Brussel, 26.10.2022

COM(2022) 541 final

2022/0345(COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

{SEC(2022) 541 final} - {SWD(2022) 541 final} - {SWD(2022) 544 final}


INHOUDSOPGAVE

TOELICHTING    2

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL2

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID5

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING7

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING14

5.OVERIGE ELEMENTEN14

TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

   Motivering en doel van het voorstel

De richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater 1 is in 1991 vastgesteld. Deze richtlijn heeft ten doel “het milieu te beschermen tegen de nadelige gevolgen van lozingen [van afvalwater uit stedelijke bronnen en specifieke industrieën]”. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat het afvalwater van alle agglomeraties met meer dan 2 000 inwoners volgens de minimumnormen in de EU wordt opgevangen en behandeld. Volgens in de richtlijn opgenomen criteria moeten de lidstaten ook “kwetsbare gebieden” aanwijzen waarvoor strengere normen en termijnen gelden. Daarnaast brengen de lidstaten om de twee jaar verslag uit over de uitvoering van de richtlijn. Deze informatie wordt door de Commissie in tweejaarlijkse verslagen gepubliceerd.

Er werd in 2019 een diepgaande Refit-evaluatie (“de evaluatie”) 2 van de richtlijn afgerond waardoor werd bevestigd dat de uitvoering van deze richtlijn heeft geleid tot een aanzienlijke vermindering van de lozing van verontreinigende stoffen. In de hele EU wordt het afvalwater van ongeveer 22 000 steden, wat overeenkomt met een verontreiniging van ongeveer 520 miljoen inwonerequivalenten (i.e.) 3 , in gecentraliseerde systemen behandeld. De effecten op de kwaliteit van meren, rivieren en zeeën in de EU zijn zichtbaar en tastbaar.

Een van de belangrijkste redenen voor de doeltreffendheid van de richtlijn is de eenvoud van de eisen ervan, waardoor handhaving eenvoudig wordt gemaakt. Momenteel wordt 98 % van het afvalwater van de EU adequaat opgevangen en 92 % adequaat behandeld, ook al heeft een beperkt aantal lidstaten nog steeds moeite om volledig aan de eisen van de richtlijn te voldoen. Europese fondsen bieden essentiële steun om de lidstaten te helpen de vereiste investeringen te verwezenlijken. Jaarlijks wordt gemiddeld 2 miljard EUR besteed aan investeringen in watervoorziening en sanitaire voorzieningen in de EU. Volgens de evaluatie heeft deze aanpak, waarin handhaving en financiële steun worden gecombineerd, geholpen om geleidelijk een hoog nalevingsniveau van de richtlijn te waarborgen.

Afvalwaterbedrijven zijn voornamelijk (60 %) overheidsbedrijven die eigendom zijn van bevoegde overheidsinstanties. Het kunnen ook particuliere ondernemingen zijn die de exploitatie voor een bevoegde overheidsinstantie uitvoeren, of gemengde ondernemingen. Zij maken deel uit van een “markt voor intern gebruik” aangezien mensen en bedrijven die op het openbare netwerk zijn aangesloten, hun exploitanten niet kunnen kiezen. Zowel uit de evaluatie als uit het raadplegingsproces is gebleken dat de sector vooral reageert op wettelijke eisen.

In de evaluatie werden drie belangrijke overblijvende uitdagingen vastgesteld, die als basis hebben gediend voor het vaststellen van de problemen voor de effectbeoordeling:

1. Resterende verontreiniging uit stedelijke bronnen: de richtlijn is gericht op verontreiniging afkomstig van huishoudelijke bronnen die in gecentraliseerde installaties wordt opgevangen en behandeld. Er wordt minder aandacht besteed aan andere bronnen van stedelijke verontreiniging, die nu een dominante rol beginnen te spelen (kleinere steden met minder dan 2 000 i.e., gedecentraliseerde installaties, verontreiniging afkomstig van regenwater). Op dit moment zijn de grenswaarden voor de behandeling van bepaalde verontreinigende stoffen verouderd gezien de technische vooruitgang die sinds 1991 is geboekt, en daarnaast zijn er nieuwe verontreinigende stoffen ontstaan, zoals microplastics of microverontreinigingen, die al bij zeer lage concentraties schadelijk kunnen zijn voor het milieu of de volksgezondheid.

2. Afstemming van de richtlijn op de Europese Green Deal 4 : sinds de vaststelling van de richtlijn zijn er nieuwe maatschappelijke uitdagingen ontstaan. In de Europese Green Deal zijn ambitieuze beleidsdoelstellingen vastgesteld om de klimaatverandering tegen te gaan, de circulariteit van de EU-economie te vergroten en de aantasting van het milieu te beperken. Er zijn in de sector afvalwater aanvullende inspanningen nodig om: de uitstoot van broeikasgassen door de sector te verminderen (34,45 miljoen ton CO2-equivalent/jaar — ongeveer 0,86 % van de totale uitstoot in de EU), het energieverbruik te verlagen (ongeveer 0,8 % van het totale energieverbruik in de EU) en de sector meer circulair te maken door een verbetering van het beheer van slib (met name door de terugwinning van stikstof en fosfor en mogelijk waardevolle organische stoffen te verbeteren) en het veilig hergebruik van behandeld water te vergroten.

3. Ontoereikend en ongelijk governanceniveau: uit de evaluatie en uit onderzoek van het OESO is gebleken dat het niveau van de prestaties en de transparantie van de exploitanten sterk uiteenlopen. In een verslag van de Rekenkamer 5 werd ook benadrukt dat het beginsel “de vervuiler betaalt” onvoldoende wordt toegepast. De methoden voor controle en verslaglegging zouden met behulp van verdere digitalisering aanzienlijk kunnen worden verbeterd. Tot slot is uit de recente COVID-19-crisis gebleken dat afvalwater een zeer snelle en betrouwbare bron van nuttige informatie is voor de volksgezondheid indien de bevoegde autoriteiten voor gezondheid en die voor afvalwaterbeheer goed worden aangestuurd.

De herziening van de richtlijn is een van de resultaten van het actieplan om de verontreiniging tot nul terug te brengen. Het hoofddoel van de herziening is om de bovengenoemde uitdagingen op kosteneffectieve wijze aan te pakken en tegelijkertijd de richtlijn zo eenvoudig mogelijk te houden om een correcte uitvoering en handhaving van de eisen ervan te waarborgen.

   Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

De herziening van de richtlijn stedelijk afvalwater zal naar verwachting leiden tot een verdere vermindering van de lozingen van verontreinigende stoffen door stedelijke bronnen. In dat opzicht houdt de herziening direct verband met de lijst van verontreinigende stoffen in het kader van de richtlijn inzake milieukwaliteitsnormen 6 en de grondwaterrichtlijn 7 — twee uit de kaderrichtlijn water 8  (KRW) voortvloeiende richtlijnen, waarin de aanvaardbare niveaus van verontreinigende stoffen in het oppervlakte- en grondwater worden gereguleerd. De herziening van de richtlijn stedelijk afvalwater zal een positief effect hebben op de toekomstige herzieningen van de kaderrichtlijn mariene strategie 9 ( KRMS ) en op de herziening van de zwemwaterrichtlijn 10 . Deze herziening houdt ook verband met de herziening van de richtlijn inzake industriële emissies 11 en de daarmee verband houdende herziening van de E-PRTR-verordening 12 , aangezien sommige industriële emissies worden opgevangen in openbare opvangnetwerken. De aanvullende maatregelen die in de herziening van de richtlijn stedelijk afvalwater zijn genomen om microverontreiniging verder terug te dringen en met name de microverontreiniging als gevolg van het gebruik van geneesmiddelen en persoonlijk verzorgingsproducten, zullen bijdragen tot de goede uitvoering van de Strategie voor duurzame chemische stoffen en de farmaceutische strategie 13 .

In het actieplan voor een circulaire economie 14 wordt duidelijk aangegeven dat er een betere integratie van de sector stedelijk afvalwater met de circulaire economie nodig is. Dit is met name relevant voor de richtlijn zuiveringsslib 15 , die het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw reguleert en gevolgen heeft voor het voorstel voor bodemgezondheid dat is aangekondigd in de EU-bodemstrategie voor 2030.

Er is sprake van rechtstreekse verbanden met de biodiversiteitsstrategie aangezien het terugdringen van de waterverontreiniging een direct positief effect heeft op ecosystemen. Maatregelen om steden groener te maken, zoals die welke voortvloeien uit de wet inzake natuurherstel 16 , kunnen er niet alleen voor zorgen dat er een goede habitat voor bestuivers, vogels en andere soorten ontstaat, maar kunnen ook rechtstreeks bijdragen tot de beheersing van regenwater en de daarmee samenhangende verontreiniging, en tegelijkertijd de algemene levenskwaliteit verbeteren. Een beter beheer van de waterkwaliteit en de hoeveelheden water in stedelijke gebieden zal ook bijdragen tot de aanpassing aan de klimaatverandering.

   Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De nieuwe geopolitieke realiteit dwingt de EU ertoe de transitie naar schone energie drastisch te versnellen om een einde te maken aan haar afhankelijkheid van onbetrouwbare leveranciers en vluchtige fossiele brandstoffen. In overeenstemming met de doelstellingen van het REPowerEU-plan 17 en het wetgevingsvoorstel (COM(2022222) tot wijziging van de richtlijn hernieuwbare energie, waarin afvalwaterzuiveringsinstallaties reeds als “go-to”-locaties worden aangemerkt, zal de herziening van de richtlijn naar verwachting rechtstreeks bijdragen tot deze doelstellingen door een duidelijke en meetbare doelstelling vast te stellen om tegen 2040 energieneutraliteit in de afvalwaterzuiveringssector te bereiken. De ervaring van de lidstaten die wat dit betreft het verst gevorderd zijn, leert dat dit kan worden bereikt door een combinatie van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, in overeenstemming met het beginsel “energie-efficiëntie eerst”, en door de productie van hernieuwbare energiebronnen, met name biogas uit slib, wat de invoer van aardgas kan vervangen.

Deze doelstelling is volledig in overeenstemming met de doelstelling van klimaatneutraliteit in de EU zoals die in de Europese klimaatwet 18 in combinatie met de verordening inzake de verdeling van de inspanningen 19 is opgenomen, waarin lidstaten worden verplicht om hun uitstoot van broeikasgassen van niet ETS-sectoren te beperken overeenkomstig nationale doelstellingen. Deze doelstelling is ook in overeenstemming met het recente voorstel tot herschikking van de richtlijn energie-efficiëntie 20 , dat een jaarlijkse reductiedoelstelling van 1,7 % van het energieverbruik voor alle overheidsinstanties bevat, met het voorstel uit 2021 voor een herziening van de richtlijn hernieuwbare energie 21 (REDII) en met het REPowerEU-plan, dat een aangescherpte doelstelling van 45 % hernieuwbare energie tegen 2030 bevat. Het initiatief zou ook kunnen bijdragen tot de doelstelling van het REPowerEU-plan om de productie van biomethaan in de EU op te voeren tot 35 miljard kubieke meter in 2030, en tot het voorstel van de Commissie uit 2021 (COM(2021805) voor een verordening inzake de beperking van methaanemissies .

De herziening van deze richtlijn sluit ook volledig aan bij de definitieve voorstellen van de Conferentie over de toekomst van Europa, met name de voorstellen voor de aanpak van verontreiniging en meer in het bijzonder voorstel 2.7 “Bescherming van waterbronnen en bestrijding van de verontreiniging van oceanen en rivieren, onder meer door verontreiniging door microplastics te onderzoeken en te bestrijden”.

Tot slot zal dit voorstel rechtstreeks bijdragen tot beginsel 20 van de Europese pijler van sociale rechten 22 . De EU zet zich ook in voor de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de bijbehorende duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s), waaronder SDG 6 inzake toegang tot behoorlijke en eerlijke sanitaire voorzieningen en hygiëne voor iedereen.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

   Rechtsgrondslag

De huidige richtlijn stedelijk afvalwater is gebaseerd op Artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) 23 waarin is bepaald dat “De Unie […] in haar milieubeleid [streeft] naar een hoog niveau van bescherming, rekening houdend met de uiteenlopende situaties in de verschillende regio’s van de Unie. Haar beleid berust op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt”. Maatregelen op het gebied van afvalwaterbeheer moeten daarom overeenkomstig deze essentiële bepalingen en in het licht van de gedeelde bevoegdheid van de lidstaten worden genomen. Dit betekent dat de EU alleen wetgeving kan vaststellen met inachtneming van de beginselen van noodzakelijkheid, subsidiariteit en evenredigheid.

   Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Maatregelen van de EU blijven essentieel om ervoor te zorgen dat alle inwoners van de EU kunnen profiteren van een betere waterkwaliteit van rivieren, meren, grondwaterlichamen en zeeën. Aangezien 60 % van de waterlichamen in de EU grensoverschrijdend zijn, moet overal en in hetzelfde tempo hetzelfde beschermingsniveau worden gewaarborgd, om te voorkomen dat de inspanningen van sommige lidstaten in gevaar worden gebracht door het gebrek aan vooruitgang in andere lidstaten. Uit de evaluatie is gebleken dat de richtlijn in de meeste lidstaten een unieke stimulans was om in de vereiste infrastructuur te investeren.

Uit de evaluatie is ook gebleken dat maatregelen van de EU de mogelijkheid bieden om in alle lidstaten een gelijk niveau van bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens te waarborgen. In de laatste 30 jaar van de uitvoering van de richtlijn stedelijk afvalwater is de kwaliteit van zwemwaterlocaties (toerisme en recreatie), van onbehandeld water dat wordt gebruikt om drinkwater te produceren, en van waterlichamen in het algemeen behouden gebleven of in een aantal gevallen verbeterd. Uit de recente COVID-19-pandemie is gebleken dat de lidstaten wat de circulatie van virussen betreft onderling afhankelijk zijn. Het waarborgen van een doeltreffende, snelle en geharmoniseerde tracering van pathogenen in afvalwater kan de hele EU ten goede komen. Zonder een geharmoniseerd en geïntegreerd optreden van de EU zouden de mogelijkheden tot het traceren van nieuwe virustypen en het toezicht op andere relevante gezondheidsparameters in afvalwater alleen in een paar, waarschijnlijk de wat dit betreft verstgevorderde, lidstaten, worden gerealiseerd.

Er moet voor worden gezorgd dat de toegang tot sanitaire voorzieningen voor alle inwoners van de EU wordt verbeterd. Er moet ook voor iedereen gelijke toegang tot essentiële informatie (over de economische en milieuprestaties van de afvalwaterbedrijven) worden gewaarborgd. Alle lidstaten worden geconfronteerd met de gevolgen van de klimaatverandering, met name voor hun hydrologische regimes. De neerslagpatronen zijn veranderd, waardoor naast het risico op overstromingen, het risico op verontreiniging als gevolg van onbehandeld regenwater (overstorting van hemelwater en afvloeiing van water in steden) toeneemt. Ook verontreinigende stoffen van toenemende zorg, zoals microverontreinigingen of microplastics, zijn in alle lidstaten aanwezig. Dit is ook het geval bij de meeste overblijvende belastingen afkomstig van stedelijke bronnen, die van invloed zijn op de waterkwaliteit in alle lidstaten. Daarnaast zijn de oorzaken van de geconstateerde problemen van lidstaat tot lidstaat zeer vergelijkbaar.

Tot slot is uit de evaluatie gebleken dat EU-normen een cruciale stimulans zijn om een wereldwijd concurrerende watersector in de EU te ontwikkelen. Sinds de vaststelling van de richtlijn zijn wereldwijd verschillende belangrijke leiders op het gebied van afvalwaterbehandeling gevormd, die hun diensten over de hele wereld uitvoeren. Een verdere modernisering van de EU-normen, bijvoorbeeld met nieuwe eisen inzake microverontreinigingen of energieverbruik, zou innovatie en uiteindelijk schaalvoordelen bevorderen.

   Evenredigheid

De voorkeursoptie omvat een evenredig pakket maatregelen met de beste “prijs-kwaliteitverhouding” van alle mogelijke opties (zie punt 7.1 van de effectbeoordeling voor meer details). Er werd zorgvuldig aandacht besteed aan het vinden van een optimale oplossing op basis van:

·de kosten-batenanalyse (of in het geval van microverontreinigingen de kosteneffectiviteitsanalyse, bij gebrek aan een betrouwbare methode voor in geld uitgedrukte voordelen): de in geld uitgedrukte voordelen zijn voor elke afzonderlijke maatregel van de voorkeursoptie in alle lidstaten stelselmatig groter dan de kosten;

·vermindering van de administratieve lasten en afdwingbaarheid: door de maatregelen slecht op een beperkt aantal installaties of agglomeraties te richten, kunnen significante resultaten worden bereikt wat betreft belangrijke parameters zoals het terugdringen van verontreiniging en de uitstoot van broeikasgassen, en de vermindering van energieverbruik, waarbij de administratieve lasten op een evenredig niveau worden gehouden en een hoog niveau van afdwingbaarheid wordt gewaarborgd;

·de invoering van een risicogebaseerde aanpak voor de meeste voorgestelde maatregelen, wat ertoe zal bijdragen dat er investeringen plaatsvinden waar ze nodig zijn.

Flexibiliteit werd aan de nationale of lokale autoriteiten overgelaten, indien dat nodig was om tot optimale lokale oplossingen te kunnen komen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de verwezenlijking van de energieneutraliteitsdoelstelling of bij het terugdringen van de emissies afkomstig van regenwater met behulp van geïntegreerde waterbeheerplannen.

   Keuze van het instrument

De doelstelling van het initiatief kan het best worden nagestreefd door middel van een herschikking van de richtlijn, die, zoals blijkt uit de Refit-evaluatie, het meest geschikte rechtsinstrument is om het opvangen en de behandeling van stedelijk afvalwater te reguleren.

Een richtlijn legt de lidstaten de verplichting op om de doelstellingen ervan te bereiken en de maatregelen in hun interne materiële en formele rechtsstelsels op te nemen. Deze aanpak geeft de lidstaten meer vrijheid bij de uitvoering van een EU‑maatregel dan een verordening, aangezien de lidstaten kunnen kiezen welke middelen het meest geschikt zijn om de maatregelen in de richtlijn uit te voeren.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

   Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

De Refit-evaluatie van de richtlijn stedelijk afvalwater is in 2019 uitgevoerd. Naast de drie belangrijkste uitdagingen die in de evaluatie zijn vastgesteld (zie hierboven), is uit de beoordeling van de doeltreffendheid van de richtlijn gebleken dat de richtlijn erin is geslaagd om de belasting van specifieke verontreinigende stoffen uit stedelijke puntbronnen (huishoudelijk/stedelijk afvalwater en vergelijkbare industriële verontreiniging) te verminderen. De belasting van het biochemische zuurstofverbruik, stikstof en fosfor in gezuiverd afvalwater is tussen 1990 en 2014 met respectievelijk 61 %, 32 % en 44 % gedaald. Hierdoor is de kwaliteit van de waterlichamen in de EU duidelijk verbeterd.

Uit de beoordeling van de samenhang is gebleken dat de richtlijn over het algemeen intern coherent is. De richtlijn stedelijk afvalwater werkt in het algemeen in synergie met andere onderdelen van de EU-wetgeving en draagt sterk bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de kaderrichtlijn water, de zwemwaterrichtlijn en de drinkwaterrichtlijn 24 . Er is sprake van beperkte overlap wat betreft de activiteiten die onder de richtlijn stedelijk afvalwater vallen vergeleken met die welke onder de richtlijn industriële emissies vallen. In het algemeen is er ook geen sprake van samenhang met nieuwere beleidsmaatregelen van de EU; er kan echter enige ruimte zijn om de samenhang tussen de richtlijn stedelijk afvalwater en het beleid inzake klimaat en energie te verbeteren.

Uit de analyse van de relevantie en doeltreffendheid is gebleken dat er nog steeds moet worden opgetreden, niet in de laatste plaats omdat niet correct behandeld of onbehandeld stedelijk afvalwater nog steeds een van de belangrijkste redenen is dat wateren in de EU niet eens ten minste de goede status krachtens de kaderrichtlijn water bereiken. Bovendien zien de wetenschappelijke gemeenschap, de beleidsmakers en het grote publiek steeds meer aanwijzingen voor het feit dat contaminanten waarover de bezorgdheid toeneemt, waaronder microverontreinigingen zoals geneesmiddelen en microplastics in waterlichamen, een probleem vormen dat steeds belangrijker wordt.

De richtlijn stedelijk afvalwater bevat wat betreft de mogelijkheden tot een circulaire economie in beperkte mate bepalingen inzake hergebruik van afvalwater en slib of de terugwinning van waardevolle componenten daaruit. Deze bepalingen zijn nooit strikt gehandhaafd, deels vanwege het gebrek aan strenge geharmoniseerde normen op EU-niveau en de mogelijke risico’s voor de gezondheid van de mens.

Uit de beoordeling van de toegevoegde waarde van de EU, waarbij onder meer werd bekeken of de richtlijn stedelijk afvalwater in overeenstemming is met het subsidiariteitsbeginsel, bleek dat de belanghebbenden het erover eens zijn dat de richtlijn nog steeds nodig is en dat intrekking ervan negatieve gevolgen zou hebben. De richtlijn ondersteunt de bescherming van ongeveer 60 % van de grensoverschrijdende waterbekkens in de EU tegen de nadelige gevolgen van lozingen van afvalwater. Tot slot is er in de evaluatie vastgesteld dat er verschillende mogelijkheden voor vereenvoudiging en een beter gebruik van digitalisering zijn en deze zijn in de herziening van de richtlijn opgenomen.

De evaluatie werd naar aanleiding van de suggesties van de Raad voor regelgevingstoetsing (advies van 17 juli 2019) verbeterd, met name wat betreft de belangrijkste redenen voor nalevingsproblemen in sommige lidstaten, de bredere context die van invloed is op de kwaliteit van de wateren in de EU en het belang van de bestrijding van nieuwe verontreinigende stoffen. De conclusies werden bekrachtigd en er werden meer details verstrekt over de situatie in elke lidstaat.

   Raadpleging van belanghebbenden

Bij de evaluatie en vervolgens de effectbeoordeling is een grondig raadplegingsproces gevolgd, dat een reeks verschillende raadplegingsactiviteiten omvatte zoals uiteengezet in de raadplegingsstrategie. Voor het raadplegen van de belanghebbenden is gekozen voor een methode met semigestructureerde interviews, interactieve workshops en een brede online openbare raadpleging om voor uiteenlopende onderwerpen een breed spectrum aan belanghebbenden te bereiken, en met een schriftelijke raadpleging over feitelijke gegevens en aannames voor modellering. Er werd een laatste conferentie van belanghebbenden gehouden om standpunten te verzamelen over de verschillende beleidsopties die de Commissie voorstelt.

De openbare raadpleging duurde twaalf weken, van 28 april tot en met 21 juli 2021. Er werden in totaal 285 reacties ontvangen en 57 standpuntnota’s ingediend. Bij de openbare raadpleging werden de standpunten van de respondenten verzameld over problemen in verband met de vervuiling van afvalwater en over de wijze waarop deze het best kunnen worden aangepakt. Via de vragen werd deelnemers verzocht om stellingen over de voorgestelde maatregelen te scoren op een schaal van één (minste instemming/geringste doeltreffendheid) tot vijf (meeste instemming/ grootste doeltreffendheid).

De lidstaten zijn verschillende keren geraadpleegd. Aan het begin van het proces werd een specifieke vergadering met deskundigen van de lidstaten gehouden die hielp bij het vaststellen van de beste praktijken en mogelijke opties. Als aanvulling daarop werd in 2020 een specifieke raadpleging van elke lidstaat gehouden om een solide basis op te bouwen (zie hieronder). Daarnaast werden in 2021 vier online thematische workshops gehouden over: i) controle en verslaglegging; ii) afvalwater en slib; iii) kosten en baten, en iv) geïntegreerde controle van water. Op 26 oktober 2021 vond een virtuele laatste conferentie van belanghebbenden plaats om de belangrijkste opties en de eerste resultaten van de effectbeoordeling (312 deelnemers, 226 organisaties in 27 lidstaten) te presenteren.

Er was in het algemeen sprake van een brede consensus onder belanghebbenden over de noodzaak om de richtlijn te herzien en te moderniseren en over de belangrijkste opties die voor de analyse in de effectbeoordeling in overweging moeten worden genomen. De in de voorkeursoptie opgenomen maatregelen worden veelal goed door de belanghebbenden gesteund, met afhankelijk van de opties en de groepen belanghebbenden enkele nuances.

Zo was er bij de belanghebbenden sprake van een brede consensus over de noodzaak om het probleem van microverontreinigingen in afvalwater aan te pakken. Afgezien van enkele belanghebbenden uit het bedrijfsleven (een deel van de chemische en farmaceutische industrie), steunden alle belanghebbenden, met inbegrip van watergerelateerde bedrijven, de verplichting om microverontreinigingen te verwijderen. De meeste belanghebbenden benadrukten ook het belang van maatregelen die aan de bron moeten worden genomen, maar ook op de noodzaak om het beginsel “de vervuiler betaalt” beter toe te passen door de producenten financieel aansprakelijk te stellen voor de kosten in verband met de extra behandelingen die nodig zijn voor de behandeling van microverontreinigingen. De benadering via de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid vond brede steun bij de meerderheid van de belanghebbenden, behalve bij de chemische en farmaceutische industrie, die in het algemeen geen voorstander zijn van een dergelijk systeem, met name omdat zij vinden dat de financiële verantwoordelijkheid of door alle betrokken partijen in deze keten (van de industrie tot en met de consument) moet worden gedeeld of door overheidsinstanties moet worden gedragen.

Er bestond brede steun voor energieaudits, terwijl EU gebaseerde doelstellingen en streefcijfers inzake energieneutraliteit minder werden gesteund door de lidstaten of lokale autoriteiten dan door andere belanghebbenden. Uit de aanvullende feedback die de belangrijkste vertegenwoordigers van de watersector ontvingen bleek dat er bereidheid bestond om voor de streefcijfers inzake zowel energie- als klimaatneutraliteit een kortere termijn (2030) op te nemen dan de in dit verslag beoogde termijn. De verstgevorderde lidstaten steunden duidelijk een EU-breed streefcijfer dat vergelijkbaar is met hun eigen streefcijfer. Tot slot vroegen belanghebbenden om meer duidelijkheid over bepaalde aspecten, zoals de criteria voor het aanwijzen van “kwetsbare” gebieden die onderhevig zijn aan eutrofiëring.

   Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Naast de raadpleging van belanghebbenden werden de volgende belangrijke informatiebronnen gebruikt om de effectbeoordeling samen te stellen:

door het JRC ontwikkelde modellen: het JRC heeft gedurende een aantal jaren modellen ontwikkeld voor waterkwaliteit en -kwantiteit in de EU. Deze modellen werden aan de beleidsvragen in verband met de evaluatie en effectbeoordeling aangepast;

raadpleging van de ad-hocdeskundigen: onder de gezamenlijke leiding van het JRC en het directoraat-generaal Milieu (DG ENV) werd een miniconsortium van deskundigen geraadpleegd over specifieke beleidskwesties (afzonderlijke passende systemen —APS, resistentie tegen antimicrobiële stoffen, overstorting vanuit gecombineerde riolen en de afvloeiing van water in steden, nutriënten, microplastics en de uitstoot van broeikasgassen). Voor elke probleem werd een verslag opgesteld en rechtstreeks gebruikt in de effectbeoordeling of om het JRC-model te verbeteren. Alle verslagen zullen naar verwachting in de komende maanden worden gepubliceerd;

steun van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO): DG ENV heeft samengewerkt met de OESO om een batenmethode voor de effectbeoordeling te ontwikkelen. De OESO heeft ook verschillende verslagen opgesteld ter ondersteuning van de Refit-evaluatie. Daarnaast heeft de OESO een analyse verstrekt van de problemen in verband met transparantie en governance;

uitvoerige raadpleging van de lidstaten: in 2020 werd een specifieke raadpleging van elke lidstaat georganiseerd om een solide basisscenario vast te stellen en bewijsmateriaal over de beste praktijken te verzamelen. Voor elk land werd vooraf een fiche ingevuld met de hypothese die het JRC in het kader van de modellering van plan was te gebruiken. Alle lidstaten hebben tijdens deze raadpleging ad-hocbijdragen verstrekt.

Ter ondersteuning van de effectbeoordeling werden twee ondersteuningscontracten toegewezen aan externe consultants, een voor de algemene effectbeoordeling en een voor de haalbaarheid van een systeem van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor microverontreinigingen.

   Effectbeoordeling

Er is een effectbeoordeling uitgevoerd. De samenvatting en het positieve advies van de Raad voor regelgevingstoetsing van 3 juni 2022 zijn te vinden via de volgende link: Register van documenten van de Commissie (europa.eu)

Er zijn voor elk probleem dat in de evaluatie aan de orde werd gesteld, beleidsopties vastgesteld op basis van de in de lidstaten gehanteerde beste praktijken en een uitvoerige raadpleging van de belanghebbenden. Opties die niet door de belanghebbenden werden gesteund of die te complex zijn om uit te voeren, werden in een vroeg stadium verworpen. Er werden verschillende ambitieniveaus ontwikkeld, variërend van een laag ambitieniveau (maatregelen alleen van toepassing op grotere faciliteiten) tot een hoog ambitieniveau (dezelfde maatregelen, maar ook van toepassing op kleinere faciliteiten) 25 met een tussenliggend ambitieniveau op basis van een risicogebaseerde aanpak (maatregelen die alleen worden genomen wanneer er een risico bestaat voor het milieu of de volksgezondheid).

Uit de raadpleging bleek dat voor sommige problemen de opties beperkt zijn — bijvoorbeeld voor niet-gecentraliseerde faciliteiten (d.w.z. APS), transparantie of voor de controle op gezondheidsparameters. Voor andere problemen (zware neerslag of energiegebruik) is, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, voldoende flexibiliteit gelaten om de meest kosteneffectieve oplossingen op lokaal niveau te kunnen ontwerpen.

De effecten van de opties werden beoordeeld door middel van een model van het JRC dat al was ontwikkeld en gebruikt voor de Refit-evaluatie. Als vergelijkingspunten werden een basisscenario (ervan uitgaande dat er volledige naleving is van de bestaande richtlijn met aanvullende termijnen voor sommige lidstaten) en een maximaal haalbaar scenario ontwikkeld.

De keuze van de voorkeursoptie was voor elk probleem gebaseerd op verschillende criteria: kosten/baten, kosten/doeltreffendheid, mate waarin wordt bijgedragen aan de doelstellingen van de Europese Green Deal, terugdringen van waterverontreiniging, afdwingbaarheid en vermindering van de administratieve lasten. De voorkeursoptie omvat een evenredig pakket maatregelen met de beste “prijs-kwaliteitverhouding” van alle mogelijke opties.

De volgende belangrijke maatregelen zullen tot 2040 geleidelijk worden toegepast.

Het toepassingsgebied van de richtlijn zal worden uitgebreid tot agglomeraties met meer dan 1 000 i.e.

Er zullen nieuwe normen worden ontwikkeld voor gedecentraliseerde faciliteiten (APS), waarbij de lidstaten een doeltreffende inspectie voor deze installaties moeten invoeren.

Om de verontreiniging als gevolg van regenwater te verminderen, moeten de lidstaten geïntegreerde waterbeheerplannen opstellen en uitvoeren in alle grote agglomeraties en in de agglomeraties met meer dan 10 000 i.e. waar een risico voor het milieu bestaat. Er zal voorrang worden gegeven aan preventieve maatregelen, waaronder groene infrastructuur, en aan de optimalisering van de bestaande systemen voor het opvangen, de opslag en de behandeling van afvalwater, door op basis van duidelijk omschreven normen en specificaties beter gebruik te maken van digitalisering.

Door strengere grenswaarden voor de behandeling van stikstof en fosfor zal de lozing van nutriënten verder worden teruggedrongen. Deze nieuwe normen zullen systematisch op alle grotere installaties met meer dan 100 000 i.e. worden toegepast, maar ook op alle installaties met meer dan 10 000 i.e. die zich in gebieden bevinden waar eutrofiëring een probleem blijft.

Er zullen nieuwe grenswaarden worden vastgesteld voor microverontreinigingen waarvoor een aanvullende behandeling is vereist. Dit zou in eerste instantie worden toegepast voor alle grote installaties en vervolgens voor installaties met meer dan 10 000 i.e. die zich in gebieden bevinden waar eutrofiëring een probleem blijft.

Er zal een systeem van producentenverantwoordelijkheid worden opgezet dat is gericht op geneesmiddelen en persoonlijke verzorgingsproducten, de twee belangrijkste bronnen van schadelijke microverontreinigingen, om de kosten te dekken voor de aanvullende behandeling van microverontreinigingen en om het in de EU in de handel brengen van minder schadelijke producten 26 te stimuleren.

De lidstaten zullen worden verplicht om de niet-huishoudelijke verontreiniging beter bij de bron te controleren en op te sporen. Dit is erop gericht om de mogelijkheden tot hergebruik van slib en behandeld water te vergroten en het risico op lozing van niet-behandelbare stoffen en storingen van zuiveringsinstallaties te verkleinen.

Uiterlijk in 2040 zal op nationaal niveau voor alle afvalwaterinstallaties met meer dan 10 000 i.e. een energieneutraliteitsdoelstelling worden vastgesteld, in overeenstemming met de beste praktijken die in sommige lidstaten reeds worden gehanteerd; meer bepaald moet de door de sector gebruikte energie gelijkwaardig zijn aan de door de sector geproduceerde hernieuwbare energie. Om aan deze doelstelling bij te dragen zullen voor alle installaties met meer dan 10 000 i.e. energie-audits 27 worden vereist.

Om de governance van de sector te verbeteren, zal afvalwaterexploitanten worden verzocht om de belangrijkste prestatie-indicatoren te controleren en transparant te maken.

De toegang tot sanitaire voorzieningen zal worden verbeterd op een wijze die volledig in overeenstemming is met de onlangs aangenomen herziene drinkwaterrichtlijn, waarin ook de toegang tot de watervoorziening is verbeterd.

Om de mogelijkheden van digitalisering beter te benutten worden de controle en de verslaglegging verbeterd.

De lidstaten zullen worden verplicht om de samenwerking tussen de autoriteiten die bevoegd zijn voor gezondheidszorg en de autoriteiten die bevoegd zijn voor afvalwater te bevorderen, zodat er sprake is van permanent toezicht op belangrijke volksgezondheidsparameters, zoals de aanwezigheid van bepaalde virussen, bijvoorbeeld SARS-CoV-2.

De tijdshorizon van 2040 werd gekozen om de lidstaten voldoende tijd te geven om de vereiste investeringen te doen. Er zullen tussentijdse doelstellingen worden opgenomen om te zorgen voor een geleidelijke uitvoering van de richtlijn en ervoor te zorgen dat bij vertraging in sommige lidstaten in een vroeg stadium actie wordt ondernomen.

Wanneer alle maatregelen tegen 2040 naar verwachting van kracht zullen zijn, kunnen de belangrijkste effecten van de voorkeursoptie dan als volgt worden samengevat:

·de totale verontreiniging zou wat waterverontreiniging betreft, ten opzichte van de uitgangssituatie worden verminderd met 4,8 miljoen i.e. (of 105 014 ton) voor het biologisch zuurstofverbruik, 56,4 miljoen i.e. (of 229 999 ton) voor stikstof, 49,6 miljoen i.e. (of 29 678 ton) voor fosfor, 77,4 miljoen i.e. voor de toxische belasting aan microverontreinigingen en 24,8 miljoen i.e. voor E. Coli. De emissie van microplastics zou met 9 % worden verminderd, voornamelijk door middel van maatregelen voor een beter beheer van regenwater;

·de uitstoot van broeikasgassen zou met de geplande maatregelen om energieneutraal te worden en met de aanvullende behandeling voor stikstof, met 4,86 miljoen ton worden verminderd (37,32 % van de vermijdbare emissies van de sector), hetgeen in overeenstemming is met de doelstellingen van de EU-klimaatwet en het “Fit for 55”-klimaatpakket;

·vanaf 2040 zouden de totale kosten 3,848 miljard EUR per jaar bedragen; dat is minder dan de verwachte in geld uitgedrukte voordelen (6,643 miljard EUR per jaar tegen 2040). Deze conclusie geldt op EU-niveau maar ook voor elke lidstaat. Naar verwachting zullen deze bijkomende kosten worden gedekt door een combinatie van watertarieven (51 %), overheidsbegrotingen (22 %) en het nieuwe systeem van producentenverantwoordelijkheid (27 %) voor de behandeling van microverontreinigingen.

Wat de betrokken personen betreft zijn de afvalwaterexploitanten verantwoordelijk voor het opvangen, de behandeling, de controle en de correcte lozing van de verschillende afvalstromen. Wijzigingen in de richtlijn stedelijk afvalwater zullen direct effect hebben op hen. Er zullen extra investeringen nodig zijn, met name voor een beter beheer van nutriënten maar ook voor de behandeling van microverontreinigingen. Er zullen ook investeringen nodig zijn om energieneutraal te worden, ook al zullen deze investeringen op de middellange tot lange termijn winst opleveren.

De bevolking is betrokken doordat de watertarieven en -belastingen door de bevolking worden betaald om de afvalwaterzuiveringssector te steunen. Tegen 2040 zou de verwachte gemiddelde stijging van de watertarieven op EU-niveau 2,3 % bedragen, waarbij een aantal verschillen tussen de lidstaten afhankelijk zijn van hun financieringsstrategieën. Zoals uiteengezet in de effectbeoordeling zal deze verwachte toename geen invloed hebben op de algemene betaalbaarheid van waterdiensten in de lidstaten. Het is van essentieel belang om te zorgen voor een transparante toegang tot informatie over de werkzaamheden bij de behandeling van afvalwater, waaronder informatie over de verwevenheid van water, energie en klimaat. Het publiek zal baat hebben bij schoon drink- en zwemwater, een verbetering in de ecologische toestand van wateren, behoud van biodiversiteit en een snellere volksgezondheidsrespons op mogelijke uitbraken.

De sectoren voor water- en behandelingstechnologie zullen rechtstreeks baat hebben bij aangescherpte normen en bij maatregelen om het toepassingsgebied van de richtlijn uit te breiden tot kleinere agglomeraties, de exploitatie te optimaliseren en het energieverbruik en de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. Door de voorkeursoptie zullen nieuwe zakelijke kansen ontstaan en worden tegelijkertijd het energieverbruik en de uitstoot van broeikasgassen teruggedrongen. Innovatie wordt gestimuleerd terwijl tegelijkertijd het comparatieve voordeel van de watersector in de EU gehandhaafd blijft. De sectoren voor geneesmiddelen- en persoonlijke verzorgingsproducten zullen nieuwe organisaties voor producentenverantwoordelijkheid moeten opzetten en de kosten van de activiteiten daarvan financieren. Deze sectoren zullen de keuze hebben om deze nieuwe kosten in de prijs van hun producten door te berekenen (maximale stijging van 0,59 %) of hun winstmarges op die producten te verlagen (gemiddelde maximale effect van 0,7 %).

   Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

In overeenstemming met de conclusies van de Refit-evaluatie zullen in de herziene richtlijn enkele verduidelijkingen en vereenvoudigingen worden ingevoerd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij regenwater en afzonderlijke passende systemen. Door de nieuwe eisen zal worden verduidelijkt wat er wat dat betreft van de lidstaten wordt verwacht. Sommige verouderde artikelen zullen uit de tekst worden geschrapt, zoals de mogelijkheid om “minder kwetsbare gebieden” aan te wijzen of om de eisen in kustgebieden te beperken — twee mogelijkheden die slechts in één regio van één lidstaat worden gebruikt. Er werd ook moeite gedaan om de verslaglegging te beperken tot essentiële elementen die vervolgens zullen worden gebruikt om de naleving te beoordelen of de vooruitgang op het gebied van emissiereducties na te gaan. Naar verwachting zullen hierdoor en door het gebruik van digitale instrumenten de administratieve lasten worden beperkt en tegelijkertijd de kwaliteit van de verzamelde gegevens en de snelheid waarmee deze worden vergaard, verbeterd.

   Grondrechten

Het voorstel zal naar verwachting zorgen voor een verbetering van de grondrechten door de toegang tot sanitaire voorzieningen te verbeteren, met name voor gemarginaliseerde en kwetsbare personen, op een wijze die volledig in overeenstemming is met de onlangs herziene drinkwaterrichtlijn (met inbegrip van soortgelijke bepalingen voor de toegang tot water).

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het financieel memorandum betreffende de gevolgen voor de begroting en de personele en administratieve middelen die nodig zijn voor dit voorstel, zijn opgenomen in het financieel memorandum bij het pakket om de verontreiniging tot nul terug te dringen, dat wordt gepresenteerd als onderdeel van het voorstel tot herziening van de lijsten van verontreinigende stoffen die van invloed zijn op het oppervlakte- en het grondwater.

5.OVERIGE ELEMENTEN

   Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De planning van de uitvoering voor de belangrijkste maatregelen in de voorkeursoptie wordt in tabel 2 hieronder samengevat. Tegen 2025 zouden aanvullende controleactiviteiten worden uitgevoerd: deze hebben betrekking op lozingen van niet-huishoudelijk afvalwater, gezondheidsgerelateerde parameters, de belangrijkste prestatie-indicatoren voor exploitanten, gecombineerd met maatregelen om de transparantie te verbeteren. Er zullen nationale en EU-gegevensbanken zijn opgezet met alle elementen die nodig zijn om de naleving te controleren, er zal worden vastgesteld wie de “kwetsbare en gemarginaliseerde personen” zijn en er zullen maatregelen ter verbetering van de toegang tot sanitaire voorzieningen worden vastgesteld.

Uit de verslagen van de lidstaten kunnen verschillende indicatoren voor het meten van succes worden afgeleid:

·het huidige nalevingsniveau en de afstand tot het streefcijfer per lidstaat en per behandelingsniveau, wat een uitstekend overzicht biedt van de uitvoering van de richtlijn;

·het aantal installaties dat is uitgerust met een aanvullende behandeling voor stikstof en fosfor en voor microverontreinigingen, en de daarmee samenhangende vermindering van de lozingen van stikstof en fosfor en de toxische belasting;

·het energieverbruik door de lidstaten en de daarmee samenhangende uitstoot van broeikasgassen;

·het aantal agglomeraties dat onder de geïntegreerde beheersplannen voor overstorting van hemelwater en de afvloeiing van water in steden valt en de conformiteit van die plannen met de EU-doelstelling;

·de maatregelen die de lidstaten hebben genomen om de toegang tot sanitaire voorzieningen te verbeteren en afzonderlijke passende systemen beter te controleren, en een samenvatting van de belangrijkste gezondheidsindicatoren waarop de lidstaten toezicht houden.

Er zullen andere gegevens worden gebruikt om specifiek de effecten van de richtlijn stedelijk afvalwater te meten. Hierbij gaat het met name om gegevens uit de kaderrichtlijn water en de kaderrichtlijn mariene strategie over de waterkwaliteit van de ontvangende wateren (rivieren, meren en zeeën). Meer details over mogelijke parameters waarover verslag moet worden gedaan om de naleving te beoordelen en het succes van de richtlijn te meten, zijn te vinden in bijlage 10 bij de effectbeoordeling.

Een eerste grondige evaluatie van de herziene richtlijn kan tegen 2030 worden verwacht wanneer de meeste investeringen in grotere installaties hadden moeten worden gedaan. Door deze eerste evaluatie zou het mogelijk worden om het succes van de herziene richtlijn en de resterende uitdagingen in verband met de uitvoering ervan te beoordelen. Indien nodig kunnen corrigerende maatregelen worden overwogen om de volledige uitvoering van de herziene richtlijn te waarborgen. Er zou nog een evaluatie voor 2040 kunnen worden overwogen om een eventuele herziening van de richtlijn voor te bereiden.

2025

2030

2035

2040

Overstorting van hemelwater en afvloeiing van water in steden (regenwater)

Aanwezigheid controle

Geïntegreerde plannen voor agglomeratie > 100 000 i.e., plus vaststelling van risicogebieden

Geïntegreerde plannen voor agglomeraties met een risico met tussen de 10 000 en 100 000 i.e.

Indicatief EU-streefcijfer voor alle agglomeraties met > 10 000 i.e.

Afzonderlijke passende systemen

Regelmatige inspectie in alle lidstaten en verslaglegging voor alle lidstaten met veel afzonderlijke passende systemen

EU-normen voor afzonderlijke passende systemen

 

 

Kleinschalige agglomeraties

Nieuwe drempels van 1 000 i.e.

Naleving door alle agglomeraties met > 1 000 i.e.

 

 

Stikstof en fosfor

Vaststelling van risicogebieden (agglomeraties met 10 000 tot 100 000 i.e.

Tussentijds streefcijfer voor de verwijdering van stikstof en fosfor in installaties met > 100 000 i.e. + nieuwe normen

Verwijdering van stikstof en fosfor in alle installaties met 100 000 i.e. + tussentijds streefcijfer voor risicogebieden

Verwijdering van stikstof en fosfor in alle risicogebieden (met 10 000 tot 100 000 i.e.)

Microverontreinigingen

Opzetten van regelingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid

Geïdentificeerde risicogebieden (met 10 000 tot 100 000 i.e.) + tussentijdse doelstelling voor installaties met meer dan 100 000 i.e.

Alle uitgeruste installaties met > 100 000 i.e. + tussentijdse streefcijfers voor “risicogebieden”

Alle installaties die zijn uitgerust met geavanceerde behandeling

Energie

Energie-audits voor installaties met meer dan 100 000 i.e.

Audits voor alle installaties met meer dan 10 000 i.e. tussentijds streefcijfer

Tussentijds streefcijfer voor energieneutraliteit

Gerealiseerde energieneutraliteit en daarmee samenhangende gerealiseerde beperking van de uitstoot van broeikasgassen

Tabel 2: Planning van de uitvoering van de belangrijkste maatregelen van de voorkeursoptie

   Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 – Onderwerp

De doelstellingen van de richtlijn zijn uitgebreid tot milieubescherming, bescherming van de gezondheid van de mens, terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen, verbeteren van de governance en transparantie van de sector, betere toegang tot sanitaire voorzieningen en — volgend op de recente COVID-19-crisis — regelmatige controle op voor de volksgezondheid belangrijke parameters in stedelijk afvalwater.

Artikel 2 — Definities

De bestaande definities zijn in overeenstemming met de conclusies van de Refit-evaluatie enigszins verduidelijkt. Er zijn een aantal definities in verband met de nieuwe verplichtingen van de richtlijn toegevoegd zoals “afvloeiing van water in steden”, “overstorting van hemelwater”, “gecombineerde en afzonderlijke riolen”, “tertiaire en quartaire behandeling”, “microverontreiniging”, “sanitaire voorzieningen”, “resistentie tegen antimicrobiële stoffen” enz.

Artikel 3 — Opvangsystemen

De verplichting om opvangsystemen voor stedelijk afvalwater op te zetten, wordt uitgebreid tot alle agglomeraties met 1 000 i.e. of meer. Er wordt een nieuwe verplichting ingevoerd om ervoor te zorgen dat huishoudens worden aangesloten op opvangsystemen indien deze bestaan.

Artikel 4 — Afzonderlijke of andere passende systemen (APS) (nieuw)

Dit is een nieuw artikel dat het oude artikel 3 gedeeltelijk vervangt. De mogelijkheid om afzonderlijke passende systemen te gebruiken, wordt gehandhaafd, maar wordt beperkt tot uitzonderlijke gevallen. Daartoe zijn nieuwe verplichtingen ingevoerd:

Afzonderlijke passende systemen moeten correct zijn ontworpen, goedgekeurd en gecontroleerd;

Er moeten gedetailleerde rechtvaardigingen voor het gebruik ervan worden verstrekt wanneer zij meer dan 2 % uitmaken van de gerapporteerde belasting die is behandeld in agglomeraties met 2 000 i.e. of meer.

Artikel 5 — Geïntegreerde beheersplannen voor stedelijk afvalwater (nieuw)

In dit nieuwe artikel wordt de verplichting ingevoerd om lokaal geïntegreerde plannen voor het beheer van stedelijk afvalwater op te stellen om verontreiniging door regenwater (afvloeiing van water in steden en overstorting van hemelwater) te bestrijden. De indicatieve inhoud van de plannen en de indicatieve doelstellingen ervan, die aan de plaatselijke omstandigheden moeten worden aangepast, zijn gebaseerd op de bestaande beste praktijken en worden in bijlage V nader beschreven. De plannen moeten worden opgesteld voor alle agglomeraties met een i.e. van 100 000 of meer en voor alle agglomeraties met 10 000 tot 100 000 i.e. waar overstorting of afvloeiing van hemelwater een risico vormt voor het milieu of de gezondheid van de mens.

Artikel 6 — Secundaire behandeling (oud artikel 4)

De verplichting om secundaire behandeling op stedelijk afvalwater toe te passen voordat het in het milieu wordt geloosd, wordt uitgebreid tot alle agglomeraties met 1 000 i.e. of meer (vergeleken met 2 000 i.e. in de huidige richtlijn).

Artikel 7 — Tertiaire behandeling (oud artikel 5)

De belangrijkste verplichtingen van dit artikel zijn gewijzigd zodat alle grotere installaties die een belasting van ten minste 100 000 i.e. behandelen, worden verplicht om tertiaire behandeling toe te passen. Tertiaire behandeling zal ook moeten worden toegepast op lozingen van agglomeraties met 10 000 tot 100 000 i.e. in gebieden die door de lidstaten als kwetsbaar voor eutrofiëring zijn aangewezen.

De lidstaten zullen gebieden op hun grondgebied moeten aanwijzen die gevoelig zijn voor eutrofiëring door hun huidige lijst van “kwetsbare gebieden”, die in het kader van het vroegere artikel 5 is opgesteld, bij te werken. De overige verplichtingen van dit artikel zijn gehandhaafd en bijgewerkt.

Artikel 8 — Quartaire behandeling (nieuw)

In dit nieuwe artikel wordt de verplichting ingevoerd om stedelijk afvalwater extra te behandelen om een zo breed mogelijk spectrum van microverontreinigingen te verwijderen. Deze behandeling zal uiterlijk op 31 december 2035 in alle stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallaties die een belasting van 100 000 i.e. of meer behandelen, worden toegepast. Uiterlijk op 31 december 2040 zal de richtlijn ook van toepassing zijn op alle agglomeraties met 10 000 tot 100 000 i.e. in gebieden waar de concentratie of accumulatie van microverontreinigingen een risico vormt voor het milieu of de gezondheid van de mens. De lidstaten moeten die gebieden op hun grondgebied vaststellen overeenkomstig de in dit artikel gespecificeerde criteria.

Artikel 9 — Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (nieuw)

In dit artikel wordt de verplichting ingevoerd voor producenten (met inbegrip van importeurs) om bij te dragen aan de kosten van de quartaire behandeling zoals bedoeld in artikel 8 van de richtlijn, indien zij producten in de lidstaten in de handel brengen, die aan het einde van hun levensduur zorgen voor verontreiniging van stedelijk afvalwater door microverontreinigingen. Deze financiële bijdrage wordt op basis van de hoeveelheid en de toxiciteit van de in de handel gebrachte producten vastgesteld.

Artikel 10 — Minimumeisen voor organisaties voor producentenverantwoordelijkheid (nieuw)

In dit artikel worden de minimumeisen voor organisaties voor producentenverantwoordelijkheid vastgesteld die op grond van artikel 9, lid 5, vereist zijn.

Artikel 11 — De energieneutraliteit van stedelijke waterzuiveringsinstallaties (nieuw)

Met dit nieuwe artikel wordt de verplichting ingevoerd om op nationaal niveau in alle zuiveringsinstallaties met meer dan 10 000 i.e. energieneutraliteit te bereiken. Vanaf 31 december 2040 moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de totale hoeveelheid hernieuwbare energie die jaarlijks op nationaal niveau door alle stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallaties wordt geproduceerd, gelijk is aan de totale hoeveelheid energie die jaarlijks door al deze stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallaties wordt verbruikt. Als steun bij het verwezenlijken van deze doelstelling zullen er regelmatig energie-audits van stedelijke waterzuiveringsinstallaties worden gehouden, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar het vaststellen en benutten van de mogelijkheid tot de productie van biogas en tegelijkertijd de uitstoot van methaan wordt teruggedrongen.

Artikel 12 — Grensoverschrijdende samenwerking (oud artikel 9)

Dit artikel is licht gewijzigd: er wordt een nieuw lid 2 toegevoegd, waarin wordt bepaald dat, waar nodig, de Commissie moet worden uitgenodigd om de besprekingen tussen de lidstaten te ondersteunen. Lid 1 is gewijzigd voor het toevoegen van de verplichting dat incidentele verontreinigingen onmiddellijk moeten worden gemeld om rekening te houden met het recente incident in de rivier de Oder.

Artikel 13 — Plaatselijke weersomstandigheden (oud artikel 10)

Het artikel is alleen bijgewerkt vanwege de nieuwe nummering van de artikelen.

Artikel 14 — Lozingen van niet-huishoudelijk afvalwater (oud artikel 11)

Dit artikel is gewijzigd om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten, alvorens een vergunning te verlenen voor lozingen van niet-huishoudelijk afvalwater in opvangsystemen voor stedelijk afvalwater, overleg plegen met de exploitant van de stedelijke waterzuiveringsinstallaties die bij deze lozingen zijn betrokken. Er moet daarnaast worden gezorgd voor regelmatige controle op de niet-huishoudelijke verontreiniging in de inlaat- en afvoerbuizen van de zuiveringsinstallaties zodat er passende maatregelen worden genomen om de bron(nen) van de mogelijke verontreiniging vast te stellen en te bestrijden. Deze omvatten, indien nodig, de intrekking van de verleende vergunning.

Artikel 15 — Hergebruik van water en lozingen van stedelijk afvalwater (oud artikel 12)

Lid 1 is als volgt gewijzigd: De lidstaten zullen worden verplicht om het hergebruik van behandeld afvalwater van alle stedelijke waterzuiveringsinstallaties systematisch te bevorderen.

In lid 3 wordt de verplichting om vergunningen vast te stellen voor lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties uitgebreid zodat nu alle agglomeraties met 1 000 i.e. en hoger worden opgenomen.

Artikel 16 — Lozingen van biologisch afbreekbaar niet-huishoudelijk afvalwater (oud artikel 13)

Lid 1 is bijgewerkt (nieuwe nummering). Lid 2 is gewijzigd om ervoor te zorgen dat de op nationaal niveau voor deze lozingen vastgestelde eisen ten minste gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van deel B van bijlage I bij de richtlijn.

Artikel 17 — Toezicht op stedelijk afvalwater (nieuw)

Dit nieuwe artikel voorziet in een nationaal controlesysteem voor stedelijk afvalwater om op relevante volksgezondheidsparameters in stedelijk afvalwater te controleren. Daartoe moeten de lidstaten uiterlijk op 1 januari 2025 een coördinatiestructuur opzetten tussen de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de volksgezondheid en de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de behandeling van stedelijk afvalwater. In deze structuur wordt bepaald welke parameters moeten worden gecontroleerd, met welke frequentie deze controle plaatsvindt en welke methode wordt toegepast.

Totdat de bevoegde volksgezondheidsautoriteiten vaststellen dat de SARS-CoV-2-pandemie geen risico meer vormt voor de bevolking, zal bovendien het stedelijk afvalwater van ten minste 70 % van de nationale bevolking worden gecontroleerd.

Tot slot zullen de lidstaten voor alle agglomeraties met 100 000 i.e. of meer ook regelmatig op resistentie tegen antimicrobiële stoffen moeten controleren in de afvoer van stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallaties.

Artikel 18 — Risicobeoordeling en -beheer (nieuw)

Dit is een nieuw artikel. De lidstaten zijn verplicht te beoordelen wat de risico’s zijn van lozingen van stedelijk afvalwater voor het milieu en de gezondheid van de mens en om, zo nodig, naast de minimumeisen van deze richtlijn aanvullende maatregelen te nemen om deze risico’s aan te pakken. Deze maatregelen moeten, in voorkomend geval, het opvangen en de behandeling van afvalwater van agglomeraties met minder dan 1 000 i.e. omvatten en de toepassing van tertiaire of quartaire behandeling in agglomeraties met minder dan 10 000 i.e., evenals aanvullende maatregelen om de verontreiniging van regenwater in agglomeraties met minder dan 10 000 i.e. terug te dringen.

Artikel 19 — Toegang tot sanitaire voorzieningen (nieuw)

Dit is een nieuw artikel. De lidstaten moeten de toegang tot sanitaire voorzieningen voor iedereen verbeteren en handhaven, met name voor kwetsbare en gemarginaliseerde groepen.

Uiterlijk op 31 december 2027 moeten de lidstaten ook vaststellen welke categorieën personen geen of beperkte toegang hebben tot sanitaire voorzieningen, de mogelijkheden beoordelen om de toegang tot sanitaire voorzieningen voor die personen te verbeteren en het aanleggen van veilige en vrij toegankelijke sanitaire voorzieningen in openbare ruimten voor alle agglomeraties met 10 000 i.e. of meer aanmoedigen.

Artikel 20 — Slib (oud artikel 14)

Het artikel is bijgewerkt: slib moet zo nodig worden behandeld, gerecycleerd en nuttig toegepast in overeenstemming met de afvalhiërarchie zoals gedefinieerd in de kaderrichtlijn afvalstoffen 28 en met de vereisten van de richtlijn zuiveringsslib 29 , en moet worden verwijderd overeenkomstig de eisen van de kaderrichtlijn afvalstoffen. Om te zorgen voor hoge terugwinningspercentages, met name voor kritieke materialen zoals fosfor, zal de Commissie een mandaat krijgen om minimumpercentages voor terugwinning vast te stellen.

Artikel 21 — Controle (oud artikel 15)

Er zijn nieuwe verplichtingen ingevoerd: De lidstaten zullen nu de concentratie en de belasting van de bij deze richtlijn gereguleerde verontreinigende stoffen in de afvoerbuizen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties, op de verontreiniging als gevolg van afvloeiing van water in steden en overstorting van hemelwater en op de aanwezigheid van microplastics (ook in slib) moeten controleren. Bovendien moet er, overeenkomstig artikel 13, in de inlaat- en afvoerbuizen van de waterzuiveringsinstallaties regelmatig op bepaalde niet-huishoudelijke verontreinigende stoffen worden gecontroleerd.

Artikel 22 — Informatie over de controle op de uitvoering (oud artikel 16)

Dit is een nieuw artikel. De bepalingen in verband met de verslaglegging worden vereenvoudigd en vervangen door een nieuw systeem, waarbij geen sprake is van feitelijke verslaglegging maar van een regelmatige bijwerking van een nationale gegevensverzameling die toegankelijk is voor het Europees Milieuagentschap en de Commissie. Dit zorgt ervoor dat het systeem doeltreffender wordt gemaakt door te voorkomen dat er veel tijd verstrijkt tussen de referentiedatum van de gerapporteerde gegevens en de daadwerkelijke datum van verslaglegging.

Het artikel verplicht de lidstaten om gegevensverzamelingen vast te stellen, waarin gegevens worden verzameld die relevant zijn voor stedelijk afvalwater in het kader van deze richtlijn. Dit kan bijvoorbeeld worden bereikt door de resultaten van de in de bijlagen bij deze richtlijn vermelde parameters te controleren, zoals relevante gezondheidsparameters en resistentie tegen antimicrobiële stoffen, maar ook door maatregelen te nemen om de toegang tot sanitaire voorzieningen te waarborgen enz.

De vaststelling van deze gegevensverzamelingen moet in overeenstemming zijn met die van artikel 18 van de herschikte drinkwaterrichtlijn 30 . Er wordt ook voorzien in ondersteuning door het Europees Milieuagentschap.

Artikel 23 — Nationaal uitvoeringsprogramma (oud artikel 17)

Het artikel is gewijzigd. De verplichting om een nationaal programma voor de uitvoering van deze richtlijn op te stellen, wordt gehandhaafd en de minimuminhoud van dat programma wordt voorgeschreven. Deze programma’s omvatten ten minste: i) een beoordeling van het niveau van uitvoering van de richtlijn met betrekking tot de verschillende verplichtingen; ii) de vaststelling en planning van de investeringen die nodig zijn voor een dergelijke uitvoering; iii) een raming van de investeringen die nodig zijn om de bestaande infrastructuur voor de behandeling van stedelijk afvalwater te vernieuwen, en iv) identificatie van mogelijke financieringsbronnen.

De lidstaten moeten hun nationale uitvoeringsplannen ten minste om de 5 jaar bijwerken en aan de Commissie meedelen, tenzij zij kunnen aantonen dat zij aan de artikelen 3, 4, 6, 7 en 8 van deze richtlijn voldoen.

Artikel 24 — Voorlichting van het publiek (nieuw)

Dit is een nieuw artikel. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat er online adequate en actuele informatie over het opvangen en de behandeling van stedelijk afvalwater beschikbaar is. Belangrijke informatie zoals over de mate waarin de infrastructuren voor de behandeling van stedelijk afvalwater in overeenstemming zijn met de eisen van deze richtlijn en over het volume stedelijk afvalwater dat jaarlijks voor het huishouden wordt opgevangen en behandeld, moet ten minste één keer per jaar in de meest passende vorm toegankelijk zijn voor alle personen die op een opvangsysteem zijn aangesloten, bijvoorbeeld op de facturen.

Artikel 25 — Toegang tot de rechter (nieuw)

Dit nieuwe artikel is in overeenstemming met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten en geeft uitvoering aan het Verdrag van Aarhus met betrekking tot de toegang tot de rechter. Het publiek en ngo’s moeten in de gelegenheid zijn om beroep aan te tekenen tegen door de lidstaten in het kader van deze richtlijn genomen besluiten.

Artikel 26 — Schadevergoeding (nieuw)

Er wordt een nieuw artikel betreffende schadevergoeding ingevoerd, waarmee wordt beoogd om ervoor te zorgen dat, wanneer schade aan de gezondheid geheel of gedeeltelijk het gevolg is van een inbreuk op nationale maatregelen die overeenkomstig deze richtlijn zijn vastgesteld, het betrokken publiek vergoeding van die schade kan eisen en verkrijgen van de relevante bevoegde autoriteiten en, wanneer die zijn geïdentificeerd, van de natuurlijke personen of rechtspersonen die voor de inbreuk verantwoordelijk zijn.

Artikel 27 — Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie (nieuw)

Dit is een nieuw standaardartikel voor de vaststelling van gedelegeerde handelingen.

Artikel 28 — Comitéprocedure (oud artikel 18)

Dit is een nieuw standaardartikel voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen.

Artikel 29 — Sancties (nieuw)

In dit nieuwe artikel wordt de minimuminhoud van de sancties gespecificeerd zodat zij doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn, onverminderd Richtlijn 2008/99/EG inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht 31 .

Artikel 30 — Beoordeling (nieuw)

In dit artikel wordt het kader vastgesteld voor toekomstige beoordelingen van de richtlijn (overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie voor betere regelgeving). De eerste beoordeling is niet eerder gepland dan tien jaar na het einde van de omzettingsperiode van deze richtlijn.

Artikel 31 — Evaluatie (nieuw)

De Commissie presenteert ten minste om de vijf jaar een verslag aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van deze richtlijn, dat, indien nodig, vergezeld gaat van passende wetgevingsvoorstellen.

Artikel 32 – Intrekkings- en overgangsbepalingen (nieuw)

Dit artikel is nieuw en bevat bepalingen om rekening te houden met de specifieke situatie van Mayotte en om het krachtens het oude artikel 5 opgelegde niveau van milieubescherming te handhaven totdat de nieuwe eisen van artikel 7 van toepassing zijn.

Artikel 33 — Omzetting (oud artikel 19)

Dit artikel volgt het standaardmodel.

Artikel 34 – Inwerkingtreding (nieuw)

Dit artikel volgt het standaardmodel. Er is bepaald dat de richtlijn 20 dagen na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad in werking treedt.

Artikel 35 — Adressaten (oud artikel 20)

Het artikel blijft ongewijzigd.

Het oude artikel 6 is geschrapt

Dit artikel is met het oog op vereenvoudiging geschrapt, aangezien de lidstaten in de praktijk zelden gebruikmaken van de mogelijkheid om “minder kwetsbare gebieden” aan te wijzen. Bovendien zou het behoud van deze mogelijkheid in de herziene tekst van de richtlijn leiden tot een verlaging van het algemene niveau van milieubescherming dat met de herziening van de richtlijn wordt nagestreefd.

Het oude artikel 7 is geschrapt

De verplichting om vóór lozing een toereikende behandeling op stedelijk afvalwater toe te passen, betekent dat de lidstaten de bestaande EU-wetgeving moeten naleven, zodat de relevantie van deze bepaling (wettelijk) beperkt is. De doelstelling om uiterlijk op 31 december 2027 te zorgen voor een toereikende behandeling van stedelijk afvalwater wordt alleen ten aanzien van Mayotte als overgangsbepaling gehandhaafd.

Het oude artikel 8 is geschrapt

Dit artikel is geschrapt omdat het achterhaald is — momenteel moeten de lidstaten voldoen aan de eisen van artikel 4. Dit artikel hield ook verband met “minder kwetsbare gebieden”, een begrip dat uit de richtlijn is geschrapt.

Bijlage I

Deel A — Opvangsystemen

Onveranderd

Deel B — Lozing van stedelijke waterzuiveringsinstallaties in ontvangende wateren

Dit deel is bijgewerkt met nieuwe verwijzingen en minimumeisen met betrekking tot secundaire (tabel 1), tertiaire (tabel 2) en quartaire behandelingen (nieuwe tabel 3).

Deel C — Niet-huishoudelijke lozingen

Dit deel is gewijzigd en bevat nu eisen ten aanzien van de minimumvoorwaarden voor het verlenen van vergunningen voor niet‑huishoudelijke lozingen zoals bedoeld in artikel 13. Er wordt een verband gelegd met de richtlijn industriële emissies 32 .

Deel D — Referentiemethoden voor controle en beoordeling van de resultaten

De eisen voor de controle van lozingen van stedelijk afvalwater zijn bijgewerkt. Voor agglomeraties met 100 000 i.e. en meer is ten minste één monster per dag vereist.

Bijlage II

Dit deel A komt overeen met de oude criteria van bijlage II voor het aanwijzen van “kwetsbare gebieden” — deze zijn gehandhaafd en bijgewerkt. Er is ook een lijst toegevoegd van gebieden die door de lidstaten als gevoelig voor eutrofiëring moeten worden beschouwd.

Bijlage III — Lijst van producten die onder artikel 9 inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid vallen (nieuw)

Producten die onder artikel 9 inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid vallen, zijn producten die binnen het toepassingsgebied van een van de in deze bijlage vermelde EU-wetgevingen vallen (geneesmiddelen en cosmetische producten).

Bijlage IV — Bedrijfstakken

Oude bijlage III — deze blijft ongewijzigd.

Bijlage V — Inhoud van de geïntegreerde beheersplannen voor stedelijk afvalwater krachtens artikel 5 (nieuw)

Deze bijlage bevat een lijst van de minimuminhoud van de geïntegreerde beheersplannen voor stedelijk afvalwater die overeenkomstig artikel 5 zijn opgesteld. Deze plannen moeten een analyse omvatten van de uitgangssituatie van het afwateringsgebied van de stedelijke waterzuiveringsinstallatie, de omschrijving van de doelen voor het terugdringen van de verontreiniging afkomstig van de overstorting van hemelwater en de afvloeiing van water in steden voor dat gebied, en de vaststelling van de maatregelen die moeten worden genomen om die doelstellingen te bereiken.

De doelstellingen moeten het volgende omvatten: i) een indicatieve doelstelling dat de overstorting van hemelwater niet meer dan 1 % vertegenwoordigt van het volume en de belasting aan stedelijk afvalwater die jaarlijks wordt opgevangen en die bij droge weersomstandigheden moet worden berekend, en ii) de uitfasering van het lozen van onbehandelde afvloeiing van water in steden via gescheiden opvangsystemen, tenzij kan worden aangetoond dat deze van zodanige kwaliteit zijn dat zij geen negatieve gevolgen hebben voor de kwaliteit van de ontvangende wateren.

Bijlage VI — Voorlichting van het publiek (nieuw)

In deze bijlage wordt de informatie die krachtens artikel 24 aan het publiek moet worden verstrekt, nader toegelicht.

Bijlage VII (nieuw)

Dit is een standaardbijlage waarin een overzicht is opgenomen van de ingetrokken richtlijn en de achtereenvolgende wijzigingen ervan, alsmede de respectievelijke data van omzetting en toepassing.

Bijlage VIII (nieuw)

Dit is de nieuwe concordantietabel tussen Richtlijn 91/271/EEG van de Raad en het voorstel voor de nieuwe herschikte richtlijn.

🡻 91/271/EEG (aangepast)

2022/0345 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op  Gezien  het Verdrag tot oprichting van  betreffende de werking van  de Europese Economische Gemeenschap  Unie , inzonderheid op  en met name  artikel 130 S  192, lid 1, 

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 33 ,

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s 34 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

 nieuw

(1)Richtlijn 91/271/EEG van de Raad 35 is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd 36 . Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van die richtlijn te worden overgegaan.

🡻 91/271/EEG overweging 1 (aangepast)

Overwegende dat de Raad de Commissie in zijn resolutie van 28 juni 1988 betreffende de bescherming van de Noordzee en van andere wateren in de Gemeenschap 37 heeft verzocht voorstellen in te dienen voor maatregelen die op Gemeenschapsniveau zijn vereist voor de behandeling van gemeentelijk afvalwater;

🡻 91/271/EEG overweging 2 (aangepast)

Overwegende dat verontreiniging ten gevolge van een ontoereikende zuivering van afvalwater in een Lid-Staat dikwijls van invloed is op de wateren van andere Lid-Staten dat daarom in overeenstemming met artikel 130 R optreden op het niveau van de Gemeenschap noodzakelijk is;

🡻 91/271/EEG overweging 3

Overwegende dat stedelijk afvalwater in het algemeen een secundaire zuivering dient te ondergaan om te voorkomen dat het milieu nadelig wordt beïnvloed door de lozing van ontoereikend gezuiverd stedelijk afvalwater;

🡻 91/271/EEG overweging 4

Overwegende dat het nodig is in kwetsbare gebieden een ingrijpender zuivering verplicht te stellen; dat in sommige minder kwetsbare gebieden evenwel een primaire zuivering toereikend kan worden geacht;

🡻 91/271/EEG overweging 5

Overwegende dat industrieel afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt alsmede de lozing van afvalwater en de afvoer van slib van stedelijke waterzuiveringsinstallaties aan algemene regels, voorschriften en/of bijzondere vergunningen dienen te worden onderworpen;

🡻 91/271/EEG overweging 6

Overwegende dat er passende eisen dienen te gelden voor lozingen van biologisch afbreekbaar industrieel afvalwater afkomstig van bepaalde bedrijfstakken, dat vóór de lozing in de ontvangende wateren niet in stedelijke waterzuiveringsinstallaties komt;

🡻 91/271/EEG overweging 7

Overwegende dat recycling van slib afkomstig van afvalwaterzuivering dient te worden aangemoedigd; dat de afvoer van slib naar oppervlaktewateren geleidelijk moet worden beëindigd;

🡻 91/271/EEG overweging 8

Overwegende dat het nodig is de zuiveringsinstallaties, de ontvangende wateren en de afvoer van slib te controleren om ervoor te zorgen dat het milieu wordt beschermd tegen de nadelige gevolgen van lozingen van afvalwater;

🡻 91/271/EEG overweging 9

Overwegende dat het van belang is ervoor te zorgen dat er in de vorm van periodieke rapporten informatie ter beschikking van het publiek wordt gesteld over de afvoer van stedelijk afvalwater en slib;

🡻 91/271/EEG overweging 10

Overwegende dat er door de Lid-Staten nationale programma's voor de uitvoering van deze richtlijn opgesteld en aan de Commissie voorgelegd moeten worden;

🡻 91/271/EEG overweging 11

Overwegende dat er een comité moet worden ingesteld om de Commissie bij te staan bij aangelegenheden die verband houden met de uitvoering van deze richtlijn en de aanpassing ervan aan de vooruitgang van de techniek,

 nieuw

(2)Bij Richtlijn 91/271/EEG is het rechtskader vastgesteld voor het opvangen, de behandeling en de lozing van stedelijk afvalwater en de lozing van biologisch afbreekbaar afvalwater van bepaalde bedrijfstakken. Deze richtlijn is bedoeld om het milieu te beschermen tegen de nadelige gevolgen van ontoereikend behandelde lozingen van stedelijk afvalwater. Deze richtlijn moet op dezelfde doelstelling gericht blijven en daarnaast ook een bijdrage leveren aan de bescherming van de volksgezondheid, wanneer bijvoorbeeld stedelijk afvalwater wordt geloosd in zwemwater of in waterlichamen die gebruikt worden voor de winning van drinkwater, of wanneer stedelijk afvalwater wordt gebruikt als indicator voor parameters die relevant zijn voor de volksgezondheid. De richtlijn moet ook voor verbetering zorgen van de toegang tot sanitaire voorzieningen en tot essentiële informatie in verband met de governance van de werkzaamheden bij het opvangen en de behandeling van stedelijk afvalwater. Tot slot moet deze richtlijn bijdragen tot de geleidelijke eliminatie van de uitstoot van broeikasgassen als gevolg van de werkzaamheden bij het opvangen en de behandeling van stedelijk afvalwater, met name door de uitstoot van stikstof verder terug te dringen maar ook door energie-efficiëntie en de productie van hernieuwbare energie te stimuleren, en moet zij zo bijdragen aan de doelstelling van klimaatneutraliteit in 2050 die krachtens Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad 38 is vastgesteld.

(3)De Commissie heeft in 2019 een evaluatie uitgevoerd van Richtlijn 91/271/EEG van de Raad in het kader van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving 39 (de “evaluatie”). Uit die exercitie is gebleken dat het nodig was sommige bepalingen van die richtlijn bij te werken. Er werden drie belangrijke bronnen vastgesteld van de overblijvende verontreinigingsbelasting als gevolg van stedelijk afvalwater, die vermeden kunnen worden, namelijk overstorting van hemelwater en afvloeiing van water in steden, potentieel slecht functionerende afzonderlijke systemen (bv. systemen voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater dat niet in opvangsystemen terechtkomt) en kleine agglomeraties die op dit moment niet volledig onder Richtlijn 91/271/EEG vallen. Die drie bronnen van verontreiniging vormen een aanzienlijke belasting voor de oppervlaktewaterlichamen in de Unie. Bovendien werd in het verslag over de evaluatie de noodzaak benadrukt om de transparantie en governance van de werkzaamheden in verband met stedelijk afvalwater te verbeteren, de door de sector voor de behandeling van stedelijk afvalwater geboden kans te grijpen om het potentieel ervan voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie te benutten en concrete stappen te zetten op weg naar energieneutraliteit als bijdrage aan de klimaatneutraliteit, en om het toezicht op stedelijk afvalwater wat betreft gezondheidsparameters zoals het COVID-19-virus en zijn varianten, te harmoniseren ter ondersteuning van maatregelen op het gebied van de volksgezondheid.

(4)Kleine agglomeraties vormen een aanzienlijke belasting voor 11 % van de oppervlaktewaterlichamen in de Unie 40 . Om de verontreinigingen van dergelijke agglomeraties te bestrijden en om lozingen van onbehandeld stedelijk afvalwater in het milieu te voorkomen, moet het toepassingsgebied van deze richtlijn alle agglomeraties met 1 000 inwonerequivalenten (i.e.) en hoger omvatten.

(5)Om een doeltreffende behandeling van stedelijk afvalwater vóór lozing in het milieu te waarborgen, moet al het stedelijke afvalwater van agglomeraties met 1 000 i.e. en hoger in gecentraliseerde opvangsystemen worden opgevangen. Indien dergelijke systemen al bestaan, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat alle bronnen van stedelijk afvalwater daarmee zijn verbonden.

(6)Indien kan worden aangetoond dat het opzetten van een gecentraliseerd opvangsysteem voor stedelijk afvalwater geen milieuvoordelen op zou leveren en excessieve kosten met zich mee zou brengen, moet de lidstaten bij uitzondering worden toegestaan om afzonderlijke systemen te gebruiken om stedelijk afvalwater te behandelen, zolang zij hetzelfde behandelingsniveau waarborgen als dat van secundaire of tertiaire behandeling. Daartoe moeten de lidstaten nationale registers aanleggen om de afzonderlijke systemen vast te stellen die op hun grondgebied worden gebruikt en alle nodige maatregelen nemen om te waarborgen dat het ontwerp van die systemen geschikt is, dat de systemen naar behoren worden onderhouden en dat zij aan een regelmatige nalevingscontrole worden onderworpen. De lidstaten moeten met name waarborgen dat de afzonderlijke systemen die voor het opvangen en opslaan van stedelijk afvalwater worden gebruikt, ondoorlatend en lekvrij zijn, en dat er met regelmatige en vaste tussenpozen controles en inspecties van de systemen worden uitgevoerd.

(7)De overstorting van hemelwater en afvloeiing van water in steden vormen tijdens regenval een aanzienlijke overblijvende bron van verontreiniging die in het milieu wordt geloosd. Er wordt verwacht dat de hoeveelheid water die op deze manier vrijkomt, zal toenemen vanwege de gecombineerde effecten van urbanisatie en de geleidelijke verandering van het neerslagpatroon in verband met de klimaatverandering. Er moeten op lokaal niveau oplossingen worden uitgewerkt om die bron van verontreiniging te verminderen waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke lokale omstandigheden. Die oplossingen moeten worden gebaseerd op geïntegreerd kwantitatief en kwalitatief waterbeheer in stedelijke gebieden. De lidstaten moeten daarom zorgen dat er op lokaal niveau geïntegreerde beheersplannen voor stedelijk afvalwater worden vastgesteld voor alle agglomeraties met 100 000 i.e. en hoger, aangezien een aanzienlijk deel van de vrijgekomen verontreiniging aan die agglomeraties kan worden toegeschreven. Bovendien moeten er ook geïntegreerde beheersplannen worden opgesteld voor stedelijk afvalwater voor agglomeraties met 10 000 tot 100 000 i.e. indien overstorting van hemelwater of afvloeiing van water in steden een risico vormt voor het milieu en de gezondheid van de mens.

(8)Om ervoor te zorgen dat de geïntegreerde beheersplannen voor stedelijk afvalwater kosteneffectief zijn, is het belangrijk dat ze zijn gebaseerd op beste praktijken in geavanceerde stedelijke gebieden. De maatregelen die in overweging moeten worden genomen, moeten daarom op een grondige analyse van de lokale omstandigheden worden gebaseerd, waarbij een preventieve aanpak wordt bevorderd, die erop is gericht om het opvangen van niet-verontreinigd regenwater te beperken en het gebruik van bestaande infrastructuren te optimaliseren. Gezien de voorkeur voor “groene” ontwikkelingen, mogen er alleen nieuwe grijze infrastructuren worden voorzien indien die absoluut noodzakelijk zijn. Om het milieu, en met name het kust- en mariene milieu, en de volksgezondheid te beschermen tegen de negatieve gevolgen van de lozing van onvoldoende behandeld stedelijk afvalwater, moeten alle lozingen van agglomeraties met 1 000 i.e. en hoger een secundaire behandeling ondergaan.

(9)Uit de beoordeling bleek dat door de uitvoering van Richtlijn 91/271/EEG een aanzienlijke vermindering van de stikstof- en fosforemissies is bereikt. Desalniettemin blijven stedelijke waterzuiveringsinstallaties volgens deze beoordeling een belangrijke weg waarlangs deze verontreinigende stoffen in het milieu terechtkomen, wat direct leidt tot eutrofiëring van waterlichamen en zeeën in de Unie. Een deel van deze verontreiniging kan worden vermeden, aangezien door de technologische vooruitgang en de toepassing van beste praktijken is gebleken dat de emissiegrenswaarden die krachtens Richtlijn 91/271/EEG voor fosfor en stikstof zijn vastgesteld, verouderd zijn en moeten worden aangescherpt. Er moet systematisch een tertiaire behandeling worden opgelegd aan alle stedelijke waterzuiveringsinstallaties met 100 000 i.e. en hoger, aangezien dergelijke installaties een belangrijke overblijvende bron vormen voor de lozing van stikstof en fosfor.

(10)Tertiaire behandeling moet worden verplicht in agglomeraties met 10 000 i.e. en hoger, die lozen in gebieden onderhevig aan, of met een risico op eutrofiëring. Om ervoor te zorgen dat de inspanningen ter beperking van eutrofiëring op het niveau van de desbetreffende stroomgebieden worden gecoördineerd voor de gehele afwateringszone, moeten gebieden waar eutrofiëring op grond van de huidige beschikbare gegevens als een probleem wordt beschouwd, in deze richtlijn worden vermeld. Om voor coherentie tussen de desbetreffende wetgeving van de Unie te zorgen, moeten de lidstaten daarnaast vaststellen welke gebieden op hun grondgebied onderhevig zijn aan, of een risico lopen op eutrofiëring, met name op basis van de gegevens die krachtens Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad 41 , Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad 42 en Richtlijn 91/676/EEG van de Raad 43 zijn verzameld. De combinatie van de aanscherping van de grenswaarden, een meer coherente en inclusieve vaststelling van de gebieden die gevoelig zijn voor eutrofiëring en de verplichting om tertiaire behandeling te waarborgen voor alle grote installaties, zal bijdragen aan de beperking van de eutrofiëring. Aangezien hiervoor aanvullende investeringen op nationaal niveau nodig zijn, moeten de lidstaten voldoende tijd krijgen om de vereiste infrastructuur aan te leggen.

(11)Door de recente wetenschappelijke kennis waarmee verschillende strategieën van de Commissie 44 worden onderbouwd, wordt benadrukt dat er maatregelen moeten worden genomen om het probleem van de microverontreinigingen aan te pakken, die nu in alle wateren in de Unie worden aangetoond. Een aantal van die microverontreinigingen zijn, zelfs in kleine hoeveelheden, schadelijk voor de volksgezondheid en het milieu. Er moet daarom een aanvullende behandeling, namelijk een quartaire behandeling, worden geïntroduceerd om ervoor te zorgen dat er een breed spectrum aan microverontreinigingen uit stedelijk afvalwater wordt verwijderd. Quartaire behandeling moet in de eerste plaats gericht zijn op organische microverontreinigingen, die een aanzienlijk deel vormen van de verontreiniging en waarvoor al verwijderingstechnologieën zijn ontworpen. De behandeling moet worden opgelegd op basis van de voorzorgsbenadering in combinatie met een op risico’s gebaseerde benadering. Daarom moeten alle stedelijke waterzuiveringsinstallaties met 100 000 i.e. en hoger quartaire behandelingen verschaffen, aangezien die installaties een aanzienlijk aandeel vormen van de lozingen van microverontreinigingen in het milieu en het verwijderen van microverontreinigingen door stedelijke waterzuiveringsinstallaties op die schaal kosteneffectief is. De lidstaten moeten worden verplicht om voor agglomeraties met 10 000 tot 100 000 i.e. quartaire behandeling toe te passen op gebieden waarvan op basis van duidelijke, nader te specificeren criteria is vastgesteld dat zij gevoelig zijn voor verontreiniging met microverontreinigingen. Dergelijke gebieden moeten locaties omvatten waar de lozing van behandeld stedelijk afvalwater in waterlichamen leidt tot lage verdunningsverhoudingen, of waar de ontvangende waterlichamen worden gebruikt voor de productie van drinkwater of als zwemwater. Om de verplichting van quartaire behandeling te vermijden voor agglomeraties met 10 000 tot 100 000 i.e. moeten de lidstaten worden verplicht om op basis van een gestandaardiseerde risicobeoordeling aan te tonen dat er geen risico’s bestaan voor het milieu of voor de volksgezondheid. Om de lidstaten voldoende tijd te geven om de noodzakelijke infrastructuren te plannen en te leveren, moet de eis voor quartaire behandeling tot 2040 geleidelijk worden toegepast, met duidelijke tussentijdse doelstellingen.

(12)Om ervoor te zorgen dat er steeds aan de eisen voor secundaire, tertiaire en quartaire behandeling voor de lozingen van waterzuiveringsinstallaties wordt voldaan, moeten er monsters worden genomen overeenkomstig de eisen van de richtlijn, en die monsters moeten overeenstemmen met de parameterwaarden die daarin zijn vastgesteld. Met het oog op mogelijke technische variaties in de resultaten van die monsters moet er een maximumaantal worden vastgesteld voor monsters die niet aan die parameterwaarden voldoen.

(13)De quartaire behandeling die nodig is om microverontreinigingen uit stedelijk afvalwater te verwijderen, brengt aanvullende kosten met zich mee, zoals kosten in verband met controle en met nieuwe geavanceerde apparatuur die in bepaalde stedelijke waterzuiveringsinstallaties moet worden geïnstalleerd. Om deze aanvullende kosten te dekken en in overeenstemming met het beginsel dat de vervuiler betaalt zoals uitgedrukt in artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), is het essentieel dat de producenten die producten in de Unie in de handel brengen, waarin stoffen zitten die aan het einde van de levensduur van die producten als microverontreinigingen in stedelijk afvalwater worden gevonden (“microverontreinigende stoffen”), de verantwoording nemen voor de aanvullende behandeling die nodig is om die stoffen te verwijderen, die in het kader van hun professionele activiteiten worden gegenereerd. De meest passende manier om dit te bereiken is een systeem van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, aangezien dit de financiële gevolgen voor de belastingbetaler en het watertarief zou beperken en tegelijkertijd de ontwikkeling van groenere producten zou stimuleren. Residuen van geneesmiddelen en cosmetische producten vormen op dit moment de belangrijkste bron van de microverontreinigingen die in stedelijk afvalwater worden gevonden en waarvoor een aanvullende behandeling (quartaire behandeling) nodig is. Om die reden moet op die twee groepen uitgebreide producentenverantwoordelijkheid van toepassing zijn.

(14)Indien producten in kleine hoeveelheden op de markt worden gebracht, dat wil zeggen minder dan twee ton aan producten, moet ontheffing van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid echter mogelijk zijn, aangezien de extra administratieve lasten voor de producent dan onevenredig zouden zijn in verhouding tot de milieuvoordelen. Er moeten ook ontheffingen mogelijk zijn indien de producent aan kan tonen dat er aan het einde van de levensduur van een product geen microverontreinigingen worden gegenereerd. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien kan worden bewezen dat de residuen van een product snel biologisch afbreekbaar zijn in het afvalwater en het milieu, of dat zij de stedelijke waterzuiveringsinstallaties niet bereiken. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen tot het vaststellen van uitvoeringshandelingen om gedetailleerde criteria vast te stellen voor het identificeren van in de handel gebrachte producten die geen microverontreinigingen genereren aan het einde van hun levensduur. De Commissie moet bij de ontwikkeling van deze criteria rekening houden met wetenschappelijke of andere beschikbare informatie, waaronder relevante internationale normen.

(15)Ter voorkoming van verstoringen van de interne markt moeten er minimumeisen voor de uitvoering van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid in deze richtlijn worden vastgesteld, terwijl over de praktische organisatie van het systeem op nationaal niveau moet worden besloten. De bijdragen van de producenten moeten in verhouding staan tot de hoeveelheid producten die zij in de handel brengen en tot de gevaarlijkheid van de residuen ervan. De bijdragen moeten de kosten dekken voor de controleactiviteiten betreffende microverontreinigingen, voor het verzamelen, de verslaglegging en de onpartijdige verificatie van de statistieken over de hoeveelheden en de gevaarlijkheid van de in de handel gebrachte producten, en voor het op efficiënte wijze en overeenkomstig deze richtlijn toepassen van quartaire behandeling van stedelijk afvalwater, maar mogen deze kosten niet overstijgen. Aangezien stedelijk afvalwater collectief wordt behandeld, is het passend om een eis te introduceren dat producenten lid worden van een centrale organisatie die namens hen uitvoering kan geven aan de verplichtingen in het kader van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid.

(16)Uit de beoordeling is ook gebleken dat de afvalwaterbehandelingssector de gelegenheid biedt om het energiegebruik ervan aanzienlijk te beperken en om hernieuwbare energie te produceren, bijvoorbeeld door een beter gebruik van de beschikbare oppervlakken van de stedelijke waterzuiveringsinstallaties voor de productie van zonne-energie, of door biogas uit slib te produceren. Uit deze beoordeling is ook gebleken dat er zonder duidelijke wettelijke verplichtingen slechts een gedeeltelijke vooruitgang in deze sector kan worden verwacht. In dit kader moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de totale hoeveelheid energie die wordt gebruikt door alle stedelijke waterzuiveringsinstallaties op hun grondgebied, die een belasting van 10 000 i.e. en hoger behandelen, niet groter is dan de productie door die stedelijke waterzuiveringsinstallaties van energie uit hernieuwbare bronnen zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad 45 . Die doelstelling moet uiterlijk op 31 december 2040 geleidelijk via tussentijdse doelen worden bereikt. Het behalen van deze energieneutraliteitsdoelstelling zal helpen om de vermijdbare uitstoot van broeikasgassen door de sector met 46 % terug te dringen en tegelijkertijd bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen inzake klimaatneutraliteit in 2050 en daarmee samenhangende nationale doelstellingen en doelstellingen van de Unie, zoals de doelstellingen die in Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad 46 zijn vastgesteld. Het stimuleren van de productie van biogas en zonne-energie in de EU en tegelijkertijd de energie-efficiëntiemaatregelen verbeteren in overeenstemming met het beginsel “energie-efficiëntie eerst” 47 , wat inhoudt dat er zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met kostenefficiënte energie-efficiënte maatregelen bij het vormgeven van energiebeleid en het nemen van relevante investeringsbeslissingen, zal helpen om de energieafhankelijkheid van de Unie te verminderen, wat een van de doelen is die in het REPowerEU-plan van de Commissie 48 worden genoemd. Dit is ook in overeenstemming met Richtlijn (EU) 2018/844 van het Europees Parlement en de Raad 49 en Richtlijn (EU) 2018/2001 waarin locaties voor de behandeling van stedelijk afvalwater worden gekwalificeerd als “go-to”-locaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen, dat wil zeggen een locatie die bijzonder geschikt is voor het plaatsen en gebruiksklaar maken van installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen. Om de energieneutraliteitsdoelstelling via optimale maatregelen voor elke stedelijke waterzuiveringsinstallatie en voor het opvangsysteem te bereiken, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er om de vier jaar energieaudits worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad 50 . Bij die audits moet onder andere worden vastgesteld wat het potentieel is voor het kosteneffectieve gebruik of de kosteneffectieve productie van hernieuwbare energie volgens de criteria van bijlage VI bij Richtlijn 2012/27/EU.

(17)Doordat waterverontreiniging een grensoverschrijdend karakter heeft, moeten naburige lidstaten of derde landen samenwerken bij de aanpak van dergelijke verontreiniging en bij de vaststelling van maatregelen om de bron ervan te bestrijden, en indien aanzienlijke verontreiniging afkomstig van lozingen van stedelijk afvalwater in één lidstaat of derde land, grote gevolgen heeft of waarschijnlijk zal hebben voor de kwaliteit van het water in een andere lidstaat of derde land, moeten de lidstaten worden verplicht om elkaar of het derde land hiervan op de hoogte te brengen. In het geval van incidentele verontreiniging die aanzienlijke gevolgen heeft voor de stroomafwaarts gelegen waterlichamen, moet dergelijke informatie onmiddellijk worden doorgegeven. De Commissie moet op de hoogte worden gebracht en, zo nodig, op verzoek van de lidstaten deelnemen aan de vergaderingen. Het is ook belangrijk om de grensoverschrijdende verontreiniging afkomstig van derde landen die dezelfde waterlichamen delen met een aantal van de lidstaten, te bestrijden. Voor de aanpak van verontreiniging afkomstig van derde landen of verontreiniging die in derde landen arriveert, kan de samenwerking en coördinatie met derde landen worden uitgevoerd in het kader van het Waterverdrag van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (UNECE) 51 of andere relevante regionale verdragen, zoals de verdragen inzake regionale zeeën of rivieren.

(18)Om de bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens te waarborgen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de stedelijke waterzuiveringsinstallaties die zijn gebouwd om aan de eisen van deze richtlijn te voldoen, worden ontworpen, gebouwd, geëxploiteerd en onderhouden zodat zij onder alle normale plaatselijke weersomstandigheden op bevredigende wijze blijven functioneren.

(19)Stedelijke waterzuiveringsinstallaties ontvangen ook niet-huishoudelijk afvalwater, met inbegrip van industrieel afvalwater, dat diverse verontreinigende stoffen bevat, die niet expliciet worden bestreken door Richtlijn 91/271/EEG, zoals zware metalen, microplastics, microverontreinigingen en andere chemische stoffen. Er is in de meeste gevallen sprake van een gebrekkig inzicht in en beperkte kennis van dergelijke verontreiniging waardoor het functioneren van het behandelingsproces slechter zou kunnen worden, er zou worden bijgedragen aan de verontreiniging van de ontvangende wateren, en de terugwinning van slib en het hergebruik van behandeld afvalwater zou worden belemmerd. De lidstaten moeten daarom die niet-huishoudelijke verontreiniging die in stedelijke waterzuiveringsinstallaties binnenkomt en in waterlichamen wordt geloosd, regelmatig controleren en daarover verslag uitbrengen. Om verontreiniging als gevolg van lozingen van niet-huishoudelijk afvalwater bij de bron te voorkomen, moeten lozingen van industrieën of ondernemingen die met opvangsystemen verbonden zijn, worden onderworpen aan vooraf te verstrekken vergunningen. Om ervoor te zorgen dat de opvangsystemen en stedelijke waterzuiveringsinstallaties technisch in staat zijn om de binnenkomende verontreiniging te ontvangen en te behandelen, moeten de exploitanten verantwoordelijk voor het beheer van de stedelijke waterzuiveringsinstallaties waarin niet-huishoudelijk afvalwater wordt ontvangen, worden geraadpleegd voordat die vergunningen worden verstrekt, en moeten zij de verstrekte vergunningen kunnen raadplegen om hun behandelingsprocessen aan te kunnen passen. Indien er in binnenkomende wateren niet-huishoudelijke verontreiniging wordt vastgesteld, moeten de lidstaten passende maatregelen nemen om die verontreiniging bij de bron terug te dringen door de controle op verontreinigingen in opvangsystemen te verbeteren zodat de bronnen van verontreiniging kunnen worden vastgesteld en door, zo nodig, de aan de desbetreffende, verbonden stedelijke waterzuiveringsinstallaties verstrekte vergunningen opnieuw te bezien. De watervoorraden van de Unie staan in toenemende mate onder druk, wat leidt tot tijdelijke of permanente waterschaarste in sommige gebieden in de Unie. Het vermogen van de Unie om op de toenemende druk op watervoorraden te reageren, kan worden verbeterd door het hergebruik van behandeld stedelijk afvalwater uit te breiden zodat de winning van zoet water uit oppervlakte- en grondwaterlichamen wordt beperkt. Het hergebruik van behandeld stedelijk afvalwater moet om die reden worden aangemoedigd en, waar passend, toegepast, rekening houdend met de noodzaak om te waarborgen dat de doelstellingen van een goede ecologische en chemische toestand van de ontvangende wateren zoals gedefinieerd in Richtlijn 2000/60/EG, worden behaald. De aanscherping van de eisen voor de behandeling van stedelijk afvalwater, en van de maatregelen voor een betere controle op, opsporing en vermindering van verontreiniging bij de bron zal gevolgen hebben voor de kwaliteit van behandeld stedelijk afvalwater en zal daarom het hergebruik van water bevorderen. Indien hergebruik van water wordt ingezet voor landbouwirrigatie, moet het overeenkomstig Verordening (EU) 2020/741 van het Europees Parlement en de Raad 52 worden uitgevoerd.

(20)Om ervoor te zorgen dat deze richtlijn correct wordt uitgevoerd en dat met name de emissiegrenswaarden worden gerespecteerd, is het belangrijk om de lozingen van stedelijk afvalwater in het milieu te controleren. Deze controle moet worden uitgevoerd door op nationaal niveau een systeem van vooraf te verstrekken vergunningen op te zetten voor het lozen van behandeld stedelijk afvalwater in het milieu. Om te voorkomen dat er onbedoelde lozingen van biomedia van kunststof in het milieu plaatsvinden uit stedelijke waterzuiveringsinstallaties die deze techniek gebruiken, is het daarnaast essentieel om specifieke verplichtingen in die lozingsvergunningen op te nemen teneinde voortdurend op deze lozingen te controleren en ze te voorkomen.

(21)Om de bescherming van het milieu te waarborgen, moeten directe lozingen van biologisch afbreekbaar niet-huishoudelijk afvalwater in het milieu door bepaalde bedrijfstakken worden onderworpen aan een vooraf te verstrekken vergunning op nationaal niveau en aan passende eisen. Die eisen moeten ervoor zorgen dat directe lozingen van bepaalde bedrijfstakken worden onderworpen aan secundaire, tertiaire en quartaire behandeling waar dit nodig is voor de bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens.

(22)Overeenkomstig artikel 168, lid 1, VWEU vullen maatregelen van de Unie nationaal beleid aan en moeten deze worden gericht op de verbetering van de volksgezondheid en het voorkómen van ziekten. Om een optimaal gebruik van relevante volksgezondheidsgegevens afkomstig uit stedelijk afvalwater te waarborgen, moet toezicht op stedelijk afvalwater worden ingesteld en gebruikt voor preventie en vroege waarschuwing, bijvoorbeeld voor het aantonen van specifieke virussen in stedelijk afvalwater als signaal van het opkomen van epidemieën of pandemieën. De lidstaten moeten een permanente dialoog en coördinatie opzetten tussen de bevoegde autoriteiten verantwoordelijk voor de volksgezondheid en de bevoegde autoriteiten verantwoordelijk voor het beheer van stedelijk afvalwater. In het kader van die coördinatie moet de frequentie en locatie van de monsterneming worden vastgesteld evenals een lijst van parameters die relevant zijn voor de volksgezondheid en die in stedelijk afvalwater moeten worden gecontroleerd. Bij deze aanpak zullen andere initiatieven van de Unie op het gebied van bescherming van de volksgezondheid worden benut en aangevuld, zoals milieucontrole die toezicht op afvalwater 53 omvat. Op basis van de tijdens de COVID-19-pandemie verzamelde gegevens en de ervaring die is opgedaan bij de uitvoering van de Aanbeveling van de Commissie betreffende een gemeenschappelijke aanpak voor de invoering van systematisch toezicht op de aanwezigheid van SARS-CoV-2 en varianten daarvan in afvalwater in de EU 54 (“de aanbeveling”), moeten de lidstaten verplicht worden gesteld om regelmatig op gezondheidsparameters in verband met SARS-CoV-2 en varianten daarvan in afvalwater te controleren. Om het gebruik van die geharmoniseerde methoden te waarborgen, moeten de lidstaten, voor zover mogelijk, de bemonsterings- en analysemethoden gebruiken die in de aanbeveling voor de controle op SARS-CoV-2 en varianten daarvan worden vermeld.

(23)De Unie erkent het belang van het tegengaan van resistentie tegen antimicrobiële stoffen (AMR) en heeft in 2017 het Europees “één gezondheid”-actieplan tegen AMR 55 vastgesteld. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is erkend en gedocumenteerd dat afvalwater een zeer belangrijke bron van antimicrobiële agentia en de metabolieten daarvan is, alsook van bacteriën die resistent zijn tegen antimicrobiële stoffen en de genen van die bacteriën. Om de kennis inzake de belangrijkste bronnen van AMR te vergroten, is het nodig om een verplichting in te stellen voor controle op de aanwezigheid van AMR in stedelijk afvalwater om onze wetenschappelijke kennis verder te vergroten en in de toekomst mogelijk adequate maatregelen te nemen.

(24)De lidstaten moeten de risico’s vaststellen die door het beheer van stedelijk afvalwater worden veroorzaakt, om het milieu en de gezondheid van de mens te beschermen. Op basis van die vaststelling en om, waar nodig, te voldoen aan de eisen van de Uniewetgeving inzake water, moeten de lidstaten strengere maatregelen nemen voor het opvangen en behandelen van stedelijk afvalwater dan die welke zijn vereist om te voldoen aan de minimumeisen van deze richtlijn. Die maatregelen kunnen afhankelijk van de situatie onder andere bestaan uit het opzetten van opvangsystemen, de ontwikkeling van geïntegreerde beheersplannen voor stedelijk afvalwater of de toepassing van secundaire, tertiaire of quartaire behandeling van stedelijk afvalwater voor agglomeraties of stedelijke waterzuiveringsinstallaties die de drempelwaarden voor i.e. die aanleiding geven voor de toepassing van de standaardeisen, niet halen. De maatregelen kunnen ook een meer geavanceerde behandeling omvatten dan die welke nodig is om de minimumeisen te respecteren, of desinfectie van het behandelde stedelijk afvalwater die nodig is om aan Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad 56 te voldoen.

(25)Duurzameontwikkelingsdoelstelling 6 en de daarmee samenhangende doelstelling verplicht lidstaten om uiterlijk in 2030 “toegang tot behoorlijke en eerlijke sanitaire voorzieningen en hygiëne voor iedereen [te] verwezenlijken en een einde [te] maken aan openbare ontlasting, met speciale aandacht voor de behoeften van vrouwen en meisjes en personen in kwetsbare situaties” 57 . Bovendien wordt in beginsel 20 van de Europese pijler van sociale rechten 58 verklaard dat iedereen het recht heeft op toegang tot basisvoorzieningen van goede kwaliteit, waaronder water en sanitaire voorzieningen. Tegen die achtergrond en in lijn met de aanbevelingen van de richtlijnen inzake sanitaire voorzieningen en gezondheid van de WHO (WHO Guidelines on Sanitation and Health) 59 en de bepalingen van het Protocol betreffende water en gezondheid 60 moeten de lidstaten het probleem van de toegang tot sanitaire voorzieningen op nationaal niveau aanpakken. Dat moet gebeuren door middel van maatregelen gericht op het verbeteren van de toegang tot sanitaire voorzieningen voor iedereen, bijvoorbeeld door het installeren van sanitaire voorzieningen in openbare ruimten, alsook het aanmoedigen van de beschikbaarheid van passende sanitaire voorzieningen in overheids- en openbare gebouwen die gratis en/of voor iedereen betaalbaar zijn. Met sanitaire voorzieningen moet het veilige beheer en de veilige verwijdering van urine, ontlasting en menstrueel bloed van de mens mogelijk worden. Ze moeten veilig worden beheerd, wat inhoudt dat ze op elk moment toegankelijk moeten zijn voor iedereen, dus ook voor mensen met specifieke behoeften zoals kinderen, ouderen, mensen met een beperking en daklozen, dat ze op een locatie moeten worden geplaatst waardoor het risico voor de veiligheid van de gebruikers minimaal blijft, en dat ze zowel hygiënisch als technisch veilig te gebruiken moeten zijn. Er moet ook een voldoende aantal van dergelijke voorzieningen aanwezig zijn om ervoor te zorgen dat er in de behoeften van mensen wordt voorzien en dat wachttijden niet buitensporig lang zijn.

(26)In de mededeling van de Commissie van 7 oktober 2020, “Een Unie van gelijkheid: strategisch EU-kader voor gelijkheid, integratie en participatie van de Roma” wordt de specifieke situatie erkend van minderheidsculturen zoals de Roma en Travellers, met of zonder vaste verblijfplaats, en met name het feit dat zij geen toegang hebben tot sanitaire voorzieningen; in deze mededeling wordt opgeroepen om de effectieve gelijke toegang tot essentiële diensten uit te breiden. Al met al is het passend dat de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan kwetsbare en gemarginaliseerde groepen door de nodige maatregelen te nemen om voor die groepen de toegang tot sanitaire voorzieningen te verbeteren. Het is belangrijk dat de identificatie van die groepen strookt met artikel 16, lid 1, van Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad 61 . Maatregelen ter verbetering van de toegang tot sanitaire voorzieningen voor kwetsbare en gemarginaliseerde groepen kunnen bestaan uit het voorzien in sanitaire voorzieningen in openbare ruimten, die gratis of voor een lage vergoeding toegankelijk zijn, de verbetering of het onderhoud van de verbinding met geschikte systemen voor het opvangen van stedelijk afvalwater, en bewustmaking van de dichtstbijgelegen sanitaire voorzieningen.

(27)Volgens de EU‑mensenrechtenrichtsnoeren inzake veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen 62 moet er met name aandacht worden besteed aan de behoeften van vrouwen en meisjes aangezien zij in het bijzonder risico lopen op en blootgesteld zijn aan aanvallen, seksueel en gendergerelateerd geweld, intimidatie en andere bedreigingen van hun veiligheid bij het gebruik van sanitaire voorzieningen buiten hun woningen. Dit is in overeenstemming met de Conclusies van de Raad over waterdiplomatie 63 waarin opnieuw wordt bevestigd hoe belangrijk het is om een genderperspectief in waterdiplomatie te integreren. De lidstaten moeten daarom bijzondere aandacht besteden aan vrouwen en meisjes als kwetsbare groep en moeten de nodige maatregelen nemen om voor hen de veilige toegang tot sanitaire voorzieningen te verbeteren of te handhaven.

(28)In de beoordeling werd geconcludeerd dat het beheer van slib zou kunnen worden verbeterd om het beter af te laten stemmen op de principes van de circulaire economie en van de afvalhiërarchie zoals gedefinieerd in artikel 4 Richtlijn 2008/98/EG. De maatregelen voor een verbeterde controle op en vermindering van de verontreiniging bij de bron door niet-huishoudelijke lozingen zullen helpen om de kwaliteit van het geproduceerde slib te verbeteren en ervoor zorgen dat het veilig kan worden gebruikt in de landbouw. Om een passende en veilige terugwinning van nutriënten, met inbegrip van de kritische stof fosfor, uit slib te waarborgen, moeten er minimumpercentages voor terugwinning worden vastgesteld op Unieniveau.

(29)Er is aanvullende controle nodig om de naleving van de nieuwe eisen inzake microverontreinigingen, niet-huishoudelijke verontreiniging, energieneutraliteit, de uitstoot van broeikasgassen, de overstorting van hemelwater en afvloeiing van water in steden te verifiëren. Om de uitvoering van de quartaire behandeling inzake de vermindering van microverontreinigingen in lozingen van stedelijk afvalwater te verifiëren, is het toereikend om op een beperkte reeks representatieve microverontreinigingen te controleren. De controlefrequentie moet worden aangepast aan de huidige beste praktijken, zoals op dit moment toegepast in Zwitserland. Die verplichtingen moeten worden aangepast aan de grootte van de stedelijke waterzuiveringsinstallaties en de agglomeraties zodat ze kosteneffectief blijven. De controle zal ook helpen om gegevens te verstrekken voor het kader voor milieucontrole zoals dat bij het achtste milieuactieprogramma 64 is opgezet, en meer specifiek om het kader voor de monitoring van een samenleving zonder verontreiniging 65 dat eraan ten grondslag ligt, van input te voorzien.

(30)Om de administratieve lasten te verminderen en de mogelijkheden van digitalisering beter te benutten, moet de verslaglegging over de uitvoering van de richtlijn worden verbeterd en vereenvoudigd door de verplichting te schrappen dat de lidstaten tweejaarlijks verslag uitbrengen aan de Commissie en de Commissie tweejaarlijks verslagen publiceert. Deze verplichting moet worden vervangen door de eis dat de lidstaten, met steun van het Europees Milieuagentschap (EEA), de bestaande nationale gestandaardiseerde gegevensverzamelingen die krachtens Richtlijn 91/271/EEG zijn vastgesteld, verbeteren, en deze regelmatig bijwerken. De Commissie en het EEA moeten permanent toegang krijgen tot de nationale gegevensbestanden. Om ervoor te zorgen dat de informatie over de toepassing van deze richtlijn volledig is, moeten de gegevensverzamelingen informatie omvatten over de naleving door de stedelijke waterzuiveringsinstallaties van de behandelingseisen (criteria voor goed- of afkeuren, belasting en concentratie van geloosde verontreinigende stoffen), over de mate waarin de energieneutraliteitsdoelstellingen worden bereikt, over de uitstoot van broeikasgassen door zuiveringsinstallaties met 10 000 i.e. en hoger, en over de maatregelen die de lidstaten hebben genomen met het oog op de overstorting van hemelwater/afvloeiing van water in steden, de toegang tot sanitaire voorzieningen en de behandeling door afzonderlijke systemen. Bovendien moet volledige samenhang met Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad 66 worden gewaarborgd om het gebruik van gegevens te optimaliseren en volledige transparantie te ondersteunen.

(31)Om een tijdige en correcte uitvoering van deze richtlijn te waarborgen, is het van essentieel belang dat de lidstaten een nationaal uitvoeringsprogramma opstellen met inbegrip van een langetermijnprogrammering van de vereiste investeringen vergezeld van een financieringsstrategie. Over die nationale programma’s moet verslag worden uitgebracht aan de Commissie. Ter beperking van de administratieve lasten mag die eis niet van toepassing zijn op de lidstaten die al een nalevingsniveau hebben van meer dan 95 % wat betreft de belangrijkste verplichtingen voor het opvangen en behandelen van afvalwater.

(32)De sector voor het opvangen en de behandeling van stedelijk afvalwater is specifiek en functioneert als een markt voor intern gebruik waarbij kleine ondernemingen met het opvangsysteem worden verbonden zonder dat zij hun exploitanten kunnen kiezen. Het is daarom belangrijk om ervoor te zorgen dat de belangrijkste prestatie-indicatoren zoals het bereikte behandelingsniveau, de kosten van de behandeling, de gebruikte en geproduceerde energie en de daarmee verband houdende uitstoot van broeikasgassen en koolstofvoetafdruk, voor het publiek toegankelijk zijn. Om het publiek bewust te maken van de gevolgen van de behandeling van stedelijk afvalwater, moet de belangrijkste informatie over de jaarlijkse kosten voor elk huishouden voor het opvangen en de behandeling van afvalwater op een makkelijk toegankelijke manier worden verstrekt, bijvoorbeeld op de facturen, terwijl andere meer gedetailleerde informatie online toegankelijk moet zijn, op de website van de exploitant of de bevoegde autoriteit.

(33)In Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad 67 wordt het recht op toegang tot milieu-informatie in de lidstaten gegarandeerd overeenkomstig het Verdrag van Aarhus van 1998 betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (“Verdrag van Aarhus”). Het Verdrag van Aarhus omvat brede verplichtingen zowel in verband met het op verzoek beschikbaar stellen van milieu-informatie als het actief verspreiden van dergelijke informatie. Het is belangrijk dat de bepalingen van deze richtlijn in verband met toegang tot informatie en afspraken over het delen van gegevens die richtlijn aanvullen door de verplichting in te stellen dat informatie over het opvangen en de behandeling van stedelijk afvalwater op een gebruiksvriendelijke manier online beschikbaar wordt gesteld aan het publiek, zonder een afzonderlijke wettelijke regeling te scheppen.

(34)De doeltreffendheid van deze richtlijn en het doel ervan, namelijk de bescherming van de volksgezondheid in het kader van het milieubeleid van de Unie, vereisen dat natuurlijke of rechtspersonen of eventueel hun naar toepasselijk recht opgerichte organisaties, zich in rechte op deze richtlijn kunnen beroepen en dat de nationale rechtbanken deze richtlijn in aanmerking kunnen nemen als een element van het Unierecht, onder meer om, indien nodig, besluiten van een nationale autoriteit te toetsen. Daarnaast is het volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie aan de rechterlijke instanties van de lidstaten om, overeenkomstig het in artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde beginsel van loyale samenwerking, de rechterlijke bescherming te waarborgen van de rechten die een persoon ontleent aan het Unierecht. Voorts verplicht artikel 19, lid 1, VEU de lidstaten om te voorzien in de nodige rechtsmiddelen om daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het recht van de Unie vallende gebieden te verzekeren. Voorts moeten de leden van het betrokken publiek, overeenkomstig het Verdrag van Aarhus, toegang hebben tot de rechter, aangezien dit bijdraagt tot de bescherming van het recht te leven in een milieu dat toereikend is voor de gezondheid en het welzijn van elke persoon.

(35)Teneinde deze richtlijn aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om handelingen overeenkomstig artikel 290 VWEU vast te stellen ten aanzien van de wijziging van bepaalde delen van de bijlagen wat betreft de eisen voor secundaire, tertiaire en quartaire behandeling en de eisen voor specifieke vergunningen voor de lozingen van niet-huishoudelijk afvalwater in opvangsystemen en stedelijke waterzuiveringsinstallaties, en ten aanzien van de aanvulling van deze richtlijn door minimumpercentages voor hergebruik en recycling van fosfor en stikstof uit slib vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(36)Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze richtlijn te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor het vaststellen van normen voor het ontwerp van afzonderlijke systemen, voor het vaststellen van gemeenschappelijke voorwaarden en criteria voor de toepassing van de opheffing van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor bepaalde producten, voor het vaststellen van methodologieën om de ontwikkeling van geïntegreerde beheersplannen voor stedelijk afvalwater te ondersteunen en op de aanwezigheid van microplastics en van resistentie tegen antimicrobiële stoffen in stedelijk afvalwater te controleren, en voor het vaststellen van het formaat waarin en de wijze waarop de informatie over de uitvoering van deze richtlijn door de lidstaten moet worden verstrekt en door de EEA gebundeld. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 68 .

(37)De lidstaten moeten de voorschriften vaststellen ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van nationale bepalingen die zijn vastgesteld op grond van deze richtlijn en moeten alle nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn, rekening houdend met de specifieke kenmerken van kleine en middelgrote ondernemingen.

(38)Krachtens het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven 69 moet de Commissie binnen een bepaalde termijn na de uiterste datum voor de omzetting van deze richtlijn een beoordeling ervan uitvoeren. Die beoordeling moet zijn gebaseerd op de ervaring die is opgedaan en de gegevens die zijn verkregen tijdens de uitvoering van deze richtlijn, op beschikbare aanbevelingen van de WHO en op relevante wetenschappelijk, analytische en epidemiologische gegevens. Bij de beoordeling moet in het bijzonder aandacht worden besteed aan de mogelijke noodzaak om de lijst producten die onder de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid moeten vallen, aan te passen aan de hand van de evolutie van de reeks producten die in de handel worden gebracht, aan de verbeterde kennis over de aanwezigheid van microverontreinigingen in het afvalwater en hun gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu, en aan de gegevens die voortvloeien uit de nieuwe verplichtingen om op de aanwezigheid van microverontreinigingen in de inlaat- en afvoerbuizen van de stedelijke waterzuiveringsinstallaties te controleren.

(39)Richtlijn 91/271/EEG bevat specifieke termijnen voor Mayotte doordat het in 2014 is opgenomen als een ultraperifeer gebied in de zin van artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De toepassing van de verplichtingen om opvangsystemen aan te leggen en secundaire behandeling toe te passen op stedelijk afvalwater van agglomeraties met 2 000 i.e. en hoger moet daarom ten aanzien van Mayotte worden uitgesteld.

(40)Om de continuïteit van de milieubescherming te waarborgen, is het belangrijk dat de lidstaten ten minste het huidige niveau van tertiaire behandeling handhaven totdat de nieuwe eisen voor het terugdringen van fosfor en stikstof van toepassing worden. Artikel 5 van Richtlijn 91/271/EEG van de Raad moet daarom van toepassing blijven tot die nieuwe eisen van toepassing worden.

(41)Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk om het milieu en de gezondheid van de mens te beschermen, ervoor te zorgen dat er vooruitgang wordt geboekt op weg naar klimaatneutraliteit wat betreft de werkzaamheden bij het opvangen en de behandeling van stedelijk afvalwater, de toegang tot sanitaire voorzieningen te verbeteren en een regelmatig toezicht op de voor de volksgezondheid relevante parameters te garanderen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden bereikt, maar gezien de schaal en de effecten van de maatregelen beter op het niveau van de Unie kunnen worden bereikt, kan de Unie maatregelen aannemen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel zoals neergelegd in artikel 5 VEU. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(42)De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in intern recht dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijn materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijn.

(43)Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in deel B van bijlage [VII] genoemde termijnen voor omzetting in intern recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

🡻 91/271/EEG (aangepast)

 nieuw

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

 Onderwerp 

Deze richtlijn betreft  stelt regels vast voor  het opvangen, de behandeling en de lozing van stedelijk afvalwateralsmede de behandeling en de lozing van afvalwater van bepaalde bedrijfstakken,. Deze richtlijn heeft ten doel  om  het milieu  en de gezondheid van de mens  te beschermen tegen de nadelige gevolgen van lozingen van bovengenoemde soorten afvalwater  en tegelijkertijd de uitstoot van broeikasgassen geleidelijk te elimineren en de energiebalans van de werkzaamheden bij de inzameling en behandeling van stedelijk afvalwater te verbeteren. Er worden ook regels in vastgesteld betreffende de toegang tot sanitaire voorzieningen, de transparantie van de stedelijke afvalwatersector en regelmatig toezicht op voor de volksgezondheid belangrijke parameters in stedelijk afvalwater .

Artikel 2

 Definities 

In  Voor de toepassing van  deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.)“stedelijk afvalwater”: huishoudelijk afvalwater  , het mengsel van huishoudelijk afvalwater en niet-huishoudelijk afvalwater  of het mengsel van huishoudelijk afvalwater en industrieel afvalwater en/of afvloeiend hemelwater  en afvloeiing van water in steden ;

2.) “huishoudelijk afvalwater”: afvalwater van woongebieden en diensten, dat overwegend afkomstig is van de menselijke stofwisseling en van huishoudelijke werkzaamheden;

3).industrieel  niet-huishoudelijk  afvalwater”: al het afvalwater dat wordt geloosd  in opvangsystemen  vanaf terreinen die voor bedrijfsactiviteiten worden gebruikt  voor een van de volgende activiteiten: 

 a) bedrijfsactiviteiten  en dat geen huishoudelijk afvalwater of afvloeiend hemelwater is;

 nieuw

b) activiteiten die door een instituut worden uitgevoerd;

🡻 91/271/EEG (aangepast)

 nieuw

 c) industriële activiteiten; 

4). “agglomeratie”: een gebied waar de bevolking en/of de economische activiteiten  verontreinigingsbelasting als gevolg van stedelijk afvalwater  voldoende geconcentreerd  (10 i.e. per hectare of hoger)  zijn  is  om stedelijk afvalwater op te vangen en naar een stedelijke waterzuiveringsinstallatie of een definitieve lozingsplaats af te voeren;

 nieuw

5) “afvloeiing van water in steden”: het regenwater van agglomeraties dat in gecombineerde of afzonderlijke riolen wordt opgevangen;

6) “overstorting van hemelwater”: de lozing van onbehandeld stedelijk afvalwater in ontvangende wateren vanuit gecombineerde riolen als gevolg van regen;

🡻 91/271/EEG

7)5. “opvangsysteem”: een systeem van leidingen waardoor stedelijk afvalwater wordt opgevangen en afgevoerd;

 nieuw

8) “gecombineerd riool”: een leiding waarin stedelijk afvalwater wordt opgevangen en afgevoerd;

9)“afzonderlijk riool”: een leiding waarin afzonderlijk een van de volgende soorten afvalwater wordt opgevangen en afgevoerd:

a) huishoudelijk afvalwater;

b) niet-huishoudelijk afvalwater;

c) het mengsel van huishoudelijk afvalwater en niet-huishoudelijk afvalwater;

d) regenwater afkomstig van agglomeraties;

🡻 91/271/EEG (aangepast)

 nieuw

6. 10) 1 i.e. (inwonerequivalent)  “inwonerequivalent” of “(i.e.)” :  de eenheid waarin de gemiddelde potentiële verontreinigingsbelasting van water wordt uitgedrukt, die per dag door één persoon wordt veroorzaakt, waarbij 1 i.e.  de biologisch afbreekbare organische belasting met een biochemisch zuurstofverbruik gedurende vijf dagen (BZV5) van 60 g zuurstof per dag  is ;

7.primaire behandeling: behandeling van stedelijk afvalwater door middel van een fysisch en/of chemisch proces van bezinking van gesuspendeerde stoffen, of andere processen waarbij het BZV5 van het inkomende afvalwater vóór de lozing met ten minste 20 % wordt verminderd en de totale hoeveelheid gesuspendeerde stoffen in het inkomende afvalwater met ten minste 50 % wordt verminderd;

8. 11) “secundaire behandeling”: behandeling van stedelijk afvalwater door middel van een proces waarbij in het algemeen biologische behandeling met secundaire bezinking plaatsvindt of  van  een ander proces dat het mogelijk maakt de in tabel 1 van bijlage I vermelde eisen in acht te nemen;

9. toereikende behandeling: behandeling van stedelijk afvalwater door middel van een proces en/of afvoersysteem waardoor de ontvangende wateren na de lozing aan de relevante kwaliteitsdoelstellingen en aan de relevante bepalingen van deze en andere communautaire richtlijnen voldoen;

 nieuw

12) “tertiaire behandeling”: behandeling van stedelijk afvalwater door middel van een proces waarbij stikstof en fosfor uit stedelijk afvalwater worden verwijderd;

13) “quartaire behandeling”: behandeling van stedelijk afvalwater door middel van een proces waarbij een breed scala aan microverontreinigingen uit stedelijk afvalwater wordt verwijderd;

🡻 91/271/EEG

 nieuw

10. 14)“slib”:  alle vaste, semi-vaste of vloeibare afvalstoffen die ontstaan bij de behandeling van stedelijk afvalwater  uit stedelijke waterzuiveringsinstallaties afkomstig behandeld of onbehandeld restslib;

11. 15)“eutrofiëring”: een verrijking van het water door nutriënten, vooral stikstof- en/of fosforverbindingen, die leidt tot een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen met als gevolg een ongewenste verstoring van het evenwicht tussen de verschillende in het water aanwezige organismen en een verslechtering van de waterkwaliteit;

12. estuarium: het overgangsgebied aan de monding van een rivier tussen zoet water en kustwateren. Voor de toepassing van deze richtlijn bepalen de Lid-Staten in het kader van het, uitvoeringsprogramma overeenkomstig artikel 17, leden 1 en 2, de buitengrenzen (zeewaarts) van de estuaria;

13.kustwateren: de wateren buiten de laagwaterlijn of de grens van het estuarium aan de zeezijde.

 nieuw

70 16) “microverontreiniging”: een stof, met inbegrip van de afbraakproducten ervan, die doorgaans in de omgeving en in stedelijk afvalwater aanwezig is in concentraties van minder dan milligrammen per liter en die op basis van de criteria in deel 3 en deel 4 van bijlage I bij Verordening als gevaarlijk voor het milieu en de gezondheid van de mens kan worden beschouwd;

17) “verdunningsverhouding”: de verhouding tussen het volume van de jaarlijkse stroom aan ontvangende wateren op het lozingspunt en het jaarlijkse volume aan stedelijk afvalwater dat door de waterzuiveringsinstallatie wordt geloosd;

18) “producent”: een fabrikant, importeur of distributeur die op professionele basis producten in een lidstaat in de handel brengt, onder andere door middel van overeenkomsten op afstand zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 7, van Richtlijn 2011/83/EU;

19) “organisatie voor producentenverantwoordelijkheid”: een organisatie die collectief door producenten wordt opgericht met als doel aan hun verplichtingen krachtens artikel 9 te voldoen;

20)“sanitaire voorzieningen”: voorzieningen en diensten voor de veilige verwijdering van urine, ontlasting en menstrueel bloed van de mens;

21) “resistentie tegen antimicrobiële stoffen”: het vermogen van micro-organismen om te overleven of groeien in de aanwezigheid van een concentratie van een antimicrobieel agens die meestal voldoende is om micro-organismen van dezelfde soort te doden of te remmen;

22)“betrokken publiek”: het publiek dat gevolgen ondervindt of waarschijnlijk ondervindt van of dat belang heeft bij de besluitvormingsprocedures voor de uitvoering van de verplichtingen van deze richtlijn, met inbegrip van niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor de bescherming van het milieu of de gezondheid van de mens;

23) “biomedia van kunststof”: dragers van kunststof die worden gebruikt voor het kweken van de bacteriën die nodig zijn voor de behandeling van stedelijk afvalwater;

24) “in de handel brengen”: het voor het eerst aanbieden van een product op de markt van een lidstaat.

🡻 91/271/EEG (aangepast)

 nieuw

Artikel 3

 Opvangsystemen 

1.    De lidstaten zorgen ervoor dat alle agglomeraties  met een i.e. van 2 000 en hoger voldoen aan de volgende eisen: 

 a) zij  zijn voorzien van een opvangsysteem voor stedelijk afvalwater,

 b) alle bronnen van huishoudelijk afvalwater zijn verbonden met het opvangsysteem. 

uiterlijk op 31 december 2000 voor agglomeraties met meer dan 15000 inwonerequivalenten (i.e.), en

uiterlijk op 31 december 2005 voor agglomeraties met 2000 tot 15000 i.e.

Voor stedelijk afvalwater dat wordt geloosd in ontvangende wateren die worden beschouwd als „kwetsbare gebieden” in de zin van artikel 5 zorgen de Lid-Staten ervoor dat er voor agglomeraties met meer dan 10000 i.e. uiterlijk op 31 december 1998 opvangsystemen aanwezig zijn.

🡻 2013/64/EU artikel 1, lid 1 (aangepast)

1 bis    In afwijking van de eerste en tweede alinea van lid 1 zorgt Frankrijk ervoor dat alle agglomeraties in Mayotte als ultraperifeer gebied in de zin van artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna „Mayotte”) beschikken over een opvangsysteem voor stedelijk afvalwater:

uiterlijk op 31 december 2020 voor agglomeraties met meer dan 10000 i.e., hetgeen ten minste 70% van de in Mayotte gegenereerde belasting zal dekken;

uiterlijk op 31 december 2027 voor alle agglomeraties met meer dan 2000 i.e.

 nieuw

2. De lidstaten zorgen ervoor dat alle agglomeraties met 1 000 tot 2 000 i.e. uiterlijk op 31 december 2030 voldoen aan de volgende eisen:

a) zij zijn voorzien van opvangsystemen;

b) alle bronnen van huishoudelijk afvalwater zijn verbonden met het opvangsysteem.

🡻 1137/2008 artikel 1 en bijlage, punt 4.2 (aangepast)

3.    De in lid 1 genoemde o  O pvangsystemen moeten voldoen aan de eisen van afdelingdeel A van bijlage I. De Commissie kan deze eisen wijzigen. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

🡻 91/271/EEG (aangepast)

 nieuw

Artikel 4

 Afzonderlijke systemen 

 1. In afwijking van artikel 3,  wWanneer  bij uitzondering  de aanleg van een opvangsysteem niet gerechtvaardigd is omdat het vanuit milieuoogpunt geen voordeel zou opleveren of buitensporig duur zou zijn,  zorgen de lidstaten ervoor dat er  afzonderlijke systemen  voor de behandeling van stedelijk afvalwater (“afzonderlijke systemen”)  moet gebruik worden gemaakt of andere passende systemen waarmee dezelfde graad van milieubescherming wordt bereikt  worden gebruikt .

 nieuw

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de afzonderlijke systemen op zodanige wijze worden ontworpen, geëxploiteerd en onderhouden dat ten minste hetzelfde niveau van behandeling wordt gewaarborgd als de secundaire en tertiaire behandelingen zoals bedoeld in de artikelen 6 en 7.

De lidstaten zorgen ervoor dat agglomeraties waar afzonderlijke systemen worden gebruikt, in een openbaar register worden geregistreerd en dat er regelmatige inspecties van die systemen worden uitgevoerd door de passende autoriteit.

3. De Commissie is bevoegd om in overeenstemming met de procedure zoals bedoeld in artikel 27, gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze richtlijn aan te vullen, door minimumeisen vast te stellen betreffende het ontwerp, de exploitatie en het onderhoud van afzonderlijke systemen en door de eisen te specificeren voor de regelmatige inspecties zoals bedoeld in lid 2, tweede alinea.

4. De lidstaten die afzonderlijke systemen gebruiken om meer dan 2 % van de stedelijke afvalwaterbelasting afkomstig van agglomeraties met 2 000 i.e. en hoger te behandelen, moeten de Commissie voorzien van een gedetailleerde rechtvaardiging voor het gebruik van afzonderlijke systemen in elk van de agglomeraties. In die rechtvaardiging:

a) wordt aangetoond dat aan de voorwaarden voor het gebruik van afzonderlijke systemen zoals beschreven in lid 1 wordt voldaan;

b) worden de maatregelen beschreven die overeenkomstig lid 2 zijn genomen;

c) wordt aangetoond dat aan de minimumeisen zoals bedoeld in lid 3 wordt voldaan, indien de Commissie haar gedelegeerde bevoegdheid krachtens dat lid heeft uitgeoefend.

5. De Commissie is bevoegd om uitvoeringshandelingen vast te stellen waarin het formaat voor het indienen van de in lid 4 bedoelde informatie wordt vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 5

Geïntegreerde beheersplannen voor stedelijk afvalwater

1. De lidstaten zorgen er uiterlijk op 31 december 2030 voor dat er een geïntegreerd beheersplan voor stedelijk afvalwater is vastgesteld voor agglomeraties met 100 000 i.e en hoger.

2. De lidstaten stellen uiterlijk op 31 december 2025 een lijst van agglomeraties vast met 10 000 tot 100 000 i.e. waar rekening houdend met historische gegevens en de nieuwste klimaatprognoses, een of meer van de volgende voorwaarden van toepassing zijn:

a) overstorting van hemelwater of afvloeiing van water in steden vormt een risico voor het milieu en de gezondheid van de mens;

b) overstorting van hemelwater vertegenwoordigt meer dan 1 % van de jaarlijkse belasting als gevolg van opgevangen stedelijk afvalwater die is berekend voor droge weersomstandigheden;

c) overstorting van hemelwater of afvloeiing van water in steden voorkomt dat wordt voldaan aan een van de volgende eisen:

i) de eisen die krachtens artikel 5 van Richtlijn (EU) 2020/2184 zijn vastgesteld;

ii) de eisen in artikel 5, lid 3, van Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad 71 ;

iii) de eisen in artikel 3 van Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad 72 ;

iv) de milieudoelstellingen van artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG.

De lidstaten beoordelen de lijst zoals bedoeld in de eerste alinea om de vijf jaar na vaststelling ervan en werken de lijst zo nodig bij.

3. De lidstaten zorgen er uiterlijk op 31 december 2035 voor dat er een geïntegreerd beheersplan voor stedelijk afvalwater is vastgesteld voor de agglomeraties zoals bedoeld in lid 2.

4. De geïntegreerde beheersplannen voor stedelijk afvalwater worden op verzoek ter beschikking gesteld van de Commissie.

5. De geïntegreerde beheersplannen voor stedelijk afvalwater omvatten ten minste de elementen zoals uiteengezet in bijlage V.

6. De Commissie is bevoegd om uitvoeringshandelingen vast te stellen om:

a) te voorzien in methoden voor het vaststellen van de maatregelen zoals bedoeld in punt 3 van bijlage V;

b) te voorzien in methoden voor het bepalen van alternatieve indicatoren om te verifiëren of de indicatieve doelstelling van de vermindering van de verontreiniging zoals bedoeld in punt 2a) van bijlage V is bereikt;

c) het formaat te bepalen waarin geïntegreerde beheersplannen voor stedelijk afvalwater beschikbaar moeten worden gesteld aan de Commissie wanneer daar overeenkomstig lid 4 om wordt verzocht.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. De lidstaten zorgen ervoor dat de geïntegreerde beheersplannen voor stedelijk afvalwater na vaststelling ervan om de vijf jaar worden beoordeeld en zo nodig bijgewerkt.

🡻 91/271/EEG (aangepast)

 nieuw

Artikel 64

 Secundaire behandeling 

1.  Bij agglomeraties met 2 000 i.e. en hoger  zorgen de lidstaten ervoor dat stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt, vóór lozing als volgt  vóór lozing wordt onderworpen  aan een secundaire behandeling  overeenkomstig lid 3  of een gelijkwaardig proces wordt onderworpen  .  

lozingen van agglomeraties met meer dan 15000 i.e. uiterlijk op 31 december 2000;

lozingen van agglomeraties met 10000 tot 15000 i.e. uiterlijk op 31 december 2005;

lozingen van agglomeraties met 2000 tot 10000 i.e. in zoet water en estuaria uiterlijk op 31 december 2005.

 nieuw

De verplichting in het eerste lid voor agglomeraties met 2 000 tot 10 000 i.e. die in kustgebieden lozen, is niet eerder van toepassing dan 31 december 2027.

🡻 2013/64/EU artikel 1, lid 2 (aangepast)

1 bis    In afwijking van lid 1 zorgt Frankrijk ervoor dat stedelijk afvalwater in Mayotte dat in opvangsystemen terechtkomt vóór lozing aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces wordt onderworpen:

uiterlijk op 31 december 2020 voor agglomeraties met meer dan 15000 i.e., hetgeen, samen met de in artikel 5, lid 2 bis, bedoelde agglomeraties, ten minste 70 % van de in Mayotte gegenereerde belasting zal dekken;

uiterlijk op 31 december 2027 voor alle agglomeraties met meer dan 2000 i.e.

 nieuw

2. Bij agglomeraties met 1 000 tot 2 000 i.e. zorgen de lidstaten ervoor dat uiterlijk op 31 december 2030 stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt, vóór lozing wordt onderworpen aan een secundaire behandeling overeenkomstig lid 3, of aan een gelijkwaardig proces.

3. Monsters die overeenkomstig artikel 21 en deel D van bijlage I bij deze richtlijn zijn genomen voldoen aan de parameterwaarden zoals uiteengezet in tabel 1 van deel B van bijlage I. Het toegestane maximumaantal monsters die niet voldoen aan de parameterwaarden van tabel 1 van deel B van bijlage I, is uiteengezet in tabel 4 van deel D van bijlage I.

🡻 91/271/EEG

2.    Lozingen van stedelijk afvalwater in wateren die gelegen zijn in hoge bergstreken (meer dan 1500 m boven zeeniveau) waar een doeltreffende biologische behandeling wegens de lage temperaturen moeilijk uitvoerbaar is, kunnen aan een minder vergaande behandeling worden onderworpen dan in lid 1 wordt voorgeschreven, mits uit grondig onderzoek is gebleken dat dergelijke lozingen geen nadelige invloed op het milieu hebben.

🡻 1137/2008 artikel 1 en bijlage, punt 4.2

3.    Lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties als bedoeld in de leden 1 en 2 dienen te voldoen aan de toepasselijke eisen van afdeling B van bijlage I. De Commissie kan deze eisen wijzigen. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

🡻 91/271/EEG (aangepast)

4.    De belasting, uitgedrukt in i.e., wordt berekend op basis van de maximale gemiddelde wekelijkse belasting van de  stedelijke water zuiveringsinstallatie in de loop van het jaar, afgezien van ongebruikelijke situaties, bij voorbeeld als gevolg van zware regenval.

Artikel 75

 Tertiaire behandeling 

 nieuw

1. De lidstaten zorgen er uiterlijk op 31 december 2030 voor dat de lozingen van 50 % van de stedelijke waterzuiveringsinstallaties die een belasting van 100 000 i.e. en hoger behandelen en die op [Publicatiebureau: gelieve de datum in te vullen: de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] geen tertiaire behandeling toepassen, worden onderworpen aan een tertiaire behandeling overeenkomstig lid 4.

De lidstaten zorgen er uiterlijk op 31 december 2035 voor dat alle lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties die een belasting van 100 000 i.e. of hoger behandelen, worden onderworpen aan een tertiaire behandeling overeenkomstig lid 4.

🡻 91/271/EEG (aangepast)

1.    De Lid-Staten wijzen voor de toepassing van lid 2 volgens de in bijlage II genoemde criteria uiterlijk op 31 december 1993 kwetsbare gebieden aan.

 nieuw

2. De lidstaten stellen uiterlijk op 31 december 2025 een lijst vast van gebieden op hun grondgebied die gevoelig zijn voor eutrofiëring en werken die lijst met ingang van 31 december 2030 om de vijf jaar bij.

De in de eerste alinea bedoelde lijst moet de in bijlage II vastgestelde gebieden bevatten.

De eis in de eerste alinea is niet van toepassing indien een lidstaat op zijn gehele grondgebied tertiaire behandelingen toepast overeenkomstig lid 4.

🡻 91/271/EEG (aangepast)

 nieuw

32.    De Lid-Staten  lidstaten  zorgen ervoor  er uiterlijk op 31 december 2035 voor  dat  voor 50 % van de agglomeraties met 10 000 tot 100 000 i.e., die lozen in gebieden die zijn opgenomen in de lijst zoals bedoeld in lid 2 en die op [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen: de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] geen tertiaire behandelingen toepassen,  stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt,  wordt onderworpen aan een tertiaire behandeling overeenkomstig lid 4  vóór lozing in kwetsbare  die  gebieden uiterlijk op 31 december 1998 voor alle lozingen van agglomeraties met meer dan 10000 i.e. aan een behandeling wordt onderworpen die verder gaat dan de in artikel 4 bedoelde behandeling.

 nieuw

De lidstaten zorgen er uiterlijk op 31 december 2040 voor dat het stedelijke afvalwater dat in opvangsystemen terecht komt, wordt onderworpen aan een tertiaire behandeling overeenkomstig lid 4 vóór lozing in gebieden die zijn opgenomen in de lijst zoals bedoeld in lid 2 wat betreft alle agglomeraties met 10 000 tot 100 000 i.e.

🡻 2013/64/EU artikel 1, lid 3 (aangepast)

2 bis.    In afwijking van lid 2 zorgt Frankrijk ervoor dat stedelijk afvalwater in Mayotte dat in opvangsystemen terechtkomt vóór lozing in kwetsbare gebieden aan een behandeling wordt onderworpen die verder gaat dan de in artikel 4 bedoelde behandeling: uiterlijk op 31 december 2020 voor agglomeraties met meer dan 10 000 i.e., hetgeen, samen met de in artikel 4, lid 1 bis, bedoelde agglomeraties, ten minste 70 % van de in Mayotte gegenereerde belasting zal dekken.

🡻 1137/2008 artikel 1 en bijlage, punt 4.2

3.    Lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties als bedoeld in lid 2 dienen te voldoen aan de toepasselijke eisen van afdeling B van bijlage I. De Commissie kan deze eisen wijzigen. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

 nieuw

4. Monsters die overeenkomstig artikel 21 en deel D van bijlage I bij deze richtlijn zijn genomen voldoen aan de parameterwaarden zoals uiteengezet in tabel 2 van deel B van bijlage I. Het toegestane maximumaantal monsters die niet voldoen aan de parameterwaarden van tabel 2 van deel B van bijlage I, is uiteengezet in tabel 4 van deel D van bijlage I.

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig de procedure zoals bedoeld in artikel 27 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de delen B en D van bijlage I te wijzigen teneinde de in de tweede alinea bedoelde eisen en methoden aan te passen aan de technologische en wetenschappelijke vooruitgang.

🡻 91/271/EEG (aangepast)

 nieuw

54.    Bij wijze van alternatief behoeven de eisen voor afzonderlijke installaties genoemd in de leden 2 en 3 niet te worden toegepast in kwetsbare gebieden,  In afwijking van de leden 3 en 4 kunnen de lidstaten besluiten dat een afzonderlijke stedelijke waterzuiveringsinstallatie die zich in een gebied bevindt dat is opgenomen in een lijst zoals bedoeld in lid 2, niet wordt onderworpen aan de eisen van de leden 3 en 4  indien kan worden aangetoond dat het minimumpercentage van de vermindering van de totale vracht  belasting  voor alle stedelijke waterzuiveringsinstallaties in dat gebied ten minste 75 % voor totaal fosfor en ten minste 75 % voor totaal stikstof bedraagt:.

 nieuw

a) uiterlijk op 31 december 2035 82,5 % voor totaal fosfor en 80 % voor totaal stikstof bedraagt;

b) uiterlijk op 31 december 2040 90 % voor totaal fosfor en 85 % voor totaal stikstof bedraagt.

🡻 91/271/EEG (aangepast)

 nieuw

65.    Lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties die in de relevante  met 10 000 i.e. en hoger in een  afwateringsgebieden van  een  kwetsbare  gebied  gebieden  dat gevoelig is voor eutrofiëring   en dat is opgenomen in de in lid 2 genoemde lijst,  gelegen zijn en een bijdrage leveren tot de verontreiniging van die gebieden zijn  ook  onderworpen aan de bepalingen van de leden 32, 3 4  en 54.

In gevallen waarin bovengenoemde afwateringsgebieden geheel of gedeeltelijk in een andere Lid-Staat gelegen zijn is artikel 9 van toepassing.

6.    De Lid-Staten zorgen ervoor dat de lijst van kwetsbare gebieden met tussenpozen van niet meer dan vier jaar wordt bijgewerkt.

7.    De Lid-Staten  lidstaten  zorgen ervoor dat  lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties die gelegen zijn in een gebied dat is opgenomen in de in lid 2 bedoelde lijst na een van de regelmatige bijwerkingen van de lijst die op grond van dat lid zijn vereist, binnen zeven jaar na opname van dat gebied in die lijst aan de eisen zoals vervat in de leden 3 en 4 voldoen  na de bijwerking, bedoeld in lid 6, als kwetsbaar aangewezen gebieden binnen zeven jaar aan de bovengenoemde eisen voldoen.

8.    Een Lid-Staat behoeft geen kwetsbare gebieden in de zin van deze richtlijn aan te wijzen, indien hij op zijn gehele grondgebied de in de leden 2, 3 en 4 omschreven behandeling toepast.

 nieuw

Artikel 8

Quartaire behandeling

1. De lidstaten zorgen er uiterlijk op 31 december 2030 voor dat 50 % van de lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties die een belasting van 100 000 i.e. of hoger behandelen, worden onderworpen aan een quartaire behandeling overeenkomstig lid 5.

De lidstaten zorgen er uiterlijk op 31 december 2035 voor dat alle lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties die een belasting van 100 000 i.e. of hoger behandelen, worden onderworpen aan een quartaire behandeling overeenkomstig lid 5.

2. De lidstaten moeten uiterlijk op 31 december 2030 een lijst hebben vastgesteld van gebieden op hun nationaal grondgebied waar de concentratie of accumulatie van microverontreinigingen een risico voor het milieu of de gezondheid van de mens inhoudt. De lidstaten beoordelen die lijst daarna om de vijf jaar en werken hem zo nodig bij.

Tenzij het ontbreken van een risico voor het milieu of de gezondheid van de mens in die gebieden op basis van een risicobeoordeling kan worden aangetoond, bevat de in de eerste alinea bedoelde lijst de volgende gebieden:

a) de waterlichamen die worden gebruikt voor de winning van voor menselijke consumptie bestemd water zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, van Richtlijn (EU) 2020/2184;

b) zwemwater dat binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2006/7/EG valt;

c) meren zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Richtlijn 2000/60/EG;

d) rivieren zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 4, van Richtlijn 2000/60/EG, of andere waterstromen waarin de verdunningsverhouding onder de 10 is;

e) gebieden waar aquacultuuractiviteiten zoals omschreven in artikel 4, punt 25, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 73 plaatsvinden;

f) gebieden waar aanvullende behandeling nodig is om aan de eisen van de Richtlijnen 2000/60/EG en 2008/105/EG te voldoen.

De in de tweede alinea bedoelde risicobeoordeling wordt op verzoek aan de Commissie meegedeeld.

3. De Commissie is bevoegd om uitvoeringshandelingen vast te stellen waarin het formaat van de in de tweede alinea van lid 2 bedoelde risicobeoordeling wordt vastgesteld, evenals de methode die voor die risicobeoordeling moet worden gebruikt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

4. De lidstaten zorgen er uiterlijk op 31 december 2035 voor dat voor 50 % van de agglomeraties met 10 000 tot 100 000 i.e. het stedelijke afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt, wordt onderworpen aan een quartaire behandeling overeenkomstig lid 5, vóór lozing in gebieden die zijn opgenomen in de lijst zoals bedoeld in lid 2.

De lidstaten zorgen er uiterlijk op 31 december 2040 voor dat het stedelijke afvalwater dat in opvangsystemen terecht komt, wordt onderworpen aan een quartaire behandeling overeenkomstig lid 5, vóór lozing in gebieden die zijn opgenomen in de lijst zoals bedoeld in lid 2 wat betreft alle agglomeraties met 10 000 tot 100 000 i.e.

5. Monsters die overeenkomstig artikel 21 en deel D van bijlage I bij deze richtlijn zijn genomen voldoen aan de parameterwaarden zoals uiteengezet in tabel 3 van deel B van bijlage I. Het toegestane maximumaantal monsters die niet voldoen aan de parameterwaarden van tabel 3 van deel B van bijlage I, is uiteengezet in tabel 4 van deel D van bijlage I.

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig de procedure zoals bedoeld in artikel 27 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de delen B en D van bijlage I te wijzigen teneinde de in de tweede alinea bedoelde eisen en methoden aan te passen aan de technologische en wetenschappelijke vooruitgang.

6. De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2030 uitvoeringshandelingen vast om de controle- en bemonsteringsmethoden vast te stellen, die de lidstaten moeten gebruiken om de aanwezigheid en hoeveelheid van de in tabel 3 van deel B van bijlage I beschreven indicatoren in stedelijk afvalwater te bepalen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de onderzoeksprocedure zoals bedoeld in artikel 28, lid 2.

🡻 91/271/EEG

Artikel 6

1.    De Lid-Staten kunnen voor de toepassing van lid 2 uiterlijk op 31 december 1993 minder kwetsbare gebieden aanwijzen volgens de criteria van bijlage II.

2.    Lozingen van stedelijk afvalwater van agglomeraties van 10000 tot 150000 i.e. in kustwateren, en van 2000 tot 10000 i.e. in estuaria die gelegen zijn in gebieden als bedoeld in lid 1, mogen aan een behandeling worden onderworpen die minder ver gaat dan in artikel 4 is voorgeschreven, op voorwaarde dat:

die lozingen ten minste worden onderworpen aan een primaire behandeling als omschreven in artikel 2, punt 7, overeenkomstig de in bijlage I.D vastgestelde controleprocedures;

uit grondige studies blijkt dat die lozingen geen nadelige invloed op het milieu hebben.

De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van alle relevante informatie betreffende bovengenoemde studies.

3.    Indien de Commissie van mening is dat niet is voldaan aan de voorwaarden van lid 2, legt zij de Raad een passend voorstel voor.

4.    De Lid-Staten zorgen ervoor dat de lijst van minder kwetsbare gebieden met tussenpozen van niet meer dan vier jaar wordt bijgewerkt.

5.    De Lid-Staten zorgen ervoor dat niet langer als minder kwetsbaar aangewezen gebieden binnen zeven jaar voldoen aan de eisen van artikel 4, respectievelijk artikel 5.

Artikel 7

De Lid-Staten zorgen ervoor dat stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt in de volgende gevallen uiterlijk op 31 december 2005 vóór lozing aan een toereikende behandeling als omschreven in artikel 2, punt 9, wordt onderworpen:

lozingen van agglomeraties met minder dan 2000 i.e. in zoet water en estuaria;

lozingen van agglomeraties met minder dan 10000 i.e. in kustwateren.

🡻 2013/64/EU artikel 1, lid 4

In afwijking van de eerste alinea wordt de termijn ten aanzien van Mayotte vastgesteld op 31 december 2027.

🡻 91/271/EEG

Artikel 8

1.    In uitzonderlijke gevallen ten gevolge van technische problemen mogen de Lid-Staten ten behoeve van geografisch bepaalde bevolkingsgroepen bij de Commissie een speciaal verzoek indienen om voor de toepassing van artikel 4 over meer tijd te beschikken.

2.    In dat verzoek, dat met redenen moet worden omkleed, dienen de ondervonden technische moeilijkheden te worden uiteengezet en moet een actieprogramma met passend tijdschema worden voorgesteld om de doelstelling van deze richtlijn te bereiken. Dit tijdschema wordt opgenomen in het uitvoeringsprogramma bedoeld in artikel 17.

3.    Slechts technische redenen kunnen worden aanvaard en de verlengde periode bedoeld in lid 1 mag uiterlijk tot 31 december 2005 lopen.

🡻 1137/2008 artikel 1 en bijlage, punt 4.2

4.    De Commissie behandelt dit verzoek en treft passende maatregelen volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.

🡻 91/271/EEG

5.    In uitzonderlijke gevallen kan de in artikel 6 voor afvalwater van agglomeraties met 10000 tot 150000i.e. voorgeschreven behandeling worden toegepast voor afvalwaterlozingen van agglomeraties met meer dan 150000 i.e. in minder kwetsbare gebieden, indien kan worden aangetoond dat een verdergaande behandeling geen voordelen voor het milieu oplevert.

🡻 1137/2008 artikel 1 en bijlage, punt 4.2

In dat geval dienen de lidstaten tevoren een desbetreffend dossier bij de Commissie in. De Commissie bestudeert de zaak en neemt passende maatregelen volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.

 nieuw

Artikel 9

Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid

1. De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat producenten die een van de producten van de lijst in bijlage III in de handel brengen, uitgebreide producentenverantwoordelijkheid hebben.

Dergelijke maatregelen zorgen ervoor dat die producenten verantwoordelijk zijn voor:

(a)de volledige kosten voor het naleven van de eisen in artikel 8, met inbegrip van de kosten voor de quartaire behandeling van stedelijk afvalwater om microverontreinigingen te verwijderen, die afkomstig zijn van de producten en residuen ervan die de producenten in de handel hebben gebracht, en voor de controle op microverontreinigingen zoals bedoeld in artikel 21, lid 1, punt a), en

(b)de kosten voor het verzamelen en verifiëren van de gegevens over de in de handel gebrachte producten, en

c)    andere kosten die nodig zijn om de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid op zich te nemen.

2. De lidstaten stellen de producenten vrij van hun uitgebreide producentenverantwoordelijkheid krachtens lid 1, mits de producenten kunnen aantonen dat er sprake is van een van de volgende situaties:

a) de hoeveelheid van het product dat zij in de handel brengen, bedraagt minder dan twee ton per jaar;

b) de producten die zij in de handel brengen, genereren aan het eind van hun levensduur geen microverontreinigingen in afvalwater.

3. De Commissie is bevoegd om uitvoeringshandelingen vast te stellen om gedetailleerde criteria betreffende de eenvormige toepassing van de in lid 2, punt b), gestelde voorwaarde op specifieke categorieën van producten vast te stellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde producenten hun uitgebreide producentenverantwoordelijkheid gezamenlijk uitoefenen door aangesloten te zijn bij een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid.

De lidstaten zorgen ervoor dat:

a) de in lid 1 bedoelde producenten de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid jaarlijks voorzien van het volgende:

i) de jaarlijkse hoeveelheden van de in de lijst in bijlage III opgenomen producten die zij in het kader van hun professionele activiteiten in de handel hebben gebracht;

ii) informatie over de gevaarlijkheid van de in punt i) genoemde producten in afvalwater aan het einde van hun levensduur;

iii) indien relevant, een lijst van de producten die overeenkomstig lid 2 zijn vrijgesteld;

b) de in lid 1 bedoelde producenten moeten financieel bijdragen aan de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid om de kosten als gevolg van hun uitgebreide producentenverantwoordelijkheid te dekken;

c) elke bijdrage van een producent, zoals bedoeld in punt b), wordt bepaald op basis van de hoeveelheden en de gevaarlijkheid van de in de handel gebrachte producten in afvalwater;

d) de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid worden jaarlijks onderworpen aan onafhankelijke audits van hun financieel beheer, met inbegrip van hun vermogen om de in lid 4 bedoelde kosten te dekken, de kwaliteit en geschiktheid van de overeenkomstig punt a) verzamelde informatie, en de geschiktheid van de overeenkomstig punt b) verzamelde bijdragen.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat:

a) de rol en verantwoordelijkheden van alle relevante betrokken partijen, met inbegrip van de in lid 1 bedoelde producenten, organisaties voor producentenverantwoordelijkheid, particuliere of openbare exploitanten van waterzuiveringsinstallaties en lokale bevoegde autoriteiten, duidelijk worden gedefinieerd;

b) er doelstellingen voor het beheer van stedelijk afvalwater worden vastgesteld teneinde aan de eisen en termijnen van artikel 8, leden 1, 4, en 5, te voldoen, en dat alle andere kwantitatieve of kwalitatieve doelstellingen worden vastgesteld, die als relevant voor de uitvoering van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid worden beschouwd;

c) er een verslagleggingssysteem aanwezig is om gegevens te verzamelen over de in lid 1 bedoelde producten die de producenten in de lidstaat in de handel hebben gebracht en over de quartaire behandeling van afvalwater, evenals andere voor de toepassing van punt b) relevante gegevens.

Artikel 10

Minimumeisen voor organisaties voor producentenverantwoordelijkheid

1. De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen om te waarborgen dat een overeenkomstig artikel 9, lid 4, opgerichte organisatie voor producentenverantwoordelijkheid:

a) een duidelijk omschreven geografische dekking heeft die in overeenstemming is met de eisen van artikel 8;

b) over de noodzakelijke financiële en organisatorische middelen beschikt om aan de verplichtingen van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid van de producenten te voldoen;

c) informatie openbaar beschikbaar maakt over:

i) de eigenaren en de leden;

ii) de door de producenten betaalde financiële bijdragen;

iii) de activiteiten die de organisatie ieder jaar onderneemt, met inbegrip van informatie over hoe de financiële middelen worden besteed.

2. De lidstaten zetten een adequaat controle- en handhavingskader op om te waarborgen dat de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid hun verplichtingen nakomen, dat de financiële middelen van de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid correct worden gebruikt en dat alle betrokkenen met een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid betrouwbare gegevens rapporteren aan de bevoegde autoriteiten, en, op verzoek, aan de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid.

3. Indien er op het grondgebied van een lidstaat verschillende organisaties voor producentenverantwoordelijkheid bestaan, moet de betrokken lidstaat ten minste één orgaan dat onafhankelijk is van particuliere belangen, aanwijzen, of een overheidsinstantie het toezicht op de uitvoering toevertrouwen.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat de producenten die op het grondgebied van een andere lidstaat zijn gevestigd en daar producten in de handel brengen:

a) een natuurlijke persoon of rechtspersoon aanwijzen, die op hun grondgebied als gemachtigde vertegenwoordiger is gevestigd om de verplichtingen van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid op hun grondgebied te vervullen, of

b) maatregelen treffen die gelijkwaardig zijn aan die in punt a).

5. De lidstaten zorgen voor een regelmatige dialoog tussen de relevante belanghebbenden die betrokken zijn bij de uitvoering van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, met inbegrip van producenten en distributeurs, organisaties voor producentenverantwoordelijkheid, particuliere of openbare exploitanten van waterzuiveringsinstallaties, lokale autoriteiten en maatschappelijke organisaties.

Artikel 11

Energieneutraliteit van stedelijke waterzuiveringsinstallaties

1. De lidstaten zorgen ervoor dat er om de vier jaar energie-audits van de waterzuiveringsinstallaties en opvangsystemen worden uitgevoerd. Die audits worden overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2012/27/EU uitgevoerd en omvatten het in kaart brengen van het potentieel voor het kosteneffectieve gebruik of de kosteneffectieve productie van hernieuwbare energie, met bijzondere aandacht voor het in kaart brengen en benutten van het potentieel voor de productie van biogas, waarbij de uitstoot van methaan wordt teruggedrongen. De eerste audits worden:

a)    uiterlijk op 31 december 2025 uitgevoerd bij de waterzuiveringsinstallaties die een belasting van 100 000 i.e. en hoger behandelen, en bij de opvangsystemen die daarmee zijn verbonden;

b)    uiterlijk op 31 december 2030 uitgevoerd bij de waterzuiveringsinstallaties die een belasting van 10 000 tot 100 000 i.e. behandelen, en bij de opvangsystemen die daarmee zijn verbonden.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de totale jaarlijkse hoeveelheid energie uit hernieuwbare bronnen, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, van richtlijn (EU) 2018/2001, die op nationaal niveau wordt geproduceerd door waterzuiveringsinstallaties die een belasting van 10 000 i.e. en hoger behandelen:

a)    uiterlijk op 31 december 2030 ten minste equivalent is aan 50 % van de totale hoeveelheid energie die dergelijke installaties per jaar gebruiken;

b)    uiterlijk op 31 december 2035 ten minste equivalent is aan 75 % van de totale hoeveelheid energie die dergelijke installaties per jaar gebruiken;

c)    uiterlijk op 31 december 2040 ten minste equivalent is aan 100 % van de totale hoeveelheid energie die dergelijke installaties per jaar gebruiken.

🡻 91/271/EEG (aangepast)

 nieuw

Artikel 129

 Grensoverschrijdende samenwerking 

1. Indien wateren die onder de jurisdictie van een Lid-Staat  lidstaat  vallen nadelig worden beïnvloed door lozingen van stedelijk afvalwater uit een andere Lid-Staat  lidstaat   of derde land , kan  stelt  de eerstgenoemde Lid-Staat  lidstaat  de andere Lid-Staat  lidstaat   of het derde land  en de Commissie van de betrokken feiten in kennis stellen.

 nieuw

Deze kennisgeving moet in het geval van incidentele verontreiniging die aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de stroomafwaarts gelegen waterlichamen, onmiddellijk plaatsvinden.

🡻 91/271/EEG (aangepast)

 nieuw

De betrokken Lid-Staten  lidstaten   organiseren, eventueel samen met de Commissie, het nodige overleg  werken samen  om na te gaan om welke lozingen het gaat en welke maatregelen aan de bron moeten worden genomen om de getroffen wateren te beschermen teneinde de inachtneming van deze richtlijn te waarborgen.

 nieuw

2. De betrokken lidstaten brengen de Commissie op de hoogte van samenwerkingen als bedoeld in lid 1. De Commissie neemt op verzoek van de betrokken lidstaten deel aan een dergelijke samenwerking.

🡻 91/271/EEG (aangepast)

 nieuw

Artikel 1310

 Plaatselijke weersomstandigheden 

De Lid-Staten lidstaten  zorgen ervoor dat de ter naleving van de eisen van  zoals vastgesteld in  de artikelen 6,4 7tot en met 7  en 8  gebouwde stedelijke waterzuiveringsinstallaties zodanig worden ontworpen, gebouwd, geëxploiteerd en onderhouden dat zij onder alle normale plaatselijke weersomstandigheden op bevredigende wijze kunnen blijven functioneren. Bij het ontwerpen van de installaties dient met seizoenschommelingen in de belasting rekening te worden gehouden.

Artikel 1411

 Lozingen van niet-huishoudelijk afvalwater 

1.    De Lid-Staten lidstaten  zorgen ervoor dat het lozen  de lozingen  van industrieel afvalwater  niet-huishoudelijk afvalwater  in opvangsystemen en stedelijke waterzuiveringsinstallaties uiterlijk op 31 december 1993 wordt  worden  onderworpen aan door de bevoegde autoriteit of instantie vooraf vast te stellen voorschriften en/of te verstrekken bijzondere vergunningen.

🡻 1137/2008 artikel 1 en bijlage, punt 4.2

2.    De voorschriften en/of bijzondere vergunningen dienen te voldoen aan de eisen van afdeling C van bijlage I. De Commissie kan deze eisen wijzigen. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

 nieuw

De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteit:

a) de exploitanten van de opvangsystemen en stedelijke waterzuiveringsinstallaties waarin het niet-huishoudelijke afvalwater wordt geloosd, raadpleegt alvorens bijzondere vergunningen af te geven;

b) de exploitanten van de opvangsystemen en stedelijke waterzuiveringsinstallaties die niet-huishoudelijke afvalwater ontvangen, op verzoek toestaat om de specifieke vergunningen te raadplegen, die in hun afwateringsgebieden zijn afgegeven.

2. De lidstaten nemen passende maatregelen, waaronder een beoordeling van de specifieke vergunning, om de bronnen van de verontreiniging in niet-huishoudelijk afvalwater zoals bedoeld in lid 1, vast te stellen, te voorkomen en zo veel mogelijk te verminderen, indien een van de volgende situaties zich voordoet:

a) er zijn bij de controle overeenkomstig artikel 21, lid 3, verontreinigende stoffen in de inlaat- en afvoerbuizen van de stedelijke waterzuiveringsinstallaties vastgesteld;

b) slib afkomstig van de behandeling van stedelijk afvalwater moet overeenkomstig Richtlijn 86/278/EEG van de Raad 74 worden gebruikt;

c) behandeld stedelijk afvalwater moet overeenkomstig Verordening (EU) 2020/741 worden hergebruikt;

d) de ontvangende wateren worden gebruikt voor de winning van voor menselijke consumptie bestemd water zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, van Richtlijn (EU) 2020/2184;

e) de verontreiniging van het niet-huishoudelijke afvalwater dat in het opvangsysteem of in de stedelijke zuiveringsinstallatie wordt geloosd, vormt een risico voor de werking van die installatie of dat systeem.

3.    De specifieke vergunningen zoals bedoeld in lid 1 moeten aan de eisen van deel C van bijlage I voldoen. De Commissie is bevoegd om in overeenstemming met de procedure zoals bedoeld in artikel 27 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deel C van bijlage I te wijzigen zodat dit deel wordt aangepast aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang op het gebied van de milieubescherming.

🡻 1137/2008 artikel 1 en bijlage, punt 4.2 (aangepast)

 nieuw

43.    De voorschriften en bijzondere vergunningen  zoals bedoeld in lid 1 , worden  ten minste om de zes jaar  met geregelde tussenpozen opnieuw bezien en zo nodig aangepast.

Artikel 1512

 Hergebruik van water en lozingen van stedelijk afvalwater 

1.    Gezuiverd afvalwater dient indien mogelijk te worden hergebruikt. De afvoertrajecten dienen van dien aard te zijn dat de nadelige gevolgen voor het milieu minimaal zijn.

 nieuw

1.    De lidstaten bevorderen systematisch het hergebruik van behandeld afvalwater van alle stedelijke waterzuiveringsinstallaties. Indien behandeld afvalwater wordt hergebruikt voor landbouwirrigatie, moet het aan de eisen voldoen, die krachtens Verordening (EU) 2020/741 zijn vastgesteld.

🡻 1137/2008 artikel 1 en bijlage, punt 4.2 (aangepast)

 nieuw

2.    De bevoegde autoriteiten of instanties  lidstaten  zorgen ervoor dat de afvoer van afvalwater  lozingen  van stedelijke waterzuiveringsinstallaties aan voorafgaande voorschriften en/of bijzondere vergunningen  worden  onderworpenwordt.  Dergelijke vergunningen zorgen ervoor dat er aan de eisen van deel B van bijlage I wordt voldaan. 

🡻 1137/2008 artikel 1 en bijlage, punt 4.2

3.    In voorafgaande voorschriften en/of bijzondere vergunningen worden voor lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties overeenkomstig lid 2 in agglomeraties met 2000 tot 10000 i.e. ten aanzien van lozingen in zoet water en estuaria, en in agglomeraties van 10000 i.e. of meer ten aanzien van alle lozingen, de nodige voorwaarden gesteld voor het naleven van de toepasselijke eisen van afdeling B van bijlage I. De Commissie kan deze eisen wijzigen. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

🡻 91/271/EEG (aangepast)

 nieuw

34.    De voorschriften en/of vergunningen  specifieke vergunningen zoals bedoeld in lid 2 , worden met geregelde tussenpozen  ten minste om de zes jaar  opnieuw bezien en zo nodig aangepast.

Artikel 1613

 Biologisch afbreekbaar niet-huishoudelijk afvalwater 

1.    De Lid-Staten zorgen ervoor dat biologisch afbreekbaar industrieel afvalwater van installaties van de in bijlage III genoemde bedrijfstakken, dat niet via stedelijke waterzuiveringsinstallaties in ontvangende wateren wordt geloosd, uiterlijk op 31 december 2000 vóór de lozing voldoet aan de voorwaarden die in voorafgaande voorschriften en/of bijzondere vergunningen door de bevoegde autoriteit of instantie zijn vastgesteld, indien het lozingen betreft van installaties die ten minste 4000i.e. vertegenwoordigen.

2.    Uiterlijk op 31 december 1993 stelt de bevoegde autoriteit of instantie in de Lid-Staten bij de aard van de betrokken bedrijfstak passende eisen vast voor de lozing van dergelijk afvalwater.

3.    De Commissie verricht vóór 31 december 1994 een vergelijkende studie van de door de Lid-Staten vastgestelde eisen. Zij maakt de resultaten daarvan bekend in een verslag en doet indien nodig een passend voorstel.

 nieuw

De lidstaten stellen eisen vast voor de lozing van biologisch afbreekbaar niet-huishoudelijk afvalwater, die passend zijn voor de aard van de betrokken bedrijfstak en die ten minste hetzelfde niveau van milieubescherming waarborgen als de eisen van deel B van bijlage I.

De in lid 1 bedoelde eisen zijn van toepassing wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

(a)het afvalwater is afkomstig van installaties van de in bijlage IV vermelde bedrijfstakken, die een belasting van 4 000 i.e. en hoger behandelen en die niet een van de activiteiten uitoefenen die in bijlage I bij Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad 75 zijn vermeld;

(b)het afvalwater komt niet in een stedelijke waterzuiveringsinstallatie terecht vóór het in ontvangende wateren wordt geloosd (“directe lozing”).

Artikel 17

Toezicht op stedelijk afvalwater

1. De lidstaten controleren op de aanwezigheid van de volgende volksgezondheidsparameters in stedelijk afvalwater:

a)    SARS-CoV-2-virus en varianten daarvan;

b)    poliovirus;

c)    influenzavirus;

d)    opkomende pathogenen;

e)    contaminanten waarover de bezorgdheid toeneemt;

f)    alle andere gezondheidsparameters die de bevoegde autoriteiten van de lidstaten als relevant voor controle beschouwen.

2. De lidstaten zetten voor de toepassing van lid 1 een nationaal systeem op voor permanente samenwerking en coördinatie tussen de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de volksgezondheid en de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de behandeling van stedelijk afvalwater wat betreft:

a)het identificeren van andere dan de in lid 1 bedoelde volksgezondheidsparameters die in stedelijk afvalwater moeten worden gecontroleerd;

b)het bepalen van de locatie waar en de frequentie waarmee monsters van het stedelijk afvalwater worden genomen en deze worden geanalyseerd voor iedere geïdentificeerde volksgezondheidsparameter overeenkomstig lid 1, waarbij rekening wordt gehouden met de beschikbare gezondheidsgegevens en de behoeften in verband met de volksgezondheidsgegevens, en voor zover relevant, de lokale epidemiologische situaties;

c)het organiseren van een passende en tijdige communicatie van de resultaten van de controles aan de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de volksgezondheid en aan Unieplatformen, indien dergelijke platformen beschikbaar zijn.

3. Wanneer een bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor de volksgezondheid in de lidstaat, verklaart dat er een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid als gevolg van SARS-CoV-2 bestaat, wordt de aanwezigheid van SARS-CoV-2 en varianten daarvan in stedelijk afvalwater van ten minste 70 % van de nationale bevolking gecontroleerd en wordt er ten minste eenmaal per week een monster genomen bij agglomeraties met 100 000 i.e. en meer. Deze controle blijft uitgevoerd worden totdat de bevoegde autoriteit verklaart dat de noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid als gevolg van SARS-CoV-2 is geëindigd.

Om te bepalen of er sprake is van een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid, houdt de bevoegde autoriteit rekening met de beoordelingen van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding, met de besluiten van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) die overeenkomstig Internationale Gezondheidsregeling zijn genomen en met de besluiten van de Commissie die krachtens artikel 23, lid 1, van Verordening …/… van het Europees Parlement en de Raad 76 + zijn vastgesteld.

4. De lidstaten zorgen er uiterlijk op 1 januari 2025 voor agglomeraties met 100 000 i.e. en hoger voor dat de resistentie tegen antimicrobiële stoffen minstens twee keer per jaar wordt gecontroleerd bij de inlaat- en afvoerbuizen van de stedelijke waterzuiveringsinstallaties en, waar nodig, in de opvangsystemen.

De Commissie stelt overeenkomstig de in artikel 28 bedoelde procedure uitvoeringshandelingen vast om een uniforme toepassing van deze richtlijn te waarborgen door een geharmoniseerde methodologie vast te stellen om resistentie tegen antimicrobiële stoffen in stedelijk afvalwater te meten.

5. Over de resultaten van de in dit artikel bedoelde controle wordt overeenkomstig artikel 22, lid 1, punt g), verslag uitgebracht.

Artikel 18

Risicobeoordeling en -beheer

1. De lidstaten stellen uiterlijk op [PB: gelieve de datum in te voegen: de datum van de laatste dag van het tweede jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] de door de lozing van stedelijk afvalwater veroorzaakte risico’s vast voor het milieu en voor de gezondheid van de mens, en stellen ten minste de risico’s vast die met de volgende factoren te maken hebben:

a) de kwaliteit van een waterlichaam dat wordt gebruikt voor de winning van voor menselijke consumptie bestemd water zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, van Richtlijn (EU) 2020/2184;

b) de kwaliteit van zwemwater dat binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2006/7/EG valt;

c) de goede ecologische toestand van een waterlichaam zoals omschreven in artikel 2, punt 22, van Richtlijn 2000/60/EG;

d) de kwaliteit van een waterlichaam waar aquacultuuractiviteiten plaatsvinden zoals omschreven in artikel 4, punt 25, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

2. Indien er overeenkomstig lid 1 risico’s zijn vastgesteld, stellen de lidstaten passende maatregelen vast om ze het hoofd te bieden, waaronder, naar gelang het geval, de volgende maatregelen:

a) overeenkomstig artikel 3 een opvangsysteem aanleggen voor agglomeraties met een i.e. van minder dan 1 000;

b) overeenkomstig artikel 6 een secundaire behandeling toepassen op lozingen van stedelijk afvalwater van agglomeraties met een i.e. van minder dan 1 000;

c) overeenkomstig artikel 7 een tertiaire behandeling toepassen op lozingen van stedelijk afvalwater van agglomeraties met een i.e. van minder dan 10 000;

d) overeenkomstig artikel 8 een quartaire behandeling toepassen op lozingen van stedelijk afvalwater van agglomeraties met een i.e. van minder dan 10 000;

e) overeenkomstig artikel 5 geïntegreerde beheersplannen voor stedelijk afvalwater opstellen voor agglomeraties met minder dan 10 000 i.e. en de in bijlage V bedoelde maatregelen vaststellen;

f) strengere eisen toepassen voor de behandeling van opgevangen stedelijk afvalwater dan de eisen in deel B van bijlage 1.

3. Het in kaart brengen van de risico’s overeenkomstig lid 1 van dit artikel wordt om de vijf jaar beoordeeld. De in artikel 23 bedoelde nationale uitvoeringsprogramma’s omvatten een samenvatting van de vastgestelde risico’s vergezeld van een beschrijving van de overeenkomstig lid 2 van dit artikel vastgestelde maatregelen en worden op verzoek aan de Commissie meegedeeld.

Artikel 19

Toegang tot sanitaire voorzieningen

De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen om de toegang tot sanitaire voorzieningen voor iedereen te verbeteren, met name voor kwetsbare en gemarginaliseerde groepen.

Daartoe zorgen de lidstaten er uiterlijk op 31 december 2027 voor dat zij:

a)    vastgesteld hebben welke categorieën mensen geen, of slechts beperkte toegang tot sanitaire voorzieningen hebben, met inbegrip van kwetsbare en gemarginaliseerde groepen, en redenen verschaft hebben voor dit gebrek aan toegang;

b)    de mogelijkheden hebben beoordeeld om de toegang tot sanitaire voorzieningen voor de in punt a) genoemde categorieën mensen te verbeteren;

c) alle agglomeraties met 10 000 i.e. en hoger hebben aangemoedigd om voldoende sanitaire voorzieningen in openbare ruimten aan te leggen, die vrij toegankelijk zijn en die met name voor vrouwen veilig toegankelijk zijn.

🡻 91/271/EEG (aangepast)

Artikel 2014

 Slib 

1.    Van de zuivering van afvalwater afkomstig slib wordt indien mogelijk hergebruikt. De afvoertrajecten dienen van dien aard te zijn dat de nadelige gevolgen voor het milieu minimaal zijn.

2.    De bevoegde autoriteiten of instanties zorgen ervoor dat de afvoer van slib van stedelijke waterzuiveringsinstallaties uiterlijk op 31 december 1998 aan algemene voorschriften, registratie of een vergunning onderworpen wordt.

3.    De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de afvoer van slib naar oppervlaktewateren door storten vanaf schepen, door lozing via pijpleidingen of op andere wijze vóór 31 december 1998 geleidelijk wordt beëindigd.

4.    Totdat de afvoer bedoeld in lid 3 wordt beëindigd, dragen de Lid-Staten er zorg voor dat de totale hoeveelheid toxische, persistente of bio-accumuleerbare stoffen in slib dat naar oppervlaktewateren wordt afgevoerd aan een afvoervergunning is gebonden en geleidelijk wordt verminderd.

 nieuw

1. De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de slibbeheerstrajecten in overeenstemming zijn met de afvalhiërarchie bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG. Door dergelijke trajecten worden preventie en hergebruik en recycling van grondstoffen gemaximaliseerd en de nadelige gevolgen voor het milieu geminimaliseerd.

2. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig de in artikel 27 bedoelde procedure gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze richtlijn aan te vullen, door minimumpercentages voor hergebruik en recycling van fosfor en stikstof uit slib vast te stellen, om rekening te houden met de beschikbare technologieën voor het terugwinnen van fosfor en stikstof uit slib.

🡻 91/271/EEG (aangepast)

 nieuw

Artikel 2115

 Controle 

1.     De lidstaten zorgen ervoor dat  dDe bevoegde autoriteiten of instanties  het volgende  controleren:

a)de lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties  teneinde de  op naleving van de eisen van deel B van bijlage I.B, overeenkomstig de controleprocedures  methoden voor de controle en beoordeling van de resultaten  van deel D van bijlage I.D  te verifiëren; deze controle omvat de belastingen en de concentraties van de parameters die in deel B van bijlage I zijn vermeld; 

b)de hoeveelheid, en de samenstelling  en bestemming  van slib dat naar oppervlaktewateren wordt afgevoerd;.

 nieuw

c)de bestemming van het behandelde stedelijk afvalwater met inbegrip van het aandeel hergebruikt water;

d)de broeikasgassen die de stedelijke waterzuiveringsinstallaties met 10 000 i.e. of hoger produceren en de energie die zij verbruiken en produceren.

🡻 91/271/EEG

2.    De bevoegde autoriteiten of instanties controleren wateren waarin lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties en rechtstreekse lozingen in de zin van artikel 13 plaatsvinden wanneer mag worden verwacht dat het ontvangende milieu significant zal worden beïnvloed.

3.    In geval van lozing overeenkomstig artikel 6 en in geval van afvoer van slib naar oppervlaktewateren verrichten de Lid-Staten controles en eventuele andere toepasselijke studies om zich ervan te vergewissen dat de lozing of afvoer geen nadelige invloed op het milieu heeft.

4.    De door de bevoegde autoriteiten of instanties bij de tenuitvoerlegging van de leden 1, 2 en 3 verzamelde gegevens worden in de Lid-Staat bewaard en binnen zes maanden na ontvangst van een verzoek daartoe ter beschikking van de Commissie gesteld.

🡻 1137/2008 artikel 1 en bijlage, punt 4.2

5.    De Commissie kan volgens de regelgevingsprocedure van artikel 18, lid 2, richtsnoeren voor de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde controles opstellen.

 nieuw

 2.    Voor alle agglomeraties met 10 000 i.e. en hoger zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten de concentratie en belasting controleren van verontreinigende stoffen afkomstig van de in waterlichamen geloosde overstorting van hemelwater en afvloeiing van water in steden.

3. Voor alle agglomeraties met 10 000 i.e. en hoger controleren de lidstaten de concentratie en belasting in het stedelijk afvalwater bij de inlaat- en afvoerbuizen van de stedelijke waterzuiveringsinstallaties van de volgende elementen:

a) de verontreinigende stoffen vermeld in:

i) de bijlagen VIII en X bij Richtlijn 2000/60/EG, de bijlage bij Richtlijn 2008/105/EG, bijlage I bij Richtlijn 2006/118/EG en deel B van bijlage II bij Richtlijn 2006/118/EG;

ii) de bijlage bij Beschikking nr. 2455/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad 77 ;

iii) bijlage II bij Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad 78 ;

iv) de bijlagen I en II bij Richtlijn 86/278/EEG;

b) de parameters die zijn vermeld in deel B van bijlage III bij Richtlijn (EU) 2020/2184, indien stedelijk afvalwater wordt geloosd in een afwateringsgebied zoals bedoeld in artikel 8 van die richtlijn;

c) de aanwezigheid van microplastics.

Voor alle agglomeraties met 10 000 i.e. en hoger controleren de lidstaten op de aanwezigheid van microplastics in slib.

De in de eerste en tweede alinea bedoelde controle wordt met de volgende frequentie uitgevoerd:

a) ten minste twee monsters per jaar, met een maximum van zes maanden tussen de monsters voor agglomeraties met 100 000 i.e. en meer;

b) ten minste één monster per twee jaar voor agglomeraties met 10 000 tot 100 000 i.e.

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig de in artikel 28 bedoelde procedure uitvoeringshandelingen vast te stellen om een uniforme toepassing van deze richtlijn te waarborgen door een methodologie vast te stellen om microplastics in stedelijk afvalwater en in slib te meten.

🡻 91/271/EEG

Artikel 16

Onverminderd de toepassing van het bepaalde in Richtlijn 90/113/EEG van de Raad van 7 juni 1990 inzake de vrije toegang tot milieu-informatie 79 zorgen de Lid-Staten ervoor dat de betrokken autoriteiten of instanties om de twee jaar een rapport publiceren over de situatie inzake de afvoer van stedelijk afvalwater en slib in hun gebied. Deze rapporten worden bij publikatie terstond door de Lid-Staten aan de Commissie toegezonden.

 nieuw

Artikel 22

Informatie over de controle op de uitvoering

1. De lidstaten, bijgestaan door het Europees Milieuagentschap (EEA) stellen:

a) uiterlijk op 31 december 2025 een gegevensverzameling samen met informatie die overeenkomstig artikel 21 is verzameld, met inbegrip van informatie over de in artikel 21, lid 1, punt a), bedoelde parameters en de resultaten van de tests ten aanzien van de criteria voor het goed- of afkeuren die in deel D van bijlage I zijn vastgesteld, en zij werken deze gegevensverzameling daarna jaarlijks bij;

b) uiterlijk op 31 december 2025 een gegevensverzameling samen waarin wordt aangegeven welk percentage van het stedelijk afvalwater overeenkomstig artikel 3 is opgevangen en behandeld en zij werken die gegevensverzameling daarna jaarlijks bij;

c) uiterlijk op 31 december 2025 een gegevensverzameling samen met informatie over de maatregelen die zijn genomen om artikel 4, lid 4, uit te voeren, en over het percentage van de stedelijke afvalwaterbelasting afkomstig van agglomeraties met 2 000 i.e. en hoger, die in afzonderlijke systemen wordt behandeld, en zij werken die gegevensverzameling daarna jaarlijks bij;

d) uiterlijk op 31 december 2025 een gegevensverzameling samen met informatie over het aantal genomen monsters en over het aantal monsters dat overeenkomstig deel D van bijlage I is genomen en is mislukt;

e) uiterlijk op 31 december 2025 een gegevensverzameling samen met informatie over de uitstoot van broeikasgassen waarin de verschillende gassen worden uitgesplitst, en over de door elke stedelijk waterzuiveringsinstallatie met 10 000 i.e. en hoger gebruikte totale hoeveelheid energie en geproduceerde hernieuwbare energie, evenals een berekening van het percentage van de doelen van artikel 11, lid 2, dat is bereikt, en zij werken die gegevensverzameling daarna jaarlijks bij;

f) uiterlijk op 31 december 2025 een gegevensverzameling samen met informatie over de overeenkomstig punt 3 van bijlage V genomen maatregelen, en zij werken die gegevensverzameling daarna jaarlijks bij;

g) uiterlijk op 31 december 2025 een gegevensverzameling samen met de resultaten van de controle overeenkomstig artikel 17, leden 1 en 4, en zij werken die gegevensverzameling daarna jaarlijks bij;

h) uiterlijk op 31 december 2025 een gegevensverzameling samen met een lijst van gebieden waarvan is vastgesteld dat zij gevoelig zijn voor eutrofiëring overeenkomstig artikel 7, lid 2, en zij werken die gegevensverzameling daarna om de vijf jaar bij;

i) uiterlijk op 31 december 2030 een gegevensverzameling samen met een lijst van gebieden waarvan is vastgesteld dat de concentratie of accumulatie van microverontreinigingen een risico vormt voor het milieu of de gezondheid van de mens overeenkomstig artikel 8, lid 2, en zij werken die gegevensverzameling daarna om de vijf jaar bij;

j) uiterlijk op 12 januari 2029 een gegevensverzameling samen over de maatregelen die zijn genomen om de toegang tot sanitaire voorzieningen te verbeteren overeenkomstig artikel 19, met inbegrip van informatie over het deel van hun bevolking dat toegang heeft tot sanitaire voorzieningen, en zij werken die gegevensverzameling daarna om de zes jaar bij.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de Commissie en het EEA permanente toegang hebben tot de in lid 1 bedoelde gegevensverzamelingen.

3. Bij de verslaglegging die krachtens dit artikel is vereist, wordt rekening gehouden met de informatie waarover de lidstaten overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 166/2006 verslag hebben uitgebracht.

Wat betreft de in lid 1 bedoelde informatie zorgt het EEA ervoor dat het publiek toegang krijgt tot relevante gegevens via het Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen dat krachtens Verordening (EG) nr. 2006/166 is vastgesteld.

4. De Commissie is bevoegd om uitvoeringshandelingen vast te stellen waarin het formaat wordt gespecificeerd van de informatie die overeenkomstig lid 1 moet worden verstrekt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

🡻 91/271/EEG (aangepast)

 nieuw

Artikel 2317

 Nationaal uitvoeringsprogramma 

1.    De Lid-Staten  lidstaten  stellen uiterlijk op  [PB: gelieve de datum in te voegen: de laatste dag van de 23e maand na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn]  31 december 1993 een  nationaal uitvoerings programma op voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.

 nieuw

Die programma’s omvatten:

a) een beoordeling van het niveau van uitvoering van de artikelen 3 tot en met 8;

b) de vaststelling en planning van de investeringen die nodig zijn om deze richtlijn voor elke agglomeratie uit te voeren, met inbegrip van een indicatieve financiële raming en een prioriteitsbepaling van de investeringen die verband houden met de grootte van de agglomeratie en de milieueffecten van onbehandeld stedelijk afvalwater;

c) een raming van de investeringen die nodig zijn om de huidige infrastructuren voor stedelijk afvalwater, met inbegrip van de opvangsystemen, op basis van hun leeftijd en de afschrijvingspercentages te vernieuwen;

d) de identificatie, of ten minste een indicatie, van de mogelijke bronnen van overheidsfinanciering, indien deze nodig zijn om de gebruiksheffingen aan te vullen.

🡻 2013/64/EU artikel 1, lid 5 bis (aangepast)

In afwijking van de eerste alinea stelt Frankrijk voor Mayotte uiterlijk op 30 juni 2014 een programma op voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.

🡻 91/271/EEG (aangepast)

2.    De Lid-Staten verstrekken de Commissie uiterlijk op 30 juni 1994 informatie over het programma.

🡻 2013/64/EU artikel 1, lid 5 ter (aangepast)

In afwijking van de eerste alinea verstrekt Frankrijk, ten aanzien van Mayotte, de Commissie uiterlijk op 31 december 2014 informatie over het programma.

 nieuw

2.    Uiterlijk op …[PB: gelieve de datum in te vullen: de laatste dag van de 35e maand na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] dienen de lidstaten hun nationale uitvoeringsprogramma’s bij de Commissie in, tenzij zij op basis van de resultaten van de controle zoals bedoeld in artikel 21, aantonen dat zij in overeenstemming zijn met de artikelen 3 tot en met 8.

🡻 91/271/EEG

3.    De Lid-Staten bezorgen de Commissie om de twee jaar uiterlijk op 30 juni zo nodig een bijgewerkte versie van de in lid 2 bedoelde informatie.

 nieuw

3. De lidstaten werken hun nationale uitvoeringsprogramma’s ten minste om de vijf jaar bij. Zij dienen deze uiterlijk op 31 december bij de Commissie in, tenzij zij aan kunnen tonen dat zij in overeenstemming zijn met de artikelen 3 tot en met 8.

🡻 1137/2008 artikel 1 en bijlage, punt 4.2

4.    De Commissie bepaalt volgens de regelgevingsprocedure van artikel 18, lid 2, de methoden en voorbeelden van verslaggeving over de nationale programma’s. Wijzigingen in deze methoden en voorbeelden worden volgens dezelfde procedure vastgesteld.

 nieuw

4.    De Commissie is bevoegd om uitvoeringshandelingen vast te stellen waarin de methoden en formaten voor de indiening van de nationale uitvoeringsprogramma’s wordt vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

🡻 91/271/EEG

5.    De Commissie inventariseert en beoordeelt om de twee jaar de informatie die zij op grond van de leden 2 en 3 heeft ontvangen en brengt hierover verslag uit.

 nieuw

Artikel 24

Voorlichting van het publiek

1. De lidstaten zorgen ervoor dat er in elke agglomeratie geschikte en actuele informatie over het opvangen en de behandeling van stedelijk afvalwater op een gebruiksvriendelijke en op het publiek afgestemde manier online beschikbaar is. De informatie omvat ten minste de in bijlage VI vermelde gegevens.

De in lid 1 bedoelde informatie wordt op een met redenen omkleed verzoek ook op een andere manier verstrekt.

2. De lidstaten zorgen er daarnaast voor dat alle personen die verbonden zijn met opvangsystemen, regelmatig en ten minste eenmaal per jaar zonder dat zij erom hoeven te vragen, op de meest passende wijze, onder andere via hun factuur of via slimme toepassingen, de volgende informatie ontvangen:

a) informatie over de conformiteit van het opvangen en de behandeling van stedelijk afvalwater met de artikelen 3, 4, 6, 7, en 8, met inbegrip van een vergelijking tussen de huidige lozingen van verontreinigende stoffen in ontvangende wateren met de grenswaarden in de tabellen 1, 2 en 3 van bijlage I;

b) het volume of geschatte volume in kubieke meter van het opgevangen en behandelde stedelijk afvalwater per jaar of per factureringsperiode voor het huishouden of de verbonden entiteit, in combinatie met jaarlijkse trends en de prijs van het opvangen en behandelen van stedelijk afvalwater voor het huishouden (de kosten per liter en per kubieke meter);

c) een vergelijking van het jaarlijkse volume van de belasting van het opgevangen en behandelde stedelijk afvalwater per jaar met een indicatie van het gemiddelde volume van een huishouden in de desbetreffende agglomeratie;

d) een link naar de in lid 1 bedoelde online-inhoud.

3. De Commissie kan gedelegeerde handelingen vaststellen overeenkomstig de procedure in artikel 27 om lid 2 en bijlage VI te wijzigen door de informatie die online aan het publiek en aan de met opvangsystemen verbonden personen moet worden verstrekt, bij te werken teneinde deze eisen aan te passen aan de technische vooruitgang en de beschikbaarheid van informatie op dit gebied.

4. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin het formaat en de methoden voor de presentatie van de overeenkomstig de leden 1 en 2 te verstrekken informatie worden gespecificeerd. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 25

Toegang tot de rechter

1. De lidstaten zorgen ervoor dat, overeenkomstig het toepasselijke nationale rechtsstelsel, de leden van het betrokken publiek in beroep kunnen gaan bij een rechtbank of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan om de materiële of formele rechtmatigheid van enig besluit, handelen of nalaten vallend onder de artikelen 6, 7 of 8 van deze richtlijn aan te vechten, indien aan ten minste een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) zij hebben een voldoende belang;

b) zij stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, wanneer het bestuursprocesrecht van een lidstaat dit als voorwaarde stelt.

De beroepsprocedure moet eerlijk, billijk, tijdig en niet buitensporig kostbaar zijn, en voorzien in adequate en doeltreffende verhaalmechanismen, met inbegrip van een rechterlijk bevel waar zulks passend is.

2. De lidstaten bepalen in welk stadium de besluiten, het handelen of het nalaten zoals bedoeld in lid 1 kunnen worden aangevochten.

Artikel 26

Schadevergoeding

1. De lidstaten zorgen ervoor dat indien er als gevolg van een schending van nationale maatregelen die krachtens deze richtlijn waren vastgesteld, schade aan de gezondheid van de mens is opgetreden, de getroffen personen het recht hebben om voor die schade een schadevergoeding te vorderen en te verkrijgen van de desbetreffende natuurlijke of rechtspersonen en, naar gelang het geval, van de desbetreffende bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de schending.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat, als deel van het betrokken publiek, de niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu en die aan alle eisen krachtens het nationaal recht voldoen, de getroffen personen mogen vertegenwoordigen en collectieve vorderingen voor schadevergoeding mogen instellen. De lidstaten zorgen ervoor dat een vordering wegens een schending die tot schade leidt, niet tweemaal kan worden ingesteld: zowel door de getroffen personen als door de in dit lid bedoelde niet-gouvernementele organisaties.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regels en procedures in verband met eisen tot schadevergoeding zodanig worden opgesteld en toegepast dat zij de uitoefening van het recht op vergoeding van schade veroorzaakt door een schending krachtens lid 1, niet onmogelijk of buitensporig moeilijk maken.

4. Indien er een eis voor schadevergoeding overeenkomstig lid 1 bestaat, die wordt ondersteund door bewijsmateriaal op basis waarvan een oorzakelijk verband tussen de schade en de schending aannemelijk wordt, zorgen de lidstaten ervoor dat het aan de voor de schade verantwoordelijke persoon is om te bewijzen dat de schending de schade niet heeft veroorzaakt noch daartoe heeft bijgedragen.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat de verjaringstermijnen voor het instellen van vorderingen voor schadevergoeding zoals bedoeld in lid 1, niet korter zijn dan vijf jaar. Dergelijke perioden beginnen pas te lopen wanneer de schending is beëindigd en de persoon die schadevergoeding eist, weet dat hij of zij schade heeft geleden als gevolg van een schending krachtens lid 1.

Artikel 27

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 4, lid 3, artikel 6, lid 3, artikel 7, lid 4, artikel 8, lid 5, artikel 14, lid 3, artikel 20, lid 2, en artikel 24, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van [PB: gelieve de datum in te voegen: de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, lid 3, artikel 6, lid 3, artikel 7, lid 4, artikel 8, lid 5, artikel 14, lid 3, artikel 20, lid 2, en artikel 24, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig artikel 4, lid 3, artikel 6, lid 3, artikel 7, lid 4, artikel 8, lid 5, artikel 14, lid 3, artikel 20, lid 2, of artikel 24, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

🡻 1882/2003 artikel 3 en bijlage III, punt 21 (aangepast)

Artikel 2818

 Comité 

1.    De Commissie wordt bijgestaan door een  het  comité  voor de aanpassing aan de wetenschappelijke en technologische vooruitgang en de uitvoering van de richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater .

🡻 1137/2008 artikel 1 en bijlage, punt 4.2

2.    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

 nieuw

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 29

Sancties

1. De lidstaten stellen de voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van nationale bepalingen die zijn vastgesteld op grond van deze richtlijn en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De sancties omvatten, in voorkomend geval, financiële sancties die evenredig zijn met de omzet van de rechtspersoon of met het salaris van de natuurlijke persoon die de schending heeft begaan, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van kleine en middelgrote ondernemingen.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat bij de krachtens dit artikel vastgestelde sancties naar behoren rekening wordt gehouden met het volgende, voor zover van toepassing:

   a) de aard, ernst en uitgebreidheid van de schending;

b) het opzettelijke of nalatige karakter van de schending;

c) de bevolking die of het milieu dat door de schending is getroffen, waarbij de gevolgen van de overtreding op het doel om een hoog beschermingsniveau voor de gezondheid van de mens en het milieu te bereiken, in aanmerking worden genomen.

3. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld van de in lid 1 bedoelde voorschriften en maatregelen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen daarvan mee.

Artikel 30

Beoordeling

1. De Commissie voert uiterlijk op 31 december 2030 en 31 december 2040 een beoordeling van deze richtlijn uit, die met name is gebaseerd op de volgende elementen:

a) de bij de uitvoering van deze richtlijn opgedane ervaring;

b) de in artikel 22, lid 1, bedoelde gegevensverzamelingen;

c) de relevante wetenschappelijke, analytische en epidemiologische gegevens, met inbegrip van de resultaten van door de Unie gefinancierde onderzoeksprojecten;

d) aanbevelingen van de WHO, indien beschikbaar;

e) een analyse van de mogelijke noodzaak om de lijst producten die onder de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid moeten vallen, aan te passen aan de evolutie van de reeks producten die in de handel worden gebracht, aan de verbeterde kennis over de aanwezigheid van microverontreinigingen in afvalwater en de effecten daarvan op de volksgezondheid en het milieu, en aan de gegevens die voortvloeien uit de nieuwe verplichtingen om op de aanwezigheid van microverontreinigingen in de inlaat- en afvoerbuizen van de stedelijke waterzuiveringsinstallaties te controleren.

De Commissie dient een verslag over de belangrijkste bevindingen van de in de eerste alinea bedoelde beoordeling in bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s.

2. De lidstaten voorzien de Commissie van de informatie die noodzakelijk is om het in lid 1, tweede alinea, bedoelde verslag voor te bereiden.

Artikel 31

Evaluatie

De Commissie dient om de vijf jaar een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van deze richtlijn, dat vergezeld gaat van passende wetgevingsvoorstellen, indien de Commissie dat passend acht.

🡹

Artikel 32

Intrekkings- en overgangsbepalingen

1. Richtlijn 91/271/EEG, zoals gewijzigd bij de in deel A van bijlage VII bij deze richtlijn genoemde handelingen, wordt met ingang van [PB: gelieve de datum in te voegen: de eerste dag van de 24e maand na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in deel B van bijlage VII bij deze richtlijn genoemde termijn voor omzetting in intern recht van de aldaar genoemde richtlijnen.

 nieuw

2. Artikel 3, lid 1, en artikel 6, lid 1, zijn ten aanzien van Mayotte met ingang van 31 december 2027 van toepassing.

3. Voor lozingen van stedelijk afvalwater die door stedelijke waterzuiveringsinstallaties worden behandeld, die belastingen van 100 000 i.e. en hoger behandelen, en die niet uiterlijk op 31 december 2030 aan de eisen van artikel 7, lid 1, hoeven te voldoen, blijft artikel 5 van Richtlijn 91/271/EEG van de Raad tot 31 december 2035 van toepassing.

Voor lozingen van stedelijk afvalwater van agglomeraties met 10 000 tot 100 000 i.e., die niet uiterlijk op 31 december 2035 aan de eisen van artikel 7, lid 3, hoeven te voldoen, blijft artikel 5 van Richtlijn 91/271/EEG van de Raad tot 31 december 2040 van toepassing.

🡹

4. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage [VIII].

🡻 91/271/EEG (aangepast)

 nieuw

Artikel 3319

 Omzetting 

1.    De Lid-Staten lidstaten  doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om  uiterlijk op [PB: gelieve de datum in te voegen: de laatste dag van de 23e maand na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] aan de artikelen […] en bijlagen […] [naar de artikelen en bijlagen verwijzen, die substantieel zijn gewijzigd in vergelijking met de ingetrokken richtlijnen]  uiterlijk op 30 juni 1993 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen  delen  de Commissie  de tekst van die maatregelen onmiddellijk mee  daarvan onverwijld in kennis.

2.    Wanneer de Lid-Staten  lidstaten  de  die  bepalingen bedoeld in lid 1 aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen.  In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn, gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn.  De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten  De lidstaten bepalen hoe deze verwijzing moet worden gemaakt en hoe die vermelding moet worden geformuleerd .

23.    De Lid-Staten  lidstaten  delen de Commissie de tekst mede van de belangrijkste bepalingen van nationaal  intern  recht  mee  die zij op het door onder  deze richtlijn bestreken  vallende  gebied vaststellen.

🡹

Artikel 34

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De artikelen […] en bijlagen […] [verwijs naar de artikelen en bijlagen die ongewijzigd zijn in vergelijking met de ingetrokken richtlijn] zijn met ingang van […] [PB: gelieve hier de datum in te voegen: de eerste dag van de 24e maand na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] van toepassing.

🡻 91/271/EEG (aangepast)

Artikel 3520

 Adressaten 

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

(1)    PB L 135 van 30.5.1991.
(2)    Werkdocument van de diensten van de Commissie SWD(2019) 700, “Evaluation of the Council Directive 91/271/EEC of 21 May 1991, concerning urban waste-water treatment”.
(3)    De standaardeenheid voor het meten van verontreiniging is het “inwonerequivalent” (i.e.). Het drukt de gemiddelde verontreiniging uit die door één persoon per dag wordt geloosd. Naast de lozingen van EU-burgers behandelen gecentraliseerde zuiveringsinstallaties ook afvalwater van kleine en middelgrote ondernemingen die zijn aangesloten op de openbare opvangnetwerken.
(4)    COM(2019640 final. 
(5)    Speciaal verslag nr. 12/2021: Het beginsel “de vervuiler betaalt”: inconsistente toepassing in de milieubeleidslijnen en -acties van de EU
(6)    PB L 348 van 24.12.2008. 
(7)    PB L 372 van 27.12.2006. 
(8)    PB L 327 van 22.12.2000. 
(9)    PB L 164 van 25 juni 2008.
(10)    PB L 64 van 4 maart 2006.
(11)    PB 334 van 17.12.2010.
(12)    PB L 33 van 4.2.2006.
(13)    COM(2020) 761 final.
(14)    COM(2020) 98 final.
(15)    PB L 181 van 4 juli 1986.
(16)    COM(2022304 final.
(17)    COM(2022108 final.
(18)    PB L 243 van 9.7.2021.
(19)    PB L 156 van 19.6.2018.
(20)    PB L 315 van 14.11.2012.
(21)    COM(2021) 557 final.
(22)    COM(2021) 102 final.
(23)    PB C 326 van 26.10.2012.
(24)    PB L 435 van 23.12.2020.
(25)    De drempel voor “grotere” installaties werd vastgesteld op 100 000 i.e., rekening houdend met het feit dat 46 % van de gegenereerde belasting wordt behandeld in een relatief klein aantal “grotere” installaties (974). Er werd ook een drempel van 10 000 i.e. vastgesteld, aangezien 81 % van de belasting wordt behandeld in 7 527 installaties met meer dan 10 000 i.e.
(26)    Het beoogde systeem zou vergelijkbaar zijn met de bestaande systemen voor het beheer van vast afval: importeurs en producenten zouden financieel verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de door hun producten veroorzaakte verontreiniging. In dit geval vormen geneesmiddelen en persoonlijke verzorgingsproducten de belangrijkste bron van microverontreinigingen.
(27)    De audits omvatten een systematische vaststelling van de mogelijkheden voor kosteneffectief gebruik of kosteneffectieve productie van hernieuwbare energie in overeenstemming met de criteria van bijlage VI bij het voorstel van de Commissie voor de herschikking van de richtlijn energie-efficiëntie (COM(2021558 final).
(28)    PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3.
(29)    PB L 181 van 4.7.1986, blz. 6.
(30)    PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1.
(31)    PB L 328 van 6.12.2008, blz. 28.
(32)    PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17.
(33)    PB C […] van […], blz. […].
(34)    PB C […] van […], blz. […].
(35)    Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).
(36)    Zie deel A van bijlage VII.
(37)    PB nr. C 209 van 9.8.1988, blz. 3.
(38)    Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
(39)    Werkdocument van de diensten van de Commissie “Evaluation of the Council Directive 91/271/EEC of 21 May 1991, concerning urban waste-water treatment” (evaluatie van Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater) (SWD(2019) 701 final).
(40)    Verslag van het EEA, European waters: Assessment of status and pressures 2018, No 7/2018.
(41)    Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
(42)    Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB 164 van 25.6.2008, blz. 19).
(43)    Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB 375 van 31.12.1991, blz. 1).
(44)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Een Europese strategie voor kunststoffen in een circulaire economie” (COM(2018) 28 final); Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “De strategische aanpak van de Europese Unie van geneesmiddelen in het milieu” (COM(2019) 128 final); Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Strategie voor duurzame chemische stoffen — Op weg naar een gifvrij milieu” (COM(2020) 667 final); Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Route naar een gezonde planeet voor iedereen — EU-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul” (COM(2021) 400 final).
(45)    Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB 328 van 21.12.2018, blz. 82).
(46)    Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).
(47)    Aanbeveling (EU) 2021/1749 van de Commissie van 28 september 2021 over “energie-efficiëntie eerst”: van beginselen tot praktijk — Richtsnoeren en voorbeelden voor de toepassing ervan in de besluitvorming in de energiesector en daarbuiten
(48)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “REPowerEU Plan” (COM(2022) 230 final).
(49)    Richtlijn (EU) 2018/844 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen en Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 75).
(50)     Richtlijn 2012/27/EU van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).
(51)    Verdrag inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren van UNECE als gewijzigd, naast besluit VI/3 waarin de toetredingsprocedure wordt verduidelijkt.
(52)    Verordening (EU) 2020/741 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake minimumeisen voor hergebruik van water (PB L 177 van 5.6.2020, blz. 32).
(53)    Mededeling van de Commissie: Dit is HERA, de EU-autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied: de volgende stap naar voltooiing van de Europese gezondheidsunie (COM(2021) 576 final).
(54)    Aanbeveling (EU) 2021/472 van de Commissie van 17 maart 2021 betreffende een gemeenschappelijke aanpak voor de invoering van systematisch toezicht op de aanwezigheid van SARS-CoV-2 en varianten daarvan in afvalwater in de EU (PB 98 van 19.3.2021, blz. 3).
(55)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad: Een Europees “één gezondheid”-actieplan tegen antimicrobiële resistentie (AMR) (COM(2017) 339 final).
(56)    Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG (PB L 64 van 4.3.2006, blz. 37).
(57)    Resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen op 25 september 2015 ( A/70/L.1 )
(58)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Oprichting van een Europese pijler van sociale rechten” (COM(2017 250 final).
(59)    WHO Guidelines on Sanitation and Health, 2018.
(60)    Protocol betreffende water en gezondheid bij het Verdrag inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren van 1992, aangenomen op 17 juni 1999.
(61)    Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB 435 van 23.12.2020, blz. 1).
(62)    EU‑mensenrechtenrichtsnoeren inzake veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen (10145/19).
(63)    Conclusies van de Raad over waterdiplomatie (13991/18).
(64)    Besluit (EU) 2022/591 van het Europees Parlement en de Raad van 6 april 2022 betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 (PB L 114 van 12.4.2022, blz. 22).
(65)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Route naar een gezonde planeet voor iedereen — EU-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul” (COM(2021400 final).
(66)    Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (Voor de EER relevante tekst) (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1).
(67)    Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26).
(68)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(69)    Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven (PB 123 van 12.5.2016, blz. 1).
(70)    Verordening EG nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).
(71)    Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG (PB L 64 van 4.3.2006, blz. 37).
(72)    Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid, tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 84).
(73)    Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
(74)    Richtlijn 86/278/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw (PB L 181 van 4.7.1986, blz. 6).
(75)    Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
(76)    + PB: Gelieve in de tekst het nummer van de verordening in document PE-CONS 40/22 (2020/0322(COD)) in te voegen, en het nummer, de datum, de titel en de verwijzing naar het PB van die verordening in de voetnoot in te voegen.
(77)    Beschikking nr. 2455/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 tot vaststelling van de lijst van prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG (Voor de EER relevante tekst) (PB 331 van 15.12.2001, blz. 1).
(78)    Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (Voor de EER relevante tekst) (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1).
(79)    PB nr. L 158 van 23.6.1990, blz. 56.

Brussel, 26.10.2022

COM(2022) 541 final

BIJLAGEN

bij

voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD



inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (herschikking)

{SEC(2022) 541 final} - {SWD(2022) 541 final} - {SWD(2022) 544 final}


🡻 91/271/EEG (aangepast) (adapted)

 nieuw

BIJLAGE 1

AAN STEDELIJK AFVALWATER GESTELDE EISEN

A.Opvangsystemen 1

Bij de bouw of de aanpassing van opvangsystemen moet rekening worden gehouden met de eisen inzake afvalwaterzuivering.

Opvangsystemen moeten worden ontworpen, gebouwd en onderhouden overeenkomstig de beste technische kennis die geen overmatig hoge kosten veroorzaakt, met name ten aanzien van:

volume en eigenschappen van het stedelijk afvalwater;

voorkoming van lekkages;

beperking van verontreiniging van de ontvangende wateren door overstorting van hemelwater.

B.Lozing van stedelijke waterzuiveringsinstallaties in ontvangende wateren 2

1.    Waterzuiveringsinstallaties moeten zodanig worden ontworpen of aangepast dat representatieve monsters kunnen worden verkregen van het inkomende afvalwater en van het behandelde effluent voordat dit in de ontvangende wateren wordt geloosd.

2.    Lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties die overeenkomstig de artikelen 6,4 en 75  en  moeten worden behandeld, moeten voldoen aan de eisen van tabel 1.

3.    Lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties  zoals bedoeld in artikel 7, leden 1 en 3, en in artikel  in kwetsbare gebieden die onderhevig zijn aan eutrofiëring als vermeld in bijlage II.A, onder a), moeten  overeenkomstig die artikelen naast de eisen zoals bedoeld in punt 2 , bovendien voldoen aan de eisen van  tabel 2 .

 nieuw

4. De lozingen van stedelijk waterzuiveringsinstallaties zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, en vermeld in de lijst van artikel 8, lid 2, moeten naast de eisen zoals bedoeld in de punten 2 en 3, voldoen aan de eisen van tabel 3.

5. Vergunningen voor de lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties die gebruikmaken van biomedia van kunststof moeten een verplichting omvatten om de onbedoelde lozing van biomedia in het milieu permanent te controleren en te voorkomen.

🡻 91/271/EEG (aangepast) (adapted)

 nieuw

64.    Strengere eisen dan aangegeven  vermeld  in de tabellen 1, en/of 2  en 3  moeten indien nodig worden toegepast om ervoor te zorgen dat de ontvangende wateren voldoen aan  de in de Richtlijnen 2000/60/EG, 2008/56/EG, 2008/105/EG en 2006/7/EG vastgestelde eisen  alle andere toepasselijke richtlijnen.

75.    De plaatsen voor de lozing van stedelijk afvalwater moeten voor zover mogelijk zodanig worden gekozen dat het effect op de ontvangende wateren zo gering mogelijk is.

C. Specifieke vergunningen voor de lozing van niet-huishoudelijk afvalwater  Industrieel afvalwater

Industrieel afvalwater dat in opvangsystemen en stedelijke waterzuiveringsinstallaties terechtkomt moet een zodanige voorbehandeling hebben ondergaan als nodig is om:

de gezondheid te beschermen van het personeel dat werkzaam is bij de opvangsystemen en de zuiveringsinstallaties;

ervoor te zorgen dat de opvangsystemen, de waterzuiveringsinstallatie en de bijbehorende apparatuur niet worden beschadigd;

ervoor te zorgen dat de werking van de waterzuiveringsinstallatie en de zuivering van het slib niet worden gehinderd;

ervoor te zorgen dat lozingen uit de zuiveringsinstallaties geen nadelige invloed op het milieu hebben of verhinderen dat de ontvangende wateren aan andere communautaire richtlijnen voldoen;

ervoor te zorgen dat slib op een uit milieu-oogpunt verantwoorde wijze veilig kan worden afgevoerd.

 nieuw

1. De specifieke vergunning zoals bedoeld in artikel 14 zorgt ervoor dat:

(a)de in het niet-huishoudelijke afvalwater aanwezige verontreinigende stoffen de werking van de waterzuiveringsinstallatie niet belemmeren, de opvangsystemen, waterzuiveringsinstallaties en de bijbehorende apparatuur niet beschadigen en dat het hergebruik van behandeld water en de terugwinning van slib niet wordt verhinderd;

(b)de in het niet-huishoudelijke afvalwater aanwezige verontreinigende stoffen de gezondheid van het personeel dat in de opvangsystemen en stedelijke waterzuiveringsinstallaties werkt, niet schaden;

(c)de hoeveelheid in het afvalwater aanwezige verontreinigende stoffen kan worden verminderd door de stedelijk waterzuiveringsinstallatie;

(d)indien in een stedelijke waterzuiveringsinstallatie lozingen worden behandeld van een installatie met een vergunning zoals bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2010/75/EU, de verontreinigingsbelasting van die installatie niet hoger is dan de verontreinigingsbelasting die zou worden geloosd als de lozingen direct vanuit de installatie zouden worden uitgevoerd en in overeenstemming waren met de emissiegrenswaarden die overeenkomstig artikel 15, lid 3, van die richtlijn zijn vastgesteld en met eventuele aanvullende maatregelen die overeenkomstig artikel 18 van die richtlijn zijn genomen;

(e)de verontreinigingsbelasting in de lozing van de stedelijke waterzuiveringsinstallatie de goede ecologische toestand of het goede ecologische potentieel of een goede chemische toestand van het ontvangend waterlichaam niet aantast en niet verhindert dat dat waterlichaam een dergelijke toestand bereikt, overeenkomstig de doelstellingen van artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG.

2. De specifieke vergunning moet een bijlage bevatten waarin wordt gedocumenteerd dat aan alle voorwaarden van punt 1 is voldaan. In de gevallen waar de kenmerken van het niet-huishoudelijk afvalwater, de stedelijke waterzuiveringsinstallatie of het ontvangende waterlichaam aanzienlijk veranderen, moeten de bepalingen van de specifieke vergunning worden bijgewerkt om ervoor te zorgen dat nog steeds aan die voorwaarden wordt voldaan.

🡻 91/271/EEG (aangepast) (adapted)

 nieuw

D.ReferentiemMethoden voor controle en beoordeling van de resultaten

1.    De Lid-Staten  lidstaten  zorgen ervoor dat er een controlemethode wordt toegepast die  voldoet aan de eisen van de punten 2 tot en met 5  ten minste in overeenstemming is met het niveau van de hierna aangegeven eisen.

Andere dan de in de punten 2, 3 en 4 vermelde  bedoelde  methoden mogen worden gebruikt, mits kan worden aangetoond dat gelijkwaardige resultaten worden verkregen.

De Lid-Staten  lidstaten  verstrekken de Commissie alle relevante informatie omtrent de toegepaste  controle methode. Indien de Commissie van oordeel is dat niet wordt voldaan aan de eisen van de punten 2, 3 en 4, dient zij een passend voorstel bij de Raad in.

2.    Met het debiet evenredige of op tijdsduur gebaseerde 24uur-monsters moeten genomen worden op dezelfde, welbepaalde plaats in de afvoer en, zo nodig, in de inlaat van de  stedelijke water zuiveringsinstallatie om te controleren of het geloosde afvalwater voldoet aan de eisen van deze richtlijn. Alle op tijdsduur gebaseerde monsters die worden gebruikt om op microverontreinigingen te controleren, moeten echter 48-uur-monsters zijn.

Er worden goede internationale laboratoriumpraktijken toegepast, die gericht zijn op een zo gering mogelijke achteruitgang van de monsters tussen de monsterneming en de analyse.

3.    Het minimumaantal monsters per jaar wordt vastgesteld naar gelang van de grootte van de zuiveringsinstallatie en wordt gedurende het jaar met geregelde tussenpozen genomen:

2000  1 000  tot 9 999 i.e.:

12 monsters gedurende het eerste jaar.

4 monsters in de daarop volgende jaren indien kan worden aangetoond dat het water in het eerste jaar aan de richtlijn voldoet; indien één van de vier monsters niet aan de eisen voldoet, moeten twaalf monsters in het daaropvolgende jaar worden genomen;  één monster per maand 

— 10 000 tot 49 999 i.e.:

 twee monsters per maand;

 voor microverontreinigingen, één monster per maand  12 monsters;

— 50 000 tot 99 999 i.e. of meer:

 één monster per week;

 voor microverontreinigingen, twee monsters per week  24 monsters;

 — 100 000 i.e. of meer: 

 één monster per dag;

 voor microverontreinigingen, twee monsters per week; 

4.    Het gezuiverde afvalwater wordt geacht te voldoen aan de eisen betreffende de relevante parameters indien voor iedere relevante parameter afzonderlijk uit monsters van het water blijkt dat het als volgt voldoet aan de relevante parameterwaarde:

a)voor de in tabel 1 en artikel 2, punt 7, vermelde parameters is in tabel 43 een maximaal toegestaan aantal monsters aangegeven dat niet voldoet aan de in concentratie en/of verminderingspercentage uitgedrukte eisen van tabel 1 en artikel 2, punt 7;

b)voor de parameters van tabel 1 uitgedrukt in concentratie mogen de monsters die niet aan de eisen voldoen onder normale bedrijfsomstandigheden niet meer dan 100 % afwijken van de parameterwaarden,.  behalve voor de parameter betreffende het totaal aan gesuspendeerde stoffen, waarvoor afwijkingen van  Voor de parameterwaarden in concentratie betreffende het totaal van gesuspendeerde stoffen mogen afwijkingen tot 150 % mogen worden aanvaard;

c)voor de in tabel 2 aangegeven parameters moet het jaargemiddelde van de monsters voor elke parameter voldoen aan  in overeenstemming zijn met  de relevante parameterwaarden  uit die tabel .  Afhankelijk van de lokale situatie kan worden gekozen voor toepassing van één of beide parameters. De concentratie of het minimumverminderingspercentage moet worden toegepast; 

 nieuw

d) voor de in tabel 3 aangegeven parameters, moet elk genomen monster in overeenstemming zijn met de parameterwaarden van die tabel.

🡻 91/271/EEG (aangepast)) (adapted)

 nieuw

5.     De monsters worden genomen zodat zij een afspiegeling vormen van de verontreiniging tijdens droge weersomstandigheden.  Extreme waarden voor de betrokken waterkwaliteit worden buiten beschouwing gelaten indien zij het gevolg zijn van ongebruikelijke situaties, zoals  wegens  zware regenval.

 nieuw

6. De analyses betreffende lozingen uit bezinkvijvers worden verricht met gefilterde monsters; de concentratie van het totaal aan gesuspendeerde stoffen in de ongefilterde watermonsters mag echter niet meer bedragen dan 150 mg/l.

🡻 91/271/EEG (aangepast) (adapted)

 nieuw

Tabel 1:    Eisen voor lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties overeenkomstig de artikelen 64 en 5 van de richtlijn. De concentratie of het verminderingspercentage moet worden toegepast.

Parameters

Concentratie

Minimaal percentage voor vermindering 3

Referentiemeetmethode

Biochemisch zuurstofverbruik (BZV5 bij 20 °C) zonder nitrificatie 4   (zie opmerking 1) 

25 mg/l O2

70 - 90

40 overeenkomstig artikel 4, lid 2

Gehomogeniseerd, niet gefilterd, niet gedecanteerd monster. Bepaling van opgeloste zuurstof vóór en na een incubatie van vijf dagen bij 20 °C ± 1 °C, in volledige duisternis. Toevoeging van een nitrificatieremmer

Chemisch  z uurstofverbruik (CZV)  (zie opmerking 2) 

125 mg/l O2

75

Gehomogeniseerd, niet gefilterd, niet gedecanteerd monster Kkaliumdichromaat

 Totaal organische koolstof (zie opmerking 2) 

 37 mg/l 

 75 

 EN 1484 

Totale hoeveelheid gesuspendeerde stoffen

35 mg/l 5   (zie opmerking 3) 

35 overeenkomstig artikel 4, lid 2 (meer dan 10000 i.e.)

60 overeenkomstig artikel 4, lid 2 (2000 tot 10000 i.e.)

90 6   (zie opmerking 3) 

90 overeenkomstig artikel 4, lid 2 (meer dan 10000 i.e.)

70 overeenkomstig artikel 4, lid 2 (2000 tot 10000 i.e.)

Filtering van een representatief monster door een 0,45 μm-filtermembraan. Drogen bij 105 °C en wegen

Centrifugeren van een representatief monster (ten minste 5 minuten, met gemiddelde versnelling van 2 800 tot 3 200 g), drogen bij 105 °C en wegen

 nieuw

Opmerking 1: Deze parameter kan door een andere worden vervangen: totaal organische koolstof (TOK) of totaal zuurstofverbruik (TZV) indien er een verband kan worden gelegd tussen BZV5 en de vervangende parameter.

Opmerking 2: De lidstaten meten ofwel het chemische zuurstofverbruik (CZV), ofwel het totaal organische koolstof.

Opmerking 3: Deze eis is facultatief.

🡻 91/271/EEG

De analyses betreffende lozingen uit bezinkvijvers worden verricht met gefilterde monsters; de concentratie van het totaal aan gesuspendeerde stoffen in de ongefilterde watermonsters mag echter niet meer bedragen dan 150 mg/l.

🡻 98/15/EG artikel 1 en bijlage (aangepast) (adapted)

🡺1 98/15/EG artikel 1 en de bijlage zoals gewijzigd bij rectificatie, PB L 189 van 17.7.2015, blz. 41

🡺2 98/15/EG artikel 1 en de bijlage zoals gewijzigd bij rectificatie, PB L 139 van 2.6.1999, blz. 34

 nieuw

Tabel 2:

🡺1 Eisen voor  de tertiaire behandeling van  lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties  zoals bedoeld in artikel 7, leden 1 en 3,  in kwetsbare gebieden die onderhevig zijn aan eutrofiëring, zoals vermeld in bijlage II, deel A, onder a)🡸Afhankelijk van de lokale situatie kan worden gekozen voor toepassing van één of beide parameters. De concentratie of het verminderingspercentage moet worden toegepast.

Parameters

Concentratie

Minimaal percentage voor vermindering 7

 (zie opmerking 1) 

Referentiemeetmethode

Fosfor totaal

🡺2 2 mg/l (10 000 — 100 000 i.e.) 🡸

1 mg/l (meer dan 100 000 i.e.)  0,5 mg/l 

80  90 

Moleculaire absorptiespectrofotometrie

Stikstof totaal 8

15 mg/l (10000 tot 100000 i.e.) 9

10 mg/l (meer dan 100 000 i.e.) 10   6 mg/l 

70-80  85 

Moleculaire absorptiespectrofotometrie

 nieuw

Opmerking 1: Bij de berekening van het minimale percentage van de vermindering wordt geen rekening gehouden met de natuurlijke retentie van stikstof.



Tabel 3: De eisen voor quartaire behandeling van lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties zoals bedoeld in artikel 8, leden 1 en 3.

Indicatoren

Minimaal percentage voor verwijdering

Stoffen die water zelfs bij lage concentraties kunnen verontreinigen (zie opmerking 1)

80 % (zie opmerking 2)

Opmerking 1: de concentratie van de organische stoffen zoals bedoeld in de punten a) en b) moet worden gemeten.

a)    Categorie 1 (stoffen die zeer makkelijk kunnen worden behandeld):

i) amisulpride (CAS-nr. 71675-85-9);

ii) carbamazepine (CAS-nr. 298-46-4);

iii) citalopram (CAS-nr. 59729-33-8);

iv) claritromycine (CAS-nr. 81103-11-9);

v) diclofenac (CAS-nr. 15307-86-5);

vi) hydrochloorthiazide (CAS-nr. 58-93-5);

vii) metoprolol (CAS-nr. 37350-58-6);

viii) venlafaxine (CAS-nr. 93413-69-5).

b)    Categorie 2 (stoffen die makkelijk kunnen worden verwijderd):

i) benzotriazool (CAS-nr. 95-14-7);

ii) candesartan (CAS-nr. 139481-59-7);

iii) irbesartan (CAS-nr. 138402-11-6);

iv) een mengsel van 4-methylbenzotriazool (CAS-nr. 29878-31-7) en 6‑methylbenzotriazool (CAS-nr. 136-85-6).

Opmerking 2: Er moet voor ten minste zes stoffen worden berekend welk percentage is verwijderd. Het aantal stoffen in categorie 1 moet twee keer zo hoog zijn als het aantal stoffen in categorie 2. Indien van minder dan zes stoffen een voldoende hoge concentratie kan worden gemeten, wijst de bevoegde autoriteit zo nodig andere stoffen aan om het minimale percentage voor vermindering te kunnen berekenen. Het gemiddelde van de bij de berekening gebruikte percentages voor verwijdering van alle stoffen wordt gebruikt om te beoordelen of het vereiste minimale percentage voor verwijdering van 80 % is bereikt.

🡻 91/271/EEG

Tabel 43

Aantal gedurende een jaar genomen monsters

Maximaal toegestaan aantal monsters dat niet voldoet

4 - 7

1

8 - 16

2

17 - 28

3

29 - 40

4

41 - 53

5

54 - 67

6

68 - 81

7

82 - 95

8

96 - 110

9

111 - 125

10

126 - 140

11

141 - 155

12

156 - 171

13

172 - 187

14

188 - 203

15

204 - 219

16

220 - 235

17

236 - 251

18

252 - 268

19

269 - 284

20

285 - 300

21

301 - 317

22

318 - 334

23

335 - 350

24

351 - 365

25

🡻 91/271/EEG (aangepast) (adapted)

BIJLAGE 2

 VOOR EUTROFIËRING GEVOELIGE GEBIEDEN 

CRITERIA VOOR DE AANWIJZING VAN KWETSBARE EN MINDER KWETSBARE GEBIEDEN

A.Kwetsbare gebieden

 nieuw

1. Gebieden die zijn gelegen in de stroomgebieden van de Baltische Zee, de Zwarte Zee, delen van de Noordzee waarvan krachtens Richtlijn 2008/56/EG is vastgesteld dat zij gevoelig zijn voor eutrofiëring en delen van de Adriatische Zee waarvan krachtens Richtlijn 2008/56/EG is vastgesteld dat zij gevoelig zijn voor eutrofiëring.

🡻 91/271/EEG

 nieuw

Een watermassa wordt als kwetsbaar gebied aangewezen indien zij onder een van de volgende groepen valt:

2.a)Nnatuurlijke zoetwatermeren, andere zoetwatermassa’s, estuaria en kustwateren die eutroof zijn of in de nabije toekomst eutroof kunnen worden indien geen beschermende maatregelen worden genomen.

De volgende elementen kunnen  moeten  in aanmerking worden genomen wanneer wordt bepaald welke nutriënten door verdere behandeling moeten worden verminderd:

ai)meren en in meren/reservoirs/gesloten baaien uitmondende rivieren waarin een geringe wateruitwisseling wordt vastgesteld, waardoor accumulatie kan optreden. In deze gebieden moet ook de fosfor uit het afvalwater worden verwijderd, tenzij kan worden aangetoond dat de verwijdering daarvan geen effect heeft op het eutrofiëringsniveau. Waar lozingen van grote agglomeraties plaatsvinden, kan ook de verwijdering van stikstof worden overwogen;

bii)estuaria, baaien en andere kustwateren waarin een geringe wateruitwisseling wordt vastgesteld of die grote hoeveelheden nutriënten ontvangen. Lozingen van kleine agglomeraties zijn in deze gebieden meestal van minder belang, maar voor grote agglomeraties moeten ook fosfor en/of stikstof worden verwijderd, tenzij kan worden aangetoond dat de verwijdering daarvan geen effect heeft op het eutrofiëringsniveau;.

3.(b)Vvoor de winning van drinkwater bestemde oppervlaktewateren, die een hogere nitraatconcentratie zouden kunnen bevatten dan is vastgesteld overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Richtlijn (EU) 2020/2184 Richtlijn 75/440/EEG van de Raad van 16 juni 1975 betreffende de vereiste kwaliteit van het oppervlaktewater dat is bestemd voor produktie van drinkwater in de Lid-Staten 11 , indien geen  beschermende  maatregelen worden genomen;.

4.c)Ggebieden waar verdere behandeling dan bepaald in artikel 4  7 van deze richtlijn  nodig is om  te voldoen aan andere handelingen van de Unie op milieugebied, met inbegrip van met name waterlichamen als bestreken door Richtlijn 2000/60/EG met een risico op het niet handhaven of bereiken van een goede ecologische toestand of een goed ecologisch potentieel  te voldoen aan de richtlijnen van de Raad.

 nieuw

5.Alle andere gebieden waarvan de lidstaten hebben vastgesteld dat zij gevoelig zijn voor eutrofiëring.

🡻 91/271/EEG

B.Minder kwetsbare gebieden

Een mariene watermassa of marien gebied kan als een minder kwetsbaar gebied worden aangewezen wanneer de lozing van afvalwater geen nadelige invloed heeft op het milieu vanwege de morfologische, hydrologische of specifieke hydraulische omstandigheden in dat gebied.

Bij het aanwijzen van minder kwetsbare gebieden moeten de Lid-Staten rekening houden met het risico dat de geloosde belasting ook terecht kan komen in aangrenzende gebieden, waar zij schadelijk kan zijn voor het milieu. De Lid-Staten moeten de aanwezigheid van kwetsbare gebieden buiten hun nationale rechtsgebied erkennen.

Bij het aanwijzen van minder kwetsbare gebieden moeten de volgende elementen in aanmerking worden genomen:

Open baaien, estuaria en andere kustwateren met een goede wateruitwisseling, die niet gevoelig zijn voor eutrofiëring of zuurstofgebrek of die geen gevaar lopen door de lozing van stedelijk afvalwater eutroof te worden of zuurstofgebrek te vertonen.

 

 nieuw

BIJLAGE 3

LIJST VAN PRODUCTEN DIE ONDER UITGEBREIDE PRODUCENTENVERANTWOORDELIJKHEID VALLEN

1. Geneesmiddelen voor menselijk gebruik die binnen het toepassingsgebied vallen van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad 12 .

2. Cosmetische producten die binnen het toepassingsgebied vallen van Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten 13 .

🡻 91/271/EEG

BIJLAGE 4

BEDRIJFSTAKKEN

1.    Zuivelindustrie

2.    Vervaardiging van produckten op basis van groenten en fruit

3.    Bereiding en botteling van frisdranken

4.    Verwerking van aardappelen

5.    Vleesindustrie

6.    Brouwerijen

7.    Bereiding van alcohol en alcoholhoudende dranken

8.    Vervaardiging van diervoeder uit plantaardige produckten

9.    Vervaardiging van gelatine en lijm op basis van huiden en beenderen

10.    Mouterijen

11.    Visverwerkingsindustrie

 nieuw

BIJLAGE 5

INHOUD VAN DE GEÏNTEGREERDE BEHEERSPLANNEN VOOR STEDELIJK AFVALWATER

1. Een analyse van de uitgangssituatie van het afwateringsgebied van de stedelijke waterzuiveringsinstallatie van de betrokken agglomeratie, met inbegrip van ten minste de volgende elementen:

a) een gedetailleerde beschrijving van het netwerk van opvangsystemen, van de opslagcapaciteit van dat netwerk voor stedelijk afvalwater en afvloeiing van water in steden en van de bestaande capaciteit voor de behandeling van stedelijk afvalwater bij regen;

b) een dynamische analyse van de stromen van de afvloeiing van water in steden en stedelijk afvalwater bij regen gebaseerd op het gebruik van hydrologische, hydraulische en waterkwaliteitsmodellen waarin rekening is gehouden met de nieuwste klimaatprognoses en waarin een schatting van de verontreinigingsbelastingen die bij regen in de ontvangende wateren worden gestort, is opgenomen.

2. Doelstellingen voor de vermindering van de verontreiniging als gevolg van de overstorting van hemelwater en de afvloeiing van water in steden, met inbegrip van het volgende:

a) een indicatieve doelstelling dat de overstorting van hemelwater niet meer dan 1 % vertegenwoordigt van de jaarlijks opgevangen belasting aan stedelijk afvalwater die is berekend bij droge weersomstandigheden;

deze indicatieve doelstelling moet uiterlijk worden bereikt op:

i) 31 december 2035 voor alle agglomeraties met 100 000 i.e. en hoger;

ii) 31 december 2040 voor agglomeraties met 10 000 i.e. en hoger die overeenkomstig artikel 5, lid 2, zijn aangewezen;

b) de geleidelijke verwijdering van onbehandelde lozingen van afvloeiing van water in steden via gescheiden opvangnetwerken, tenzij kan worden aangetoond dat dergelijke lozingen geen negatieve gevolgen hebben voor de kwaliteit van de ontvangende wateren.

3. De te nemen maatregelen om de in punt 2 bedoelde doelstellingen te bereiken, vergezeld van een duidelijke identificatie van de betrokken partijen en hun verantwoordelijkheden bij de uitvoering van het geïntegreerde plan.

4. Tijdens de beoordeling van welke maatregelen krachtens punt 3 genomen moeten worden, zorgen de lidstaten ervoor dat hun bevoegde autoriteiten ten minste het volgende in overweging nemen:

a) ten eerste preventieve maatregelen die erop zijn gericht om te voorkomen dat niet-verontreinigd regenwater in opvangsystemen terecht komt, alsook maatregelen om het vasthouden van water of het opvangen van regenwater te bevorderen, en maatregelen om het aantal groene ruimten te verhogen of de hoeveelheid ondoordringbare oppervlakken in agglomeraties te beperken;

b) ten tweede maatregelen om het gebruik van de bestaande infrastructuur waaronder opvangsystemen, opslagvolumes en stedelijke waterzuiveringsinstallaties beter te beheren en te optimaliseren zodat ervoor wordt gezorgd dat verontreinigd regenwater wordt opgevangen en behandeld, en dat lozingen van onbehandeld stedelijk afvalwater in ontvangende wateren tot een minimum worden beperkt;

c) tot slot, waar nodig, aanvullende mitigatiemaatregelen om de in punt 2 bedoelde doelstellingen te bereiken, waaronder de aanpassing van de infrastructuur voor het opvangen, de opslag en de behandeling van stedelijk afvalwater of de aanleg van nieuwe infrastructuren, waarbij voorrang wordt gegeven aan groene infrastructuur zoals begroeide greppels, watergebieden voor behandeling en retentievijvers, ontworpen ter ondersteuning van de biodiversiteit. Voor zover relevant wordt hergebruik van water beschouwd in het kader van de ontwikkeling van geïntegreerde beheersplannen voor stedelijk afvalwater zoals bedoeld in artikel 5.



BIJLAGE 6

VOORLICHTING VAN HET PUBLIEK

1) De bevoegde autoriteit en de exploitant(en) die verantwoordelijk zijn voor de diensten voor het opvangen en de behandeling van stedelijk afvalwater, waaronder informatie over de eigendomsstructuur van de exploitanten en hun contactgegevens.

2) De totale belasting van stedelijk afvalwater uitgedrukt in inwonerequivalenten (i.e.) die in de agglomeratie wordt gegenereerd met details over het aandeel van die belasting (in %) dat:

a) wordt opgevangen en behandeld in stedelijke waterzuiveringsinstallaties;

b) wordt behandeld in geregistreerde afzonderlijke systemen;

c) niet wordt opgevangen of behandeld.

3) Voor zover relevant wordt gemotiveerd waarom een bepaalde belasting van stedelijk afvalwater niet is opgevangen of behandeld.

4) Informatie over de kwaliteit van het stedelijke afvalwater dat vanuit de agglomeratie in elk ontvangend waterlichaam is geloosd, waaronder de volgende elementen:

a) de gemiddelde jaarlijkse concentraties van en de belasting aan verontreinigende stoffen die onder artikel 21 vallen en die door elke stedelijke waterzuiveringsinstallatie worden geloosd;

b) een schatting van de belasting van de lozingen van afzonderlijke systemen voor de in tabellen 1 en 2 van bijlage I bedoelde parameters;

c) een schatting van de belasting van de lozingen van gecombineerde en afzonderlijke rioleringsstelsels voor afvloeiing van water in steden en overstorting van hemelwater voor de in tabellen 1 en 2 van bijlage I bedoelde parameters.

5) De totale jaarlijkse investerings- en exploitatiekosten, met een onderscheid tussen de kosten voor het opvangen en de behandeling, de jaarlijkse kosten in verband met personeel, energie, verbruiksgoederen, de administratie en andere kosten, evenals de gemiddelde jaarlijkse investerings- en exploitatiekosten per huishouden en per kubieke meter opgevangen en behandeld stedelijk afvalwater.

6) Informatie over hoe de in punt 5 bedoelde kosten worden gedekt, en indien kosten via een tariefstructuur worden teruggewonnen, informatie over de structuur van het tarief per kubieke meter behandeld of opgevangen stedelijk afvalwater of per kubieke meter geleverd water, met inbegrip van de vaste en variabele kosten en een uitsplitsing van de kosten voor het opvangen, de behandeling, de administratie en andere kosten.

7) Investeringsplannen voor infrastructuren voor het opvangen en de behandeling van stedelijk afvalwater op agglomeratieniveau, met de voorziene gevolgen op de tarieven van stedelijke afvalwaterdiensten, en de beoogde financiële en maatschappelijke voordelen.

8) Voor elke stedelijke waterzuiveringsinstallatie in de agglomeratie:

a) de totale belasting (in i.e.) die is behandeld en de voor de behandeling van het stedelijk afvalwater vereiste energie (in kWh voor het totaal en per kubieke meter);

b) elk jaar het totaal aan geproduceerde hernieuwbare energie (in GWh/jaar), met inbegrip van een uitsplitsing per energiebron;

c) de jaarlijkse hoeveelheid ton CO2-equivalent die is geproduceerd of vermeden als gevolg van de exploitatie van de stedelijke waterzuiveringsinstallatie.

9) De totale uitstoot van broeikasgassen (in ton CO2-equivalent) per jaar, die is geproduceerd of vermeden door de exploitatie van de infrastructuren voor het opvangen en de behandeling van stedelijk afvalwater in elke agglomeratie en, indien beschikbaar, het totaal aan broeikasgassen (in ton CO2-equivalent) dat tijdens de constructie van die infrastructuren is uitgestoten.

10) Een samenvatting van de aard van en de statistieken in verband met klachten en van de antwoorden die de exploitanten van de stedelijke waterzuiveringsinstallatie hebben gegeven betreffende zaken die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen.

🡹

BIJLAGE 7

Deel A

Ingetrokken richtlijn
met overzicht van de acht
ereenvolgende wijzigingen ervan
(bedoeld in arti
kel 19)

Richtlijn 91/271/EEG van de Raad
(PB L 135 van 30.5.1991, blz. 
40)

Richtlijn 98/15/EG van de Commissie
(PB L 67 van 7.3.1998, blz. 
29)

Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad
(PB L 284 van 31.10.2003, blz. 
1)

uitsluitend punt 21 van bijlage III

Verordening (EG) nr. 1137/2008 van het Europees Parlement en de Raad
(PB L 311 van 21.11.2008, blz. 
1)

uitsluitend punt 4.2 van de bijlage

Richtlijn 2013/64/EU van de Raad
(PB L 353 van 28.12.2013, blz. 
8)

uitsluitend artikel 1

Deel B

Termijn voor omzetting in intern recht

Richtlijn

Omzettingstermijn

91/271/EEG

30 juni 1993

98/15/EG

30 september 1998

2013/64/EU

31 december 2018 wat betreft artikel 1, leden 1, 2 en 3,
30 juni 2014 wat betreft artikel 1, lid 5, punt a),
31 december 2014 wat betreft artikel 1, lid 5, punt b)

____________

BIJLAGE 8

Concordantietabel

Richtlijn 91/271/EEG

Deze richtlijn

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, inleidende tekst

Artikel 2, inleidende tekst

Artikel 2, punten 1 tot en met 4

Artikel 2, punten 1 tot en met 4

-

Artikel 2, punten 5 en 6

Artikel 2, punt 5

Artikel 2, punt 7

-

Artikel 2, punten 8 en 9

Artikel 2, punt 6

Artikel 2, punt 10

Artikel 2, punt 8

-

Artikel 2, punt 10

Artikel 2, punt 11

-

Artikel 3, lid 1

-

Artikel 3, lid 2

Artikel 3, lid 1, derde alinea

-

-

-

-

-

Artikel 4, lid 1

-

-

Artikel 4, lid 4

-

-

Artikel 5, lid 2

-

Artikel 5, lid 4

Artikel 5, lid 5

Artikel 5, lid 7

-

-

-

-

Artikel 9

-

Artikel 10

Artikel 11, lid 1

-

-

Artikel 11, lid 3

-

Artikel 12, lid 2

Artikel 12, lid 3

-

-

-

-

-

Artikel 15, lid 1

-

-

-

Artikel 17, lid 1

-

-

-

-

-

-

-

Artikel 18

-

-

-

-

Artikel 19

-

Artikel 20

Artikel 2, punt 11

Artikel 2, punten 12 en 13

Artikel 2, punt 14

Artikel 2, punt 15

Artikel 2, punten 16 tot en met 23

Artikel 3, lid 1

Artikel 3, lid 2

Artikel 3, lid 3

Artikel 4, lid 1

Artikel 4, lid 2

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 4

Artikel 4, lid 5

Artikel 5

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, lid 2

Artikel 6, lid 3

Artikel 6, lid 4

Artikel 7, lid 1

Artikel 7, lid 2

Artikel 7, lid 3

Artikel 7, lid 4

Artikel 7, lid 5

Artikel 7, lid 6

Artikel 7, lid 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12, lid 1

Artikel 12, lid 2

Artikel 13

Artikel 14, lid 1

Artikel 14, lid 2

Artikel 14, lid 3

Artikel 14, lid 4

Artikel 15, lid 1

Artikel 15, lid 2

Artikel 15, lid 3

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 21, lid 1

Artikel 21, lid 2

Artikel 21, lid 3

Artikel 22

Artikel 23, lid 1

Artikel 23, lid 2

Artikel 23, lid 3

Artikel 23, lid 4

Artikel 24

Artikel 25

Artikel 26

Artikel 27

Artikel 28

Artikel 29

Artikel 30

Artikel 31

Artikel 32

Artikel 33

Artikel 34

Artikel 35

Bijlage I

Deel B van bijlage I

Deel C van bijlage I

Deel D van bijlage I

Deel A van bijlage I

Deel B van bijlage I

Deel C van bijlage I

Deel D van bijlage I

Bijlage II

Bijlage II

-

Bijlage III

Bijlage III

Bijlage IV

-

Bijlage V

-

Bijlage VI

-

Bijlage VII

-

Bijlage VIII

_____________

(1)    Aangezien het in de praktijk onmogelijk is opvangsystemen en zuiveringsinstallaties zo te bouwen dat ook in situaties zoals ongewoon zware regen al het stedelijk afvalwater kan worden behandeld, treffen de Lid-Staten maatregelen om verontreiniging ten gevolge van overstorting van hemelwater te beperken. Deze maatregelen kunnen gebaseerd zijn op de mate van verdunning of op de capaciteit in verhouding tot de droog-weer-afvoer, of zouden een aanvaardbaar aantal overstortingen per jaar kunnen vermelden.
(2)

   Aangezien het in de praktijk onmogelijk is opvangsystemen en zuiveringsinstallaties zo te bouwen dat ook in situaties zoals ongewoon zware regen al het stedelijk afvalwater kan worden behandeld, treffen de Lid-Staten maatregelen om verontreiniging ten gevolge van overstorting van hemelwater te beperken. Deze maatregelen kunnen gebaseerd zijn op de mate van verdunning of op de capaciteit in verhouding tot de droog-weer-afvoer, of zouden een aanvaardbaar aantal overstortingen per jaar kunnen vermelden.

(3)    Vermindering ten opzichte van de vracht  belasting  van het influent.
(4)    Deze parameter kan door een andere worden vervangen: totaal organische koolstof (TOK) of totaal zuurstofverbruik (TZV) indien er een verband kan worden gelegd tussen BZV5 en de vervangende parameter.
(5)    Deze eis is facultatief.
(6)    Deze eis is facultatief.
(7)    Vermindering ten opzichte van de vracht  belasting  van het influent.
(8)    Stikstof totaal: de som van de totale hoeveelheid Kjeldahl-stikstof (organische en ammoniakale stikstof), nitraat-stikstof en nitriet-stikstof.
(9)    Overeenkomstig bijlage I, deel D, punt 4, punt c), gaat het bij deze concentraties om jaargemiddelden. Om aan te tonen dat aan de eisen voor stikstof wordt voldaan, mogen echter ook daggemiddelden worden gebruikt wanneer overeenkomstig bijlage I, deel D, punt 1, wordt aangetoond dat daarbij hetzelfde beschermingsniveau wordt verkregen. In dat geval mag het daggemiddelde niet hoger zijn dan 20 mg stikstof totaal/l voor alle monsters, wanneer de temperatuur van het effluent in de biologische reactor 12 °C of hoger is. In plaats van de voorwaarde betreffende de temperatuur kan een beperkte werkingstijd worden toegepast, rekening houdend met de in het gebied heersende klimaatomstandigheden.
(10)    Overeenkomstig bijlage I, deel D, punt 4, punt c), gaat het bij deze concentraties om jaargemiddelden. Om aan te tonen dat aan de eisen voor stikstof wordt voldaan, mogen echter ook daggemiddelden worden gebruikt wanneer overeenkomstig bijlage I, deel D, punt 1, wordt aangetoond dat daarbij hetzelfde beschermingsniveau wordt verkregen. In dat geval mag het daggemiddelde niet hoger zijn dan 20 mg stikstof totaal/l voor alle monsters, wanneer de temperatuur van het effluent in de biologische reactor 12 °C of hoger is. In plaats van de voorwaarde betreffende de temperatuur kan een beperkte werkingstijd worden toegepast, rekening houdend met de in het gebied heersende klimaatomstandigheden.
(11)    PB nr. L 194 van 25.7.1975, blz. 34, zoals gewijzigd bij Richtlijn 79/869/EEG (PB nr. L 271 van 29.10.1974) blz. 49.
(12)    Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67).
(13)    Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 59).