30.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/2


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

Richtsnoeren betreffende de toepassing van het mededingingsrecht van de Unie op collectieve overeenkomsten inzake de arbeidsvoorwaarden van zelfstandigen zonder personeel

(2022/C 374/02)

1.   Inleiding

1)

Deze richtsnoeren bevatten de beginselen voor de beoordeling in het kader van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”) van overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde praktijken (gezamenlijk aangeduid als “overeenkomsten”) die naar aanleiding van collectieve onderhandelingen zijn gesloten tussen zelfstandigen zonder personeel en een of meerdere ondernemingen (“de tegenpartij/-en”) inzake de arbeidsvoorwaarden van zelfstandigen zonder personeel.

2)

Voor de toepassing van deze richtsnoeren wordt verstaan onder:

a)

“zelfstandige zonder personeel”: een persoon die geen arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding heeft en die hoofdzakelijk door middel van eigen arbeid diensten verricht;

b)

“tegenpartij”: een onderneming waaraan de zelfstandigen zonder personeel hun diensten verlenen, namelijk hun professionele klanten, met inbegrip van verenigingen van dergelijke ondernemingen;

c)

“collectieve overeenkomst”: een overeenkomst waarover is onderhandeld en die is gesloten tussen zelfstandigen zonder personeel of hun vertegenwoordigers, en hun tegenpartij/-en, voor zover zij naar aard en doel betrekking heeft op de arbeidsvoorwaarden van dergelijke zelfstandigen zonder personeel (1);

d)

“digitaal arbeidsplatform”: elke natuurlijke of rechtspersoon die een commerciële dienst aanbiedt die aan alle volgende vereisten voldoet: i) de dienst wordt, ten minste gedeeltelijk, vanop afstand via elektronische middelen, zoals een website of een mobiele applicatie, verricht; ii) de dienst wordt verricht op verzoek van een ontvanger van de dienst; en iii) de dienst omvat, als noodzakelijk en essentieel onderdeel, de organisatie van het werk dat door individuele personen wordt verricht, ongeacht of het werk online of op een bepaalde locatie wordt verricht (2).

3)

Artikel 101 VWEU verbiedt overeenkomsten tussen ondernemingen die de mededinging binnen de interne markt beperken, met name wanneer ze rechtstreeks of zijdelings de aan- of verkoopprijzen of andere contractuele voorwaarden bepalen. De mededingingsregels van de Unie zijn gebaseerd op artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (“VEU”), waarin is bepaald dat de Unie een interne markt tot stand brengt, met inbegrip van een regime dat verzekert dat de mededinging niet wordt vervalst (3).

4)

Artikel 3, lid 3, VEU bepaalt ook dat de Unie “een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen” bevordert “die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang”. Artikel 9 VWEU bepaalt dat de Unie “bij de bepaling en uitvoering van haar beleid en optreden rekening moet houden met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting, alsmede een hoog niveau van onderwijs, opleiding en bescherming van de volksgezondheid”. Daartoe erkent de Unie de belangrijke rol van de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen en verbindt zich ertoe, in artikel 152 VWEU “de dialoog tussen de sociale partners te bevorderen, met inachtneming van hun autonomie”. Verder erkent Artikel 28 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie het recht op collectieve onderhandelingen en collectieve actie (4).

5)

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (het “Hof”) hield rekening met de doelstellingen van het sociaal beleid van de EU toen het in de zaak Albany in de context van collectieve onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers oordeelde dat zekere beperkingen van de mededinging inherent zijn aan collectieve overeenkomsten tussen organisaties die werkgevers en werknemers vertegenwoordigen en nodig zijn voor de verbetering van de arbeidsvoorwaarden (5). Om die reden vallen in het kader van collectieve onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers gesloten overeenkomsten die, wegens hun aard en doel, bedoeld zijn om de arbeidsvoorwaarden te verbeteren (waaronder het loon), buiten de werkingssfeer van artikel 101 VWEU en vormen dergelijke overeenkomsten bijgevolg geen inbreuk op het mededingingsrecht van de Unie (“de Albany-uitzondering”) (6).

6)

De situatie voor zelfstandigen is anders. Het verbod van artikel 101 VWEU is van toepassing op “ondernemingen”, wat een breed begrip is dat elke eenheid omvat die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd (7). Daarom zijn zelfstandigen, ook al voeren ze hun werk individueel uit, in beginsel ondernemingen in de zin van artikel 101 VWEU aangezien zij hun diensten tegen beloning aanbieden op een bepaalde markt en hun werkzaamheid verrichten als ten opzichte van hun opdrachtgever onafhankelijke marktdeelnemers (8).

7)

Het Hof heeft in dit verband verduidelijkt dat de Albany-uitzondering ook geldt voor “schijnzelfstandigen”, aangezien zij worden geacht zich in een situatie te bevinden die vergelijkbaar is met die van werknemers (9). In die context beschouwt het Hof een persoon als schijnzelfstandige als: a) die persoon onder leiding van zijn of haar werkgever handelt, in het bijzonder wat betreft de vrijheid om zijn of haar tijdschema, de plaats en de inhoud van het werk te kiezen; b) die persoon niet deelt in de commerciële risico’s van de werkgever en c) tijdens de duur van de arbeidsverhouding is opgenomen in de onderneming van die werkgever, waarmee hij orzij een economische eenheid vormt. Die criteria gelden voor de toepassing van het mededingingsrecht van de Unie ongeacht het feit of de persoon als zelfstandige is aangemerkt naar nationaal recht op fiscale, administratieve of bureaucratische gronden en een beoordeling per geval is vereist (10). Totdat een schijnzelfstandige echter door een rechtbank of een administratieve overheid als werknemer is aangemerkt, heeft die persoon niet de rechtszekerheid dat de Albany-uitzondering van toepassing zal zijn. Wanneer is vastgesteld dat iemand werknemer is, bestaat er geen risico dat die persoon inbreuk pleegt op artikel 101 VWEU door het aangaan van collectieve onderhandelingen en overeenkomsten ter verbetering van de arbeidsomstandigheden.

8)

Tegelijkertijd ondervinden sommige zelfstandigen moeilijkheden om hun arbeidsomstandigheden te beïnvloeden. Dit is met name het geval voor zelfstandigen zonder personeel, die zelfstandig werken en in de eerste plaats afhankelijk zijn van hun eigen persoonlijke arbeid om in hun levensonderhoud te voorzien. Zelfs als ze niet volledig geïntegreerd zijn in het bedrijf van hun opdrachtgever zoals dat bij werknemers het geval is, zijn bepaalde zelfstandigen zonder personeel mogelijk niet volledig onafhankelijk of hebben ze niet voldoende onderhandelingsmacht. Recente ontwikkelingen van de arbeidsmarkt hebben aan die situatie bijgedragen, met name de tendens tot onderaanneming en uitbesteding van bedrijfsactiviteiten en persoonlijke diensten, de digitalisering van productieprocessen en de opkomst van de onlineplatformeconomie (11). Collectieve onderhandelingen kunnen een belangrijk middel zijn om de arbeidsomstandigheden van die zelfstandigen zonder personeel te verbeteren.

9)

Tegen die achtergrond wordt in deze richtsnoeren het volgende verduidelijkt: a) dat collectieve overeenkomsten van zelfstandigen zonder personeel die zich in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van werknemers, buiten de werkingssfeer van artikel 101 VWEU vallen; en b) dat de Commissie niet zal optreden tegen collectieve overeenkomsten van zelfstandigen zonder personeel die te maken hebben met een onevenwichtige onderhandelingspositie ten opzichte van hun tegenpartij/-en.

10)

In deze richtsnoeren wordt uitgelegd hoe de Commissie het mededingingsrecht van de Unie zal toepassen zonder afbreuk te doen aan de toepassing van andere regels of beginselen van het Unierecht. Deze richtsnoeren creëren geen sociale rechten of plichten en hebben geen gevolgen voor de prerogatieven van de lidstaten in het kader van het sociaal beleid of de autonomie van de sociale partners. Zij doen met name geen afbreuk aan de bevoegdheden van de lidstaten en/of de sociale partners met betrekking tot de organisatie van collectieve onderhandelingen in het kader van het nationale recht en/of de praktijken van de lidstaten. Zij doen evenmin afbreuk aan de definities van de termen “werknemer” of “zelfstandige” in het nationale recht (12) of aan de mogelijkheid voor zelfstandigen zonder personeel om een andere aanmerking van hun arbeidsstatus te vragen (of voor de nationale autoriteiten/rechtbanken om dergelijke gevallen te beoordelen) in het kader van het Unierecht of het nationale recht. Deze richtsnoeren verduidelijken slechts de voorwaarden waaronder bepaalde zelfstandigen zonder personeel en hun tegenpartij/-en collectieve onderhandelingen en overeenkomsten kunnen aangaan zonder het risico te lopen inbreuk te plegen op artikel 101 VWEU.

11)

Deze richtsnoeren doen ook geen afbreuk aan de verdere interpretatie door het Hof van artikel 101 VWEU inzake overeenkomsten die zijn gesloten binnen het kader van collectieve onderhandelingen. Zij hebben geen gevolgen voor de toepassing van het mededingingsrecht van de Unie, zoals neergelegd in artikel 42 VWEU en de desbetreffende Uniewetgeving in verband met de landbouw- en visserijsector (13). Voorts gelden deze richtsnoeren onverminderd de toepassing van artikel 101, lid 3, VWEU, dat voorziet in de niet-toepassing van artikel 101, lid 1, VWEU voor overeenkomsten die: a) bijdragen tot verbetering van de productie of van de verdeling der producten, of tot verbetering van de technische of economische vooruitgang; b) een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede laat komen; c) uitsluitend onmisbare beperkingen aan de mededinging opleggen en d) de partijen niet de mogelijkheid geven voor een wezenlijk deel van de betrokken producten of diensten de mededinging uit te schakelen (14).

12)

Voor alle duidelijkheid: collectieve overeenkomsten waarover wordt onderhandeld en die zijn gesloten door zelfstandigen die niet binnen het toepassingsgebied van deze richtsnoeren vallen, zijn niet noodzakelijk in strijd met artikel 101 VWEU, maar vereisen een beoordeling per geval, net als alle andere soorten overeenkomsten tussen ondernemingen.

2.   Algemene werkingssfeer

2.1.   Soorten overeenkomsten die onder deze richtsnoeren vallen

13)

Deze richtsnoeren zijn van toepassing op “collectieve overeenkomsten” zoals gedefinieerd in punt 2, c).

14)

Zonder afbreuk te doen aan de discretionaire bevoegdheid van de lidstaten om de collectieve vertegenwoordigingskanalen voor zelfstandigen te bepalen, zijn deze richtsnoeren van toepassing op alle vormen van collectieve onderhandelingen die in overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijken worden gehouden, gaande van onderhandelingen via de sociale partners of andere verenigingen tot rechtstreekse onderhandelingen door een groep zelfstandigen zonder personeel of hun vertegenwoordigers met hun tegenpartij/-en of verenigingen van die tegenpartijen Deze richtsnoeren zijn ook van toepassing in gevallen waarin zelfstandigen zonder personeel, individueel of in groep, wensen te vallen onder een bestaande collectieve overeenkomst (“opt-in”) die is gesloten tussen hun tegenpartij en een groep werknemers/zelfstandigen zonder personeel.

15)

De arbeidsvoorwaarden van zelfstandigen zonder personeel omvatten zaken zoals vergoeding, compensaties en bonussen, werktijden en werkroosters, vakantie, verlof, de fysieke werkplek, veiligheid en gezondheid, verzekering en sociale zekerheid, en de voorwaarden waaronder de zelfstandige zonder personeel mag stoppen met het verlenen van diensten of waaronder de tegenpartij mag stoppen met gebruikmaken van hun diensten.

16)

Het onderhandelen over en sluiten van collectieve overeenkomsten veronderstelt een zekere mate van voorafgaande coördinatie tussen de verschillende partijen aan elke onderhandelingszijde. Dergelijke coördinatie kan de vorm aannemen van een overeenkomst of uitwisseling van informatie tussen de partijen aan elke onderhandelingszijde om afspraken te maken over een gezamenlijke aanpak van de kwestie (arbeidsvoorwaarden) en/of de vorm van onderhandelingen (bv. multilateraal of via de aanwijzing van vertegenwoordigers). Voor zover dergelijke coördinatie nodig is en proportioneel voor de onderhandeling of afsluiting van de collectieve overeenkomst, zal die voor de toepassing van deze richtsnoeren op dezelfde manier worden behandeld als de collectieve overeenkomst waarmee ze verband houdt (of zou houden in het geval van vruchteloze onderhandelingen) (15).

17)

Deze richtsnoeren zijn niet van toepassing op besluiten van verenigingen, of op afspraken of onderling afgestemde praktijken tussen ondernemingen, buiten de context van onderhandelingen (of voorbereidingen voor onderhandelingen) tussen zelfstandigen zonder personeel en hun tegenpartij/-en om de arbeidsomstandigheden van zelfstandigen zonder personeel te verbeteren. Zij zijn meer bepaald niet van toepassing op overeenkomsten die verder gaan dan de regeling van de arbeidsomstandigheden of de voorwaarden (met name, de prijzen) bepalen waaronder diensten door de zelfstandigen zonder personeel of door de tegenpartij/-en worden aangeboden aan de consumenten (16), of die de vrijheid van ondernemingen beperken om de nodige dienstverleners in te huren.

Voorbeeld 1

Situatie: Zelfstandige bezorgers zonder personeel verlenen hun diensten aan de drie bezorgingsplatformen die actief zijn in stad B. Er bestaat een collectieve overeenkomst tussen de bezorgingsplatformen en de bezorgers waarin de vergoedingen zijn vastgelegd die de platformen aan de bezorgers moeten betalen, naast de minimumverplichtingen inzake gezondheid en veiligheid van de platformen ten opzichte van de bezorgers. Volgens de collectieve overeenkomst moeten de bezorgers hun diensten tot een specifiek gebied van de stad beperken. Daartoe verdeelt de overeenkomst de stad in drie afzonderlijke gebieden: een gebied voor de bezorgers van elk platform. De zelfstandige bezorgers zonder personeel in stad B zijn onderling apart overeengekomen per vier uur op een werkdag niet meer dan twintig leveringen uit te voeren.

Analyse: Het voorbeeld verwijst naar twee overeenkomsten tussen ondernemingen in de zin van artikel 101 VWEU: (a) de collectieve overeenkomst tussen de platformen en de zelfstandige bezorgers zonder personeel; en (b) de overeenkomst tussen de zelfstandige bezorgers zonder personeel over het maximumaantal leveringen. De collectieve overeenkomst valt onder deze richtsnoeren omdat ze het resultaat vormt van de collectieve onderhandelingen en de arbeidsvoorwaarden (vergoedingen, maatregelen voor veiligheid en gezondheid) regelt waaronder de zelfstandige bezorgers zonder personeel hun diensten aanbieden aan de platformen. Het gedeelte van de collectieve overeenkomst dat de stad verdeelt onder de drie platformen betreft echter niet de arbeidsomstandigheden, maar is een afspraak ter onderlinge verdeling van de markt, die op zich waarschijnlijk een inbreuk naar strekking vormt op artikel 101 VWEU (17).

De afzonderlijke overeenkomst tussen de zelfstandige bezorgers zonder personeel over het aantal leveringen per werkdag is daarentegen niet het resultaat van collectieve onderhandelingen tussen de zelfstandigen zonder personeel en hun tegenpartij/-en en valt daarom niet onder deze richtsnoeren, maar moet apart worden beoordeeld.

Voorbeeld 2

Situatie: De professionele sportclubs in lidstaat X komen onderling overeen dat ze geen atleten van elkaars club zullen inhuren zolang het contract van die atleten met één van de sportclubs loopt. De clubs overleggen ook over het vergoedingsniveau van de atleten van 35 jaar en ouder.

Analyse: De afspraken tussen de sportclubs vormen overeenkomsten tussen ondernemingen in de zin van artikel 101 VWEU. De afspraken vallen niet onder deze richtsnoeren omdat er niet over is onderhandeld tussen zelfstandigen zonder personeel en hun tegenpartij/-en het daarom geen collectieve overeenkomsten zijn. De eerste afspraak vormt waarschijnlijk een inbreuk op artikel 101 VWEU naar strekking aangezien ze de mededinging tussen de sportclubs beperkt om de beste atleten op de markt in te huren. De tweede (loonvormings)afspraak vormt waarschijnlijk eveneens een inbreuk op artikel 101 VWEU naar strekking omdat het in wezen een afspraak is tussen concurrenten (de clubs) om hun productiekosten op elkaar af te stemmen.

Algemeen illustreert dit voorbeeld praktijken van ondernemingen op de arbeidsmarkt die buiten het toepassingsgebied van deze richtsnoeren vallen en waarschijnlijk een inbreuk vormen op artikel 101 VWEU.

2.2.   Personen op wie deze richtsnoeren van toepassing zijn

18)

Deze richtsnoeren zijn van toepassing op collectieve overeenkomsten betreffende de arbeidsvoorwaarden van “zelfstandigen zonder personeel”, zoals gedefinieerd in punt 2, a). Zelfstandigen zonder personeel kunnen gebruikmaken van bepaalde goederen of activa om hun diensten te verstrekken. Een schoonmaker gebruikt bijvoorbeeld schoonmaakaccessoires en een muzikant bespeelt een muziekinstrument. In die gevallen worden de goederen gebruikt als hulpmiddel om de uiteindelijke dienst te verstrekken en wordt dus ervan uitgegaan dat de zelfstandigen zonder personeel hun diensten verrichten door middel van hun persoonlijke arbeid. Deze richtsnoeren gelden echter niet in situaties waarbij de economische activiteit van de zelfstandigen zonder personeel louter bestaat uit het delen of exploiteren van goederen of activa of de wederverkoop van goederen/diensten. Bijvoorbeeld wanneer een zelfstandige zonder personeel accommodatie verhuurt of auto-onderdelen doorverkoopt, betreffen die activiteiten de exploitatie van activa en de wederverkoop van goederen en niet het verrichten van persoonlijke arbeid.

19)

In deel 3 van deze richtsnoeren worden de categorieën collectieve overeenkomsten met zelfstandigen zonder personeel vermeld die volgens de Commissie buiten het toepassingsgebied van artikel 101 VWEU vallen, en in deel 4 van deze richtsnoeren staan de categorieën collectieve overeenkomsten waartegen de Commissie niet zal ingrijpen. Ook al valt een zelfstandige zonder personeel, of een collectieve overeenkomst, onder de in deel 3 of 4 van deze richtsnoeren genoemde categorieën, blijven de in dit deel 2 uiteengezette algemene beginselen, die het toepassingsgebied van deze richtsnoeren bepalen, van toepassing. Aan de in de delen 3 en 4 vastgestelde criteria moet zijn voldaan op het tijdstip waarop de zelfstandigen zonder personeel collectief onderhandelen en een overeenkomst sluiten met hun tegenpartij/-en.

3.   Collectieve onderhandelingen door zelfstandigen zonder personeel die vergelijkbaar zijn met werknemers die buiten de werkingssfeer van artikel 101 VWEU vallen

20)

In gevallen waarbij zelfstandigen zonder personeel zich in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van werknemers, zullen hun collectieve overeenkomsten worden beschouwd als vallend buiten de werkingssfeer van artikel 101 VWEU, ongeacht of de personen aan de criteria voldoen om als “schijnzelfstandigen” te worden aangemerkt (zie punt 7 van deze richtsnoeren) (18).

21)

Het Hof heeft geoordeeld dat een collectieve overeenkomst van zelfstandige dienstverleners kan worden geacht het resultaat te zijn van een sociale dialoog ingeval de situatie van bedoelde dienstverleners vergelijkbaar is met die van werknemers (19). Het Hof heeft bevestigd dat “in de huidige economie de status van ondernemer van bepaalde zelfstandigen niet altijd gemakkelijk kan worden bepaald” (20). Het Hof heeft ook geoordeeld dat een dienstverlener de hoedanigheid van zelfstandige marktdeelnemer, en dus van ondernemer, kan verliezen, wanneer de dienstverlener niet zelfstandig zijn of haar marktgedrag bepaalt maar volledig afhankelijk is van zijn of haar opdrachtgever, doordat de dienstverlener geen van de uit de werkzaamheid van de opdrachtgever voortvloeiende financiële en commerciële risico’s draagt en werkzaam is als in de onderneming van bedoelde opdrachtgever opgenomen medewerker (21).

22)

Op basis van deze criteria, en rekening houdend met de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt van de Unie en op de nationaal arbeidsmarkt (wat betreft wetgeving en rechtspraak), stelt de Commissie voor de toepassing van deze richtsnoeren dat de in delen 3.1, 3.2 en 3.3 van deze richtsnoeren vermelde categorieën zelfstandigen zonder personeel zich in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van werknemers en dat de collectieve overeenkomsten waarover zij onderhandelen en die zij sluiten bijgevolg buiten het toepassingsgebied van artikel 101 VWEU vallen (22).

3.1.   Economisch afhankelijke zelfstandigen zonder personeel

23)

Zelfstandigen zonder personeel die hun diensten exclusief of voornamelijk verrichten voor één tegenpartij bevinden zich waarschijnlijk in een situatie van economische afhankelijkheid ten opzichte van die tegenpartij. In het algemeen bepalen dergelijke zelfstandigen zonder personeel hun marktgedrag niet onafhankelijk en zijn ze grotendeels afhankelijk van hun tegenpartij, in wiens onderneming ze zijn opgenomen en waarmee ze een economische eenheid vormen. Daarenboven is de kans groter dat dergelijke zelfstandigen zonder personeel instructies krijgen over de manier waarop ze hun werk moeten uitvoeren. Het probleem van economisch afhankelijke zelfstandigen zonder personeel is erkend in een aantal nationale wetten die dergelijke zelfstandigen zonder personeel het recht geven collectief te onderhandelen, op voorwaarde dat ze voldoen aan de criteria die in de desbetreffende nationale maatregelen zijn vastgesteld (23).

24)

De Commissie is van mening dat een zelfstandige zonder personeel zich in een situatie van economische afhankelijkheid bevindt als die persoon gemiddeld ten minste 50 % van zijn of haar totaal beroepsinkomen via één tegenpartij verwerft in een periode van een of twee jaar (24).

25)

Daarom vallen collectieve overeenkomsten in verband met de arbeidsvoorwaarden, gesloten tussen zelfstandigen zonder personeel die zich in een situatie van economische afhankelijkheid bevinden en hun tegenpartij van wie zij economisch afhankelijk zijn, buiten de werkingssfeer van artikel 101 VWEU.

Voorbeeld 3

Situatie: Bedrijf X is een architectenbureau dat een groot aantal (zelfstandige) architecten inhuurt voor zijn projecten. De architecten verdienen 90 % van hun inkomsten via bedrijf X, zoals blijkt uit hun belastingaangiften. Ze onderhandelen collectief en sluiten een overeenkomst met bedrijf X waarin een maximum van 45 werkuren per week wordt vastgelegd, 26 kalenderdagen jaarlijkse vakantie en specifieke tarieven op basis van de ervaring van iedere architect.

Analyse: Zelfstandige architecten zonder personeel worden, net als andere onafhankelijke contractanten, voor de toepassing van artikel 101 VWEU algemeen beschouwd als ondernemingen en dat artikel is daarom van toepassing op overeenkomsten tussen hen. De overeenkomst die is gesloten tussen de zelfstandige architecten zonder personeel en bedrijf X valt echter buiten de werkingssfeer van artikel 101 VWEU aangezien dat een collectieve overeenkomst is in verband met de arbeidsomstandigheden tussen bedrijf X en personen van wie kan worden aangenomen dat zij zich in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van werknemers (wat hun economische afhankelijkheid betreft). In dit voorbeeld zijn de architecten economisch afhankelijk van hun tegenpartij (bedrijf X) aangezien ze 90 % procent van hun inkomen via dat bedrijf verwerven. Ze kunnen daarom worden beschouwd als volledig opgenomen in bedrijf X.

3.2.   Zelfstandigen zonder personeel “zij aan zij” met werknemers

26)

Zelfstandigen zonder personeel die dezelfde of soortgelijke taken “zij aan zij” uitvoeren met werknemers voor dezelfde tegenpartij, bevinden zich in een situatie die vergelijkbaar is met die van werknemers. Die zelfstandigen zonder personeel verrichten hun diensten onder leiding van hun tegenpartij en dragen niet de commerciële risico’s van de activiteit van de tegenpartij of beschikken niet over voldoende onafhankelijkheid met betrekking tot de uitoefening van de betrokken economische activiteit. Het is aan de bevoegde nationale autoriteiten/rechtbanken om uit te maken of de contractuele verhouding van zelfstandigen die zij aan zij met de werknemers samenwerken, moet worden aangemerkt als een arbeidsverhouding. Zelfstandigen zonder personeel moeten echter nog steeds collectieve overeenkomsten kunnen sluiten om hun arbeidsomstandigheden te verbeteren in gevallen waarin zij niet als werknemer zijn ingedeeld. Dit is in de praktijk in verschillende lidstaten erkend waar collectieve overeenkomsten (of een aantal bepalingen van dergelijke overeenkomsten) van toepassing zijn op werknemers en zelfstandigen die actief zijn in dezelfde sector (25).

27)

Daarom vallen collectieve overeenkomsten in verband met de arbeidsvoorwaarden tussen een tegenpartij en zelfstandigen zonder personeel die samen met werknemers zij aan zij dezelfde of soortgelijke taken uitvoeren voor dezelfde tegenpartij, buiten de werkingssfeer van artikel 101 VWEU. Hetzelfde geldt voor collectieve overeenkomsten die conform de nationale wetgeving en/of de praktijken van de lidstaten zowel van toepassing zijn op werknemers als op zelfstandigen zonder personeel.

Voorbeeld 4

Situatie: Bedrijf X organiseert concerten en andere evenementen met klassieke muziek en orkest. Voor bedrijf X werken meerdere muzikanten, hetzij als werknemer, hetzij als zelfstandige, op basis van jaarcontracten. Die muzikanten krijgen, ongeacht hun arbeidssituatie, instructies van de cultureel directeur van bedrijf X in verband met de werken die ze moeten uitvoeren, het tijdstip en de plaats van de repetities en de evenementen waaraan zij moeten meewerken. Onderneming X is lid van de vereniging voor organisatoren van muziekevenementen, en de muzikanten (werknemers en zelfstandigen) die voor onderneming X werken, zijn lid van de muzikantenvereniging. De twee organisaties hebben een collectieve overeenkomst gesloten waarin de belangen van hun leden worden behartigd. In de collectieve overeenkomst is voor alle muzikanten een maximum van 45 werkuren per week vastgelegd en 1 dag speciaal verlof nadat de muzikanten 3 concerten in dezelfde week hebben gespeeld.

Analyse: Zelfstandige muzikanten zonder personeel worden, net als andere onafhankelijke contractanten, voor de toepassing van artikel 101 VWEU algemeen beschouwd als ondernemingen en dat artikel is daarom van toepassing op overeenkomsten tussen hen. De zelfstandige muzikanten zonder personeel in dit voorbeeld bevinden zich echter in een situatie die vergelijkbaar is met die van de werknemers van bedrijf X wat hun afhankelijkheid en vergelijkbare taken betreft. Zij voeren dezelfde taken uit als de muzikanten-werknemers (muziekwerken uitvoeren op evenementen), ze moeten zich houden aan dezelfde instructies van bedrijf X met betrekking tot de inhoud, de plaats en het tijdstip van de prestaties, en zij worden ingehuurd voor een vergelijkbare periode als de muzikanten-werknemers. Daarom valt de collectieve overeenkomst tot regeling van de arbeidsvoorwaarden van deze zelfstandige muzikanten die “zij aan zij” werken met de werknemers, buiten de werkingssfeer van artikel 101 VWEU.

3.3.   Zelfstandigen zonder personeel die werken via digitale arbeidsplatformen

28)

De opkomst van de onlineplatformeconomie en het aanbieden van werk via digitale arbeidsplatformen heeft een nieuwe realiteit gecreëerd voor bepaalde zelfstandigen zonder personeel die zich ten overstaan van de digitale arbeidsplatformen waarmee of waarvoor ze werken in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van werknemers. Zelfstandigen zonder personeel kunnen afhankelijk zijn van digitale platformen, in het bijzonder om klanten te bereiken, en kunnen vaak te maken krijgen met werkaanbiedingen die “te nemen of te laten” zijn en weinig of geen ruimte laten om te onderhandelen over hun arbeidsvoorwaarden, waaronder de vergoeding. Doorgaans kunnen digitale arbeidsplatformen eenzijdig voorwaarden opleggen, zonder de zelfstandigen zonder personeel vooraf te informeren of te raadplegen.

29)

In recente rechtspraak en ontwikkelingen in de nationale wetgeving zijn verdere indicaties terug te vinden van de vergelijkbaarheid van dergelijke zelfstandigen met werknemers. In de context van zaken betreffende de status van werknemers, erkennen nationale autoriteiten/rechtbanken steeds vaker de afhankelijkheid van dienstverleners van bepaalde soorten platformen, of zelfs het bestaan van een arbeidsverhouding (26). In dezelfde geest hebben sommige lidstaten wetgeving (27) aangenomen die een vermoeden van arbeidsverhouding of het recht op collectieve onderhandelingen vaststelt voor wie diensten verleent aan of via digitale platformen.

30)

De term “digitaal arbeidsplatform” is gedefinieerd in punt 2, d). Digitale arbeidsplatformen verschillen van andere onlineplatformen in dat zij werk organiseren dat door personen wordt verricht op verzoek, eenmalig of herhaald, van de afnemer van een door het platform verleende dienst. Het organiseren van werk dat door personen wordt verricht, moet op zijn minst een belangrijke rol spelen bij het afstemmen van de vraag naar de dienst op het aanbod van arbeidskrachten door een persoon die een contractuele relatie heeft met het digitale arbeidsplatform en die beschikbaar is om een specifieke taak uit te voeren, en kan andere activiteiten omvatten, zoals de verwerking van betalingen. Onlineplatformen die het werk van personen niet organiseren, maar alleen de middelen ter beschikking stellen waarmee dienstverleners de eindgebruiker kunnen bereiken, bijvoorbeeld door het aanbod van en de vraag naar diensten te publiceren of door beschikbare dienstverleners op een specifiek gebied te verzamelen en weer te geven, zonder verdere betrokkenheid, mogen niet als digitaal arbeidsplatform worden beschouwd. Een platform dat bijvoorbeeld alleen de gegevens van beschikbare loodgieters in een specifieke regio verzamelt en publiceert en daarmee de klanten in staat stelt de loodgieters te contacteren om van hun diensten gebruik te maken, wordt niet beschouwd als een digitaal arbeidsplatform omdat het het werk van de loodgieters niet organiseert. De definitie van digitale arbeidsplatformen moet worden beperkt tot aanbieders van een dienst waarvoor de organisatie van het werk dat door personen wordt verricht, zoals het vervoer van personen of goederen, of schoonmaken, een noodzakelijke en essentiële, en niet slechts een kleine en louter bijkomstige component is.

31)

In het licht van deze overwegingen vallen collectieve overeenkomsten tussen zelfstandigen zonder personeel en digitale arbeidsplatformen die betrekking hebben op de arbeidsvoorwaarden, buiten de werkingssfeer van artikel 101 VWEU.

Voorbeeld 5

Situatie: Een groep chauffeurs die voor taxidienstplatformen werken, begint onderhandelingen met de regionale vereniging van taxidienstplatformen om te komen tot een collectieve overeenkomst ter verbetering van de arbeidsomstandigheden van de chauffeurs. Voor ze de onderhandelingen met de chauffeurs beginnen, coördineren de taxidienstplatformen (leden van de vereniging) hun onderhandelingsstrategie. Samen met hun onderhandelingsstrategie bespreken de platforms ook de mogelijkheid om een minimumprijs per rit overeen te komen. Uiteindelijk mislukken de onderhandelingen tussen de vereniging van platformen en de chauffeurs en wordt er geen collectieve overeenkomst gesloten. Daarna neemt de vereniging van taxidienstplatformen een besluit aan waarin een minimumprijs van 10 EUR per rit voor de klanten wordt vastgesteld.

Analyse: Via hun vereniging proberen de taxidienstplatformen met de chauffeurs over een collectieve overeenkomst ter verbetering van de arbeidsomstandigheden van de chauffeurs te onderhandelen. Ongeacht of er al dan niet een overeenkomst is gesloten, vallen de onderhandelingen tussen de zelfstandige chauffeurs zonder personeel en de vereniging van platformen buiten de werkingssfeer van artikel 101 VWEU. Hetzelfde geldt voor de coördinatie tussen de platformen voorafgaand aan de onderhandelingen met de chauffeurs, op voorwaarde dat dergelijke coördinatie nodig en proportioneel is voor de onderhandeling van een onder deze richtsnoeren vallende collectieve overeenkomst.

De besprekingen tussen de platformen in verband met de minimumprijs per rit die aan de klant moet worden aangerekend, houden echter geen verband met de arbeidsomstandigheden. Aangezien de taxidienstplatformen met elkaar concurreren, is een dergelijke coördinatie van de prijsstelling tussen concurrenten waarschijnlijk naar strekking een inbreuk op artikel 101 VWEU.

De beslissing van de vereniging van taxidienstplatformen in verband met de minimumprijs per rit zou in ieder geval buiten de werkingssfeer van deze richtsnoeren vallen omdat ze niet het resultaat is van collectieve onderhandelingen tussen zelfstandigen zonder personeel en hun tegenpartij/-en. Ze is daarentegen het resultaat van een overeenkomst tussen de leden van de vereniging, namelijk de platformen (die de tegenpartijen zijn).

Als de zelfstandige chauffeurs zonder personeel en de vereniging van platformen echter collectief een akkoord hadden bereikt over een minimumbedrag (vergoeding) van 10 EUR per rit voor de chauffeurs (ongeacht hoe die kosten aan de klant worden doorgerekend), dan zou dergelijke overeenkomst worden beschouwd als verband houdend met de arbeidsomstandigheden en dus buiten de werkingssfeer van artikel 101 VWEU vallen.

4.   Handhavingsprioriteiten van de commissie

32)

In sommige gevallen kunnen zelfstandigen zonder personeel die zich niet in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van werknemers toch in een zwakke onderhandelingspositie staan ten opzichte van hun tegenpartij/-en en het daardoor moeilijk hebben om hun arbeidsvoorwaarden te beïnvloeden. Daardoor, ook al kunnen hun collectieve overeenkomsten niet worden geacht buiten de werkingssfeer van artikel 101 VWEU te vallen, kunnen die zelfstandigen zonder personeel geconfronteerd worden met moeilijkheden die vergelijkbaar zijn met die van de in delen 3.1, 3.2 en 3.3 van deze richtsnoeren vermelde zelfstandigen zonder personeel. Daarom zal de Commissie niet ingrijpen tegen de volgende categorieën collectieve overeenkomsten:

4.1.   Collectieve overeenkomsten die door zelfstandigen zonder personeel zijn gesloten met tegenpartijen die een bepaalde economische macht hebben

33)

Zelfstandigen zonder personeel die te maken hebben met tegenpartijen met een zeker niveau van economische macht, en dus koopkracht, hebben mogelijk onvoldoende onderhandelingsmacht om hun arbeidsvoorwaarden te beïnvloeden. In dat geval kunnen collectieve overeenkomsten een legitiem middel zijn om het onevenwicht in onderhandelingsmacht tussen beide zijden te corrigeren.

34)

Bijgevolg zal de Commissie niet ingrijpen tegen collectieve overeenkomsten betreffende arbeidsvoorwaarden die zijn gesloten tussen zelfstandigen zonder personeel en hun tegenpartij(en) wanneer er sprake is van een dergelijk onevenwicht in onderhandelingsmacht (28). Dergelijk onevenwicht wordt geacht te bestaan in de volgende gevallen:

a)

als zelfstandigen zonder personeel onderhandelen of collectieve overeenkomsten sluiten met één of meerdere tegenpartijen die de hele sector of bedrijfstak vertegenwoordigen;

b)

als zelfstandigen zonder personeel onderhandelen of collectieve overeenkomsten sluiten met een tegenpartij wiens totale jaaromzet en/of jaarlijks balanstotaal meer bedraagt dan 2 miljoen EUR of bij wie het aantal werkzame personen gelijk is aan of groter is dan 10, of met meerdere tegenpartijen die samen een van die drempels overschrijden (29).

35)

Ook in andere gevallen kan er sprake zijn van een onevenwichtige onderhandelingspositie, afhankelijk van de individuele onderliggende omstandigheden.

Voorbeeld 6

Situatie: De bedrijven X, Y en Z zijn actief in het onderhoud en de reparatie van voertuigen. De totale omzet van Bedrijf X bedraagt 700 000 EUR, die van bedrijf Y 1 miljoen EUR en die van bedrijf Z 500 000 EUR. Zelfstandige technici zonder personeel die als onafhankelijke dienstverleners voor die bedrijven werken zijn ontevreden met hun lage vergoeding en slechte veiligheidsomstandigheden en besluiten gezamenlijk te onderhandelen met de bedrijven X, Y en Z om hun arbeidsomstandigheden te verbeteren. De drie bedrijven weigeren te onderhandelen en beweren dat elke collectieve overeenkomst met de zelfstandige technici zonder personeel een inbreuk zou vormen op artikel 101 VWEU.

Analyse: Zowel de zelfstandige technici zonder personeel als de drie bedrijven die actief zijn in het onderhoud en de reparatie van voertuigen zijn ondernemingen in de zin van artikel 101 VWEU. Het vermoeden van een onevenwicht in onderhandelingsmacht zou niet van toepassing zijn als de bedrijven X, Y en Z apart zouden onderhandelen, aangezien geen enkel bedrijf de in punt 34 van deze richtsnoeren beschreven drempel van 2 miljoen EUR haalt. Het vermoeden is echter wel van toepassing wanneer de drie ondernemingen collectief onderhandelen, aangezien de totale omzet van de drie ondernemingen de omzetdrempel van 2 miljoen EUR overschrijdt. In dat geval zou de Commissie niet optreden tegen collectieve onderhandelingen en overeenkomsten inzake arbeidsvoorwaarden tussen de zelfstandige technici zonder personeel en de drie betrokken bedrijven.

4.2.   Collectieve overeenkomsten die zijn gesloten door zelfstandigen uit hoofde van nationale of Uniewetgeving

36)

In sommige gevallen heeft de nationale wetgever uit sociale overwegingen actie ondernomen om het onevenwicht in onderhandelingsmacht van bepaalde categorieën zelfstandigen zonder personeel aan te pakken, hetzij a) door dergelijke personen het recht op collectieve onderhandelingen toe te kennen of b) door collectieve overeenkomsten van zelfstandigen in bepaalde beroepen uit te sluiten van de werkingssfeer van het nationale mededingingsrecht. Indien dergelijke nationale wetgeving een sociaal doel beoogt, zal de Commissie niet optreden tegen collectieve overeenkomsten inzake arbeidsvoorwaarden waarbij categorieën zelfstandigen zonder personeel zijn betrokken op wie dergelijke nationale wetgeving van toepassing is.

Voorbeeld 7

Situatie: Het nationale mededingingsrecht van lidstaat A sluit overeenkomsten die zijn gesloten door bepaalde zelfstandigen in de culturele sector uit van zijn werkingssfeer.

Analyse: Lidstaat A heeft een sectorale uitsluiting van het nationale mededingingsrecht vastgesteld uit sociale overwegingen. Dat betekent dat in het nationale mededingingsrecht collectieve overeenkomsten tussen de personen die onder de uitzondering vallen en de ondernemingen waaraan zij hun diensten verlenen niet als mededingingsverstorend worden beschouwd. Daarom zal de Commissie niet ingrijpen tegen collectieve overeenkomsten die zijn gesloten door zelfstandigen zonder personeel die onder de nationale maatregel vallen.

Voorbeeld 8

Situatie: In het arbeidsrecht van lidstaat B is een recht vastgesteld voor zelfstandige audiovisuele vertalers om collectief te onderhandelen met de bedrijven waaraan zij hun diensten verlenen.

Analyse: De nationale wetgever van lidstaat B heeft het recht op collectieve onderhandelingen specifiek toegekend aan bepaalde zelfstandigen, namelijk de zelfstandige audiovisuele vertalers. Die nationale wetgeving, die uit sociale overwegingen is vastgesteld, heeft tot doel het gebrek aan evenwicht in de onderhandelingspositie tussen die zelfstandigen en de bedrijven waaraan zij hun diensten verlenen, te corrigeren. De Commissie zal niet optreden tegen collectieve overeenkomsten die zijn gesloten door zelfstandige audiovisuele vertalers zonder personeel die onder de nationale wetgeving vallen.

37)

In dezelfde geest kan de Uniewetgeving het recht erkennen van bepaalde zelfstandigen zonder personeel om een beroep te doen op collectieve overeenkomsten om een onevenwichtige onderhandelingspositie ten opzichte van hun tegenpartij/-en te corrigeren.

38)

Dat is het geval voor Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad (de zogenaamde de auteursrechtenrichtlijn) (30), waarin het beginsel is neergelegd dat auteurs en uitvoerende kunstenaars (31) wanneer zij uitsluitende rechten voor de exploitatie van hun werken of andere materialen die door het auteursrecht en naburige rechten zijn beschermd in licentie geven of overdragen, gerechtigd zijn een passende en evenredige vergoeding te ontvangen (32). Auteurs en uitvoerende kunstenaars bevinden zich doorgaans in een zwakkere contractuele positie dan hun tegenpartij/-en (33) en Richtlijn (EU) 2019/790 voorziet in de mogelijkheid om hun contractuele positie te versterken om in hun exploitatiecontracten een eerlijke vergoeding te waarborgen (34). Richtlijn (EU) 2019/790 biedt de lidstaten flexibiliteit bij de omzetting van dit beginsel, waarbij ze verschillende mechanismen kunnen gebruiken (waaronder collectieve onderhandelingen), zolang ze het Unierecht naleven (35).

39)

In overeenstemming met de bepalingen van Richtlijn (EU) 2019/790 waarnaar is verwezen in punt 38 van deze richtsnoeren, en zonder afbreuk te doen aan de andere bepalingen van die Richtlijn, zal de Commissie niet optreden tegen collectieve overeenkomsten die door zelfstandige auteurs of uitvoerende kunstenaars zonder personeel met hun tegenpartij/-en zijn gesloten uit hoofde van nationale maatregelen die overeenkomstig die richtlijn zijn aangenomen.

40)

Punt 39 van deze richtsnoeren is niet van toepassing op collectieve onderhandelingen die zijn afgesloten in het kader van de activiteiten van collectieve beheerorganisaties of onafhankelijke beheerentiteiten (36), aangezien die activiteiten onderworpen blijven aan Richtlijn 2014/26/EU van het Europees Parlement en de Raad (37) die van toepassing is onverminderd de toepassing van de mededingingsregels van de Unie (38).

Voorbeeld 9

Situatie: Bedrijf Y is een uitgeverij van kranten en tijdschriften. Verschillende journalisten die als freelancer werken dragen artikels bij aan de publicaties van het bedrijf. Het bedrijf vergoedt de journalisten op basis van de artikels die in elke krant en elk tijdschrift verschijnen. De journalisten zijn niet tevreden met het niveau van de vergoeding die ze ontvangen van bedrijf Y en dus onderhandelen ze en bereiken ze collectief een overeenkomst met het bedrijf over een verhoging met 20 % van de door het bedrijf te betalen royalties (vergoeding).

Analyse: In overeenstemming met deze richtsnoeren zal de Commissie niet ingrijpen tegen de collectieve overeenkomst die door zelfstandige (freelance) journalisten zonder personeel en bedrijf Y is gesloten aangezien de overeenkomst is gesloten uit hoofde van de Richtlijn (EU) 2019/790.


(1)  Deze definitie doet geen afbreuk aan de definitie van “collectieve overeenkomst” die in de lidstaten wordt gebruikt in het kader van de sociale dialoog.

(2)  De term “digitaal arbeidsplatform” wordt gedefinieerd overeenkomstig het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verbetering van de arbeidsvoorwaarden bij platformwerk, COM(2021) 762 final (Voorstel voor een richtlijn platformwerk). De Commissie zal overwegen of de definitie in deze richtsnoeren moet worden geactualiseerd indien de definitie van dezelfde term in de richtlijn platformwerk inhoudelijk anders is.

(3)  Titel VII, Hoofdstuk 1, Eerste afdeling van het VWEU en Protocol nr. 27 van het VEU en het VWEU.

(4)  Betere arbeidsvoorwaarden en adequate sociale bescherming zijn ook belangrijke beginselen van de Europese pijler van sociale rechten, in het kader waarvan “de sociale partners, met inachtneming van de nationale gebruiken, worden geraadpleegd over de vormgeving en uitvoering van economisch, sociaal en werkgelegenheidsbeleid” en “zij worden aangemoedigd te onderhandelen en collectieve overeenkomsten te sluiten op gebieden die voor hen van belang zijn”. Zie de Europese pijler van sociale rechten, beginsel 8, https://ec.europa.eu/info/strategy/priorities-2019-2024/economy-works-people/jobs-growth-and-investment/european-pillar-social-rights/european-pillar-social-rights-20-principles_nl.

(5)  Arrest van 21 september 1999, Albany International BV/Stichting Bedrijfspensioenfonds Textielindustrie, C-67/96, ECLI:EU:C:1999:430, punt 59. Zie ook Arrest van 4 december 2014, FNV Kunsten Informatie en Media/Staat der Nederlanden, C-413/13, ECLI:EU:C:2014:2411, punt 22; Arrest van 11 december 2007, International Transport Workers’ Federation en Finnish Seamen’s Union/Viking Line ABP en OÜ Viking Line Eesti, C-438/05, ECLI: EU:C:2007:772, punt 49; Arrest van 9 juli 2009, 3F/Commissie van de Europese Gemeenschappen, C-319/07, ECLI:EU:C:2009:435, punt 50.

(6)  Arrest van 4 december 2014, FNV Kunsten Informatie en Media/Staat der Nederlanden, C-413/13, ECLI:EU:C:2014:2411, punt 23; Arrest van 21 september 1999, Albany International BV/Stichting Bedrijfspensioenfonds Textielindustrie, C-67/96, ECLI:EU:C:1999:430, punt 60; Arrest van 21 september 1999, Brentjens’ Handelsonderneming BV/Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Handel in Bouwmaterialen, C-115/97, ECLI:EU:C:1999:434, punt 57; Arrest van 21 september 1999, Maatschappij Drijvende Bokken BV/Stichting Pensioenfonds voor de Vervoer- en Havenbedrijven, C-219/97, ECLI:EU:C:1999:437, punt 47; Arrest van 12 september 2000, Pavel Pavlov e.a/Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten, C-180/98, ECLI:EU:C:2000:428, punt 67; Arrest van 21 september 2000, Hendrik van der Woude/Stichting Beatrixoord, C-222/98, ECLI:EU:C:2000:475, punt 22; Arrest van 3 maart 2011, AG2R Prévoyance/Beaudout Père et Fils SARL, C-437/09, ECLI:EU:C:2011:112, punt 29.

(7)  Arrest van 23 april 1991, Klaus Höfner en Fritz Elser/Macrotron GmbH, C-41/90, ECLI:EU:C:1991:161, punt 21; Arrest van 16 november 1995, Fédération Française des Sociétés d’Assurance, Société Paternelle-Vie, Union des Assurances de Paris-Vie en Caisse d’Assurance et de Prévoyance Mutuelle des Agriculteurs/Ministère de l’Agriculture et de la Pêche, C-244/94, ECLI:EU:C:1995:392, punt 14; Arrest van 11 december 1997, Job Centre coop. Arl., C-55/96, ECLI:EU:C:1997:603, punt 21.

(8)  Arrest van 4 december 2014, FNV Kunsten Informatie en Media/Staat der Nederlanden, C-413/13, ECLI:EU:C:2014:2411, punt 27; Arrest van 28 februari 2013, Ordem dos Técnicos Oficiais de Contas/Autoridade da Concorrência, C-1/12, ECLI:EU:C:2013:127, punten 36 en 37; Arrest van 14 december 2006, Confederación Española de Empresarios de Estaciones de Servicio v Compañía Española de Petróleos SA, C-217/05, ECLI:EU:C:2006:784, punt 45.

(9)  Arrest van 4 december 2014, FNV Kunsten Informatie en Media/Staat der Nederlanden, C-413/13, ECLI:EU:C:2014:2411, punten 30, 31 en 42.

(10)  Arrest van 4 december 2014, FNV Kunsten Informatie en Media/Staat der Nederlanden, C-413/13, ECLI:EU:C:2014:2411, punten 36 en 37.

(11)  Bovendien heeft de COVID-19-crisis vele zelfstandigen zonder personeel nog kwetsbaarder gemaakt omdat hun inkomensverlies nog is verergerd door zwakke of onbestaande nationale socialezekerheidsstelsels en specifieke steunmaatregelen. Zie Europees Parlement, Verslag van 13 oktober 2021 over de situatie van kunstenaars en het cultureel herstel in de EU (2020/2261(INI)), Commissie cultuur en onderwijs, https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/A-9-2021-0283_NL.html#title1.

(12)  Volgens vaste rechtspraak van het Hof is het hoofdkenmerk van de arbeidsverhouding dat “een persoon gedurende bepaalde tijd voor een ander onder diens gezag prestaties verricht tegen beloning”. Er zij op gewezen dat de aanmerking van een persoon als “werknemer” of als “zelfstandige” hoofdzakelijk geval per geval in het nationaal recht moet worden bepaald, rekening houdend met de rechtspraak van het Hof. Zie arrest van 4 december 2014, FNV Kunsten Informatie en Media/Staat der Nederlanden, C-413/13, ECLI:EU:C:2014:2411, punt 34; arrest van 21 februari 2013, L. N./Styrelsen for Videregående Uddannelser og Uddannelsesstøtte, C-46/12, ECLI:EU:C:2013:97, punt 40; arrest van 10 september 2014, Iraklis Haralambidis/Calogero Casilli, C-270/13, ECLI:EU:C:2014:2185, punt 28; arrest van 16 juli 2020, Governo della Repubblica italiana (Status van de Italiaanse vrederechters), C-658/18, ECLI:EU:C:2020:572.

(13)  Artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671); Artikelen 40 en 41 van Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1).

(14)  Punt 34 van de Mededeling van de Commissie — Richtsnoeren betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag (PB C 101 van 27.4.2004, blz. 97, punt 34).

(15)  Zo hebben de richtsnoeren bijvoorbeeld betrekking op de coördinatie tussen tegenpartijen om te beslissen over een vergoedingsmarge die zij in het kader van hun collectieve onderhandelingen met zelfstandigen zonder personeel kunnen bespreken. Een dergelijke coördinatie valt onder de richtsnoeren, voor zover zij noodzakelijk en evenredig is voor het onderhandelen over of het sluiten van een collectieve overeenkomst (punt 16) en geen mededingingsverstorende overeenkomst vormt (punt 17). Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van een mededingingsverstorende overeenkomst wanneer de tegenpartijen de via een dergelijke coördinatie uitgewisselde informatie gebruiken om eenzijdig dezelfde vergoeding voor hun zelfstandigen zonder personeel vast te stellen. Die praktijk valt niet onder deze richtsnoeren, aangezien hij verder gaat dan wat noodzakelijk en evenredig is om collectieve onderhandelingen met zelfstandigen zonder personeel aan te gaan.

(16)  Artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64).

(17)  Er zou ook sprake zijn van mededingingsbeperking als de collectieve overeenkomst andere zaken zou regelen die verder gaan dan arbeidsvoorwaarden, zoals de uren waarbinnen de drie platformen hun diensten zouden verstrekken.

(18)  Arrest van 4 december 2014, FNV Kunsten Informatie en Media/Staat der Nederlanden, C-413/13, ECLI:EU:C:2014:2411; arrest van 21 september 1999, Albany International BV/Stichting Bedrijfspensioenfonds Textielindustrie, C-67/96, ECLI:EU:C:1999:430.

(19)  Arrest van 4 december 2014, FNV Kunsten Informatie en Media/Staat der Nederlanden, C-413/13, ECLI:EU:C:2014:2411, punten 31 en 42.

(20)  Arrest van 4 december 2014, FNV Kunsten Informatie en Media/Staat der Nederlanden, C-413/13, ECLI:EU:C:2014:2411, punt 32.

(21)  Arrest van 4 december 2014, FNV Kunsten Informatie en Media/Staat der Nederlanden, C-413/13, ECLI:EU:C:2014:2411, punt 33; arrest van 14 december 2006, Confederación Española de Empresarios de Estaciones de Servicio v Compañía Española de Petróleos SA, C-217/05, ECLI:EU:C:2006:784, punten 43 en 44.

(22)  De categorieën zelfstandigen zonder personeel waarnaar is verwezen in delen 3 en 4 kunnen elkaar overlappen. Sommige zelfstandigen zonder personeel kunnen dus onder meer dan een van die categorieën vallen.

(23)  Bijvoorbeeld in Duitsland: Deel 12a van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomsten in de op 25 augustus 1969 gepubliceerde versie (Bundesgesetzblatt I, blz. 1323), laatst gewijzigd door artikel 8 van de Wet van 20 mei 2020 (Bundesgesetzblatt I, blz. 1055); of in Spanje: artikel 11 van Wet 20/2007 van 11 juli 2007, betreffende de status van zelfstandig werk, Boletin Oficial del Estado nr. 166 van 12 juli 2007, blz. 29964 tot en met 29978. Beide wetten zijn gebaseerd op een criterium van economische afhankelijkheid.

(24)  Dit geldt ook wanneer de zelfstandige zonder personeel een tegenpartij diensten verleent gedurende minder dan een jaar.

(25)  Zie bijvoorbeeld artikel 14 van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de toneel- en danssector in Nederland tussen de Kunstenbond en de Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten voor de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2023, beschikbaar op https://napk.nl/wp-content/uploads/2022/03/Cao-TD-2022-2023-V1_ENG_v.2.pdf; of artikel 2 van de collectieve overeenkomst voor beroepsjournalisten, tussen de Gospodarska zbornica Slovenije (Kamer van Koophandel en Nijverheid van Slovenië), de Svet RTV Slovenija (Raad van RTV Slovenië) en de Združenje radijskih postaj Slovenije ter (Sloveense vereniging van radiozenders) en het Sindikat novinarjev Slovenije (de vakbond van Sloveense journalisten), beschikbaar op http://www.pisrs.si/Pis.web/pregledPredpisa?id=KOLP49.

(26)  Voor een gedetailleerd overzicht van de rechtspraak in negen EU-lidstaten, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk, zie Hießl, C., “Case Law on the Classification of Platform Workers: Cross-European Comparative Analysis and Tentative Conclusions”, Comparative Labour Law & Policy Journal, 2 mei 2021, https://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=3839603.

(27)  Zie bijvoorbeeld Spanje, Koninklijk Wetsbesluit 9/2021 van 11 mei 2021 tot wijziging van de herschikte tekst van het werknemersstatuut, goedgekeurd bij Koninklijk Wetsbesluit 2/2015 van 23 oktober 2015, om de arbeidsrechten te waarborgen van personen die actief zijn in de distributie op het gebied van digitale platformen, Boletin Oficial del Estado nr. 113 van 12 mei 2021, blz. 56733 tot en met 56738; of Griekenland, Wet 4808/2021 Arbeidsbescherming — Oprichting van een onafhankelijke autoriteit voor “arbeidsinspectie” — Ratificatie van Verdrag nr. 190 van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake het uitbannen van geweld en pesterijen op de werkvloer — Ratificatie van Verdrag nr. 187 van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake het kader ter bevordering van veiligheid en gezondheid op het werk - Uitvoering van Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en andere bepalingen van het Ministerie van Arbeid en Sociale Zaken en andere dringende afspraken, Griekse staatscourant A’ 101/19-6-2021.

(28)  Deze richtsnoeren verlenen de Commissie geen (positieve) handhavingsprioriteit ten aanzien van collectieve onderhandelingen en overeenkomsten tussen zelfstandigen zonder personeel en hun tegenpartij/-en wanneer een dergelijk onevenwicht bij de onderhandelingen niet bestaat.

(29)  Berekend overeenkomstig titel 1 van de bijlage bij de aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(30)  Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 92).

(31)  Artikel 18 van Richtlijn (EU) 2019/790 is van toepassing op alle auteurs en uitvoerende kunstenaars, met uitzondering van auteurs van computerprogramma’s in de zin van artikel 2 van Richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de bescherming van computerprogramma’s (PB L 111 van 5.5.2009, blz. 16). Artikel 23, lid 2, van Richtlijn (EU) 2019/790.

(32)  Overweging 72 en Artikel 18, lid 1, van Richtlijn (EU) 2019/790. Zie ook overweging 73 van diezelfde richtlijn, volgens dewelke de vergoeding van auteurs en uitvoerende kunstenaars “passend dient te zijn en in verhouding [dient] te staan tot de werkelijke of potentiële economische waarde van de in licentie gegeven of overgedragen rechten, rekening houdend met de bijdrage van de auteur of uitvoerende kunstenaar aan het geheel van het werk of het andere materiaal en met alle andere omstandigheden van het geval, zoals marktpraktijken of de werkelijke exploitatie van het werk”.

(33)  Overweging 72 van Richtlijn (EU) 2019/790.

(34)  Collectieve onderhandelingen mogen eveneens worden gebruikt in de gevallen die zijn vermeld in artikel 19, lid 5, artikel 20, lid 1, en artikel 22, lid 5, van Richtlijn (EU) 2019/790.

(35)  Overweging 73 en Artikel 18, lid 2, van Richtlijn (EU) 2019/790. In overweging 73 is met name het volgende bepaald: “Het moet de lidstaten vrijstaan het beginsel van een passende en evenredige vergoeding toe te passen door middel van verschillende bestaande of nieuw ingevoerde mechanismen, waaronder collectieve onderhandelingen en andere mechanismen kunnen zijn begrepen, mits die mechanismen in overeenstemming zijn met het toepasselijke Unierecht”.

(36)  Onder “collectieve beheerorganisatie” wordt verstaan: iedere organisatie die bij wet of door middel van overdracht, licentieverlening of een andere contractuele regeling gemachtigd is om, als haar enig doel of hoofddoel, auteursrecht of naburige rechten in verband met auteursrecht te beheren namens meer dan één rechthebbende en in het gezamenlijk belang van die rechthebbenden, en die aan één of beide van de onderstaande criteria voldoet: a) ze is eigendom van of staat onder zeggenschap van haar leden; b) ze treedt op zonder winstoogmerk.

Onder “onafhankelijke beheerentiteit” wordt verstaan: iedere organisatie die bij wet of door middel van overdracht, licentieverlening of een andere contractuele regeling gemachtigd is om, als haar enig doel of hoofddoel, auteursrecht of naburige rechten in verband met auteursrecht te beheren namens meer dan één rechthebbende en in het gezamenlijk belang van die rechthebbenden, en die: a) direct noch indirect, geheel noch gedeeltelijk eigendom is van noch onder zeggenschap staat van rechthebbenden; en b) met winstoogmerk optreedt; Artikel 3, punten a) en b), van Richtlijn 2014/26/EU van het Europees Parlement en de Raad (zie infra voetnoot 37).

(37)  Richtlijn 2014/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor het online gebruik ervan op de interne markt (PB L 84 van 20.3.2014, blz. 72).

(38)  Overweging 56, van Richtlijn 2014/26/EU.