18.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/1


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

Goedkeuring van de inhoud van een ontwerp voor een mededeling van de Commissie — Richtsnoeren betreffende de toepassing van het mededingingsrecht van de EU op collectieve overeenkomsten inzake de arbeidsvoorwaarden van zelfstandigen zonder personeel

(2022/C 123/01)

De Commissie heeft op 9 december 2021 de inhoud van een ontwerp voor een mededeling van de Commissie — Richtsnoeren betreffende de toepassing van het mededingingsrecht van de EU op collectieve overeenkomsten inzake de arbeidsvoorwaarden van zelfstandigen zonder personeel goedgekeurd.

Het ontwerp voor een mededeling — Richtsnoeren betreffende de toepassing van het mededingingsrecht van de EU op collectieve overeenkomsten inzake de arbeidsvoorwaarden van zelfstandigen zonder personeel is als bijlage aan deze mededeling gehecht. Het ontwerp voor een mededeling is nu voor openbare raadpleging opengesteld op:

http://ec.europa.eu/competition/consultations/open.html


BIJLAGE

ONTWERP VOOR EEN MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

Richtsnoeren betreffende de toepassing van het mededingingsrecht van de EU op collectieve overeenkomsten inzake de arbeidsvoorwaarden van zelfstandigen zonder personeel

1.   Inleiding

1)

Deze richtsnoeren bevatten de beginselen voor de beoordeling in het kader van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“artikel 101, VWEU”) van overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde praktijken (gezamenlijk aangeduid als “overeenkomsten”) die naar aanleiding van collectieve onderhandelingen worden gesloten tussen zelfstandigen zonder personeel (1) en (een) andere onderneming(en) (“de tegenpartij/-en” (2)) inzake de arbeidsvoorwaarden van de zelfstandigen zonder personeel.

2)

Artikel 101 VWEU verbiedt overeenkomsten tussen ondernemingen die de mededinging binnen de interne markt beperken, met name wanneer ze rechtstreeks of zijdelings de aan- of verkoopprijzen of andere contractuele voorwaarden bepalen. De mededingingsregels van de EU zijn gebaseerd op artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (“VEU”), waarin is bepaald dat de Unie een interne markt tot stand brengt, met inbegrip van een regime dat verzekert dat de mededinging niet wordt vervalst (3).

3)

Artikel 3, lid 3, VEU bepaalt ook dat de Unie “een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen” bevordert “die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang”. Daartoe erkent de Unie de belangrijke rol van de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen en verbindt zich ertoe, in artikel 152, VWEU “de dialoog tussen de sociale partners te bevorderen, met inachtneming van hun autonomie”. Artikel 28 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkent verder het recht op collectieve onderhandelingen en collectieve actie. Betere arbeidsvoorwaarden en adequate sociale bescherming zijn ook belangrijke beginselen van de Europese pijler van sociale rechten, in het kader waarvan “de sociale partners, met inachtneming van de nationale gebruiken, worden geraadpleegd over de vormgeving en uitvoering van economisch, sociaal en werkgelegenheidsbeleid” en “zij worden aangemoedigd te onderhandelen en collectieve overeenkomsten te sluiten op gebieden die voor hen van belang zijn” (4).

4)

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (“het Hof”) hield rekening met de doelstellingen van het sociaal beleid van de EU toen het in de context van collectieve onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers oordeelde dat zekere beperkingen van de mededinging inherent zijn aan collectieve overeenkomsten tussen organisaties die werkgevers en werknemers vertegenwoordigen en nodig zijn voor de verbetering van de arbeidsvoorwaarden (5). Zo heeft het Hof geoordeeld dat overeenkomsten die in het kader van collectieve onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers wegens hun aard en doel, namelijk het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden (waaronder het loon), niet onder artikel 101, VWEU vallen en geen inbreuk vormen op het mededingingsrecht van de Unie (6).

5)

Het Hof heeft voorts verklaard dat deze uitsluiting uit het toepassingsgebied van artikel 101 VWEU ook geldt voor collectieve overeenkomsten die zijn gesloten tussen werkgevers en werknemersorganisaties namens en voor rekening van de bij deze organisaties aangesloten schijnzelfstandigen (7), met name dienstverleners wier situatie vergelijkbaar is met die van werknemers (8). In deze context beschouwt het Hof een persoon als schijnzelfstandige als: i) hij/zij onder leiding van zijn/haar werkgever handelt in het bijzonder wat betreft de vrijheid om zijn/haar tijdschema, de plaats en de inhoud van het werk te kiezen; ii) hij/zij niet deelt in de commerciële risico’s van de werkgever en iii) tijdens de duur van de arbeidsverhouding is opgenomen in de onderneming van de werkgever. Dergelijke criteria zijn van toepassing ongeacht het feit of de persoon als zelfstandige is aangemerkt naar nationaal recht op fiscale, administratieve of bureaucratische gronden en een beoordeling per geval is vereist (9).

6)

De afgelopen jaren heeft de arbeidsmarkt fundamentele wijzigingen ondergaan onder invloed van de tendens tot onderaanneming en uitbesteding van bedrijfsactiviteiten en persoonlijke diensten en door de digitalisering van productieprocessen en de opkomst van de onlineplatformeconomie. Het aantal zelfstandigen is in de EU relatief hoog en is in de afgelopen jaren aanzienlijk toegenomen, met name in de onlineplatformeconomie.

7)

Door die ontwikkelingen is de arbeidsmarkt flexibeler en toegankelijker geworden maar in sommige gevallen hebben ze ook geleid tot moeilijke arbeidsomstandigheden in de onlineplatformeconomie en daarbuiten. Zelfs als ze niet volledig geïntegreerd zijn in het bedrijf van hun opdrachtgever zoals dat bij werknemers het geval is, zijn bepaalde zelfstandigen mogelijk niet volledig onafhankelijk of hebben ze niet voldoende onderhandelingsmacht om hun arbeidsomstandigheden te beïnvloeden. Bovendien heeft de COVID-19-crisis vele zelfstandigen nog kwetsbaarder gemaakt omdat hun inkomensverlies nog is verergerd door zwakke of onbestaande nationale socialezekerheidsstelsels en specifieke steunmaatregelen (10).

8)

Als zelfstandigen zich algemeen bevinden in een situatie die vergelijkbaar is met die van werknemers, kunnen zij in bepaalde gevallen als schijnzelfstandigen worden beschouwd en door de nationale autoriteiten/rechtbanken als werknemers worden aangemerkt. Bepaalde groepen kunnen ook als werknemers worden beschouwd op basis van een wettelijk vermoeden. In bepaalde gevallen waarin ze niet zijn aangemerkt als werknemers, kunnen ze echter wel in staat worden gesteld hun arbeidsomstandigheden te verbeteren dankzij toegang tot collectieve onderhandelingen.

9)

Het verbod van artikel 101 VWEU is van toepassing op “ondernemingen”. Dat is een breed begrip dat elke eenheid omvat die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd (11). Daarom zijn echte zelfstandigen, ook al voeren ze hun werk individueel uit, in beginsel ondernemingen in de zin van artikel 101, VWEU aangezien zij hun diensten tegen beloning aanbieden op een bepaalde markt en hun werkzaamheid als ten opzichte van hun opdrachtgever onafhankelijke marktdeelnemers verrichten (12). Een dienstverlener kan zijn hoedanigheid van ondernemer verliezen, niet alleen wanneer hij/zij volledig afhankelijk is van zijn opdrachtgever, maar ook in geval van economische afhankelijkheid op basis van een beoordeling van de feiten in een specifieke zaak (13). De huidige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, en met name de opkomst van de onlineplatformeconomie, versterken de onzekerheid over het feit of de omstandigheden waarin collectieve overeenkomsten die zijn gesloten door of namens zelfstandigen kunnen worden verondersteld buiten het toepassingsgebied van artikel 101 VWEU te vallen.

10)

In deze context verduidelijken deze richtsnoeren i) dat bepaalde categorieën collectieve overeenkomsten buiten het toepassingsgebied van artikel 101 VWEU vallen; en ii) dat de Commissie niet zal ingrijpen in andere categorieën collectieve overeenkomsten.

11)

In deze richtsnoeren wordt uitgelegd hoe de Commissie het mededingingsrecht van de EU zal toepassen zonder afbreuk te doen aan de toepassing van andere regels of beginselen van het EU-recht. Deze richtsnoeren hebben geen gevolgen voor de prerogatieven van de lidstaten in het kader van het sociaal beleid of de autonomie van de sociale partners. Zij laten eveneens de definities van de termen “werknemer” of “zelfstandige” in de nationale wetgeving onverlet (14). Zij raken niet aan de bevoegdheden van de lidstaten of de sociale partners ten aanzien van de organisatie van collectieve onderhandelingen in het kader van het arbeidsrecht, of aan de mogelijkheid voor de partijen om hun arbeidssituatie te herdefiniëren (of voor de bevoegde autoriteiten/rechtbanken om dergelijke gevallen te beoordelen) in het kader van nationaal of EU-recht.

12)

Deze richtsnoeren doen ook geen afbreuk aan de verdere interpretatie van het Hof van artikel 101 VWEU in verband met collectieve arbeidsovereenkomsten. Zij hebben geen gevolgen voor de toepassing van het mededingingsrecht van de EU, zoals voorgeschreven door artikel 42 VWEU en de desbetreffende EU-wetgeving (15) in verband met de landbouw- en visserijsector. Bovendien zijn zij van toepassing zonder afbreuk te doen aan de toepassing van artikel 101, lid 3, VWEU, waarin de bepalingen van artikel 101, lid 1, VWEU buiten toepassing worden verklaard voor overeenkomsten i) die bijdragen tot verbetering van de productie of van de verdeling van producten of tot verbetering van de technische of economische vooruitgang; ii) een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen moet de gebruikers ten goede komen iii) de beperkingen moeten onmisbaar zijn voor het bereiken van deze doelstellingen en iv) de verticale overeenkomst mag de partijen niet de mogelijkheid geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken producten de mededinging uit te schakelen (16).

13)

Om twijfel te voorkomen, vormen collectieve overeenkomsten die zijn gesloten door zelfstandigen die niet onder deze richtsnoeren vallen, niet automatisch een inbreuk op artikel 101 VWEU, maar is een individuele beoordeling vereist.

2.   Algemeen toepassingsgebied van deze richtsnoeren

a)   Soorten overeenkomsten die onder deze richtsnoeren vallen

14)

Deze richtsnoeren zijn van toepassing op alle overeenkomsten die collectief zijn onderhandeld en/of gesloten tussen bepaalde categorieën zelfstandigen zonder personeel enerzijds en hun tegenpartij/-en anderzijds (hierna “collectieve overeenkomsten” genoemd) voor zover zij door hun aard en doel de arbeidsvoorwaarden van dergelijke zelfstandigen zonder personeel betreffen.

15)

Deze richtsnoeren zijn van toepassing op alle vormen van collectieve onderhandelingen (van onderhandelingen via de sociale partners of andere verenigingen tot rechtstreekse onderhandelingen door een groep zelfstandigen zonder personeel met hun tegenpartijen of verenigingen van die tegenpartijen) zonder afbreuk te doen aan de discretionaire bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van de reikwijdte en de vorm van collectieve vertegenwoordigingskanalen voor zelfstandigen. Zij zijn ook van toepassing in gevallen waarin zelfstandigen zonder personeel wensen te vallen onder een bestaande collectieve overeenkomst die is gesloten tussen de tegenpartij voor wie zij werken en een groep werknemers/zelfstandigen zonder personeel.

16)

De arbeidsvoorwaarden van zelfstandigen zonder personeel omvatten zaken als beloning, werktijden en werkroosters, vakantie, verlof, de fysieke werkplek, veiligheid en gezondheid, verzekering en sociale zekerheid, en de voorwaarden waaronder de zelfstandige mag stoppen met het verlenen van diensten, bijvoorbeeld als reactie op inbreuken van de overeenkomst die betrekking hebben op de arbeidsvoorwaarden. Voor overeenkomsten echter waarbij zelfstandigen zonder personeel collectief besluiten geen diensten te verlenen aan bepaalde tegenpartijen, bijvoorbeeld omdat de tegenpartij niet bereid is een overeenkomst te sluiten over de arbeidsvoorwaarden, is een individuele beoordeling vereist. Dergelijke overeenkomsten beperken het arbeidsaanbod en kunnen daardoor mededingingsproblemen veroorzaken. Voor zover kan worden aangetoond dat dergelijke gecoördineerde weigering om arbeid te leveren nodig is en proportioneel voor de onderhandeling of afsluiting van de collectieve overeenkomst, zal deze voor de toepassing van deze richtsnoeren op dezelfde manier worden behandeld als de collectieve overeenkomst waarmee ze verband houdt (of zou houden in het geval van vruchteloze onderhandelingen).

17)

Het sluiten van collectieve overeenkomsten veronderstelt een zekere mate van coördinatie vooraf tussen de partijen aan elke onderhandelingszijde. Dergelijke coördinatie kan de vorm aannemen van een overeenkomst of uitwisseling van informatie of communicatie tussen de partijen aan elke onderhandelingszijde om afspraken te maken over een gezamenlijke aanpak van de kwestie en de vorm van onderhandelingen (bv. multilateraal of via de aanwijzing van vertegenwoordigers). Voor zover kan worden aangetoond dat dergelijke coördinatie nodig is en proportioneel voor de onderhandeling of afsluiting van de collectieve overeenkomst, zal deze voor de toepassing van deze richtsnoeren op dezelfde manier worden behandeld als de collectieve overeenkomst waarmee ze verband houdt.

18)

Deze richtsnoeren zijn niet van toepassing op besluiten van verenigingen of overeenkomsten tussen zelfstandigen zonder personeel buiten de context van onderhandelingen (of voorbereidingen voor onderhandelingen) met een tegenpartij om de arbeidsomstandigheden van de zelfstandigen te verbeteren. Zij zijn meer bepaald niet van toepassing op overeenkomsten die verder gaan dan de regeling van de arbeidsomstandigheden door de voorwaarden vast te leggen (met name, de prijzen) waaronder diensten door de zelfstandigen zonder personeel of de tegenpartij worden aangeboden aan de consumenten (17), of die de vrijheid van werkgevers om de nodige dienstverleners in te huren beperkt.

Voorbeeld 1

Situatie: Zelfstandige bezorgers zonder personeel verlenen hun diensten aan de drie bezorgingsplatformen die actief zijn in stad B. Er bestaat een collectieve overeenkomst tussen de bezorgingsplatformen en de bezorgers. Daarin zijn de vergoedingen vastgelegd die de platformen aan de bezorgers moeten betalen, naast de minimumverplichtingen inzake gezondheid en veiligheid van de platformen ten opzichte van de bezorgers. Volgens de collectieve overeenkomst moeten de bezorgers hun diensten tot een specifiek gebied van de stad beperken. Daartoe wordt in de overeenkomst de stad in drie afzonderlijke gebieden verdeeld: een gebied voor de bezorgers van elk platform. De zelfstandige bezorgers zonder personeel in stad B zijn onderling apart overeengekomen per vier uur op een werkdag niet meer dan twintig leveringen uit te voeren.

Analyse: Het voorbeeld omvat twee overeenkomsten tussen ondernemingen in de zin van artikel 101, VWEU: i) de collectieve overeenkomst tussen de platformen en de zelfstandige bezorgers zonder personeel; ii) de afzonderlijke overeenkomst tussen de zelfstandige bezorgers zonder personeel over het maximumaantal leveringen. De collectieve overeenkomst valt onder deze richtsnoeren omdat ze het resultaat vormt van de collectieve onderhandelingen en de arbeidsvoorwaarden (vergoedingen, maatregelen voor veiligheid en gezondheid) regelt waaronder de zelfstandige bezorgers zonder personeel hun diensten aanbieden aan de platformen. Het gedeelte van de collectieve overeenkomst dat de stad verdeelt onder de drie platformen betreft echter niet de arbeidsomstandigheden, maar is een afspraak ter onderlinge verdeling van de markt, die op zich waarschijnlijk een mededingingsbeperkende strekking heeft volgens artikel 101, VWEU (18).

De afzonderlijke overeenkomst tussen de zelfstandige bezorgers zonder personeel over het aantal leveringen per werkdag is daarentegen niet het resultaat van collectieve onderhandelingen tussen de zelfstandigen zonder personeel en hun tegenpartij/-en en valt daarom niet onder deze richtsnoeren, maar moet apart worden geanalyseerd.

Voorbeeld 2

Situatie: De sportclubs in lidstaat X komen onderling overeen dat ze geen atleten van elkaar zullen inhuren zolang hun contract met de respectievelijke sportclub loopt. De clubs overleggen ook over het beloningsniveau van de atleten van 35 jaar en ouder.

Analyse: De afspraken tussen de sportclubs vormen overeenkomsten tussen ondernemingen in de zin van artikel 101, VWEU. Deze afspraken vallen niet onder deze richtsnoeren omdat er niet over is onderhandeld tussen zelfstandigen zonder personeel en hun tegenpartijen. Daarom zijn het geen collectieve overeenkomsten. De eerste afspraak vormt waarschijnlijk een inbreuk op artikel 101, VWEU naar strekking aangezien ze de mededinging tussen de sportclubs beperkt om de beste atleten op de markt in te huren. De tweede (loonvormings)afspraak vormt eveneens waarschijnlijk een inbreuk op artikel 101, VWEU naar strekking omdat het in wezen een afspraak is tussen concurrenten (de clubs) om hun productiekosten te verminderen.

Algemeen illustreert dit voorbeeld praktijken van ondernemingen op de arbeidsmarkt die duidelijk buiten het toepassingsgebied van deze richtsnoeren vallen en waarschijnlijk een inbreuk vormen op artikel 101, VWEU. Meer in het bijzonder vormen de afspraken tussen de sportclubs uit het voorbeeld waarschijnlijk een inbreuk op artikel 101, VWEU ongeacht of het om zelfstandigen of werknemers zou gaan.

b)   Personen op wie deze richtsnoeren van toepassing zijn

19)

Deze richtsnoeren zijn van toepassing op collectieve overeenkomsten betreffende de arbeidsvoorwaarden van zelfstandigen zonder personeel (zie de delen III en IV van deze richtsnoeren). Voor de toepassing van deze richtsnoeren wordt onder “zelfstandigen zonder personeel” verstaan: personen die geen arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking hebben en die hoofdzakelijk door middel van hun eigen arbeid diensten verrichten. Zelfstandigen zonder personeel kunnen gebruikmaken van bepaalde goederen of activa om diensten te verstrekken. Een schoonmaker gebruikt bijvoorbeeld schoonmaakaccessoires en een muzikant bespeelt een muziekinstrument. In deze gevallen worden de goederen gebruikt als hulpmiddel om de uiteindelijke dienst te verstrekken en er wordt dus van uitgegaan dat de zelfstandigen zonder personeel hun diensten verrichten door middel van hun persoonlijke arbeid. Deze richtsnoeren gelden echter niet in situaties waarbij de economische activiteit van de zelfstandigen zonder personeel louter bestaat uit het delen of exploiteren van goederen of activa of de wederverkoop van goederen/diensten. Bijvoorbeeld wanneer een zelfstandige zonder personeel accommodatie verhuurt of auto-onderdelen doorverkoopt, betreffen deze activiteiten de exploitatie van activa en de wederverkoop van goederen en niet het verrichten van persoonlijke arbeid.

20)

In deel III van deze richtsnoeren worden de categorieën collectieve overeenkomsten vermeld waarbij zelfstandigen zonder personeel zijn betrokken die volgens de Commissie buiten het toepassingsgebied van artikel 101, VWEU vallen. In deel IV staan de categorieën collectieve overeenkomsten waarin de Commissie niet zal ingrijpen. De categorieën zelfstandigen zonder personeel en/of collectieve overeenkomsten die in de delen III en IV van deze richtsnoeren worden vermeld, moeten volledig voldoen aan de in deel II vermelde algemene beginselen van deze richtsnoeren.

3.   Collectieve onderhandelingen door zelfstandigen zonder personeel die vergelijkbaar zijn met werknemers vallen niet onder artikel 101 VWEU

21)

In gevallen waarbij zelfstandigen zonder personeel zich in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van werknemers, moeten hun collectieve overeenkomsten worden beschouwd als vallend buiten het toepassingsgebied van artikel 101, VWEU, ongeacht of zij aan de criteria voldoen om als “schijnzelfstandigen” te worden aangemerkt (zie punt 5 van deze richtsnoeren) (19).

22)

Het Hof heeft geoordeeld dat een collectieve overeenkomst van zelfstandige dienstverleners kan worden geacht het resultaat te zijn van een sociale dialoog ingeval de situatie van bedoelde dienstverleners vergelijkbaar is met die van werknemers (20). Het Hof heeft bevestigd dat “in de huidige economie de status van ondernemer van bepaalde zelfstandigen niet altijd gemakkelijk kan worden bepaald” (21). Het Hof heeft ook geoordeeld dat “een dienstverlener zijn hoedanigheid van zelfstandige marktdeelnemer, en dus van ondernemer, kan verliezen, wanneer hij niet zelfstandig zijn marktgedrag bepaalt maar volledig afhankelijk is van zijn opdrachtgever, doordat hij geen van de uit de werkzaamheid van deze laatste voortvloeiende financiële en commerciële risico’s draagt en werkzaam is als in de onderneming van bedoelde opdrachtgever opgenomen medewerker” (22).

23)

Op basis van deze criteria en rekening houdend met de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt van de EU en op nationaal niveau (wat betreft wetgeving en rechtspraak), stelt de Commissie voor de toepassing van deze richtsnoeren dat de volgende categorieën zelfstandigen zonder personeel zich in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van werknemers en dat de collectieve overeenkomsten die zij sluiten bijgevolg buiten het toepassingsgebied van artikel 101, VWEU vallen (23):

a)   Economisch afhankelijke zelfstandigen zonder personeel

24)

Zelfstandigen zonder personeel die hun diensten exclusief of voornamelijk verrichten voor één tegenpartij bevinden zich waarschijnlijk in een situatie van economische afhankelijkheid ten opzichte van die tegenpartij. In het algemeen bepalen dergelijke zelfstandigen zonder personeel hun marktgedrag niet onafhankelijk en zijn ze grotendeels afhankelijk van hun tegenpartij, in wiens onderneming ze zijn opgenomen. Daarenboven krijgen ze waarschijnlijk instructies over de manier waarop ze hun werk moeten uitvoeren. Het probleem van economisch afhankelijke zelfstandigen is in een aantal nationale wetten erkend. Zij geven dergelijke zelfstandigen zonder personeel het recht collectief te onderhandelen, op voorwaarde dat ze voldoen aan de criteria die in de desbetreffende nationale maatregelen zijn vastgesteld (24).

25)

De Commissie is van mening dat een zelfstandige zonder personeel zich in een situatie van economische afhankelijkheid bevindt als hij/zij ten minste 50 % van zijn/haar totaal jaarlijks beroepsinkomen via één tegenpartij verwerft. Daarom vallen collectieve overeenkomsten in verband met de verbetering van de arbeidsomstandigheden die zijn gesloten tussen zelfstandigen zonder personeel die zich in een situatie van economische afhankelijkheid bevinden en hun tegenpartij van wie zij economisch afhankelijk zijn niet onder artikel 101, VWEU, zelfs als de zelfstandigen in kwestie niet door de nationale autoriteiten/rechtbanken als werknemers zijn aangemerkt.

Voorbeeld 3

Situatie: Bedrijf X is een architectenbureau dat een groot aantal (zelfstandige) architecten inhuurt voor zijn projecten. De architecten verwerven 90 % van hun inkomen via bedrijf X. Ze onderhandelen collectief en sluiten een overeenkomst met bedrijf X waarin een maximum van 45 werkuren per week wordt vastgelegd, 26 kalenderdagen jaarlijkse vakantie en specifieke tarieven op basis van de ervaring van de architect.

Analyse: Zelfstandige architecten worden, net als andere onafhankelijke contractanten, voor de toepassing van artikel 101, VWEU algemeen beschouwd als ondernemingen. Dat artikel is daarom van toepassing op overeenkomsten tussen de architecten en andere ondernemingen. De overeenkomst die is gesloten tussen de zelfstandige architecten en bedrijf X valt echter buiten het toepassingsgebied van artikel 101, VWEU aangezien dat een collectieve overeenkomst is in verband met de arbeidsomstandigheden tussen bedrijf X en personen van wie wordt aangenomen dat zij zich in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van werknemers (wat hun economische afhankelijkheid betreft). In dit voorbeeld zijn de architecten economisch afhankelijk van hun tegenpartij (bedrijf X) aangezien ze 90 % procent van hun inkomen via dat bedrijf verwerven. Ze kunnen daarom worden beschouwd als volledig opgenomen in bedrijf X.

b)   Zelfstandigen zonder personeel “zij aan zij” met werknemers

(26)

Zelfstandigen zonder personeel die “zij aan zij” met werknemers voor de tegenpartij dezelfde of vergelijkbare taken uitvoeren, bevinden zich in een situatie die vergelijkbaar is met die van werknemers. Zij verrichten immers diensten onder leiding van hun tegenpartij en dragen niet de commerciële risico’s voor de activiteit van de tegenpartij of zijn niet onafhankelijk wat betreft de uitvoering van de economische activiteit in kwestie. Het is aan de bevoegde nationale autoriteiten/rechtbanken om uit te maken of de contractuele verhouding van de zelfstandigen die met de werknemers samenwerken moet worden aangemerkt als een arbeidsverhouding. In gevallen waarbij de zelfstandigen zonder personeel niet zijn aangemerkt als werknemers, kunnen ze echter wel nog profiteren van collectieve onderhandelingen. Deze realiteit is in de praktijk in verschillende lidstaten erkend. Collectieve overeenkomsten zijn er van toepassing op werknemers en zelfstandigen die actief zijn in dezelfde sector (25).

(27)

Daarom vallen collectieve overeenkomsten in verband met de arbeidsomstandigheden tussen een tegenpartij en zelfstandigen zonder personeel die samen met werknemers dezelfde of vergelijkbare taken uitvoeren voor dezelfde tegenpartij, buiten het toepassingsgebied van artikel 101, VWEU, zelfs als de zelfstandigen in kwestie niet door de nationale autoriteiten/rechtbanken als werknemers zijn aangemerkt. Hetzelfde geldt voor collectieve overeenkomsten die conform de praktijken inzake sociale dialoog zowel van toepassing zijn op werknemers als op zelfstandigen zonder personeel.

Voorbeeld 4

Situatie: Bedrijf X organiseert concerten en andere evenementen met klassieke muziek en orkest. Voor bedrijf X werken meerdere muzikanten, hetzij als werknemer, hetzij als zelfstandige, op basis van jaarcontracten. Deze muzikanten krijgen, ongeacht hun arbeidssituatie, instructies van de cultureel directeur van bedrijf X in verband met de werken die ze moeten uitvoeren, het tijdstip en de plaats van de repetities en de evenementen waaraan zij meewerken. Bedrijf X heeft een collectieve overeenkomst gesloten met alle muzikanten. Daarin is een plafond van 45 werkuren per week vastgelegd en 1 dag speciaal verlof voor de muzikanten nadat ze 3 concerten in dezelfde week hebben gespeeld.

Analyse: De zelfstandigen zonder personeel bevinden zich in een situatie die vergelijkbaar is met die van de werknemers van bedrijf X wat hun afhankelijkheid en vergelijkbare taken betreft. Zij voeren dezelfde taken uit als de muzikanten-werknemers (muziekwerken uitvoeren op evenementen), ze moeten zich houden aan dezelfde instructies van bedrijf X met betrekking tot de inhoud, de plaats en het tijdstip van de prestaties en zij worden ingehuurd voor een vergelijkbare periode als de muzikanten-werknemers. In deze omstandigheden valt de collectieve overeenkomst die de arbeidsomstandigheden van de muzikanten regelt buiten het toepassingsgebied van artikel 101, VWEU.

c)   Zelfstandigen zonder personeel die werken via digitale arbeidsplatformen

28)

De opkomst van de onlineplatformeconomie en het aanbieden van werk via digitale arbeidsplatformen heeft een nieuwe realiteit gecreëerd voor bepaalde zelfstandigen zonder personeel. Zij komen ten overstaan van de digitale platforms waarmee of waarvoor ze werken terecht in een situatie die vergelijkbaar is met die van werknemers. Zelfstandigen zonder personeel kunnen afhankelijk zijn van digitale platformen, voornamelijk wat betreft het bereiken van klanten, en kunnen te maken krijgen met werkaanbiedingen die “te nemen of te laten” zijn en weinig of geen ruimte laten om te onderhandelen over hun arbeidsomstandigheden, waaronder de beloning. Digitale arbeidsplatformen kunnen gewoonlijk eenzijdig voorwaarden opleggen, zonder vooraf de zelfstandigen zonder personeel te informeren of te raadplegen.

29)

In de recente rechtspraak en ontwikkelingen in de nationale wetgeving zijn verdere indicaties terug te vinden van de vergelijkbaarheid van dergelijke zelfstandigen met werknemers. De nationale rechtbanken baseren zich vaker op de afhankelijkheid van dienstverleners van bepaalde soorten platformen, of zelfs op het bestaan van een arbeidsverhouding om de dienstverleners in een andere categorie onder te brengen (26). In dezelfde geest hebben sommige lidstaten wetgeving (27) aangenomen die een vermoeden van arbeidsverhouding of het recht op collectieve onderhandelingen vaststelt voor wie diensten verleent aan of via digitale platformen.

30)

Voor de toepassing van deze richtsnoeren, wordt onder de term “digitaal arbeidsplatform” verstaan: elke natuurlijke of rechtspersoon die een commerciële dienst aanbiedt die aan alle volgende vereisten voldoet: i) de dienst wordt, ten minste gedeeltelijk, vanop afstand via elektronische middelen, zoals een website of een mobiele applicatie, verricht; ii) hij wordt verricht op verzoek van een ontvanger van de dienst; en iii) dit omvat, als noodzakelijk en essentieel onderdeel, de organisatie van het werk dat door individuele personen wordt verricht, ongeacht of het werk online of op een bepaalde locatie wordt verricht. Platformen die het werk van de individuele personen niet organiseren maar alleen een middel aanbieden waardoor de zelfstandigen zonder personeel eindgebruikers kunnen bereiken, zijn geen digitale arbeidsplatformen. Een platform dat alleen de gegevens van beschikbare dienstverleners (bv. loodgieters) in een specifiek gebied verzamelt en publiceert en daarmee de klanten de mogelijkheid biedt op aanvraag van hun diensten gebruik te maken, wordt niet beschouwd als een digitaal arbeidsplatform omdat het het werk van de dienstverleners niet organiseert.

31)

In het licht van deze overwegingen vallen collectieve overeenkomsten tussen zelfstandigen zonder personeel en digitale arbeidsplatformen, die door hun aard en doel een verbetering van de arbeidsomstandigheden beogen, buiten het toepassingsgebied van artikel 101, VWEU, zelfs als de zelfstandigen in kwestie niet door de nationale autoriteiten/rechtbanken als werknemers zijn aangemerkt.

Voorbeeld 5

Situatie: Een groep chauffeurs die voor taxidienstplatformen werken, begint onderhandelingen met de regionale vereniging van taxidienstplatformen om te komen tot een collectieve overeenkomst ter verbetering van de arbeidsomstandigheden van de chauffeurs. Voor ze de onderhandelingen met de chauffeurs beginnen, coördineren de taxidienstplatformen (leden van de vereniging) hun onderhandelingsstrategie. Uiteindelijk mislukken de onderhandelingen en wordt geen collectieve overeenkomst bereikt. Daarna neemt de vereniging van taxidienstplatformen een besluit aan waarin een minimumprijs van 5 EUR per rit voor de klanten wordt vastgesteld. De platformen hebben ook de mogelijkheid besproken om een minimumprijs per rit vast te leggen voor hun coördinatie voor ze de onderhandelingen met de chauffeurs begonnen.

Analyse: Via hun vereniging proberen de taxidienstplatformen met de chauffeurs over een collectieve overeenkomst ter verbetering van de arbeidsomstandigheden van de chauffeurs te onderhandelen. Ondanks het feit dat uiteindelijk geen overeenkomst is gesloten, zouden de onderhandelingen tussen de zelfstandigen zonder personeel en de vereniging van platformen buiten het toepassingsgebied van artikel 101, VWEU vallen. Hetzelfde geldt voor de coördinatie tussen de platformen voorafgaand aan de onderhandelingen met de chauffeurs, op voorwaarde dat dergelijke coördinatie nodig is en proportioneel voor de onderhandeling van een onder deze richtsnoeren vallende collectieve overeenkomst.

De besprekingen tussen de platformen in verband met de minimumprijs per rit die aan de klant moet worden aangerekend, houdt echter geen verband met de arbeidsomstandigheden. Dergelijke prijscoördinatie tussen concurrenten vormt waarschijnlijk bij strekking een inbreuk op artikel 101, VWEU. De beslissing van de vereniging van taxidienstplatformen zou in ieder geval buiten het toepassingsgebied van deze richtsnoeren vallen omdat ze niet het resultaat is van collectieve onderhandelingen tussen zelfstandigen zonder personeel en hun tegenpartijen. Ze is het resultaat van een overeenkomst tussen de leden van een vereniging, namelijk de platformen (tegenpartijen).

Als de zelfstandige chauffeurs zonder personeel en de vereniging van de platformen echter collectief een akkoord hadden bereikt over een minimumbedrag van 5 EUR per rit voor de chauffeurs (ongeacht hoe die kosten aan de klant worden doorgerekend), dan zou dergelijke overeenkomst worden beschouwd als verband houdend met de arbeidsomstandigheden en dus vallend buiten het toepassingsgebied van artikel 101, VWEU.

4.   Handhavingsprioriteiten van de commissie

32)

In sommige gevallen kunnen zelfstandigen zonder personeel die zich niet in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van werknemers toch in een zwakke onderhandelingspositie ten opzichte van hun tegenpartijen staan en daardoor niet in staat zijn hun arbeidsvoorwaarden aanzienlijk te beïnvloeden. Daardoor, ook al kunnen hun collectieve overeenkomsten niet worden geacht buiten het toepassingsgebied van artikel 101, VWEU te vallen, kunnen deze zelfstandigen zonder personeel geconfronteerd worden met problemen die vergelijkbaar zijn met die van zelfstandigen zonder personeel in de hierboven beschreven categorieën. Voor zover de collectieve overeenkomsten gericht zijn op het corrigeren van een duidelijk onevenwicht tussen de onderhandelingsmacht van zelfstandigen zonder personeel en hun tegenpartijen en wegens hun aard en doel gericht zijn op de verbetering van de arbeidsomstandigheden, zal de Commissie niet ingrijpen.

33)

De volgende categorieën collectieve overeenkomsten worden geacht aan bovenstaande criteria te voldoen:

a)   Collectieve overeenkomsten die door zelfstandigen zonder personeel zijn gesloten met tegenpartijen van een bepaalde economische kracht

34)

Zelfstandigen zonder personeel die te maken hebben met tegenpartijen met een zeker niveau van economische macht, en dus koopkracht, hebben mogelijk onvoldoende onderhandelingsmacht om hun arbeidsomstandigheden te beïnvloeden. In dat geval kunnen collectieve overeenkomsten een legitiem middel zijn om het onevenwicht in onderhandelingsmacht tussen beide zijden te corrigeren.

35)

Bijgevolg zal de Commissie niet ingrijpen tegen collectieve overeenkomsten tussen zelfstandigen zonder personeel en hun tegenpartijen wanneer er sprake is van een duidelijk onevenwicht in onderhandelingsmacht (28). Een dergelijk onevenwicht in onderhandelingsmacht wordt geacht te bestaan ten minste:

als zelfstandigen zonder personeel onderhandelen of collectieve overeenkomsten sluiten met één of meerdere tegenpartijen die de hele sector of bedrijfstak vertegenwoordigen, en

als zelfstandigen zonder personeel onderhandelen of collectieve overeenkomsten sluiten met een tegenpartij wiens totale jaarlijkse omzet meer dan 2 miljoen EUR bedraagt of bij wie het aantal werkzame personen groter is dan of gelijk aan 10, of met meerdere tegenpartijen die samen een van deze drempels overschrijden (29).

Voorbeeld 6

Situatie: De bedrijven X, Y en Z zijn actief in het onderhoud en de reparatie van voertuigen. De totale omzet van Bedrijf X bedraagt 700 000 EUR, die van bedrijf Y 1 miljoen EUR en die van bedrijf Z 500 000 EUR. Zelfstandigen zonder personeel die als onafhankelijke dienstverleners voor deze bedrijven werken zijn ontevreden met hun lage beloning en slechte veiligheidsomstandigheden en besluiten gezamenlijk te onderhandelen met de bedrijven X, Y en Z om hun arbeidsomstandigheden te verbeteren. De drie bedrijven weigeren te onderhandelen en beweren dat elke collectieve overeenkomst met de zelfstandige technici zonder personeel een inbreuk zou vormen op artikel 101, VWEU.

Analyse: Zowel de zelfstandige technici zonder personeel als de drie bedrijven zijn ondernemingen in de zin van artikel 101, VWEU. Het vermoeden van een onevenwicht in onderhandelingsmacht zou niet van toepassing zijn als de bedrijven X, Y en Z apart zouden onderhandelen, aangezien geen enkel bedrijf de in punt 35 van deze richtsnoeren beschreven drempel van 2 miljoen EUR haalt. In dit geval is het vermoeden echter van toepassing omdat de drie bedrijven collectief onderhandelen en rekening wordt gehouden met hun totale omzet. De Commissie zou daarom in dit geval niet ingrijpen tegen collectieve overeenkomsten in verband met de arbeidsomstandigheden van de zelfstandigen zonder personeel.

b)   Collectieve overeenkomsten die zijn gesloten door zelfstandigen uit hoofde van nationale of EU-wetgeving

36)

In sommige gevallen heeft de nationale wetgever uit sociale overwegingen actie ondernomen om het onevenwicht in onderhandelingsmacht van bepaalde categorieën zelfstandigen zonder personeel aan te pakken, i) door dergelijke personen uitdrukkelijk het recht op collectieve onderhandelingen toe te kennen of ii) door collectieve overeenkomsten van zelfstandigen in bepaalde beroepen uit te sluiten van het toepassingsgebied van het nationale mededingingsrecht. Indien dergelijke nationale maatregelen zijn genomen met het oog op sociale doelstellingen, zal de Commissie niet ingrijpen tegen collectieve overeenkomsten waarbij categorieën zelfstandigen zonder personeel zijn betrokken op wie dergelijke nationale wetgeving van toepassing is.

Voorbeeld 7

Situatie: De nationale wetgeving van lidstaat A sluit overeenkomsten die zijn gesloten door bepaalde zelfstandigen in de culturele sector uit van het toepassingsgebied van het nationale mededingingsrecht.

Analyse: Lidstaat A heeft een sectorale uitsluiting van het nationale mededingingsrecht vastgesteld uit sociale overwegingen. Zelfs als het toepassingsgebied van de maatregel verder gaat dan de situatie van zelfstandigen zonder personeel zoals besproken in Deel III van deze richtsnoeren, zal de Commissie niet ingrijpen tegen collectieve overeenkomsten waarin zelfstandigen zonder personeel uit hoofde van de nationale maatregel zijn betrokken.

Voorbeeld 8

Situatie: In het arbeidsrecht van lidstaat B is een recht vastgesteld voor zelfstandige journalisten zonder personeel om collectief te onderhandelen met de bedrijven waaraan zij hun diensten verlenen.

Analyse: Lidstaat B heeft het recht op collectieve onderhandelingen specifiek toegekend aan een bepaalde categorie zelfstandigen, namelijk journalisten. Dit betekent dat collectieve overeenkomsten tussen journalisten en de bedrijven waaraan zij hun diensten verlenen in het nationale mededingingsrecht niet als mededingingsverstorend worden beschouwd. Daarom zou de Commissie in dit geval niet ingrijpen tegen collectieve overeenkomsten die zijn gesloten door zelfstandige journalisten zonder personeel.

37)

In dezelfde geest heeft de auteursrechtenrichtlijn (30) het beginsel dat auteurs en uitvoerende kunstenaars (31) wanneer zij uitsluitende rechten voor de exploitatie van hun werken of andere materialen in licentie geven of overdragen, gerechtigd zijn een passende en evenredige vergoeding te ontvangen (32). Auteurs en uitvoerende kunstenaars bevinden zich gewoonlijk in een zwakkere contractuele positie dan hun tegenpartij (33) en de richtlijn voorziet in de mogelijkheid om hun contractuele positie te versterken om in hun exploitatiecontracten een eerlijke vergoeding te waarborgen (34). De auteursrechtenrichtlijn biedt de lidstaten flexibiliteit bij de omzetting van dit beginsel, waarbij ze verschillende mechanismen kunnen gebruiken (waaronder collectieve onderhandelingen), zolang ze het EU-recht naleven (35).

38)

In overeenstemming met deze bepalingen en zonder afbreuk te doen aan enige andere bepaling van de auteursrechtenrichtlijn zal de Commissie niet ingrijpen tegen collectieve overeenkomsten die door zelfstandige auteurs of uitvoerende kunstenaars met hun tegenpartijen zijn gesloten uit hoofde van deze richtlijn.

39)

Punt 38 van deze richtsnoeren is niet van toepassing op collectieve onderhandelingen in het kader van collectieve beheerorganisaties of onafhankelijke beheerentiteiten (36). Deze richtsnoeren mogen niet worden geïnterpreteerd als zouden ze de praktijken van deze organisaties of entiteiten uitsluiten van de toepassing van het mededingingsrecht van de EU (37).

Voorbeeld 9

Situatie: Bedrijf Y is een uitgeverij van kranten en tijdschriften. Verschillende journalisten die als freelancer werken, dragen met hun artikels bij aan de publicaties van bedrijf Y. Bedrijf Y vergoedt de journalisten op basis van de artikels die in elke krant en elk tijdschrift verschijnen. De journalisten zijn niet tevreden met het niveau van de vergoeding die ze ontvangen van bedrijf Y. Ze onderhandelen en bereiken collectief een overeenkomst met bedrijf Y over een verhoging met 20 % van de door bedrijf Y betaalde royalties (beloning).

Analyse: In overeenstemming met deze richtlijnen zal de Commissie niet ingrijpen tegen de collectieve overeenkomst die door zelfstandige (freelance) journalisten zonder personeel en bedrijf Y is gesloten aangezien de overeenkomst is gesloten uit hoofde van de auteursrechtenrichtlijn.


(1)  Voor de toepassing van deze richtsnoeren wordt onder “zelfstandigen zonder personeel” verstaan: personen die geen arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking hebben en die hoofdzakelijk door middel van hun eigen arbeid diensten verrichten.

(2)  Voor de toepassing van deze richtsnoeren wordt onder “tegenpartijen” verstaan: ondernemingen met wie de zelfstandigen zonder personeel overeenkomsten sluiten (d.w.z. hun professionele cliënten), met inbegrip van verenigingen van dergelijke ondernemingen.

(3)  Titel VII, Hoofdstuk 1, Eerste afdeling van het VWEU en Protocol nr. 27 van het VEU en het VWEU.

(4)  Europese pijler van sociale rechten, beginsel 8; https://ec.europa.eu/info/strategy/priorities-2019-2024/economy-works-people/jobs-growth-and-investment/european-pillar-social-rights/european-pillar-social-rights-20-principles_nl

(5)  Arrest van 4 december 2014, FNV Kunsten Informatie en Media/Staat der Nederlanden, C-413/13, ECLI:EU:C:2014:2411, punt 22; Arrest van 21 september 1999, Albany International BV/Stichting Bedrijfspensioenfonds Textielindustrie, C-67/96, ECLI:EU:C:1999:430, punt 59; Arrest van 11 december 2007, International Transport Workers’ Federation en Finnish Seamen’s Union/Viking Line ABP en OÜ Viking Line Eesti, C-438/05, ECLI: EU:C:2007:772, punt 49; Arrest van 9 juli 2009, 3F/Commissie van de Europese Gemeenschappen, C-319/07, ECLI:EU:C:2009:435, punt 50.

(6)  Arrest van 4 december 2014, FNV Kunsten Informatie en Media/Staat der Nederlanden, C-413/13, ECLI:EU:C:2014:2411, punt 23; Arrest van 21 september 1999, Albany International BV/Stichting Bedrijfspensioenfonds Textielindustrie, C-67/96, ECLI:EU:C:1999:430, punt 60; Arrest van 21 september 1999, Brentjens’ Handelsonderneming BV/Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Handel in Bouwmaterialen, C-115/97, ECLI:EU:C:1999:434, punt 57; Arrest van 21 september 1999, Maatschappij Drijvende Bokken BV/Stichting Pensioenfonds voor de Vervoer- en Havenbedrijven, C-219/97, ECLI:EU:C:1999:437, punt 47; Arrest van 12 september 2000, Pavel Pavlov e.a/Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten, C-180/98, ECLI:EU:C:2000:428, punt 67; Arrest van 21 september 2000, Hendrik van der Woude/Stichting Beatrixoord, C-222/98, ECLI:EU:C:2000:475, punt 22; Arrest van 3 maart 2011, AG2R Prévoyance/Beaudout Père et Fils SARL, C-437/09, ECLI:EU:C:2011:112, punt 29.

(7)  In tegenstelling tot echte zelfstandigen, die hun activiteit, de plaats, de tijd en de manier waarop ze werken vrij kunnen kiezen en hun werk verrichten op eigen risico.

(8)  Arrest van 4 december 2014, FNV Kunsten Informatie en Media/Staat der Nederlanden, C-413/13, ECLI:EU:C:2014:2411, punten 30 en 31.

(9)  Arrest van 4 december 2014, FNV Kunsten Informatie en Media/Staat der Nederlanden, C-413/13, ECLI:EU:C:2014:2411, punten 36 en 37.

(10)  Europees Parlement, Verslag van 13 oktober 2021 over de situatie van kunstenaars en het cultureel herstel in de EU (2020/2261(INI)), Commissie cultuur en onderwijs, https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/A-9-2021-0283_NL.html

(11)  Arrest van 23 april 1991, Klaus Höfner en Fritz Elser/Macroton GmbH, C-41/90, ECLI:EU:C:1991:161, punt 21; Arrest van 16 november 1995, Fédération Française des Sociétés d’Assurance, Société Paternelle-Vie, Union des Assurances de Paris-Vie en Caisse d’Assurance et de Prévoyance Mutuelle des Agriculteurs/Ministère de l’Agriculture et de la Pêche, C-244/94, ECLI:EU:C:1995:392, punt 14; Arrest van 11 december 1997, Job Centre coop.arl, C-55/96, ECLI:EU:C:1997:603, punt 21.

(12)  Arrest van 4 december 2014, FNV Kunsten Informatie en Media/Staat der Nederlanden, C-413/13, ECLI:EU:C:2014:2411, punt 27; Arrest van 28 februari 2013, Ordem dos Técnicos Oficiais de Contas/Autoridade da Concorrência, C-1/12, ECLI:EU:C:2013:127, punten 36 en 37; Arrest van 14 december 2006, Confederación Española de Empresarios de Estaciones de Servicio v Compañía Española de Petróleos SA, C-217/05, ECLI:EU:C:2006:784, punt 45.

(13)  Arrest van 4 december 2014, FNV Kunsten Informatie en Media/Staat der Nederlanden, C-413/13, ECLI:EU:C:2014:2411, punt 33; Arrest van 14 december 2006, Confederación Española de Empresarios de Estaciones de Servicio v Compañía Española de Petróleos SA, C-217/05, ECLI:EU:C:2006:784, punten 43 en 44.

(14)  Volgens vaste rechtspraak van het Hof is het hoofdkenmerk van de arbeidsverhouding dat “een persoon gedurende bepaalde tijd voor een ander onder diens gezag prestaties verricht tegen beloning”. Er zij op gewezen dat de aanmerking van een persoon als “werknemer” of als “zelfstandige” hoofdzakelijk geval per geval in het nationaal recht moet worden bepaald, rekening houdend met de rechtspraak van het Hof. Arrest van 4 december 2014, FNV Kunsten Informatie en Media/Staat der Nederlanden, C-413/13, ECLI:EU:C:2014:2411, punt 34; Arrest van 21 februari 2013, L. N./Styrelsen for Videregående Uddannelser og Uddannelsesstøtte, C-46/12, ECLI:EU:C:2013:97, punt 40; Arrest van 10 september 2014, Iraklis Haralambidis/Calogero Casilli, C-270/13, ECLI:EU:C:2014:2185, punt 28.

(15)  Artikelen 206-210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671). Artikelen 40 en 41 van Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1).

(16)  Mededeling van de Commissie — Richtsnoeren betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag (PB C 101 van 27.4.2004, blz. 97, punt 34).

(17)  Artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64).

(18)  Dezelfde conclusie zou gelden als de collectieve overeenkomst een clausule bevat die andere zaken regelt die verder gaan dan arbeidsvoorwaarden, zoals de uren waarbinnen de drie platformen hun diensten zouden verstrekken.

(19)  Arrest van 4 december 2014, FNV Kunsten Informatie en Media/Staat der Nederlanden, C-413/13, ECLI:EU:C:2014:2411; Arrest van 21 september 1999, Albany International BV/Stichting Bedrijfspensioenfonds Textielindustrie, C-67/96, ECLI:EU:C:1999:430.

(20)  Arrest van 4 december 2014, FNV Kunsten Informatie en Media/Staat der Nederlanden, C-413/13, ECLI:EU:C:2014:2411, punt 31.

(21)  Arrest van 4 december 2014, FNV Kunsten Informatie en Media/Staat der Nederlanden, C-413/13, ECLI:EU:C:2014:2411, punt 32.

(22)  Arrest van 4 december 2014, FNV Kunsten Informatie en Media/Staat der Nederlanden, C-413/13, ECLI:EU:C:2014:2411, punt 33; Arrest van 14 december 2006, Confederación Española de Empresarios de Estaciones de Servicio v Compañía Española de Petróleos SA, C-217/05, ECLI:EU:C:2006:784, punten 43 en 44.

(23)  Sommige zelfstandigen zonder personeel kunnen onder meerdere categorieën van deze richtsnoeren vallen.

(24)  Bijvoorbeeld in Duitsland: Deel 12 a van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomsten in de op 25 augustus 1969 gepubliceerde versie (Bundesgesetzblatt I, blz. 1323), laatst gewijzigd door artikel 8 van de Wet van 20 mei 2020 (Bundesgesetzblatt I, blz. 1055); of in Spanje: artikel 11 van Wet 20/2007 van 11 juli, betreffende de status van zelfstandig werk, Boletin Oficial del Estado nr. 166 van 12 juli 2007, blz. 29964. Beide wetten zijn gebaseerd op een criterium van economische afhankelijkheid. Sommige zelfstandigen zonder personeel kunnen onder meerdere categorieën van deze richtsnoeren vallen.

(25)  Zie bijvoorbeeld artikel 14 van de collectieve arbeidsovereenkomst die in de toneel- en danssector in Nederland werd gesloten tussen de Kunstenbond en de Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2021, beschikbaar op https://www.napk.nl/wp-content/uploads/2019/12/Cao-TD-2020-2021.pdf; of artikel 2 van de collectieve overeenkomst voor beroepsjournalisten, die door de Gospodarska zbornica Slovenije (Kamer van Koophandel en Nijverheid van Slovenië), de Svet RTV Slovenija (Raad van RTV Slovenië) en de Združenje radijskih postaj Slovenije ter (Sloveense vereniging van radiozenders) en het Sindikat novinarjev Slovenije (de vakbond van Sloveense journalisten) is gesloten, beschikbaar op http://www.pisrs.si/Pis.web/pregledPredpisa?id=KOLP49

(26)  Voor een gedetailleerd overzicht van de rechtspraak in negen EU-lidstaten, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk, zie Hießl, C., “Case Law on the Classification of Platform Workers: Cross-European Comparative Analysis and Tentative Conclusions”, Comparative Labour Law & Policy Journal, 2.5.2021, https://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=3839603

(27)  Zie bijvoorbeeld Spanje, met Koninklijk Wetsbesluit 9/2021 van 11 mei, tot wijziging van de herschikte tekst van het werknemersstatuut, goedgekeurd bij Koninklijk Wetsbesluit 2/2015 van 23 oktober, om de arbeidsrechten te waarborgen van personen die actief zijn in de distributie op het gebied van digitale platformen, Boletin Oficial del Estado nr. 113 van 12 mei 2021, blz. 56733; of Griekenland: Helleense Republiek, Wet 4808/2021 Arbeidsbescherming — Oprichting van een onafhankelijke autoriteit voor “arbeidsinspectie” — Ratificatie van Verdrag nr. 190 van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake het uitbannen van geweld en pesterijen op de werkvloer — Ratificatie van Verdrag nr. 187 van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake het kader ter bevordering van veiligheid en gezondheid op het werk - Uitvoering van Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en andere bepalingen van het Ministerie van Arbeid en Sociale Zaken en andere dringende afspraken, Griekse staatscourant A’ 101/19-06-2021.

(28)  Deze richtsnoeren mogen niet worden geïnterpreteerd als zouden ze een (positieve) handhavingsprioriteit van de Commissie vaststellen wat betreft collectieve onderhandelingen en overeenkomsten tussen zelfstandigen zonder personeel en ondernemingen die zich onder deze drempels bevinden.

(29)  Berekend overeenkomstig titel 1 van de bijlage bij de aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 1422) (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(30)  Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG, PE/51/2019/REV/1 (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 92).

(31)  Artikel 18 van de auteursrechtenrichtlijn is van toepassing op alle auteurs en uitvoerende kunstenaars met uitzondering van auteurs van een computerprogramma in de zin van artikel 2 van Richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de bescherming van computerprogramma’s (PB L 111 van 5.5.2009, blz. 16). Artikel 23, lid 2, van Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG, PE/51/2019/REV/1 (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 92).

(32)  Artikel 18, lid 1, en overweging 72, van Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG, PE/51/2019/REV/1 (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 92). Zie ook overweging 73 van dezelfde richtlijn, volgens dewelke de vergoeding van auteurs en uitvoerende kunstenaars “passend dient te zijn en in verhouding [dient]te staan tot de werkelijke of potentiële economische waarde van de in licentie gegeven of overgedragen rechten, rekening houdend met de bijdrage van de auteur of uitvoerende kunstenaar aan het geheel van het werk of het andere materiaal en met alle andere omstandigheden van het geval, zoals marktpraktijken of de werkelijke exploitatie van het werk”.

(33)  Overweging 72 van Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG, PE/51/2019/REV/1 (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 92).

(34)  Collectieve onderhandelingen mogen eveneens worden gebruikt in de gevallen die zijn vermeld in artikel 19, lid 5, artikel 20, lid 1, en artikel 22, lid 5, van Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG, PE/51/2019/REV/1 (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 92).

(35)  Artikel 18, lid 2, en overweging 73, van Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG, PE/51/2019/REV/1 (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 92).

(36)  Onder “collectieve beheerorganisatie” wordt verstaan: iedere organisatie die bij wet of door middel van overdracht, licentieverlening of een andere contractuele regeling gemachtigd is om, als haar enig doel of hoofddoel, auteursrecht of naburige rechten in verband met auteursrecht te beheren namens meer dan één rechthebbende en in het gezamenlijk belang van die rechthebbenden, en die aan één of beide van de onderstaande criteria voldoet: i) ze is eigendom van of staat onder zeggenschap van haar leden; ii) ze treedt op zonder winstoogmerk. Onder “onafhankelijke beheerentiteit” wordt verstaan: iedere organisatie die bij wet of door middel van overdracht, licentieverlening of een andere contractuele regeling gemachtigd is om, als haar enig doel of hoofddoel, auteursrecht of naburige rechten in verband met auteursrecht te beheren namens meer dan één rechthebbende en in het gezamenlijk belang van die rechthebbenden, en die: i) direct noch indirect, geheel noch gedeeltelijk eigendom is van noch onder zeggenschap staat van rechthebbenden; en ii) met winstoogmerk optreedt; Artikel 3, punten a) en b), van Richtlijn 2014/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor het online gebruik ervan op de interne markt (PB L 84 van 20.3.2014, blz. 72).

(37)  Overweging 56, van Richtlijn 2014/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor het online gebruik ervan op de interne markt (PB L 84 van 20.3.2014, blz. 72).