteiten voor belastingdoeleinden verricht dan wel hoofdzakelijk belastingontwijking of -ontduiking dient, uiteindelijk een kwestie van feiten en omstandigheden. Dit moet per geval worden beoordeeld voor elke specifieke onderneming. Daarom moeten ondernemingen waarvan wordt vermoed dat zij niet over een minimum aan inhoud voor belastingdoeleinden beschikken, het recht hebben het tegendeel te bewijzen, dus ook dat zij niet primair fiscale doelstellingen dienen, en dat vermoeden te weerleggen. Als zij voldaan hebben aan hun rapportageverplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, moeten zij aanvullende informatie verstrekken aan de administratie van de lidstaat waarvan zij fiscaal inwoner zijn. Zij kunnen daarbij alle informatie verstrekken die zij passend achten, maar er moeten gezamenlijke vereisten worden vastgesteld over wat passend aanvullend bewijsmateriaal kan zijn en dus in alle gevallen moeten worden verlangd. Als de lidstaat op basis van dergelijk aanvullend bewijsmateriaal van mening is dat een onderneming het vermoeden van gebrek aan inhoud voldoende heeft weerlegd, moet hij een besluit kunnen uitvaardigen om te certificeren dat de onderneming over een minimum aan inhoud voor belastingdoeleinden beschikt overeenkomstig deze richtlijn. Een dergelijk besluit kan geldig blijven gedurende de periode waarin de feitelijke en juridische omstandigheden van de onderneming ongewijzigd blijven en tot zes jaar na de datum van uitvaardiging van het besluit. Zo blijven de middelen die moeten worden toegewezen aan zaken waarvan is aangetoond dat er geen sprake is van een lege entiteit in de zin van deze richtlijn, beperkt.

(10)

De beoordeling van de vraag of een onderneming daadwerkelijk economische activiteiten voor belastingdoeleinden verricht dan wel hoofdzakelijk belastingontwijking of -ontduiking dient, wordt uiteindelijk gebaseerd op feiten en omstandigheden. Dit moet per geval worden beoordeeld voor elke specifieke onderneming. Daarom moeten ondernemingen waarvan wordt vermoed dat zij niet over een minimum aan inhoud voor belastingdoeleinden beschikken, het recht hebben het tegendeel te bewijzen, dus ook dat zij niet primair fiscale doelstellingen dienen, en dat vermoeden te weerleggen. Als zij voldaan hebben aan hun rapportageverplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, moeten zij de noodzakelijke informatie verstrekken aan de administratie van de lidstaat waarvan zij fiscaal inwoner zijn. Zij kunnen daarbij alle informatie verstrekken die zij passend achten, maar er moeten gezamenlijke vereisten worden vastgesteld over wat passend aanvullend bewijsmateriaal kan zijn en dus in alle gevallen moeten worden verlangd. Als de lidstaat op basis van dergelijk aanvullend bewijsmateriaal van mening is dat een onderneming het vermoeden van gebrek aan inhoud voldoende heeft weerlegd, moet hij een besluit kunnen uitvaardigen om te certificeren dat de onderneming over een minimum aan inhoud voor belastingdoeleinden beschikt overeenkomstig deze richtlijn. Een dergelijk besluit kan geldig blijven gedurende de periode waarin de feitelijke en juridische omstandigheden van de onderneming ongewijzigd blijven en tot vijf jaar na de datum van uitvaardiging van het besluit. Zo blijven de middelen die moeten worden toegewezen aan zaken waarvan is aangetoond dat er geen sprake is van een lege entiteit in de zin van deze richtlijn, beperkt.

Amendement 14

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(11)

Aangezien deze richtlijn bedoeld is ter voorkoming van belastingontwijking en -ontduiking die door acties van ondernemingen zonder minimum aan inhoud wellicht welig tieren, en om te zorgen voor belastingzekerheid en een betere werking van de interne markt, is het van het grootste belang vrijstellingen mogelijk te maken voor ondernemingen die de gatewaytest doorstaan maar die als tussengeplaatste onderneming toch geen werkelijk voordeel zouden opleveren voor de algemene fiscale positie van de groep van de onderneming of van de uiteindelijk begunstigde(n). Daarom moeten dergelijke ondernemingen het recht hebben de administratie van de lidstaat waarvan zij fiscaal inwoner zijn, te verzoeken een besluit te nemen dat hen van meet af aan volledig vrijstelt van de naleving van de voorgestelde regels. Een dergelijke vrijstelling moet ook in de tijd beperkt zijn, zodat de administratie regelmatig kan nagaan of de feitelijke en juridische omstandigheden die het vrijstellingsbesluit rechtvaardigen, nog steeds gelden. Tegelijkertijd zal een eventuele verlenging van de looptijd van een dergelijk besluit het mogelijk maken de middelen voor gevallen die moeten worden vrijgesteld van het toepassingsgebied van de richtlijn, te beperken.

(11)

Aangezien deze richtlijn bedoeld is ter voorkoming van belastingontwijking en -ontduiking door acties van ondernemingen zonder minimum aan inhoud en om te zorgen voor belastingzekerheid en een betere werking van de interne markt, is het van het grootste belang vrijstellingen mogelijk te maken voor ondernemingen die de gatewaytest doorstaan maar die als tussengeplaatste onderneming toch geen werkelijk voordeel zouden opleveren voor de algemene fiscale positie van de groep van de onderneming of van de uiteindelijk begunstigde(n). Daarom moeten dergelijke ondernemingen het recht hebben de administratie van de lidstaat waarvan zij fiscaal inwoner zijn, te verzoeken een besluit te nemen dat hen van meet af aan volledig vrijstelt van de naleving van de voorgestelde regels , zonder dat van de onderneming wordt verlangd dat deze een inhoudstoets verricht als deze kan aantonen dat met de betrokken entiteit geen belastingvoordelen worden gecreëerd . Een dergelijke vrijstelling moet ook in de tijd beperkt zijn, zodat de administratie regelmatig kan nagaan of de feitelijke en juridische omstandigheden die het vrijstellingsbesluit rechtvaardigen, nog steeds gelden. Tegelijkertijd zal een eventuele verlenging van de looptijd van een dergelijk besluit het mogelijk maken de middelen voor gevallen die moeten worden vrijgesteld van het toepassingsgebied van de richtlijn, te beperken.

Amendement 15

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(13)

Om de doeltreffendheid van het voorgestelde kader te waarborgen, moeten passende fiscale gevolgen worden vastgesteld voor ondernemingen die geen minimum aan inhoud voor belastingdoeleinden hebben. Ondernemingen die aan het gatewaycriterium beantwoorden en waarvan wordt vermoed dat zij over onvoldoende inhoud voor belastingdoeleinden beschikken, en die bovendien geen bewijs van het tegendeel hebben geleverd nog hebben bewezen niet tot doel te hebben een belastingvoordeel te verkrijgen, mogen niet profiteren van de bepalingen van overeenkomsten en verdragen die voorzien in de afschaffing van dubbele belasting op opbrengsten en, in voorkomend geval, kapitaal, waarbij de lidstaat van hun fiscale woonplaats partij is, noch van andere overeenkomsten, met inbegrip van bepalingen in internationale ter stimulering en bescherming van investeringen, met hetzelfde doel of effect. Dergelijke ondernemingen mogen niet kunnen profiteren van Richtlijn 2011/96/EU van de Raad (14) en Richtlijn 2003/49/EG van de Raad (15). Daarom mogen deze ondernemingen geen recht hebben op een verklaring van fiscale woonplaats voor zover die ertoe strekt dat zij deze voordelen zouden krijgen. De lidstaat waarvan de onderneming fiscaal inwoner is, moet dus weigeren een verklaring van fiscale woonplaats af te geven . Anderzijds moet die lidstaat een dergelijke verklaring wel kunnen afgeven wanneer in een waarschuwing wordt aangegeven dat deze door de onderneming niet mag worden gebruikt om de genoemde belastingvoordelen te verkrijgen . Deze weigering van een verklaring van fiscale woonplaats , of het afgeven van een speciale verklaring van fiscale woonplaats, mag geen afbreuk doen aan de nationale regels van de lidstaat van de onderneming met betrekking tot de fiscale woonplaats en de daarmee verbonden relevante verplichtingen. Zij zou veeleer dienen om aan andere lidstaten en derde landen mee te delen dat geen vrijstelling of teruggaaf mag worden verleend voor transacties waarbij deze onderneming betrokken is op grond van enig verdrag met de lidstaat van de onderneming of, in voorkomend geval, richtlijnen van de Unie.

(13)

Om de doeltreffendheid van het voorgestelde kader te waarborgen, moeten passende fiscale gevolgen worden vastgesteld voor ondernemingen die geen minimum aan inhoud voor belastingdoeleinden hebben. Ondernemingen die aan het gatewaycriterium beantwoorden en waarvan wordt vermoed dat zij over onvoldoende inhoud voor belastingdoeleinden beschikken, en die bovendien geen bewijs van het tegendeel hebben geleverd nog hebben bewezen niet tot doel te hebben een belastingvoordeel te verkrijgen, mogen niet profiteren van de bepalingen van overeenkomsten en verdragen die voorzien in de afschaffing van dubbele belasting op opbrengsten en, in voorkomend geval, kapitaal, waarbij de lidstaat van hun fiscale woonplaats partij is, noch van andere overeenkomsten, met inbegrip van bepalingen in internationale ter stimulering en bescherming van investeringen, met hetzelfde doel of effect. Dergelijke ondernemingen mogen niet kunnen profiteren van Richtlijn 2011/96/EU van de Raad (14) en Richtlijn 2003/49/EG van de Raad (15). Daarom mogen deze ondernemingen geen recht hebben op een verklaring van fiscale woonplaats voor zover die ertoe strekt dat zij deze voordelen zouden krijgen. De lidstaat waarvan de onderneming fiscaal inwoner is, moet dus weigeren een verklaring van fiscale woonplaats af te geven en moet daarbij de redenen voor dit besluit vermelden . Deze weigering van een verklaring van fiscale woonplaats mag geen afbreuk doen aan de nationale regels van de lidstaat van de onderneming met betrekking tot de fiscale woonplaats en de daarmee verbonden relevante verplichtingen. Zij zou veeleer dienen om aan andere lidstaten en derde landen mee te delen dat geen vrijstelling of teruggaaf mag worden verleend voor transacties waarbij deze onderneming betrokken is op grond van enig verdrag met de lidstaat van de onderneming of, in voorkomend geval, richtlijnen van de Unie.

Amendement 16

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 13 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 bis)

De Commissie en de lidstaten moeten ervoor zorgen dat die fiscale gevolgen worden geformuleerd op een manier die aansluit bij bestaande bilaterale belastingverdragen die zijn gesloten tussen lidstaten en derde landen.

Amendement 17

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(15)

Richtlijn 2011/16/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(15)

Aangezien bij Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking de regels en procedures zijn vastgelegd voor de samenwerking tussen de lidstaten inzake de uitwisseling van informatie tussen de belastingdiensten van de lidstaten, met name de automatische uitwisseling van informatie voor belastingdoeleinden, moet deze richtlijn daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd , zodat de lidstaten de in het kader van deze richtlijn ontvangen informatie automatisch kunnen uitwisselen .

Amendement 18

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(16)

Om de doeltreffendheid te verbeteren moeten de lidstaten sancties vaststellen voor overtredingen van de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Om fiscale zekerheid en een minimumniveau van coördinatie tussen alle lidstaten te waarborgen, moet een minimumboete worden vastgesteld, rekening houdend met de situatie van elke specifieke onderneming. De beoogde regels zijn gebaseerd op zelfbeoordeling door ondernemingen met betrekking tot de vraag of zij al dan niet beantwoorden aan de gatewaycriteria. Om de bepalingen doeltreffend te maken en gepaste naleving in de hele Unie te stimuleren, en rekening houdend met het feit dat een lege onderneming in de ene lidstaat kan worden gebruikt om de belastinggrondslag van een andere lidstaat uit te hollen, is het van belangrijk dat elke lidstaat het recht heeft een andere lidstaat te verzoeken om belastingcontroles uit te voeren bij ondernemingen die het risico lopen niet te voldoen aan het in deze richtlijn omschreven minimum aan inhoud. Om de doeltreffendheid te vergroten is het derhalve van essentieel belang dat de aangezochte lidstaat verplicht is een dergelijke controle uit te voeren en informatie over de uitkomst ervan uit te wisselen, ook als die uitkomst is dat er geen sprake is van een lege entiteit.

(16)

Om de doeltreffendheid te verbeteren moeten de lidstaten sancties vaststellen voor overtredingen van de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Om fiscale zekerheid en een minimumniveau van coördinatie tussen alle lidstaten te waarborgen, moet een minimumboete worden vastgesteld, rekening houdend met de situatie van elke specifieke onderneming. De beoogde regels zijn gebaseerd op een door ondernemingen uitgevoerde zelfbeoordeling om te bepalen of zij al dan niet beantwoorden aan de gatewaycriteria. Om de bepalingen doeltreffend te maken en gepaste naleving in de hele Unie te stimuleren, en rekening houdend met het feit dat een lege onderneming in de ene lidstaat kan worden gebruikt om de belastinggrondslag van een andere lidstaat uit te hollen, is het van belangrijk dat elke lidstaat het recht heeft een andere lidstaat te verzoeken om gezamenlijke belastingcontroles uit te voeren bij ondernemingen die het risico lopen niet te voldoen aan het in deze richtlijn omschreven minimum aan inhoud. Gezamenlijke controles maken het mogelijk deskundigheid te bundelen, waardoor een volledige vaststelling van de feiten wordt gewaarborgd en de acceptatie van de resultaten van de controles wordt bevorderd. Bij Richtlijn (EU) 2021/514 van de Raad  (16) werd een uniform kader voor gezamenlijke audits gecreëerd en daarom moet in voorkomend geval tot een dergelijke audit worden overgegaan.

Amendement 19

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 18

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(18)

Om de doeltreffendheid van de voorgestelde nieuwe regels te beoordelen, moet de Commissie een evaluatie opstellen op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie en andere beschikbare gegevens. Het verslag van de Commissie moet worden gepubliceerd.

(18)

Om de doeltreffendheid van de voorgestelde nieuwe regels en de gevolgen ervan voor de belastingopbrengsten in de lidstaten en voor de capaciteit van de belastingdiensten te beoordelen, moet de Commissie een evaluatie opstellen op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie en andere beschikbare gegevens. Het verslag van de Commissie moet worden gepubliceerd en zo nodig vergezeld gaan van een evaluatie om de doeltreffendheid van deze richtlijn te vergroten en van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze richtlijn .

Amendement 20

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3 — alinea 1 — punt 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

“uiteindelijk begunstigde”: een uiteindelijke begunstigde als omschreven in artikel 3, punt 6, van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad;

(5)

“uiteindelijk begunstigde”: een uiteindelijke begunstigde als omschreven in artikel 2, punt 22, van [gelieve verwijzing in te voegen — voorstel voor een verordening tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering — COM(2021)0420];

Amendement 21

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3 — alinea 1 — punt 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 bis)

“belastingvoordeel”: een verlaging van de verplichte afdracht van een onderneming aan de overheid van de staat waar de onderneming haar fiscale woonplaats heeft.

Amendement 22

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 6 — lid 1 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De lidstaten verplichten ondernemingen die voldoen aan de volgende criteria te rapporteren aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten overeenkomstig artikel 7:

1.   De lidstaten verplichten ondernemingen die voldoen aan de volgende cumulatieve criteria te rapporteren aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten overeenkomstig artikel 7:

Amendement 23

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 6 — lid 1 — alinea 1 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

meer dan 75  % van de inkomsten van de onderneming in de twee voorgaande belastingjaren zijn relevante opbrengsten;

a)

meer dan 65  % van de inkomsten van de onderneming in de twee voorgaande belastingjaren zijn relevante opbrengsten;

Amendement 24

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 6 — lid 1 — alinea 1 — punt b — i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i)

meer dan 60  % van de boekwaarde van de activa van de onderneming die onder artikel 4, punten e) en f), vallen, bevond zich de twee voorafgaande belastingjaren buiten de lidstaat van de onderneming;

i)

meer dan 55  % van de boekwaarde van de activa van de onderneming die onder artikel 4, punten e) en f), vallen, bevond zich de twee voorafgaande belastingjaren buiten de lidstaat van de onderneming;

Amendement 25

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 6 — lid 1 — alinea 1 — punt b — ii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ii)

ten minste 60  % van de relevante opbrengsten van de onderneming wordt verworven of uitbetaald via grensoverschrijdende transacties;

ii)

meer dan 55  % van de relevante opbrengsten van de onderneming wordt verworven of uitbetaald via grensoverschrijdende transacties;

Amendement 26

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 6 — lid 1 — alinea 1 — punt c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

in de twee voorgaande belastingjaren heeft de onderneming het beheer van de dagelijkse activiteiten en de besluitvorming over belangrijke functies uitbesteed.

c)

in de twee voorgaande belastingjaren heeft de onderneming het beheer van de dagelijkse activiteiten en de besluitvorming over belangrijke functies uitbesteed aan een derde partij .

Amendement 27

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 6 — lid 2 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   In afwijking van lid 1 zorgen de lidstaten ervoor dat de vereisten van artikel 7 niet gelden voor de ondernemingen die tot een van de volgende categorieën behoren :

2.   In afwijking van lid 1 zorgen de lidstaten ervoor dat de vereisten van artikel 7 niet gelden voor de volgende ondernemingen:

Amendement 28

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 6 — lid 2 — alinea 1 — punt e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

e)

ondernemingen met ten minste vijf fulltime-equivalenten aan werknemers of personeelsleden die uitsluitend de activiteiten verrichten die de relevante opbrengsten genereren;

Schrappen

Amendement 29

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 — lid 1 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

de onderneming beschikt over eigen bedrijfsruimten in de lidstaat, of over bedrijfsruimten die uitsluitend door haar worden gebruikt;

a)

de onderneming beschikt over eigen bedrijfsruimten in de lidstaat, over bedrijfsruimten die uitsluitend door haar worden gebruikt of over bedrijfsruimten die worden gedeeld met entiteiten van dezelfde groep ;

Amendement 30

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 — lid 1 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

de onderneming heeft ten minste één eigen en actieve bankrekening in de Unie;

b)

de onderneming heeft ten minste één eigen en actieve bankrekening of elektronisch-geldrekening in de Unie waarop het relevante inkomen wordt ontvangen ;

Amendement 31

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 — lid 1 — punt c — i — 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2)

zijn gekwalificeerd en gemachtigd om besluiten te nemen met betrekking tot de activiteiten die relevante opbrengsten genereren voor de onderneming of met betrekking tot de activa van de onderneming;

2)

zijn gemachtigd om besluiten te nemen met betrekking tot de activiteiten die relevante opbrengsten genereren voor de onderneming of met betrekking tot de activa van de onderneming;

Amendement 32

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 — lid 1 — punt c — i — 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3)

maken geregeld actief en onafhankelijk gebruik van de in punt 2) bedoelde machtiging;

Schrappen

Amendement 33

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 — lid 1 — punt c — i — 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4)

zijn geen werknemers van een onderneming die geen verbonden onderneming is en vervullen niet de functie van directeur of gelijkwaardig in andere ondernemingen die geen verbonden ondernemingen zijn;

Schrappen

Amendement 34

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 — lid 1 — punt c — ii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ii)

de meerderheid van de werknemers (in aantal fulltime-equivalenten) van de onderneming zijn fiscaal inwoner van de lidstaat van de onderneming, of wonen dicht genoeg bij die lidstaat dat de afstand verenigbaar is met de goede uitvoering van hun taken, en deze werknemers zijn gekwalificeerd om de activiteiten te verrichten die voor de onderneming relevante opbrengsten genereren.

ii)

de meerderheid van de werknemers (in aantal fulltime-equivalenten) van de onderneming heeft zijn gewone verblijfplaats als bedoeld in Verordening (EG) nr. 593/2008 in de lidstaat van de onderneming, of woont dicht genoeg bij die lidstaat dat de afstand verenigbaar is met de goede uitvoering van hun taken, en deze werknemers zijn gekwalificeerd om de activiteiten te verrichten die voor de onderneming relevante opbrengsten genereren.

Amendement 35

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 — lid 2 — punt g bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

g bis)

een overzicht van de structuur van de onderneming en de verbonden ondernemingen en eventuele belangrijke uitbestedingsovereenkomsten, alsook de redenen voor de keuze voor de structuur, beschreven overeenkomstig een gestandaardiseerd model;

Amendement 36

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 — lid 2 — punt g ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

g ter)

een samenvatting van de overeenkomstig dit lid ingediende bewijsstukken, met daarin met name:

een korte beschrijving van de aard van de activiteiten van de onderneming;

het aantal werknemers, uitgedrukt in voltijdequivalenten;

het bedrag van de winst of het verlies vóór en na belastingheffing.

Amendement 37

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 8 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Een onderneming die verklaart te voldoen aan alle in artikel 7, lid 1, bepaalde indicatoren met betrekking tot een minimum aan inhoud, en daarvoor afdoende bewijsstukken verstrekt overeenkomstig artikel 7, lid 2, wordt vermoed voor het belastingjaar een minimum aan inhoud te hebben.

1.   Een onderneming die verklaart te voldoen aan alle in artikel 7, lid 1, bepaalde indicatoren met betrekking tot een minimum aan inhoud, en daarvoor de vereiste bewijsstukken verstrekt overeenkomstig artikel 7, lid 2, wordt vermoed voor het belastingjaar een minimum aan inhoud te hebben.

Amendement 38

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 8 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Een onderneming die verklaart niet te voldoen aan een of meer in artikel 7, lid 1, bepaalde indicatoren met betrekking tot een minimum aan inhoud, of geen afdoende bewijsstukken verstrekt overeenkomstig artikel 7, lid 2, wordt vermoed voor het belastingjaar geen minimum aan inhoud te hebben.

2.   Een onderneming die verklaart niet te voldoen aan een of meer in artikel 7, lid 1, bepaalde indicatoren met betrekking tot een minimum aan inhoud, of die niet de vereiste bewijsstukken verstrekt overeenkomstig artikel 7, lid 2, wordt vermoed voor het belastingjaar geen minimum aan inhoud te hebben.

Amendement 39

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 9 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De lidstaten nemen passende maatregelen om ondernemingen die worden vermoed geen minimum aan inhoud te hebben overeenkomstig artikel 8, lid 2, in staat te stellen dit vermoeden te weerleggen door aanvullende bewijsstukken te verstrekken van de bedrijfsactiviteiten die zij verrichten om relevante opbrengsten te genereren.

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ondernemingen die worden vermoed geen minimum aan inhoud te hebben overeenkomstig artikel 8, lid 2, in staat te stellen dit vermoeden zonder onnodige vertraging en buitensporige administratieve kosten te weerleggen door aanvullende bewijsstukken te verstrekken van de bedrijfsactiviteiten die zij verrichten om relevante opbrengsten te genereren.

Amendement 40

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 9 — lid 2 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

een document aan de hand waarvan de commerciële redenen voor de vestiging van de onderneming kunnen worden vastgesteld;

a)

een document aan de hand waarvan de zakelijke redenen voor de vestiging van de onderneming in de lidstaat waar de activiteiten worden verricht, kunnen worden vastgesteld;

Amendement 41

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 9 — lid 2 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

informatie over de personeelsprofielen , met inbegrip van het niveau van hun ervaring, hun beslissingsbevoegdheid in de algemene organisatie, hun rol en positie in het organisatieschema, het soort arbeidsovereenkomst, hun kwalificaties en de duur van het dienstverband;

b)

informatie over de profielen van fulltime- , parttime- en freelancepersoneel, meer bepaald het niveau van hun ervaring, hun beslissingsbevoegdheid in de algemene organisatie, hun rol en positie in het organisatieschema, het soort arbeidsovereenkomst, hun kwalificaties en de duur van het dienstverband , waarbij een hoog niveau van gegevensbescherming en privacy gewaarborgd wordt ;

Amendement 42

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 9 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     De lidstaat neemt een verzoek tot weerlegging van het vermoeden binnen een periode van negen maanden na de indiening van het verzoek in overweging; het verzoek wordt geacht te zijn ingewilligd als er na die periode van negen maanden geen antwoord van de lidstaat is ontvangen.

Amendement 43

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 10 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Een lidstaat neemt passende maatregelen opdat een onderneming die aan de criteria van artikel 6, lid 1, voldoet, om een vrijstelling van haar verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn kan verzoeken indien het bestaan van de onderneming niet leidt tot een vermindering van de belastingschuld van haar uiteindelijk begunstigde(n) of van de groep waartoe de onderneming behoort als geheel.

1.   Een lidstaat neemt de nodige maatregelen opdat een onderneming die aan de criteria van artikel 6, lid 1, voldoet, zonder onnodige vertraging en buitensporige administratieve kosten om een vrijstelling van haar verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn kan verzoeken indien het bestaan van de onderneming niet leidt tot een vermindering van de belastingschuld van haar uiteindelijk begunstigde(n) of van de groep waartoe de onderneming behoort als geheel.

Amendement 44

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 10 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Een lidstaat kan die vrijstelling voor één belastingjaar verlenen indien de onderneming voldoende en objectief bewijs levert dat haar hoedanigheid van tussengeplaatste onderneming niet leidt tot een belastingvoordeel voor de uiteindelijk begunstigde(n) of voor de groep waartoe de onderneming behoort als geheel. Dat bewijs omvat informatie over de structuur en de activiteiten van de groep. Dat bewijs maakt het mogelijk het bedrag van de totale belasting die verschuldigd is door de uiteindelijk begunstigde(n) of door de groep als geheel bij een tussengeplaatste onderneming, te vergelijken met het bedrag dat onder dezelfde omstandigheden verschuldigd zou zijn zonder tussengeplaatste onderneming.

2.   Een lidstaat kan die vrijstelling voor één belastingjaar verlenen indien de onderneming voldoende en objectief bewijs levert dat haar hoedanigheid van tussengeplaatste onderneming niet leidt tot een belastingvoordeel voor de uiteindelijk begunstigde(n) of voor de groep waartoe de onderneming behoort als geheel. Dat bewijs omvat informatie over de structuur en de activiteiten van de groep , waaronder een lijst van werknemers (in fulltime-equivalenten) . Dat bewijs maakt het mogelijk het bedrag van de totale belasting die verschuldigd is door de uiteindelijk begunstigde(n) of door de groep als geheel bij een tussengeplaatste onderneming, te vergelijken met het bedrag dat onder dezelfde omstandigheden verschuldigd zou zijn zonder tussengeplaatste onderneming.

Amendement 45

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 10 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Een lidstaat neemt het verzoek om vrijstelling binnen een periode van negen maanden na de indiening van het verzoek in overweging; het verzoek wordt geacht te zijn ingewilligd als er na die periode van negen maanden geen antwoord van de lidstaat is ontvangen.

Amendement 46

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 12 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Als een onderneming in de lidstaat waar zij fiscaal inwoner is, niet over een minimum aan inhoud voor belastingdoeleinden beschikt, neemt die lidstaat een van de volgende beslissingen:

Als een onderneming in de lidstaat waar zij fiscaal inwoner is, niet over een minimum aan inhoud voor belastingdoeleinden beschikt, weigert die lidstaat de afgifte van een verklaring van fiscale woonplaats aan de onderneming voor gebruik buiten het rechtsgebied van deze lidstaat.

Amendement 47

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 12 — alinea 1 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

zij weigert de afgifte van een verklaring van fiscale woonplaats aan een onderneming voor gebruik buiten de rechtsgebied van deze lidstaat;

Schrappen

Amendement 48

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 12 — alinea 1 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

zij geeft een verklaring van fiscale woonplaats af waarin wordt gesteld dat de onderneming geen recht heeft op de voordelen van overeenkomsten en verdragen die voorzien in de afschaffing van de dubbele belasting van opbrengsten en, in voorkomend geval, kapitaal, of van internationale overeenkomsten met een soortgelijk doel of gevolg, of van de artikelen 4, 5 en 6 van Richtlijn 2011/96/EU en artikel 1 van Richtlijn 2003/49/EG.

Schrappen

Amendement 49

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 12 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Als zij een verzoek om afgifte van een dergelijke verklaring niet inwilligt, verstrekt zij daarbij een officiële verklaring waarin zij dit besluit onderbouwt en waarin zij stelt dat de onderneming geen recht heeft op de voordelen van overeenkomsten en verdragen die voorzien in de afschaffing van de dubbele belasting van inkomsten en, in voorkomend geval, kapitaal, of van internationale overeenkomsten met een soortgelijk doel of gevolg, of van de artikelen 4, 5 en 6 van Richtlijn 2011/96/EU en artikel 1 van Richtlijn 2003/49/EG.

Amendement 50

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 12 — alinea 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De Commissie zorgt er in samenwerking met de lidstaten voor dat die fiscale gevolgen naar behoren worden vermeld in verband met bestaande bilaterale belastingverdragen met derde landen, zodat zij de informatie over vermeende lege entiteiten ontvangen.

Amendement 51

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 13 — alinea 1 — punt 2

Richtlijn 2011/16/EU

Artikel 8 bis quinquies — lid 4 — punt b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

waar beschikbaar, het btw-nummer van de onderneming die moet rapporteren overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn [PB];

b)

indien geen FIN beschikbaar is , waar beschikbaar het btw-nummer van de onderneming die moet rapporteren overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn [PB];

Amendement 52

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 13 — alinea 1 — punt 2

Richtlijn 2011/16/EU

Artikel 8 bis quinquies — lid 4 — punt g

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

g)

de samenvatting van het bewijsmateriaal dat de onderneming overeenkomstig artikel 7, lid 2, heeft verstrekt.

g)

de samenvatting van de verklaring en, in voorkomend geval, het bewijsmateriaal dat de onderneming overeenkomstig artikel 7, lid 2, heeft verstrekt.

Amendement 53

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 13 — alinea 1 — punt 2

Richtlijn 2011/16/EU

Artikel 8 bis quinquies — lid 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 bis.     Wanneer de bevoegde autoriteit van een lidstaat als bedoeld in lid 1, 2 of 3 andere lidstaten identificeert waarop de rapportage van de onderneming betrekking kan hebben, bevat de in deze leden bedoelde mededeling een specifieke waarschuwing voor de betrokken geachte lidstaten.

Amendement 54

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 14 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten zorgen ervoor dat deze sancties een administratieve geldboete omvatten van ten minste 5  % van de omzet van de onderneming in het desbetreffende belastingjaar, als de onderneming die op grond van artikel 6 verplicht is te rapporteren, voor een belastingjaar niet binnen de gestelde termijn aan deze verplichting voldoet of een valse aangifte doet in de belastingaangifte uit hoofde van artikel 7.

De lidstaten zorgen ervoor dat deze sancties een administratieve geldboete omvatten van ten minste 2 % van de inkomsten van de onderneming in het desbetreffende belastingjaar, als de onderneming die op grond van artikel 6 verplicht is te rapporteren, voor een belastingjaar niet binnen de gestelde termijn aan deze verplichting voldoet , en een administratieve geldboete van ten minste 4 % van de inkomsten van de onderneming, als de onderneming die op grond van artikel 6 verplicht is te rapporteren een valse aangifte doet in de belastingaangifte uit hoofde van artikel 7. In het geval van een onderneming zonder inkomsten of met lage inkomsten, gedefinieerd als inkomsten die onder een door de nationale belastingautoriteiten vastgestelde drempel liggen en niet onder een door de Commissie in een uitvoeringshandeling vastgestelde minimumdrempel, dient de sanctie te worden gebaseerd op de totale activa van de onderneming.

Amendement 55

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 14 — alinea 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De in de tweede alinea bedoelde uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 18 bis bedoelde onderzoeksprocedure.

Amendement 56

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 15 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Verzoek om belastingcontrole

Verzoek om gezamenlijke belastingcontrole

Amendement 57

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 15 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Als de bevoegde autoriteit van een lidstaat redenen heeft om aan te nemen dat een onderneming die fiscaal inwoner is van een andere lidstaat, haar verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn niet is nagekomen, kan eerstgenoemde lidstaat de bevoegde autoriteit van laatstgenoemde lidstaat verzoeken een belastingcontrole bij de onderneming uit te voeren.

Als de bevoegde autoriteit van een lidstaat redenen heeft om aan te nemen dat een onderneming die fiscaal inwoner is van een andere lidstaat, haar verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn niet is nagekomen, kan eerstgenoemde lidstaat de bevoegde autoriteit van laatstgenoemde lidstaat onder vermelding van deze redenen verzoeken een gezamenlijke belastingcontrole bij de onderneming uit te voeren overeenkomstig de procedures van artikel 12 bis van Richtlijn (EU) 2021/514 van de Raad  (17).

Amendement 58

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 15 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat begint deze controle binnen een maand na ontvangst van het verzoek en voert de belastingcontrole uit overeenkomstig de regels voor belastingcontroles van de aangezochte lidstaat.

Als de verzoekende bevoegde autoriteit om redenen van juridische aard geen gezamenlijke belastingcontrole kan uitvoeren, begint de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat binnen een maand na ontvangst van het verzoek een nationale controle, die zij uitvoert overeenkomstig de regels voor belastingcontroles van de aangezochte lidstaat.

Amendement 59

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 16 — lid 1 — punt f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

f)

aantal controles van ondernemingen die aan de voorwaarden van artikel 6, lid 1, voldoen;

f)

aantal controles van ondernemingen die aan de voorwaarden van artikel 6, lid 1, voldoen , uitgesplitst naar gezamenlijke controles en normale controles ;

Amendement 60

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 17 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Verslagen

Evaluatie

Amendement 61

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 17 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Uiterlijk op 31 december 2028 brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.

1.    Uiterlijk … [vijf jaar na het verstrijken van de omzettingstermijn van deze richtlijn] dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de tenuitvoerlegging en werking van deze richtlijn . In voorkomend geval gaat het verslag vergezeld van een evaluatie om de doeltreffendheid van deze richtlijn te vergroten en van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze richtlijn.

Amendement 62

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 17 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Het verslag bevat een evaluatie en beoordeling van de gevolgen van deze richtlijn voor de belastingopbrengsten in de lidstaten, van de gevolgen van deze richtlijn voor de capaciteit van de belastingdiensten en, met name, van de noodzaak tot herziening van deze richtlijn. Het verslag bevat ook een beoordeling van de vraag of het passend is om in artikel 7 een indicator voor een minimum aan inhoud op basis van de winst vóór de belastingen per werknemer op te nemen, en of het passend is om de in dat artikel neergelegde verplichting om te rapporteren of voldaan wordt aan de indicatoren voor een minimum aan inhoud voor belastingdoeleinden uit te breiden tot gereglementeerde financiële ondernemingen en, zo nodig, de voor deze ondernemingen krachtens artikel 6, lid 2 ter, geldende vrijstelling te herzien.

Amendement 63

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 17 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Bij het opstellen van dit verslag houdt de Commissie rekening met de informatie die de lidstaten overeenkomstig artikel  15 hebben meegedeeld.

2.   Bij het opstellen van dit verslag houdt de Commissie rekening met de informatie die de lidstaten overeenkomstig artikel  16 hebben meegedeeld.

Amendement 64

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 18 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 18 bis

Comitéprocedure

1.     De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.


(10)  Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PB L 193 van 19.7.2016, blz. 1).

(11)  Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).

(10)  Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PB L 193 van 19.7.2016, blz. 1).

(11)  Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).

(12)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).

(13)  Secretariaat-generaal van de Raad, 9637/18 FISC 241 ECOFIN 555, Code of Conduct (Business Taxation), Guidance on the interpretation of the third criterion; OECD/G20 Base Erosion and Profit Shifting Project, Countering Harmful Tax Practices More Effectively, Taking into Account Transparency and Substance, Action 5: Final Report.

(12)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).

(13)  Secretariaat-generaal van de Raad, 9637/18 FISC 241 ECOFIN 555, Code of Conduct (Business Taxation), Guidance on the interpretation of the third criterion; OECD/G20 Base Erosion and Profit Shifting Project, Countering Harmful Tax Practices More Effectively, Taking into Account Transparency and Substance, Action 5: Final Report.

(14)  Richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB L 345 van 29.12.2011, blz. 8).

(15)  Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (PB L 157 van 26.6.2003, blz. 49).

(14)  Richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB L 345 van 29.12.2011, blz. 8).

(15)  Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (PB L 157 van 26.6.2003, blz. 49).

(16)   Richtlijn (EU) 2021/514 van de Raad van 22 maart 2021 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (PB L 104 van 25.3.2021, blz. 1).

(17)   Richtlijn (EU) 2021/514 van de Raad van 22 maart 2021 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (PB L 104 van 25.3.2021, blz. 1).