Brussel, 26.10.2022

COM(2022) 540 final

2022/0344(COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, Richtlijn 2006/118/EG betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand en Richtlijn 2008/105/EG inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid

(Voor de EER relevante tekst)

{SEC(2022) 540 final} - {SWD(2022) 540 final} - {SWD(2022) 543 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De EU-waterwetgeving heeft als overkoepelende doelstelling de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen de gecombineerde effecten van toxische en/of persistente verontreinigende stoffen. Dit initiatief heeft betrekking op Richtlijn 2000/60/EG 1 (de kaderrichtlijn water) en de twee bijbehorende “dochterrichtlijnen”, Richtlijn 2006/118/EG 2 (de grondwaterrichtlijn) en Richtlijn 2008/105/EG 3 (de richtlijn milieukwaliteitsnormen), die samen gericht zijn op de bescherming van grondwater en oppervlaktewateren 4 . Zij vormen een aanvulling op andere relevante waterwetgeving, zoals Richtlijn (EU) 2020/2184 (de drinkwaterrichtlijn) 5 , Richtlijn 91/271/EEG van de Raad 6 (de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater), Richtlijn 2008/56/EG 7 (de kaderrichtlijn mariene strategie), Richtlijn 2006/7/EG 8 (de zwemwaterrichtlijn), Richtlijn 2007/60/EG 9 (de overstromingsrichtlijn) en Richtlijn 91/676/EEG van de Raad 10 (de nitratenrichtlijn).

De wetgeving bevat naast lijsten van verontreinigende stoffen en kwaliteitsnormen ook voorschriften voor de regelmatige herziening ervan 11 . Op grond van artikel 16, lid 4, van de kaderrichtlijn water moet de Commissie regelmatig, op gezette tijden en ten minste om de vier jaar, de lijst van prioritaire stoffen die een risico vormen voor het aquatisch milieu, d.w.z. zowel oppervlakte- als grondwateren, herzien. In het bijzonder bepaalt artikel 8 van de richtlijn milieukwaliteitsnormen, met betrekking tot oppervlaktewater, dat de Commissie bijlage X bij de kaderrichtlijn water (de lijst van prioritaire stoffen) moet herzien, terwijl de Commissie op grond van artikel 10 van de grondwaterrichtlijn om de zes jaar de bijlagen I en II bij deze richtlijn moet herzien. Deze herziening en de effectbeoordeling dienen ook om verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad, als bedoeld in artikel 8 van de richtlijn milieukwaliteitsnormen.

De noodzaak om de lijsten bij te werken werd bevestigd in de geschiktheidscontrole van 2019 12 , waarin ook werd geconcludeerd dat andere verbeteringen van de wetgeving de doeltreffendheid, efficiëntie en samenhang ervan zouden verbeteren. Rekening houdend met de overkoepelende doelstelling van het waterbeleid van de EU zijn de algemene doelstellingen van dit initiatief:

1)de bescherming van EU-burgers en natuurlijke ecosystemen verbeteren in overeenstemming met de biodiversiteitsstrategie 13 en het actieplan Verontreiniging naar nul 14 , beide verankerd in de Europese Green Deal 15 ;

2)de wetgeving doeltreffender maken en de administratieve last ervan verminderen, zodat de EU sneller kan reageren op nieuwe risico’s.

Blootstelling aan chemische stoffen via drinkwater kan leiden tot uiteenlopende gezondheidseffecten op korte en lange termijn. Chemische stoffen brengen ook het aquatisch milieu in gevaar, wat leidt tot veranderingen bij dominante soorten en een afname of verlies van biodiversiteit. Het vaststellen en controleren van milieukwaliteitsnormen voor chemische stoffen in waterlichamen vormt een aanvulling op de wetgeving inzake bronnen en verspreidingsroutes, door waar nodig aan te dringen op strengere productie-, emissie- of gebruiksnormen en de kosten van de behandeling van drinkwater te verlagen.

De specifieke doelstellingen van dit initiatief zijn:

1.de lijsten van verontreinigende stoffen die van invloed zijn op oppervlakte- en grondwater bijwerken door stoffen toe te voegen en te schrappen en bestaande kwaliteitsnormen te actualiseren;

2.de monitoring van chemische mengsels verbeteren om gecombineerde effecten beter te kunnen beoordelen en rekening te houden met seizoensgebonden verschillen in de concentraties van verontreinigende stoffen;

3.waar nodig de aanpak van verontreinigende stoffen in het oppervlakte- en grondwater in de hele EU harmoniseren;

4.ervoor zorgen dat het rechtskader sneller in overeenstemming kan worden gebracht met wetenschappelijke bevindingen om sneller te kunnen reageren op opkomende verontreinigingen;

5.de toegang tot, en de transparantie en het hergebruik van gegevens verbeteren, teneinde de naleving te verbeteren, de administratieve last te verminderen en de samenhang met het bredere EU-rechtskader voor chemische stoffen te verbeteren.

Het uiteindelijke doel van het initiatief is nieuwe normen voor een reeks zorgwekkende chemische stoffen vast te stellen om chemische verontreiniging in water aan te pakken, de handhaving te vergemakkelijken op basis van een vereenvoudigd en coherenter rechtskader, te zorgen voor dynamische en actuele informatie over de watertoestand, gefaciliteerd door het Europees Milieuagentschap (“EEA”), en een flexibeler kader te creëren voor de aanpak van opkomende verontreinigende stoffen. Hierbij zou worden uitgegaan van brede betrokkenheid van belanghebbenden en degelijke wetenschappelijke ondersteuning van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (“ECHA”) om maximale synergieën en samenhang tussen de EU-wetgeving inzake chemische stoffen te waarborgen.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel is volledig in overeenstemming met andere waterwetgeving. Wat betreft de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater, waarvoor tegelijk met dit voorstel een voorstel tot herziening wordt ingediend, vormen micro-verontreinigende stoffen een groot probleem. De noodzaak om ze in afvalwaterzuiveringsinstallaties te verwijderen leidt tot hogere kosten voor de behandeling, en verwijdering is niet altijd mogelijk. Dit voorstel is dan ook bedoeld om meer maatregelen in een vroeg stadium te stimuleren door de emissies aan de bron te verminderen. De behandeling van afvalwater zal voor bepaalde categorieën verontreinigende stoffen bijzonder belangrijk zijn: geneesmiddelen en stoffen in producten voor persoonlijke verzorging die voornamelijk in een stedelijke omgeving worden geloosd.

Door waterverontreiniging te voorkomen, zal het voorstel ook het potentieel voor hergebruik van water ten goede komen, onder meer voor irrigatiedoeleinden overeenkomstig de nieuwe verordening inzake minimumeisen voor hergebruik van water (Verordening (EU) 2020/741) 16 .

Dit voorstel is ook in overeenstemming met de onlangs herziene drinkwaterrichtlijn, die uiterlijk in januari 2023 in alle EU-lidstaten moet zijn omgezet. Door de verontreiniging van oppervlakte- en grondwater aan te pakken, leidt dit voorstel tot bescherming van vitale drinkwaterbronnen en verlaging van de behandelingskosten. De drinkwaterrichtlijn en dit voorstel hebben betrekking op een breed scala aan verontreinigende stoffen, met name bestrijdingsmiddelen, geneesmiddelen en de groep poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS). Met betrekking tot PFAS moet worden opgemerkt dat dit voorstel, in tegenstelling tot de herziene drinkwaterrichtlijn, is gebaseerd op het meest recente advies van de EFSA over PFAS, dat op 9 juli 2020 is aangenomen. Net als de drinkwaterrichtlijn is dit voorstel niet meteen gericht op microplastics, maar nadat een monitoringmethode is ontwikkeld. Dit voorstel zal in aanmerking worden genomen bij de lopende evaluatie van de zwemwaterrichtlijn en zal, indien de zwemwaterrichtlijn wordt herzien, deel uitmaken van de grondslag die wordt samengesteld voor de effectbeoordeling van de zwemwaterrichtlijn.

Het voorstel is ook in overeenstemming met de recente voorstellen van de Commissie 17 tot herziening van EU-maatregelen om verontreiniging door grote industriële installaties aan te pakken waarmee niet alleen het toepassingsgebied van de richtlijn industriële emissies wordt uitgebreid, maar ook wordt getracht de hulpbronnenefficiëntie te verbeteren en ervoor te zorgen dat vergunningsvoorschriften beter worden gecontroleerd en meer worden geïntegreerd, onder meer door de regels te verduidelijken die van toepassing zijn op de indirecte lozing van verontreinigende stoffen in water via stedelijke waterzuiveringsinstallaties. De voorstellen zijn verder gericht op het bevorderen van innovatie om persistente chemische stoffen en stoffen die recentelijk als zorgwekkend zijn aangemerkt, zoals PFAS, microplastics en geneesmiddelen, aan te pakken. Bij het proces van “informatie-uitwisseling” in het kader van de herziene richtlijn industriële emissies voor de opstelling en evaluatie van referentiedocumenten over de beste beschikbare technieken zal rekening worden gehouden met de aanwijzing van stoffen die aanleiding geven tot bezorgdheid in het kader van de EU-waterwetgeving, met inbegrip van stoffen op de “aandachtstoffenlijsten” voor grond- en oppervlaktewater, alsook stoffen die op EU-niveau een aanzienlijk risico vormen voor of via het aquatisch milieu.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Dit initiatief maakt deel uit van het werkprogramma van de Commissie voor 2022 en is een belangrijke actie in het actieplan Verontreiniging naar nul. Net als alle initiatieven in het kader van de Europese Green Deal heeft het tot doel ervoor te zorgen dat de doelstellingen op de meest doeltreffende en minst belastende wijze worden verwezenlijkt en in overeenstemming zijn met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”. Met het initiatief wordt de bestaande wetgeving in het kader van de Green Deal verfijnd, geactualiseerd en aangepast. Centraal daarin staat de vaststelling van de ambitie om alle verontreiniging door waterverontreinigende stoffen tot nul terug te dringen, en daarmee het niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en van natuurlijke ecosystemen. Veel maatregelen die nodig zijn om dit te bereiken, worden behandeld in andere, nauw verwante initiatieven in het kader van de Europese Green Deal. Hierbij gaat het onder meer om:

·de biodiversiteitsstrategie en de “van boer tot bord”-strategie 18 , die tot doel hebben het gebruik van bestrijdingsmiddelen, het gebruik van meststoffen, nutriëntenverliezen en de verkoop van antimicrobiële stoffen tegen 2030 te verminderen. De vermindering van het gebruik van bestrijdingsmiddelen moet voor een groot deel worden bereikt via het voorstel van de Commissie 19 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/2115. Ook een toekomstige herziening van Verordening (EG) nr. 1107/2009 20 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen zou een rol kunnen spelen;

·de EU-strategie inzake kunststoffen 21 en het komende EU-initiatief voor microplastics, die gericht zijn op de verwezenlijking van de doelstellingen van het actieplan Verontreiniging naar nul, namelijk om tegen 2030 afval, plastic zwerfafval op zee en microplastics die in het milieu terechtkomen te verminderen;

·Richtlijn (EU) 2019/904 22 (de richtlijn kunststoffen voor eenmalig gebruik), die tot doel heeft het gebruik van kunststofproducten voor eenmalig gebruik te beperken, bijvoorbeeld door verplichtingen inzake afvalbeheer en opruimen voor producenten in te voeren (met inbegrip van regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid);

·het actieplan voor de circulaire economie 23 , waarin met name maatregelen worden aangekondigd om microplastics terug te dringen, alsook een evaluatie van Richtlijn 86/278/EEG van de Raad 24 (de richtlijn zuiveringsslib), waarin de kwaliteit van in de landbouw gebruikt slib wordt geregeld;

·de strategie voor duurzame chemische stoffen 25 , waarin weliswaar wordt erkend dat chemische stoffen essentieel zijn voor het welzijn van de moderne samenleving, maar die is gericht op een betere bescherming van burgers en het milieu tegen de mogelijke gevaarlijke eigenschappen ervan. De strategie heeft ook tot doel stappen te nemen in de richting van een “één stof, één beoordeling”-benadering door de efficiëntie, doeltreffendheid, samenhang en transparantie van de veiligheidsbeoordelingen van chemische stoffen in alle relevante wetgeving te verbeteren. Daarom krijgt het ECHA in dit voorstel een centrale rol toebedeeld om wetenschappelijke ondersteuning te bieden bij de toekomstige aanwijzing van waterverontreinigende stoffen en om relevante kwaliteitsnormen voor te stellen; de strategische aanpak van geneesmiddelen in het milieu van 2019 26 (die rechtstreeks voortvloeit uit de herziening van 2013 van de richtlijn milieukwaliteitsnormen) en de farmaceutische strategie voor Europa 27 , waarin de nadruk wordt gelegd op de milieu- en potentiële gezondheidseffecten van verontreiniging door farmaceutische residuen en waarin een reeks maatregelen wordt opgesomd om deze uitdagingen aan te pakken. De komende herziening van de wetgeving inzake geneesmiddelen voor menselijk gebruik zal naar verwachting een passende follow-up bieden. Evenzo is dit voorstel in overeenstemming met de EU-strategie op het gebied van resistentie tegen antimicrobiële middelen, aangezien verschillende antimicrobiële geneesmiddelen alsook het metaal zilver worden vermeld;

·de Europese datastrategie 28 , waarin wordt benadrukt dat door de overheid gegenereerde data de gemeenschap ten goede moeten komen, zodat zij op passende wijze kunnen worden gebruikt, bijvoorbeeld door onderzoekers, andere overheidsinstellingen en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s).

·Dit voorstel is ook in overeenstemming met het eindverslag van de Conferentie over de toekomst van Europa en de daarin opgenomen uitdrukkelijke aanbevelingen van burgers over verontreiniging naar nul in het algemeen, en met de voorstellen om verontreiniging aan te pakken in het bijzonder. In dit verband zijn met name de volgende definitieve voorstellen van belang:

ovoorstel 1.4 om: “het gebruik van chemische pesticiden en meststoffen in overeenstemming met de bestaande doelstellingen aanzienlijk te verminderen terwijl de voedselzekerheid gewaarborgd moet blijven en onderzoek naar de ontwikkeling van duurzamere en op de natuur gebaseerde alternatieven zou moeten worden ondersteund”;

ovoorstel 2.7 om: “waterbronnen te beschermen en de verontreiniging van rivieren en oceanen tegen te gaan, onder meer door verontreiniging door microplastics te onderzoeken en te bestrijden”.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Overeenkomstig artikel 191 en artikel 192, lid 1, VWEU moet de EU bijdragen tot het behoud, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu; op internationaal vlak maatregelen bevorderen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen; en de klimaatverandering bestrijden.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Oppervlakte- en grondwaterlichamen in de EU worden door verschillende verontreinigende stoffen vervuild. Verontreiniging verplaatst zich stroomafwaarts en ondergronds en 60 % van de Europese stroomgebiedsdistricten reikt over de landsgrenzen (hetzij tussen de lidstaten, hetzij tussen een lidstaat en een niet-EU-land). Derhalve is samenwerking tussen de lidstaten van essentieel belang en zijn maatregelen op EU-niveau noodzakelijk om verontreiniging en andere grensoverschrijdende effecten aan te pakken door geharmoniseerde normen vast te stellen en geharmoniseerde systemen voor gegevensverzameling en -uitwisseling op te zetten. Zonder maatregelen op EU-niveau zou het met name voor stroomafwaarts gelegen lidstaten buitensporig kostbaar worden om verontreiniging aan te pakken.

In de geschiktheidscontrole van de EU-waterwetgeving van 2019 werd bevestigd dat de kaderrichtlijn water en de twee dochterrichtlijnen ervan maatregelen hebben geïnitieerd of versterkt om de grensoverschrijdende druk op de watervoorraden in stroomgebieden aan te pakken, zowel op nationaal als internationaal niveau.

Specifiek met betrekking tot verontreinigende stoffen wordt in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen stoffen waarvan wordt aangenomen dat zij een risico vormen op EU-niveau en stoffen die relevant zijn op regionaal of nationaal niveau, en worden zij anders behandeld. Met dit initiatief wordt beoogd te verbeteren hoe de lidstaten omgaan met stoffen die relevant zijn op regionaal of nationaal niveau.

Wanneer de milieukwaliteitsnormen van de EU worden vastgesteld, voert de EU gemeenschappelijke doelstellingen in om de ambitie om alle verontreiniging tot nul terug te dringen te verwezenlijken op basis van wetenschappelijke gegevens, maar biedt zij de lidstaten voldoende speelruimte om zelf te bepalen wat de meest kosteneffectieve wijze is om deze doelstellingen te verwezenlijken, rekening houdend met de relevante brongerelateerde EU-wetgeving. Daarbij (gemeenschappelijke doelstellingen met speelruimte om ze te bereiken) legt zij een verband met de brongerelateerde wetgeving op EU-niveau (zoals het duurzame gebruik van bestrijdingsmiddelen) en draagt zij bij tot een doeltreffende verwezenlijking van de doelstellingen van die wetgeving.

Evenredigheid

In het voorstel worden de bestaande lijsten van stoffen die oppervlakte- en grondwater verontreinigen, herzien en worden milieukwaliteitsnormen vastgesteld of geactualiseerd die de lidstaten moeten naleven, waarbij voor een groot deel wordt uitgegaan van andere EU-wetgeving waarin de bron van verontreiniging wordt aangepakt of de emissies ervan tijdens de productie en het gebruik worden geregeld (zoals beperkingen op het gebruik van bepaalde stoffen in het kader van Reach 29 of emissiegrenswaarden die zijn vastgesteld in vergunningen van industriële installaties in het kader van de richtlijn industriële emissies) en waarin de keuze van specifieke maatregelen aan de lidstaten wordt overgelaten. Aangezien elk waterlichaam in de EU zijn eigen specifieke kenmerken heeft (klimaat, stroming, geologische omstandigheden enz.) en niet noodzakelijkerwijs aan dezelfde druk wordt blootgesteld als andere waterlichamen, is het vanuit het oogpunt van evenredigheid juist om de keuze van de maatregelen aan de waterschappen van de lidstaten over te laten.

In de geschiktheidscontrole van de EU-waterwetgeving van 2019 is de toegevoegde waarde van de kaderrichtlijn water, de richtlijn milieukwaliteitsnormen en de grondwaterrichtlijn bevestigd. In de effectbeoordeling voor dit voorstel wordt bevestigd dat de stoffen die in aanmerking worden genomen om aan de lijsten van verontreinigende stoffen met EU-brede kwaliteitsnormen te worden toegevoegd een risico op EU-niveau vormen. Er is een klein aantal reeds in de lijst opgenomen stoffen aangewezen die niet langer worden beschouwd als stoffen die in de EU aanleiding geven tot bezorgdheid, maar die wellicht op nationaal niveau nog wel moeten worden aangepakt. Dit voorstel voorziet in een procedure die de Europese Commissie in staat stelt de inconsistenties weg te werken in de wijze waarop de lidstaten beslissen over stoffen die op nationaal niveau moeten worden gereguleerd en over de kwaliteitsnormen die daarvoor moeten worden vastgesteld.

Keuze van het instrument

Het initiatief neemt de vorm aan van een richtlijn omdat dit het meest geschikte rechtsinstrument is om wijzigingen aan te brengen in de bestaande relevante richtlijnen.

Een richtlijn verplicht de lidstaten ertoe de bepalingen om te zetten in hun nationale materiële en procedurele rechtsstelsels en maatregelen ter verwezenlijking van de doelstellingen uit te voeren. Deze aanpak biedt de lidstaten meer vrijheid dan een verordening, aangezien de lidstaten de meest geschikte maatregelen kunnen kiezen om de overeengekomen resultaatverplichtingen na te komen.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

In 2019 werd een geschiktheidscontrole van de waterwetgeving van de EU afgerond die betrekking had op de kaderrichtlijn water, de richtlijn milieukwaliteitsnormen, de grondwaterrichtlijn en de overstromingsrichtlijn. Uit de geschiktheidscontrole is gebleken dat, hoewel de wetgeving grotendeels geschikt is voor het beoogde doel, er ruimte voor verbetering is met betrekking tot de aanpak van chemische verontreiniging. In de geschiktheidscontrole werd vastgesteld dat er in het algemeen drie redenen zijn waarom slechts beperkte vooruitgang is geboekt bij de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van de wetgeving:

ontoereikende integratie van waterdoelstellingen in ander relevant beleid;

ontoereikende investeringen in de lidstaten in watergerelateerde projecten en programma’s;

ontoereikende uitvoeringsinspanningen.

Wat de uitvoering betreft, werden verschillende tekortkomingen met betrekking tot chemische verontreiniging benadrukt: de grote verscheidenheid aan kwaliteitsnormen voor nationaal relevante verontreinigende stoffen, de administratieve lasten in verband met verslaglegging, het gebrek aan specificiteit en te late indiening van gerapporteerde informatie, en het hulpbronnenintensieve, tijdrovende proces voor het bijwerken van de lijsten van verontreinigende stoffen. Deze tekortkomingen worden in dit voorstel aangepakt. Daarnaast wordt rekening gehouden met de relevante bevindingen van de geschiktheidscontrole van de meest relevante wetgeving inzake chemische stoffen van 2019 30 en met de toezeggingen die zijn gedaan in de strategie voor duurzame chemische stoffen. In het voorstel wordt met name een stap gezet in de richting van meer holistische monitoring (mix) door het gebruik van effectgerichte methoden in te voeren, en het bevat bepalingen om gevaar- en risicobeoordelingen sneller, efficiënter en op samenhangende wijze uit te voeren (bijvoorbeeld door het delen van gegevens en de toepassing van de “één stof, één beoordeling”-benadering te vergemakkelijken).

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging (Refit)

In de effectbeoordeling zijn opties voor vereenvoudiging en lastenvermindering onderzocht. De schrapping van stoffen van de lijst van oppervlaktewaterverontreinigende stoffen vormt een beperkte lastenvermindering, evenals de wijziging van de herziening van de aandachtstoffenlijst van elke drie jaar naar elke twee jaar, en de herziening van de lijsten van oppervlaktewater- en grondwaterverontreinigende stoffen door middel van gedelegeerde handelingen in plaats van door middel van medebeslissing. De oprichting van een automatisch mechanisme voor gegevensverstrekking in het kader van de kaderrichtlijn water en de richtlijn milieukwaliteitsnormen zal de rapportagelast voor de lidstaten verminderen, evenals de afschaffing van het tussentijds verslag over het maatregelenprogramma uit hoofde van artikel 15, lid 3, van de kaderrichtlijn water. De verbetering van de bestaande richtsnoeren voor effectgerichte methoden en de ontwikkeling van een geharmoniseerde methode voor het toezicht op microplastics zullen de werkzaamheden van de lidstaten op deze gebieden vereenvoudigen.

Bij het opstellen van de effectbeoordeling zijn de basiskenmerken van de kmo-toets toegepast en zijn de resultaten met name in punt 6 vermeld. Kmo’s zijn actief in de productie en het gebruik van de desbetreffende verontreinigende stoffen. Er moet worden opgemerkt dat een nauwkeurige vaststelling en kwantificering van de effecten over het algemeen niet mogelijk is omdat de impact zal afhangen van de maatregelen die de lidstaten nemen om de doelstellingen van de wetgeving te verwezenlijken.

Advies van de Raad voor regelgevingstoetsing

De Raad voor regelgevingstoetsing heeft op 24 juni 2022 een positief advies met voorbehoud uitgebracht. Zij verzocht om wijzigingen om met name drie aspecten te corrigeren: 1) de opzet van de opties, die als te complex werd beschouwd en waarin de belangrijkste beleidskeuzes niet duidelijk naar voren kwamen; 2) de gevolgen voor kmo’s en burgers, die als niet voldoende geanalyseerd werden beschouwd, waarbij in het verslag niet wordt beoordeeld hoe individuele lidstaten kunnen worden beïnvloed; 3) het verslag werd niet duidelijk geacht over de orde van grootte van de verwachte effecten, bevatte geen kritische beoordeling van de validiteit van de illustratieve ramingen van de kosten en de baten en de relevantie ervan voor het initiatief, en de vergelijking van opties werd niet geacht te zijn gebaseerd op de doeltreffendheid, efficiëntie en samenhang ervan.

Als reactie hierop zijn de beleidsopties vereenvoudigd door het aantal opties te verminderen en opties samen te voegen. De gevolgen voor kmo’s zijn in de hele tekst verder uitgewerkt, evenals informatie over de gevolgen voor consumenten en de lidstaten. De interpretatie van de kosten/baten-cijfers is verduidelijkt om de indruk weg te nemen dat deze kunnen worden geïnterpreteerd als uitsluitend verband houdend met dit initiatief. De tekst over “one in, one out” is voltooid. Ten slotte is de beoordeling van de doeltreffendheid, efficiëntie en samenhang van de opties aan de tekst toegevoegd.

Raadpleging van belanghebbenden

Ter ondersteuning van de voorbereiding van dit voorstel heeft een uitgebreide raadpleging van belanghebbenden plaatsgevonden. Op basis van de richtsnoeren voor betere regelgeving van de Commissie zijn in 2021 een openbare raadpleging en een enquête onder deskundigen uitgevoerd, waarvan de resultaten hebben gediend als input voor de effectbeoordeling voor dit voorstel. Het permanente netwerk van lidstaten en belanghebbenden ter ondersteuning van de uitvoering van de kaderrichtlijn water en de dochterrichtlijnen ervan werd op de hoogte gehouden, en met name de werkgroepen chemische stoffen en grondwater werden uitvoerig geraadpleegd.

Voor de afzonderlijke stoffen en groepen stoffen die zijn aangemerkt om als oppervlaktewaterverontreinigende stoffen in de lijst te worden opgenomen, zijn uitgebreide technische dossiers samengesteld door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) van de Commissie, ondersteund door subgroepen van belanghebbenden en deskundigen uit de lidstaten. Ten slotte werden in het kader van de beoordeling door het Wetenschappelijk Comité voor gezondheids-, milieu- en opkomende risico’s (SCHEER) voorlopige adviezen gepubliceerd (met inachtneming van een termijn van vier weken voor het maken van opmerkingen), waarvan de resultaten als input voor het advies van SCHEER zijn gebruikt. Voor enkele stoffen is de beoordeling niet afgerond. De voorgestelde waarden zijn daarom gemarkeerd als “onder voorbehoud van bevestiging in het licht van het aan SCHEER gevraagde advies”. Alle definitieve voorgestelde waarden moeten volledig in overeenstemming zijn met het wetenschappelijk advies.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Het JRC heeft interne expertise verstrekt, met name voor het selecteren van oppervlaktewaterverontreinigende stoffen en het opstellen van milieukwaliteitsnormen. Externe technische expertise, onder meer op het gebied van grondwaterverontreinigende stoffen, werd verstrekt door deskundigen van de werkgroepen chemische stoffen en grondwater. De effectbeoordeling van de Commissie werd ondersteund door een studie van externe consultants, waarin de economische, sociale en milieueffecten van een reeks mogelijke beleidsopties werden beoordeeld, waarbij rekening werd gehouden met de verwachte effecten van bestaande en geplande beleidsmaatregelen op EU-niveau en de input van belanghebbenden. De stoffendossiers van het JRC, de verslagen van de werkgroep grondwater, het onderzoeksverslag van de consultants en de verslagen van workshops met belanghebbenden zijn beschikbaar in CIRCABC 31 .

Effectbeoordeling

In de effectbeoordeling werden de drie groepen opties onderzocht, d.w.z. opties met betrekking tot oppervlaktewateren, opties met betrekking tot grondwateren, en horizontale opties. Voor oppervlaktewateren werden de gevolgen beoordeeld van de toevoeging van een reeks stoffen (van beoordeelde geneesmiddelen, bestrijdingsmiddelen, industriële chemische stoffen en metalen) aan de lijst van prioritaire stoffen, en dus van de vaststelling van EU-brede milieukwaliteitsnormen voor deze stoffen. Voor verschillende bestaande prioritaire stoffen werd het effect van de wijziging van hun milieukwaliteitsnormen beoordeeld (op basis van nieuwe wetenschappelijke gegevens). Voor sommige andere bestaande prioritaire stoffen werd het effect van de schrapping van deze stoffen van de lijst beoordeeld. Voor grondwater is in de effectbeoordeling het effect beoordeeld van de toevoeging van specifieke (groepen) stoffen aan de lijst, namelijk PFAS, niet-relevante metabolieten van bestrijdingsmiddelen, en geneesmiddelen. Tot slot werd in de effectbeoordeling een aantal opties onderzocht om de digitalisering, de administratieve stroomlijning en het risicobeheer op het gebied van waterverontreiniging te verbeteren.

De belangrijkste bronnen van verontreiniging voor de aangewezen stoffen zijn chemische productieprocessen (directe emissie als gevolg van de productie van hout, pulp, staal, verbranding, textiel, kunststoffen enz.); lozingen van afvalwater, met inbegrip van geneesmiddelen en chemische stoffen bij het uitwassen van weefsels, consumptiegoederen, schoonmaakproducten, producten voor persoonlijke verzorging; indirecte lozingen als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen, biociden en geneesmiddelen in de landbouw; chemische stoffen die bij de aanleg van wegen worden gebruikt; de depositie van kwik uit met fossiele brandstoffen gestookte verbrandingsinstallaties en van PFAS uit blusschuim. Al deze bronnen en verspreidingsroutes zijn onderworpen aan wetgeving, zoals Richtlijn 2010/75/EG inzake industriële emissies (wordt herzien), Richtlijn 91/271/EEG inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (wordt herzien), Richtlijn 2009/128/EG betreffende het duurzaam gebruik van pesticiden (wordt herzien), Richtlijn 2001/83/EG betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, Verordening (EU) 2019/6 betreffende diergeneesmiddelen, de Reach-verordening (Verordening nr. 1907/2006), Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende gewasbeschermingsmiddelen, Verordening (EU) nr. 528/2012 betreffende biociden; en Verordening (EG) nr. 1223/2009 betreffende cosmetische producten. Door maximale concentratiegrenswaarden voor deze stoffen vast te stellen, wordt met dit voorstel beoogd het effect en de uitvoering van de EU-wetgeving inzake bronnen en verspreidingsroutes te versterken en, indien dit nodig is voor de bescherming van de gezondheid of van het milieu, aan te dringen op de vaststelling van strengere maatregelen voor bronnen en verspreidingsroutes op het niveau van de lidstaten.

De opties werden getoetst aan hun ecologische, sociale en economische kosten en baten, wat resulteerde in het volgende pakket voorkeursopties:

Oppervlaktewater

Optie 1: Toevoeging aan de lijst van prioritaire stoffen (PS) als een afzonderlijke stof met milieukwaliteitsnormen die voor elke afzonderlijke stof zijn vastgesteld

23 afzonderlijke stoffen:

17β-estradiol (E2); acetamiprid; azitromycine; bifentrin; bisfenol A; carbamazepine; claritromycine; clothianidine; deltamethrin; diclofenac; erytromycine; esfenvaleraat; estron (E1); ethinylestradiol (EE2); glyfosaat; ibuprofen; imidacloprid; nicosulfuron; permethrin; thiacloprid; thiamethoxam; triclosan, zilver.

Optie 2: Toevoeging aan de lijst van prioritaire stoffen (PS) als een groep met milieukwaliteitsnormen die voor de som van de stoffen zijn vastgesteld

PFAS (som van de 24 genoemde stoffen)

Optie 3: Wijziging van bestaande milieukwaliteitsnormen

14 stoffen naar strenger:

chloorpyrifos; cypermethrin; dicofol; dioxinen; diuron; fluorantheen; hexabroomcyclododecaan (HBCDD); hexachloorbutadieen; kwik; nikkel; nonylfenol; PAK’s; PBDE’s; tributyltin;

2 stoffen naar minder streng:

heptachloor/heptachloor-epoxide; hexachloorbenzeen

Optie 4: Schrapping van de lijst

4 stoffen: alachloor; koolstoftetrachloride; chloorfenvinfos; simazine

Grondwater

Optie 1: Toevoeging aan bijlage I met kwaliteitsnormen voor grondwater die voor elke afzonderlijke stof zijn vastgesteld

2 farmaceutische stoffen: carbamazepine en sulfamethoxazool

Alle niet-relevante metabolieten met een individuele kwaliteitsnorm voor grondwater van 0,1 µg/l

Optie 2: Toevoeging aan bijlage I met kwaliteitsnormen voor grondwater die voor de som van de stoffen zijn vastgesteld

PFAS (som van de 24 genoemde stoffen)

Optie 3: Toevoeging aan bijlage II

1 stof: primidon

Digitalisering, administratieve stroomlijning en beter risicobeheer

Optie 1: Richtsnoeren en advies verstrekken over monitoring

b

De bestaande richtsnoeren inzake effectgerichte methoden verbeteren om de monitoring van groepen/mengsels van verontreinigende stoffen te verbeteren door gebruik te maken van effectgerichte methoden.

c

Een geharmoniseerde meetstandaard en richtsnoeren voor microplastics in water ontwikkelen als uitgangspunt voor verslaglegging door de lidstaten en een toekomstige lijst in het kader van de richtlijn milieukwaliteitsnormen en de grondwaterrichtlijn.

Optie 2: Verplichte monitoringpraktijken vaststellen/wijzigen

a

In de richtlijn milieukwaliteitsnormen een verplichting opnemen om effectgerichte methoden te gebruiken voor de monitoring van oestrogenen.

b

Een verplichte aandachtstoffenlijst voor grondwater opstellen die vergelijkbaar is met die van oppervlaktewateren en drinkwater, en richtsnoeren verschaffen voor de monitoring van de genoemde stoffen.

c

De monitoring- en beoordelingscyclus van de aandachtstoffenlijst voor oppervlaktewater verbeteren, zodat er meer tijd is om de gegevens te verwerken voordat de lijst wordt herzien.

Optie 3: Rapportage en classificatie harmoniseren

a

Een geautomatiseerd mechanisme voor gegevensverstrekking in het kader van de richtlijn milieukwaliteitsnormen en de kaderrichtlijn water vaststellen om gemakkelijke toegang met korte tussenpozen tot monitoring- en toestandgegevens te waarborgen teneinde de inspanningen in verband met de huidige verslaglegging te stroomlijnen en te verminderen, en om toegang tot ruwe monitoringgegevens te verlenen.

b

Een register van milieukwaliteitsnormen voor de stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen invoeren als bijlage bij de richtlijn milieukwaliteitsnormen, en stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen meenemen in de beoordeling van de chemische toestand van oppervlaktewateren.

Optie 4: Wetgevende en bestuurlijke aspecten

a

In plaats van de kaderrichtlijn water de richtlijn milieukwaliteitsnormen gebruiken voor het opstellen van de lijst van prioritaire stoffen, en de lijsten van oppervlaktewater- en grondwaterverontreinigende stoffen bijwerken door middel van comitéprocedures of gedelegeerde handelingen.

b

De status van aldrin, dieldrin, endrin, isodrin, DDT, tetrachloorethyleen en trichloorethyleen wijzigen van “andere verontreinigende stoffen” in die van prioritaire stoffen.

c

De status van 1,2-dichloorethaan, fluorantheen, lood, octylfenolethoxylaten en pentachloorfenol wijzigen in die van prioritaire gevaarlijke stoffen.

Dankzij het voorgestelde beleidspakket wordt ervoor gezorgd dat wetswijzigingen evenredig blijven met economische, sociale en milieuvoordelen die groter zijn dan de overeenkomstige kosten, en dat zij gericht zijn op aangelegenheden die het best op EU-niveau kunnen worden aangepakt.

Het is moeilijk de kosten, en met name de voordelen, van dit initiatief in cijfers uit te drukken, gezien de wisselwerking ervan met (en de afhankelijkheid van) andere beleidsinitiatieven voor bepaalde EU-brede maatregelen. Bovendien kunnen de lidstaten grotendeels zelf kiezen welke maatregelen zij uitvoeren om aan de normen te voldoen: deze maatregelen zullen dus variëren naargelang van de nationale/lokale omstandigheden.

Voor oppervlaktewater worden aanzienlijke directe kosten verwacht, bijvoorbeeld van de toevoeging van ibuprofen, glyfosaat, PFAS en bisfenol A aan de lijst van prioritaire stoffen, en van de wijziging van de milieukwaliteitsnormen voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s), kwik en nikkel. Dit zal waarschijnlijk leiden tot kosten voor de ontwikkeling van producten voor de industrie, en tot vervangingskosten voor de gebruikers van die stoffen, onder meer in de landbouwsector.

Met betrekking tot grondwater zullen de belangrijkste kosten waarschijnlijk voortvloeien uit de toevoeging van kwaliteitsnormen voor PFAS. De kosten kunnen verband houden met beperking van het gebruik van bestrijdingsmiddelen of industriële chemische stoffen, bijvoorbeeld met het beheren van verontreinigde vaste organische stoffen en het intensiveren van de behandeling van afvalwater. De kosten van de voorkeursopties op het gebied van digitalisering, administratieve stroomlijning en beter risicobeheer zijn van administratieve aard, zouden zich in eerste instantie op EU-niveau voordoen en zouden over het algemeen laag zijn, met als mogelijke uitzondering het geautomatiseerde mechanisme voor gegevensverstrekking. Kosten kunnen niet uitsluitend aan dit initiatief worden toegeschreven vanwege onvermijdelijke interacties en synergieën met vele andere EU-beleidsmaatregelen die op dezelfde stoffen zijn gericht. De kosten van milieuverontreiniging worden meestal geïnternaliseerd via de richtlijn industriële emissies en de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater, het toekomstige verbod op alle PFAS, behoudens voor essentiële toepassingen, de uitvoering van het komende initiatief inzake microplastics en andere maatregelen. Zo zal dankzij de herziening van de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater de modernisering van veel stedelijke waterzuiveringsinstallaties worden gestimuleerd en zal uitgebreide producentenverantwoordelijkheid worden ingevoerd om de kosten te dekken, waardoor de belasting van micro-verontreinigende stoffen die in oppervlakte- en grondwateren terechtkomen aanzienlijk zal afnemen.

Het voorgestelde initiatief zal bijdragen tot het verminderen van concentraties van acuut toxische en/of persistente chemische stoffen in water. Het zal ook de waarde van de aquatische ecosystemen en van de diensten die zij leveren, verbeteren. Tot de voordelen behoren dus verminderde effecten op de gezondheid van de mens, de natuur, bestuivers en de landbouw, alsook de vermeden kosten van waterzuivering. Door de chemische monitoringgegevens gemakkelijk beschikbaar, toegankelijk en herbruikbaar te maken, zal de samenhang van de veiligheidsbeoordeling aanzienlijk verbeteren en zal een belangrijke stap worden gezet in de richting van de in de Europese Green Deal vastgelegde “één stof, één beoordeling”-benadering.

Duurzameontwikkelingsdoelstellingen

Het voorstel heeft positieve effecten op de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) 6 (water), 12 (consumptie en productie) en 14 (oceanen). Wat SDG 6 betreft, worden lagere niveaus van verontreiniging van drinkwaterbronnen verwacht, een betere chemische kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater, en het aandeel waterlichamen met een goede omgevingskwaliteit moet mettertijd toenemen naarmate de lidstaten maatregelen zullen nemen en uitvoeren om de concentraties verontreinigende stoffen te verminderen. Met betrekking tot SDG 12 wordt verwacht dat de genomen maatregelen, zowel op EU-niveau (bijvoorbeeld via het initiatief voor duurzame productie of het aanstaande verbod op alle PFAS, behoudens voor essentiële toepassingen) als op het niveau van de lidstaten, zullen leiden tot het gebruik van verschillende, minder toxische ingrediënten in producten. Tot slot is het voor SDG 14 belangrijk te wijzen op het directe effect op overgangswateren en mariene waterlichamen (één zeemijl van de kust) die onder de kaderrichtlijn water vallen. Bovendien zal het zoet water dat via de rivieren zeeën en oceanen bereikt geleidelijk lagere concentraties bevatten van de stoffen die door dit initiatief worden gereglementeerd.

Klimaatneutraliteitscontrole en energie-efficiëntie-eerstbeginsel

Het voorstel is in overeenstemming met de in de Europese klimaatwet vastgestelde doelstelling inzake klimaatneutraliteit en de doelstellingen van de Unie voor 2030 en 2050. Het belangrijkste effect van het voorstel op de inspanningen om de klimaatverandering te beperken wordt verkregen door stoffen te verwijderen in afvalwaterzuiveringsinstallaties, wat een energie-intensief proces is. Afhankelijk van de maatregelen die de lidstaten nemen om de aanwezigheid van stoffen in water te verminderen of geleidelijk uit te bannen, moet het effect positief zijn (wanneer stoffen bij de bron worden aangepakt en daardoor niet uit afvalwater hoeven worden verwijderd), neutraal zijn (indien stoffen worden vervangen door vervangende stoffen waarvoor dezelfde mate van verwijdering in afvalwaterzuiveringsinstallaties is vereist) of negatief zijn indien de lidstaten besluiten voornamelijk op afvalwaterzuivering te vertrouwen. Dit laatste scenario is echter onwaarschijnlijk, aangezien bestrijding aan de bron over het algemeen goedkoper en doeltreffender is. Bovendien vereist de herziening van de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater dat de plannen betreffende de behandeling van afvalwater tegen 2040 klimaatneutraal zijn, met uitzondering van de netto negatieve effecten van dit voorstel door intensievere behandeling.

In dit voorstel wordt rekening gehouden met het energie-efficiëntie-eerstbeginsel, zoals uiteengezet in de herschikking van de richtlijn energie-efficiëntie. Op dezelfde wijze als voor de klimaatneutraliteitscontrole kan worden verwacht dat beleidsopties, in combinatie met de herziening van de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater, wat energie-efficiëntie betreft op zijn minst neutraal zijn.

De Raad voor regelgevingstoetsing heeft op 24 juni 2022 een positief advies met voorbehoud gegeven 32 .

Grondrechten

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de bescherming van de grondrechten.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het bijgevoegde financieel memorandum heeft betrekking op het pakket om alle verontreiniging tot nul terug te dringen, met inbegrip van het onderhavige voorstel, het voorstel tot herziening van de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater en de richtlijn luchtkwaliteit. Het toont de gevolgen voor de begroting en de benodigde personele en administratieve middelen. Met betrekking tot de benodigde personele en administratieve middelen zal het voorstel gevolgen hebben voor de begroting van de Commissie, het Europees Milieuagentschap (EEA) en het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA).

De werklast van de Commissie op het gebied van uitvoering en handhaving zal licht toenemen doordat er meer stoffen in de lijsten zijn opgenomen en ernaar wordt gestreefd de kwaliteitsnormen en drempelwaarden voor stoffen die op nationaal niveau aanleiding geven tot bezorgdheid te harmoniseren.

De Commissie zal bovendien profiteren van de hertoewijzing van wetenschappelijke taken aan het ECHA, dat de Commissie consequent zal bijstaan bij de prioritering van stoffen en mengsels, de vaststelling van kwaliteitsnormen en drempelwaarden, de vaststelling van passende analysemethoden en de beoordeling van relevante monitoringgegevens. Voor de wetenschappelijke ondersteuning door het ECHA zouden elf voltijdequivalenten nodig zijn.

De werklast van het EEA zal groter worden als gevolg van de toegenomen en frequentere verslaglegging die van de lidstaten wordt verlangd, en de lichte toename van het aantal vermelde stoffen, waardoor naast de drieënhalve reeds betrokken voltijdequivalenten in totaal vier extra voltijdse personeelsleden nodig zijn.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De stroomgebiedbeheerplannen waarover om de zes jaar verslag wordt uitgebracht aan de Commissie en de vrijwillige elektronische verslaglegging in het kader van de gemeenschappelijke uitvoeringsstrategie aan het EEA blijven de belangrijkste bron van informatie om na te gaan of het voorstel op doeltreffende wijze wordt uitgevoerd, met name wat betreft de naleving van nieuwe of herziene kwaliteitsnormen voor oppervlakte- en grondwater.

Dankzij de verbeterde aandachtstoffenlijstmechanismen, die de lidstaten verplichten toezicht te houden op zorgwekkend wordende stoffen, kan de Commissie, bijgestaan door het ECHA en de lidstaten, vaststellen of er andere of strengere kwaliteitsnormen nodig zijn. De regelmatigere verstrekking van ook feitelijke monitoringgegevens en de analyse daarvan door het EEA zullen ervoor zorgen dat de EU-instellingen, de lidstaten en het grote publiek een nauwkeuriger en actueler beeld krijgen van de toestand van oppervlakte- en grondwaterlichamen in de EU.

Dankzij synergieën met het verbeterde Europees PRTR, dat zal worden vervangen door de nieuwe elektronische online gegevensbank, d.w.z. het “portaal voor industriële emissies”, zullen de inventarissen van emissies, die momenteel slechts om de zes jaar worden gerapporteerd, worden vervangen door een veel regelmatiger en samenhangender overzicht van de totale uitstoot van verontreinigende stoffen per sector. Dit zal de lidstaten in staat stellen hun uitvoeringsinspanningen te concentreren.

De bijlagen bij de richtlijnen oppervlaktewater en grondwater zullen regelmatig worden herzien in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang. De flexibelere procedures voor de vaststelling van kwaliteitsnormen voor tot bezorgdheid aanleiding gevende stoffen zullen er, in combinatie met de centrale rol die aan het EEA is toegekend voor de analyse van regelmatigere monitoringgegevens, en aan het ECHA met het oog op doorlopende wetenschappelijke ondersteuning, voor zorgen dat de nauwkeurigheid van de huidige normen en de behoefte aan nieuwe normen beter kan worden beoordeeld, zodat zorgwekkend wordende stoffen snel kunnen worden aangepakt. De betrokkenheid van beide agentschappen is in overeenstemming met de doelstelling van de strategie voor chemische stoffen om over te stappen op een “één stof, één beoordeling”-benadering die resulteert in efficiëntere, effectievere en samenhangende veiligheidsbeoordelingen van chemische stoffen in alle relevante EU-wetgeving, wat ook aanleiding geeft tot doeltreffendere en horizontale uitvoeringsmaatregelen en voorstellen voor nieuwe normen.

De analyse van regelmatigere monitoring- en toestandgegevens zal daadwerkelijk worden meegenomen in het bredere kader voor de monitoring van en vooruitzichten voor een samenleving zonder verontreiniging, dat vanaf 2022 om de twee jaar zal worden gepubliceerd. Dit zal helpen bij het evalueren van het effect van verminderde verontreiniging van waterlichamen als gevolg van een bredere reeks geharmoniseerde kwaliteitsnormen die in de hele EU worden toegepast.

Toelichtende stukken

Voor het voorstel zijn toelichtende stukken nodig, omdat deze van essentieel belang zijn om de conformiteit te beoordelen en na te gaan of de omzettingsteksten de letter en de geest van de richtlijn weerspiegelen. Dit is belangrijk en noodzakelijk, aangezien het voorstel betrekking heeft op wijzigingen van drie richtlijnen, die mogelijk worden omgezet in verschillende nationale wetgevingsteksten. Aangezien het voorstel in de eerste plaats tot doel heeft bestaande kwaliteitsnormen te wijzigen of nieuwe in te voeren, kunnen toelichtende stukken bovendien een zorgvuldige controle vergemakkelijken.

Artikelsgewijze toelichting

(1)Wijzigingen van Richtlijn 2000/60/EG

Artikel 1, artikel 7, lid 2, artikel 11, lid 3, punt k), artikel 4, lid 1, en de bijlagen V (punten 1.4.3, 2.3.2 en 2.4.5) en VII (punt 7.7) worden gewijzigd om rekening te houden met de voorgestelde schrapping van de artikelen 16 en 17 (zie hieronder).

Artikel 2 betreffende definities wordt gewijzigd om de definities van “goede chemische toestand van oppervlaktewater”, “prioritaire stoffen” en “milieukwaliteitsnormen” te actualiseren en definities in te voeren voor “prioritaire gevaarlijke stoffen” en “stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen”. Deze wijzigingen zijn noodzakelijk om: 1) rekening te houden met het voorstel om de huidige medebeslissingsprocedure voor de vaststelling van milieukwaliteitsnormen te vervangen door gedelegeerde handelingen; 2) de draagwijdte van het begrip “chemische toestand” uit te breiden tot de “stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen”, die tot dusver onder de definitie van “ecologische toestand” in bijlage V vielen; 3) rekening te houden met de mogelijke toekomstige effectgerichte triggerwaarden als onderdeel van de definitie “milieukwaliteitsnormen”.

Artikel 3 betreffende administratieve coördinatie binnen de stroomgebiedsdistricten wordt gewijzigd om in geval van uitzonderlijke omstandigheden die het gevolg zijn van natuurlijke oorzaken of overmacht, met name omvangrijke overstromingen, lange droogteperioden of significante incidentele verontreiniging, voor de bevoegde autoriteiten van alle mogelijk getroffen waterlichamen, ook in de stroomafwaarts gelegen lidstaten, de verplichting in te voeren elkaar te waarschuwen en samen te werken om schade tot een minimum te beperken en de gevolgen aan te pakken.

Naast de bovengenoemde aanpassing om rekening te houden met de schrapping van artikel 16, wordt artikel 4 inzake doelstellingen gewijzigd om ervoor te zorgen dat punt a), iv), een expliciete verplichting voor de lidstaten bevat om ook de vervuiling door stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen, niet alleen door prioritaire stoffen, geleidelijk te verminderen.

Artikel 8, lid 3, betreffende methoden voor analyse en monitoring van de watertoestand wordt gewijzigd om de comitéprocedure in overeenstemming te brengen met het Verdrag van Lissabon door de vroegere “regelgevingsprocedure met toetsing” te vervangen door de “onderzoeksprocedure” van artikel 21. Daarnaast wordt in hetzelfde lid een nieuwe bevoegdheid ingevoerd om het mogelijk te maken uitvoeringshandelingen vast te stellen om nadere details vast te stellen met betrekking tot de nieuwe verplichtingen om monitoringgegevens beschikbaar te stellen aan het EEA, en om toestandgegevens regelmatiger beschikbaar te stellen, overeenkomstig de nieuwe leden 4 en 5. Deze wijzigingen zijn volledig in overeenstemming met de bestaande verplichtingen uit hoofde van Richtlijn 2007/2/EG (Inspire), op grond waarvan de lidstaten verplicht zijn verzamelingen ruimtelijke gegevens openbaar te maken, onder meer over de locatie en de werking van milieubewakingsvoorzieningen, de daarmee verband houdende metingen van emissies en de staat van de milieucompartimenten (lucht, water, bodem). Om de administratieve last te verminderen, moet ook de verspreiding van gegevens verder worden gestroomlijnd, in overeenstemming met de digitale strategie van de EU, Richtlijn (EU) 2019/1024 inzake open data, en de “één stof, één beoordeling”-benadering in het kader van de strategie voor duurzame chemische stoffen.

Artikel 10 betreffende de gecombineerde aanpak voor puntbronnen en diffuse bronnen wordt gewijzigd om de verwijzingen naar verschillende richtlijnen betreffende puntbronnen en diffuse verontreiniging (na intrekking en vervanging ervan) bij te werken.

Artikel 12 betreffende kwesties die niet door één lidstaat kunnen worden behandeld, wordt gewijzigd om de procedure voor samenwerking tussen de lidstaten te versterken en te formaliseren.

Artikel 15, lid 3, betreffende de driejaarlijkse tussentijdse verslaglegging over de vooruitgang van de maatregelenprogramma’s wordt geschrapt, aangezien de daaruit voortvloeiende administratieve last als onevenredig wordt beschouwd in vergelijking met de voordelen van betere controle en sturing van de uitvoering.

De artikelen 16 en 17 betreffende de procedure op grond waarvan de Commissie wetgevingsvoorstellen moest indienen voor het opnemen en vaststellen van milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen worden geschrapt omdat zij achterhaald zijn.

Artikel 18, lid 2, punt e), wordt gewijzigd om rekening te houden met de voorgestelde schrapping van artikel 16, terwijl artikel 18, lid 4, wordt gewijzigd om rekening te houden met de voorgestelde schrapping van artikel 15, lid 3.

Artikel 20 betreffende technische aanpassingen wordt gewijzigd om: 1) de huidige regelgevingsprocedure met toetsing voor de wijziging van de bijlagen I en III te vervangen door de procedure voor gedelegeerde handelingen; 2) de huidige regelgevingsprocedure voor de vaststelling van richtsnoeren voor de uitvoering van de bijlagen II en V en voor de vaststelling van opmaakvoorschriften voor de transmissie en verwerking van gegevens te vervangen door de onderzoeksprocedure.

In het nieuwe artikel 20 bis worden de bepalingen ingevoerd met betrekking tot de procedure voor de vaststelling van gedelegeerde handelingen, overeenkomstig het Verdrag van Lissabon.

De wijziging van artikel 21 betreffende de comitéprocedure heeft tot doel de verwijzing naar het vroegere “comitéprocedurebesluit” te vervangen door de huidige “comitéprocedureverordening”.

Artikel 22 betreffende intrekkingen en overgangsbepalingen wordt gewijzigd om de verwijzingen aan te passen aan de voorgestelde wijzigingen in de relevante bijlagen bij de Richtlijnen 2000/60/EG en 2008/105/EG.

Naast de bovengenoemde aanpassingen om rekening te houden met de schrapping van artikel 16, wordt bijlage V gewijzigd om: 1) de stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen te verwijderen uit de definities van ecologische toestand en ze opnemen in de definitie van chemische toestand, om ervoor te zorgen dat de monitoring van zowel prioritaire stoffen als stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen niet alleen wordt uitgevoerd wanneer deze verontreinigende stoffen in water worden geloosd, maar ook wanneer zij via de lucht neerslaan; 2) de Commissie bevoegdheden te verlenen om de resultaten van de intercalibratie goed te keuren door middel van gedelegeerde handelingen; 3) de lidstaten in staat te stellen nieuwe monitoringtechnieken te gebruiken, waaronder aardobservatie en teledetectie.

Bijlage VIII betreffende een indicatieve lijst van de belangrijkste verontreinigende stoffen wordt gewijzigd om daarin microplastics en genen voor resistentie tegen antimicrobiële middelen op te nemen.

Bijlage X wordt geschrapt, aangezien de daarin opgenomen lijst wordt vervangen door die in deel A van bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG.

(2)Wijziging van Richtlijn 2006/118/EG (grondwaterrichtlijn)

De titel wordt gewijzigd om te verduidelijken dat deze richtlijn uitsluitend betrekking heeft op de verontreiniging en niet op de kwantitatieve toestand van grondwater.

Artikel 1 betreffende het doel van de richtlijn wordt gewijzigd om de verwijzing naar artikel 17 van de kaderrichtlijn water te verwijderen, aangezien het de basis vormde voor de vaststelling van de grondwaterrichtlijn zelf en dus achterhaald is.

Artikel 2 betreffende de definities wordt gewijzigd om daarin de definitie van drempelwaarden die op EU-niveau worden vastgesteld op te nemen, naast die welke op het niveau van de lidstaten worden vastgesteld.

Artikel 3 betreffende criteria voor de beoordeling van de chemische toestand van grondwater wordt gewijzigd om rekening te houden met de nieuwe definitie “op EU-niveau vastgestelde drempelwaarden”.

Artikel 4 betreffende de procedure voor de beoordeling van de chemische toestand van grondwater wordt om dezelfde reden gewijzigd als artikel 3.

Er wordt een nieuw artikel 6 bis ingevoegd om het “aandachtstoffenlijstmechanisme” voor grondwaterlichamen verplicht te stellen, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 8 ter van de richtlijn milieukwaliteitsnormen. Dit mechanisme voorziet in een driejaarlijks proces waarbij de Commissie, met inbreng van het ECHA en in nauw overleg met de lidstaten, prioriteit geeft aan stoffen in het grondwater die moeten worden gemonitord. De daaruit voortvloeiende informatie zal worden meegenomen in de zesjaarlijkse herziening van de kwaliteitsnormen voor vermelding in bijlage I. De bepaling bevat ook de verplichting voor het ECHA om de wetenschappelijke verslagen die in verband met de aandachtstoffenlijst worden opgesteld, openbaar te maken.

Artikel 8 betreffende technische aanpassingen wordt gewijzigd om: 1) de procedure voor uitvoeringshandelingen te vervangen door die voor gedelegeerde handelingen om bijlage II, delen A en C, alsook de bijlagen III en IV aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang; 2) de Commissie gedelegeerde bevoegdheden te verlenen om nieuwe grondwaterverontreinigende stoffen op te nemen in bijlage I en om nieuwe EU-brede kwaliteitsnormen daarvoor vast te stellen, alsmede om in deel B van bijlage II verontreinigende stoffen op te nemen waarvoor de lidstaten moeten overwegen nationale drempelwaarden vast te stellen; 3) de Commissie gedelegeerde bevoegdheden te verlenen om, waar nodig en zelfs voor verontreinigende stoffen of groepen verontreinigende stoffen die niet in de hele EU aanleiding geven tot bezorgdheid, op EU-niveau drempelwaarden vast te stellen om het niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu te verhogen en tot een meer geharmoniseerde uitvoering te komen; 4) de centrale rol van het ECHA in dit kader te verduidelijken, alsook de verplichting voor ECHA om wetenschappelijke verslagen over mogelijke wijzigingen openbaar te maken.

Er wordt een nieuw artikel 8 bis ingevoegd om de bepalingen met betrekking tot de procedure voor de vaststelling van gedelegeerde handelingen in te voeren, overeenkomstig het Verdrag van Lissabon.

Artikel 9 betreffende de comitéprocedure wordt gewijzigd om het vroegere “comitéprocedurebesluit” te vervangen door de recentere “comitéprocedureverordening”.

Artikel 10 betreffende de herziening van de bijlagen I en II door middel van de medebeslissingsprocedure wordt geschrapt om rekening te houden met de nieuwe procedure voor gedelegeerde handelingen zoals uiteengezet in de artikelen 8 en 8 bis.

Bijlage I betreffende EU-brede kwaliteitsnormen voor grondwaterverontreinigende stoffen wordt gewijzigd om daarin nieuwe grondwaterverontreinigende stoffen en daarmee verband houdende kwaliteitsnormen voor bepaalde poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS), geneesmiddelen en niet-relevante metabolieten van bestrijdingsmiddelen op te nemen.

Bijlage II betreffende nationale drempelwaarden voor grondwaterverontreinigende stoffen wordt gewijzigd om: 1) de farmaceutische stof primidon op te nemen in de lijst van synthetische stoffen waarvoor de lidstaten overwegen nationale drempelwaarden vast te stellen; 2) te verduidelijken dat de delen B en C uitsluitend betrekking hebben op het mechanisme voor de vaststelling van drempelwaarden op nationaal niveau; 3) ervoor zorgen dat de lidstaten het ECHA op de hoogte brengen zodat het deze informatie openbaar kan maken en 4) een nieuw deel D toe te voegen om geharmoniseerde drempelwaarden voor de groep stoffen “som van trichloorethyleen en tetrachloorethyleen” op te nemen.

Bijlage III betreffende de beoordeling van de chemische toestand van grondwater en bijlage IV betreffende de vaststelling en omkering van significante en aanhoudende stijgende trends worden gewijzigd om rekening te houden met het nieuwe begrip “op EU-niveau vastgestelde drempelwaarden”.

(3)Wijziging van Richtlijn 2008/105/EG (richtlijn milieukwaliteitsnormen)

De titel wordt gewijzigd om te verduidelijken dat de richtlijn betrekking heeft op de verontreiniging van oppervlaktewateren.

Artikel 3 betreffende milieukwaliteitsnormen wordt gewijzigd om de toepassingsdata voor de nieuwe en herziene milieukwaliteitsnormen te verduidelijken. De verplichtingen voor monitoring in biota in lid 2 en voor beoordelingen van langetermijntendensen in lid 6 worden eveneens vereenvoudigd, door de reikwijdte ervan te verduidelijken in de bijlage. Lid 7 van dit artikel wordt geschrapt om rekening te houden met de voorgestelde vervanging van de medebeslissingsprocedure door die voor gedelegeerde handelingen voor het wijzigen van de lijst van prioritaire stoffen.

Artikel 5 betreffende inventarissen van emissies wordt gewijzigd om de rapportageverplichting te vereenvoudigen en waar mogelijk te stroomlijnen met die uit hoofde van de EU-wetgeving om emissies van grote industriële installaties aan te pakken (die momenteel wordt herzien), en om vereenvoudigde rapportage op het portaal voor industriële emissies mogelijk te maken, met details die via een toekomstige uitvoeringshandeling moeten worden vastgesteld. De verslaglegging in het kader van de stroomgebiedbeheerplannen zal daarom alleen van toepassing blijven op diffuse emissies.

Artikel 7 bis betreffende de coördinatie tussen de verschillende onderdelen van de EU-wetgeving inzake chemische stoffen wordt gewijzigd om daarin een verwijzing naar de geneesmiddelenwetgeving van de EU op te nemen en rekening te houden met de voorgestelde vervanging van de medebeslissingsprocedure door die voor gedelegeerde handelingen voor het actualiseren of vaststellen van nieuwe milieukwaliteitsnormen.

Artikel 8 wordt gewijzigd om: 1) de Europese Commissie gedelegeerde bevoegdheden te verlenen om bijlage I om de zes jaar te herzien teneinde te overwegen daarin nieuwe prioritaire stoffen en daarmee verband houdende milieukwaliteitsnormen te vermelden op basis van de input van het ECHA; 2) de Commissie gedelegeerde bevoegdheden te verlenen om de lijst van categorieën stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen die nu in deel B van de nieuwe bijlage II zijn opgenomen, regelmatig te herzien (deze bijlage II vervangt daartoe punt 1.2.6 en bijlage VIII bij de kaderrichtlijn water, die dienovereenkomstig zullen worden gewijzigd om de stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen uit de definitie van ecologische toestand te verwijderen en onder de regeling die van toepassing is op de chemische toestand te laten vallen); 3) de Commissie gedelegeerde bevoegdheden te verlenen om, waar nodig, EU-brede milieukwaliteitsnormen voor stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen vast te stellen en deze op te nemen in deel C van bijlage II (het voorstel bevat in dat deel C vier prioritaire stoffen die voorheen in bijlage I waren opgenomen, maar van de lijst zijn geschrapt omdat zij niet langer als zorgwekkend voor de hele EU werden beschouwd); 4) de centrale rol te verduidelijken die het ECHA moet spelen bij het opstellen van milieukwaliteitsnormen, in nauwe samenwerking met de lidstaten en belanghebbenden, alsook zijn verplichting om wetenschappelijke verslagen over de wijziging van de bijlagen openbaar te maken.

Artikel 8 bis wordt gewijzigd om: 1) de manier waarop de lidstaten de chemische toestand voor alomtegenwoordige PBT’s los van de algemene chemische toestand kunnen presenteren, te vergemakkelijken; 2) de lidstaten toe te staan voor bepaalde stoffen minder intensieve monitoring uit te voeren; 3) de lidstaten te verplichten effectgerichte monitoring uit te voeren om, met het oog op de mogelijke toekomstige vaststelling van effectgerichte triggerwaarden, de aanwezigheid van oestrogene hormonen in waterlichamen te beoordelen.

Artikel 8 ter wordt gewijzigd om: 1) de monitoring- en evaluatiecyclus van het aandachtstoffenlijstmechanisme te verbeteren door een cyclus van drie jaar in plaats van de huidige twee jaar vast te stellen. Hierdoor zal er meer tijd zijn om de gegevens te verwerken voordat de lijst wordt herzien, samen met de voorgestelde verlenging van de monitoringcyclus van 12 tot 24 maanden, zodat beter rekening kan worden gehouden met de verschillende frequenties voor verontreinigende stoffen met seizoensgebonden emissiepatronen (bv. bestrijdingsmiddelen/biociden); 2) het mogelijk te maken microplastics en geselecteerde genen voor resistentie tegen antimicrobiële middelen op te nemen in de volgende aandachtstoffenlijst, mits passende monitoring- en analysemethoden worden vastgesteld, met inbreng van ECHA.

Het nieuwe artikel 8 quinquies bevat de verplichting voor de lidstaten om milieukwaliteitsnormen vast te stellen voor de stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen die zijn opgenomen in deel A van de nieuwe bijlage II. Deze vervangt de verplichting die momenteel is opgenomen in punt 1.2.6 van bijlage V bij de kaderrichtlijn water, in overeenstemming met het voorstel om ervoor te zorgen dat stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen worden meegenomen in de beoordeling van de chemische toestand van oppervlaktewaterlichamen in plaats van de ecologische toestand ervan. De bepaling moet er ook voor zorgen dat, indien voor bepaalde stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen EU-brede milieukwaliteitsnormen zijn vastgesteld, deze prevaleren boven de milieukwaliteitsnormen die op nationaal niveau zijn vastgesteld. Tot slot verplicht de wijziging de lidstaten het ECHA in kennis te stellen zodat het in staat wordt gesteld elk voornemen om verontreinigende stoffen op te nemen en/of milieukwaliteitsnormen vast te stellen openbaar te maken teneinde de transparantie te vergroten en synergieën te versterken.

Artikel 10, waarin wordt verduidelijkt dat bijlage X bij de kaderrichtlijn water moet worden vervangen door de tekst in bijlage II bij Richtlijn 2008/105/EG, wordt geschrapt omdat bijlage II bij Richtlijn 2008/105/EG niet bestond en omdat bijlage X wordt geschrapt aangezien in Richtlijn 2008/105/EG een procedure voor gedelegeerde handelingen voor de aanpassing van de lijst van prioritaire stoffen wordt opgenomen en overeenkomstige milieukwaliteitsnormen worden vastgesteld.

De titel van bijlage I wordt gewijzigd om de term “andere verontreinigende stoffen” te verwijderen, die achterhaald is, aangezien hij betrekking had op stoffen die vóór de vaststelling van de richtlijn milieukwaliteitsnormen onder andere wetgeving vielen; er hoeft geen onderscheid meer te worden gemaakt tussen prioritaire stoffen en die “andere verontreinigende stoffen”. Deel A, waarin de stoffen en de bijbehorende milieukwaliteitsnormen zijn opgenomen, wordt vervangen door een nieuwe bijlage waarin nu 23 extra stoffen aan de lijst van prioritaire stoffen worden toegevoegd: geneesmiddelen, industriële stoffen, bestrijdingsmiddelen en metalen. De bijlage vermeldt ook gevaarlijke stoffen, alomtegenwoordige PBT’s en stoffen waarvan de langetermijntendensen moeten worden beoordeeld.

Er wordt een nieuwe bijlage II ingevoegd, met in deel A een indicatieve lijst van stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen waarvoor de lidstaten moeten overwegen milieukwaliteitsnormen vast te stellen en deze toe te passen wanneer de desbetreffende stoffen aanleiding geven tot bezorgdheid. Deel B bevat de algemene beginselen en verwijzingen naar richtsnoeren daarvoor, terwijl deel C een register van geharmoniseerde milieukwaliteitsnormen voor stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen bevat. Dit register zal worden aangepast door middel van toekomstige gedelegeerde handelingen via welke de Commissie geharmoniseerde milieukwaliteitsnormen voor bepaalde andere stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen zal vaststellen indien dit nodig zou blijken om een toereikende en geharmoniseerde bescherming van het milieu te waarborgen, zelfs voor verontreinigende stoffen die niet of nog niet in de hele EU aanleiding geven tot bezorgdheid.

2022/0344 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, Richtlijn 2006/118/EG betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand en Richtlijn 2008/105/EG inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 33 ,

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s 34 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Chemische verontreiniging van het oppervlakte- en grondwater vormt een bedreiging voor het aquatisch milieu, waarbij effecten optreden als acute en chronische toxiciteit voor in het water levende organismen, accumulatie van verontreinigende stoffen in het ecosysteem en verlies van habitats en biodiversiteit, alsook voor de gezondheid van de mens. De vaststelling van milieukwaliteitsnormen draagt bij tot de verwezenlijking van de ambitie om alle verontreiniging tot nul terug te dringen voor een gifvrij milieu.

(2)Ingevolge artikel 191, lid 2, tweede zin, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) moet het milieubeleid van de Unie berusten op het voorzorgsbeginsel en op het beginsel van preventief handelen, alsmede op de beginselen dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron moeten worden bestreden en dat de vervuiler moet betalen.

(3)De Europese Green Deal 35 is de strategie van de Unie om tegen 2050 een klimaatneutrale, schone en circulaire economie te garanderen, waarbij het beheer van hulpbronnen wordt geoptimaliseerd en verontreiniging tot een minimum wordt beperkt. De EU-strategie voor duurzame chemische stoffen 36 en het actieplan Verontreiniging naar nul 37 hebben specifiek betrekking op de verontreinigingsaspecten van de Europese Green Deal. Andere bijzonder relevante en aanvullende beleidsmaatregelen zijn de EU-strategie voor kunststoffen van 2018 38 , de farmaceutische strategie voor Europa van 2021 39 , de biodiversiteitsstrategie 40 , de “van boer tot bord”-strategie 41 , de EU-bodemstrategie voor 2030 42 , de digitale strategie van de EU 43 en de datastrategie van de EU 44 .

(4)Bij Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad 45 wordt een kader vastgesteld voor de bescherming van binnenlandse oppervlaktewateren, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Dat kader houdt in dat op het niveau van de Unie prioritaire stoffen worden geselecteerd uit stoffen die een significant risico vormen voor of via het aquatisch milieu. Bij Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad 46 zijn voor de hele Unie geldende milieukwaliteitsnormen vastgesteld voor de 45 prioritaire stoffen die zijn opgenomen in bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG en voor acht andere verontreinigende stoffen die reeds vóór de invoering van bijlage X bij Beschikking nr. 2455/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad 47 op het niveau van de Unie waren gereglementeerd. Bij Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad 48 zijn voor de hele Unie geldende grondwaterkwaliteitsnormen vastgesteld voor nitraten en voor werkzame stoffen in bestrijdingsmiddelen, alsook criteria voor de vaststelling van nationale drempelwaarden voor andere grondwaterverontreinigende stoffen. De richtlijn bevat ook een minimumlijst van twaalf verontreinigende stoffen en de bijbehorende indicatoren waarvoor de lidstaten moeten overwegen dergelijke nationale drempelwaarden vast te stellen. De grondwaterkwaliteitsnormen zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2006/118/EG.

(5)De overweging om stoffen op te nemen in bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG of in bijlage I of II bij Richtlijn 2006/118/EG wordt gebaseerd op een beoordeling van het risico dat zij inhouden voor de mens en voor het aquatisch milieu. De belangrijkste onderdelen van die beoordeling zijn kennis van de concentraties van de stoffen in het milieu, met inbegrip van informatie die is verzameld via monitoring van de aandachtstoffenlijst, en van de (eco)toxicologische kenmerken van de stoffen, alsook van hun persistentie, bioaccumulatie, carcinogeniteit, mutageniteit, reproductieve toxiciteit, en hormoonontregelend vermogen.

(6)De Commissie heeft de lijst van prioritaire stoffen in bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG getoetst overeenkomstig artikel 16, lid 4, van die richtlijn en artikel 8 van Richtlijn 2008/105/EG, en de lijsten van stoffen in de bijlagen I en II bij Richtlijn 2006/118/EG herzien overeenkomstig artikel 10 van die richtlijn, en is in het licht van nieuwe wetenschappelijke gegevens tot de conclusie gekomen dat het passend is die lijsten aan te passen door er nieuwe stoffen aan toe te voegen, milieukwaliteitsnormen of grondwaterkwaliteitsnormen voor die nieuwe stoffen vast te stellen, de milieukwaliteitsnormen voor sommige bestaande stoffen te herzien in overeenstemming met de wetenschappelijke vooruitgang, en milieukwaliteitsnormen voor biota vast te stellen voor sommige bestaande en de nieuw toegevoegde stoffen. Zij heeft ook vastgesteld welke bijkomende stoffen waarschijnlijk zullen accumuleren in sediment of biota, en verduidelijkt dat trendbewaking van dergelijke stoffen in sediment of biota moet worden uitgevoerd. De toetsingen van de lijsten van stoffen werden ondersteund door een uitgebreide raadpleging van deskundigen van de diensten van de Commissie, de lidstaten, groepen belanghebbenden en het Wetenschappelijk Comité voor gezondheids-, milieu- en opkomende risico’s.

(7)Er is een combinatie van beheersingsmaatregelen aan de bron en “end-of-pipe”-maatregelen nodig om de meeste verontreinigende stoffen gedurende hun levenscyclus doeltreffend aan te pakken, met inbegrip van, in voorkomend geval, het ontwerp, de toelating of de goedkeuring van chemische stoffen, de beheersing van emissies tijdens de vervaardiging en het gebruik of andere processen, en de behandeling van afval. De vaststelling van nieuwe of strengere kwaliteitsnormen voor waterlichamen vormt derhalve een aanvulling op en is in overeenstemming met andere Uniewetgeving waarin het vervuilingsprobleem in een of meer van die stadia wordt aangepakt of zou kunnen worden aangepakt, waaronder Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad 49 , Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad 50 , Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad 51 , Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad 52 , Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad 53 , Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad 54 , Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad 55 en Richtlijn 91/271/EEG van de Raad. 56  

(8)De nieuwe wetenschappelijke kennis wijst op een aanzienlijk risico van diverse andere verontreinigende stoffen die in waterlichamen worden aangetroffen, naast de reeds gereglementeerde verontreinigende stoffen. In het grondwater is een specifiek probleem geconstateerd door middel van vrijwillige monitoring van poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS) en geneesmiddelen. PFAS zijn aangetroffen in meer dan 70 % van de grondwatermeetpunten in de Unie en de bestaande nationale drempelwaarden worden op een aanzienlijk aantal locaties duidelijk overschreden, en ook worden op grote schaal farmaceutische stoffen aangetroffen. Voor oppervlaktewateren zijn perfluoroctaansulfonzuur en derivaten daarvan reeds als prioritaire stoffen aangewezen, maar andere PFAS worden nu ook als een risico beschouwd. Uit de monitoring van de aandachtstoffenlijst op grond van artikel 8 ter van Richtlijn 2008/105/EG is gebleken dat een aantal farmaceutische stoffen in oppervlaktewateren een risico vormen en derhalve moeten zij aan de lijst van prioritaire stoffen worden toegevoegd.

(9)Richtlijn 2000/60/EG schrijft voor dat de lidstaten de waterlichamen aanwijzen die voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water worden gebruikt, deze monitoren, de nodige maatregelen nemen om te voorkomen dat de kwaliteit ervan achteruitgaat, en het niveau van zuivering dat voor de productie van voor menselijke consumptie geschikt water vereist is verlagen. In dit verband zijn microplastics aangemerkt als een potentieel risico voor de gezondheid van de mens, maar er zijn meer monitoringgegevens nodig om te bevestigen dat een milieukwaliteitsnorm voor microplastics in oppervlakte- en grondwateren moet worden vastgesteld. Microplastics moeten daarom in de aandachtstoffenlijsten voor oppervlakte- en grondwater worden opgenomen en moeten worden gemonitord zodra de Commissie geschikte monitoringmethoden heeft vastgesteld. In dit verband moet rekening worden gehouden met de methoden voor het monitoren en beoordelen van de risico’s van microplastics in drinkwater die zijn ontwikkeld in het kader van Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad 57 .

(10)Hoewel er bezorgdheid is geuit over het risico dat resistentie tegen antimicrobiële stoffen zich ontwikkelt als gevolg van de aanwezigheid van micro-organismen met resistentie tegen antimicrobiële middelen en van genen voor een dergelijke resistentie in het aquatisch milieu, is er tot dusver weinig monitoring uitgevoerd. Relevante genen voor resistentie tegen antimicrobiële middelen moeten ook worden opgenomen in de aandachtstoffenlijsten voor oppervlakte- en grondwater en moeten worden gemonitord zodra geschikte monitoringmethoden zijn ontwikkeld. Dit is in overeenstemming met het Europees “één gezondheid”-actieplan tegen resistentie tegen antimicrobiële middelen, dat in juni 2017 door de Commissie is goedgekeurd, en met de farmaceutische strategie voor Europa, waarin dit probleem ook wordt aangepakt.

(11)Gezien het toenemende bewustzijn van de relevantie van mengsels en derhalve van effectgerichte monitoring voor het bepalen van de chemische toestand, en gezien het feit dat er reeds voldoende robuuste, effectgerichte monitoringmethoden bestaan voor oestrogene stoffen, moeten de lidstaten die methoden toepassen om de cumulatieve effecten van oestrogene stoffen in oppervlaktewateren te beoordelen over een periode van ten minste twee jaar. Dit zal het mogelijk maken de effectgerichte resultaten te vergelijken met de resultaten die zijn verkregen met behulp van de conventionele methoden voor de monitoring van de drie oestrogene stoffen die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG. Die vergelijking zal worden gebruikt om te beoordelen of effectgerichte monitoringmethoden als betrouwbare screeningmethoden kunnen worden gebruikt. Het gebruik van dergelijke screeningsmethoden zou als voordeel hebben dat de effecten van alle oestrogene stoffen met vergelijkbare effecten kunnen worden bestreken, en niet alleen die welke zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG. De definitie van milieukwaliteitsnormen in Richtlijn 2000/60/EG moet worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat hieronder in de toekomst ook triggerwaarden kunnen vallen die zouden kunnen worden vastgesteld om de resultaten van effectgerichte monitoring te beoordelen.

(12)In de evaluatie van de waterwetgeving van de Unie 58 (de “evaluatie”) werd geconcludeerd dat het proces voor het vaststellen en in een lijst opnemen van verontreinigende stoffen die van invloed zijn op oppervlakte- en grondwater en voor het vaststellen of herzien van kwaliteitsnormen voor die stoffen in het licht van nieuwe wetenschappelijke kennis, kan worden versneld. Indien die taken door de Commissie zouden worden uitgevoerd, in plaats van in het kader van de gewone wetgevingsprocedure waarin momenteel is voorzien in de artikelen 16 en 17 van Richtlijn 2000/60/EG en in artikel 10 van Richtlijn 2006/118/EG, zou de werking van de aandachtstoffenlijstmechanismen voor oppervlakte- en grondwater, met name wat betreft het tijdschema en de volgorde van opneming in de lijst, monitoring en beoordeling van de resultaten, kunnen worden verbeterd, zouden de verbanden tussen het aandachtstoffenlijstmechanisme en de toetsingen van de lijsten van verontreinigende stoffen kunnen worden versterkt, en zou er bij wijzigingen van de lijsten van verontreinigende stoffen sneller rekening kunnen worden gehouden met de wetenschappelijke vooruitgang. Daarom, en gezien de noodzaak om de lijsten van verontreinigende stoffen en de bijbehorende milieukwaliteitsnormen onverwijld te wijzigen in het licht van nieuwe wetenschappelijke en technische kennis, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG te wijzigen met betrekking tot de lijst van prioritaire stoffen en overeenkomstige milieukwaliteitsnormen in deel A van die bijlage en om bijlage I bij Richtlijn 2006/118/EG te wijzigen met betrekking tot de lijst van grondwaterverontreinigende stoffen en kwaliteitsnormen in die bijlage. In dit verband moet de Commissie rekening houden met de resultaten van de monitoring van stoffen op de aandachtstoffenlijsten voor oppervlakte- en grondwater. Bijgevolg moeten de artikelen 16 en 17 van Richtlijn 2000/60/EG en bijlage X bij die richtlijn, alsook artikel 10 van Richtlijn 2006/118/EG worden geschrapt.

(13)In de evaluatie werd ook geconcludeerd dat er te grote verschillen tussen de lidstaten bestaan wat betreft de kwaliteitsnormen en drempelwaarden die op nationaal niveau zijn vastgesteld voor respectievelijk stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen en grondwaterverontreinigende stoffen. Tot dusver moesten stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen die niet zijn aangemerkt als prioritaire stoffen op grond van Richtlijn 2000/60/EG aan nationale milieukwaliteitsnormen voldoen en zijn zij als fysisch-chemische kwaliteitselementen in aanmerking genomen ter ondersteuning van de beoordeling van de ecologische toestand van oppervlaktewateren. Voor grondwater hebben de lidstaten ook hun eigen drempelwaarden kunnen vaststellen, zelfs voor door de mens vervaardigde synthetische stoffen. Deze flexibiliteit heeft geresulteerd in suboptimale resultaten wat betreft de vergelijkbaarheid van de toestand van waterlichamen tussen de lidstaten, en op het gebied van milieubescherming. Daarom moet worden voorzien in een procedure die het mogelijk maakt op het niveau van de Unie overeenstemming te bereiken over milieukwaliteitsnormen en drempelwaarden die voor die stoffen moeten worden toegepast indien deze worden aangemerkt als stoffen die op nationaal niveau aanleiding geven tot bezorgdheid, en moeten registers van de toepasselijke milieukwaliteitsnormen en drempelwaarden worden opgezet.

(14)Bovendien zorgt de opneming van stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen in de definitie van de chemische toestand van oppervlaktewateren voor een meer gecoördineerde, coherente en transparante aanpak wat betreft de monitoring en beoordeling van de chemische toestand van oppervlaktewaterlichamen en de daarmee samenhangende informatie aan het publiek. Ook biedt dit meer mogelijkheden voor een meer gerichte aanpak bij het vaststellen en uitvoeren van maatregelen om alle “chemische” kwesties op een meer holistische, doeltreffende en efficiënte manier aan te pakken. Derhalve moeten de definities “ecologische toestand” en “chemische toestand” worden gewijzigd en moet het toepassingsgebied van “chemische toestand” worden uitgebreid tot de stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen, die tot dusver onderdeel vormden van de definitie “ecologische toestand” in bijlage V bij Richtlijn 2000/60/EG. Bijgevolg moeten het concept milieukwaliteitsnormen voor stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen en de daarmee verband houdende procedures worden opgenomen in Richtlijn 2008/105/EG.

(15)Om een geharmoniseerde aanpak en een gelijk speelveld in de Unie te garanderen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om deel B van bijlage II bij Richtlijn 2006/118/EG te wijzigen door de lijst van verontreinigende stoffen waarvoor de lidstaten moeten overwegen nationale drempelwaarden vast te stellen, aan te passen.

(16)Gezien de noodzaak om zich snel aan te passen aan de wetenschappelijke en technische kennis en een geharmoniseerde aanpak en een gelijk speelveld in de Unie met betrekking tot stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om bijlage II bij Richtlijn 2008/105/EG aan te passen met betrekking tot de lijst van categorieën verontreinigende stoffen in deel A van die bijlage en om deel C van bijlage II met betrekking tot de geharmoniseerde milieukwaliteitsnormen voor stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen of groepen daarvan aan te passen. Die geharmoniseerde milieukwaliteitsnormen moeten door de lidstaten worden toegepast bij de beoordeling van de toestand van hun oppervlaktewaterlichamen wanneer is vastgesteld dat die verontreinigende stoffen een risico vormen.

(17)Bij de toetsing van de lijst van prioritaire stoffen in deel A van bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG is geconcludeerd dat verscheidene prioritaire stoffen niet langer in de hele Unie aanleiding geven tot bezorgdheid en daarom niet langer in deel A van bijlage I bij die richtlijn moeten worden vermeld. Die stoffen moeten daarom als stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen worden beschouwd en in deel C van bijlage II bij Richtlijn 2008/105/EG worden opgenomen, samen met hun overeenkomstige milieukwaliteitsnormen. Aangezien die verontreinigende stoffen niet langer als zorgwekkend voor de hele Unie worden beschouwd, hoeven de milieukwaliteitsnormen alleen te worden toegepast wanneer die verontreinigende stoffen nog steeds op nationaal, regionaal of lokaal niveau aanleiding zouden kunnen geven tot bezorgdheid.

(18)Om een gelijk speelveld te waarborgen en het mogelijk te maken de toestand van waterlichamen tussen de lidstaten te vergelijken, moeten de nationale drempelwaarden voor bepaalde grondwaterverontreinigende stoffen worden geharmoniseerd. Daarom moet als nieuw deel D van bijlage II bij Richtlijn 2006/118/EG een register van geharmoniseerde drempelwaarden voor grondwaterverontreinigende stoffen die op nationaal, regionaal of lokaal niveau aanleiding geven tot bezorgdheid worden ingevoerd. De geharmoniseerde drempels in dat register moeten alleen worden toegepast in de lidstaten waar de verontreinigende stoffen waarop die drempelwaarden van toepassing zijn van invloed zijn op de grondwatertoestand. Voor de som van de twee synthetische verontreinigende stoffen trichloorethyleen en tetrachloorethyleen moeten de nationale drempelwaarden worden geharmoniseerd, aangezien niet alle lidstaten waar de verontreinigende stoffen relevant zijn een drempelwaarde hanteren voor de som van deze verontreinigende stoffen en de vastgestelde nationale drempelwaarden niet allemaal dezelfde zijn. De geharmoniseerde drempelwaarde moet in overeenstemming zijn met de parameterwaarde die krachtens Richtlijn (EU) 2020/2184 is vastgesteld voor de som van die verontreinigende stoffen in drinkwater.

(19)Om een geharmoniseerde aanpak en een gelijk speelveld in de Unie te garanderen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om deel D van bijlage II bij Richtlijn 2006/118/EG te wijzigen om het register van geharmoniseerde drempelwaarden voor de vermelde verontreinigende stoffen en de geharmoniseerde drempelwaarden aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

(20)Alle bepalingen van Richtlijn 2006/118/EG met betrekking tot de beoordeling van de chemische toestand van grondwater moeten worden aangepast aan de invoering van de derde categorie geharmoniseerde drempelwaarden in deel D van bijlage II bij die richtlijn, naast de kwaliteitsnormen in bijlage I bij die richtlijn en de nationale drempelwaarden die zijn vastgesteld overeenkomstig de in deel A van bijlage II bij die richtlijn beschreven methode.

(21)Om doeltreffende en coherente besluitvorming te waarborgen en synergieën tot stand te brengen met de werkzaamheden in het kader van andere wetgeving van de Unie inzake chemische stoffen, moet aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen (“ECHA”) een permanente en duidelijk afgebakende rol worden toegekend bij de prioriteitstelling voor de stoffen die moeten worden opgenomen in de aandachtstoffenlijsten en in de lijsten van stoffen in de bijlagen I en II bij Richtlijn 2008/105/EG en de bijlagen I en II bij Richtlijn 2006/118/EG, en bij de vaststelling van passende wetenschappelijk onderbouwde kwaliteitsnormen. Het Comité risicobeoordeling (RAC) en het Comité sociaaleconomische analyse (SEAC) van het ECHA moeten de uitvoering van bepaalde aan het ECHA opgedragen taken vergemakkelijken door adviezen te verstrekken. Het ECHA moet ook zorgen voor een betere coördinatie tussen de verschillende onderdelen van het milieurecht door middel van meer transparantie met betrekking tot de verontreinigende stoffen die op een aandachtstoffenlijst staan of de ontwikkeling van Uniebrede of nationale milieukwaliteitsnormen of drempelwaarden, door relevante wetenschappelijke verslagen openbaar te maken.

(22)In de evaluatie werd geconcludeerd dat frequentere en beter gestroomlijnde elektronische verslaglegging nodig is om een betere uitvoering en handhaving van de waterwetgeving van de Unie te bevorderen. Gezien zijn taak om ook de toestand van de verontreiniging, zoals beschreven in het actieplan om alle verontreiniging tot nul terug te dringen, regelmatiger te monitoren, moet het Europees Milieuagentschap (EEA) deze frequentere en beter gestroomlijnde verslaglegging door de lidstaten vergemakkelijken. Het is belangrijk dat milieu-informatie over de toestand van oppervlaktewater en grondwater in de Unie tijdig ter beschikking van het publiek en de Commissie wordt gesteld. De lidstaten moeten daarom worden verplicht de in het kader van Richtlijn 2000/60/EG verzamelde monitoringgegevens ter beschikking te stellen van de Commissie en het EEA, waarbij gebruik wordt gemaakt van geautomatiseerde mechanismen voor verslaglegging en gegevensverstrekking op basis van application programming interfaces (API’s), of gelijkwaardige mechanismen. De administratieve last zal naar verwachting beperkt zijn voor zover de lidstaten al verplicht zijn om thematische categorieën ruimtelijke gegevens openbaar te maken binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad 59 en van Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad 60 . Die thematische categorieën ruimtelijke gegevens omvatten de locatie en de werking van milieubewakingsvoorzieningen, de daarmee verband houdende metingen van emissies en de staat van de milieucompartimenten.

(23)Een betere integratie van de gegevensstromen die aan het EEA worden gerapporteerd in het kader van de waterwetgeving van de Unie, en met name van de inventarissen van emissies zoals vereist bij Richtlijn 2008/105/EG, met de gegevensstromen die overeenkomstig Richtlijn 2010/75/EU en Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad 61 op het portaal voor industriële emissies worden gerapporteerd, zal de rapportage van de inventarissen overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2008/105/EG eenvoudiger en efficiënter maken. Tegelijkertijd zullen de administratieve last en de werkdruk op piekmomenten bij de voorbereiding van de stroomgebiedbeheerplannen worden verminderd. In combinatie met de afschaffing van de tussentijdse verslaglegging over de voortgang van maatregelenprogramma’s, die niet doeltreffend is gebleken, zal deze vereenvoudigde verslaglegging de lidstaten in staat stellen zich meer te richten op het rapporteren van emissies die niet onder de wetgeving inzake industriële emissies vallen, maar wel onder de rapportage van emissies uit hoofde van artikel 5 van Richtlijn 2008/105/EG.

(24)Het Verdrag van Lissabon maakt een onderscheid tussen aan de Commissie overgedragen bevoegdheden om niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van een wetgevingshandeling (gedelegeerde handelingen), en aan de Commissie overgedragen bevoegdheden om handelingen vast te stellen teneinde eenvormige voorwaarden ter uitvoering van juridisch bindende handelingen van de Unie te waarborgen (uitvoeringshandelingen). De Richtlijnen 2000/60/EG en 2006/118/EG moeten worden afgestemd op het bij het Verdrag van Lissabon ingevoerde rechtskader.

(25)De bevoegdheden in artikel 20, lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 2000/60/EG en in punt 1.4.1, ix), van bijlage V bij die richtlijn, die voorzien in het gebruik van de regelgevingsprocedure met toetsing, voldoen aan de criteria van artikel 290, lid 1, VWEU, aangezien zij betrekking hebben op aanpassingen van de bijlagen bij die richtlijn en de vaststelling van regels ter aanvulling ervan. Zij moeten daarom worden omgezet in bevoegdheden voor de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen.

(26)De bevoegdheid in artikel 8 van Richtlijn 2006/118/EG, die voorziet in het gebruik van de regelgevingsprocedure met toetsing, voldoet aan de criteria van artikel 290, lid 1, VWEU, aangezien het aanpassingen van de bijlagen bij die richtlijn betreft. Zij moet daarom worden omgezet in een bevoegdheid voor de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen.

(27)Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij het opstellen van gedelegeerde handelingen en bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(28)De bevoegdheidsverlening in artikel 8, lid 3, van Richtlijn 2000/60/EG, die voorziet in het gebruik van de regelgevingsprocedure met toetsing, voldoet aan de criteria van artikel 290, lid 2, VWEU, aangezien het gaat om de vaststelling van technische specificaties en gestandaardiseerde methoden voor de analyse en monitoring van de watertoestand en derhalve wordt gestreefd naar uniforme voorwaarden voor de geharmoniseerde uitvoering van die richtlijn. Zij moet daarom worden omgezet in een bevoegdheidsverlening op grond waarvan de Commissie uitvoeringshandelingen kan vaststellen. Om de vergelijkbaarheid van gegevens te waarborgen, moet de bevoegdheidsverlening ook worden uitgebreid tot de vaststelling van opmaakvoorschriften voor de rapportage van monitoring- en toestandgegevens overeenkomstig artikel 8, lid 4. De aan de Commissie toegekende bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 62 .

(29)Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Richtlijn 2000/60/EG te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om technische opmaakvoorschriften vast te stellen voor de rapportage van monitoringgegevens en gegevens over de watertoestand overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Richtlijn 2000/60/EG. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

(30)Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Richtlijn 2008/105/EG te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om gestandaardiseerde opmaakvoorschriften vast te stellen voor de rapportage aan het EEA van puntbronemissies die niet onder Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad 63 + vallen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

(31)Er moet rekening worden gehouden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang op het gebied van monitoring van de toestand van waterlichamen overeenkomstig de monitoringvoorschriften van bijlage V bij Richtlijn 2000/60/EG. Daarom moet het de lidstaten worden toegestaan gebruik te maken van de gegevens en diensten van teledetectietechnologieën, aardobservatie (Copernicusdiensten), sensoren en apparaten ter plaatse of gegevens van burgerwetenschap, door gebruik te maken van de mogelijkheden die artificiële intelligentie en geavanceerde analyse en verwerking van gegevens bieden.

(32)Gezien de steeds vaker voorkomende onvoorziene weersomstandigheden, met name extreme overstromingen en langdurige droogten, en het toenemende aantal aanzienlijke verontreinigingsincidenten die grensoverschrijdende onopzettelijk veroorzaakte verontreiniging tot gevolg hebben of verergeren, moeten de lidstaten worden verplicht ervoor te zorgen dat onmiddellijk informatie over dergelijke incidenten wordt verstrekt aan andere potentieel getroffen lidstaten, en doeltreffend samen te werken met de potentieel getroffen lidstaten om de gevolgen van het voorval of incident te beperken. Ook moet de samenwerking tussen de lidstaten worden versterkt en moeten de procedures voor grensoverschrijdende samenwerking worden gestroomlijnd in geval van problemen van meer structurele aard, d.w.z. grensoverschrijdende, opzettelijk veroorzaakte en langetermijnproblemen die niet op het niveau van de lidstaten kunnen worden geregeld, overeenkomstig artikel 12 van Richtlijn 2000/60/EG. Indien Europese bijstand nodig is, kunnen de bevoegde nationale autoriteiten verzoeken om bijstand indienen bij het Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties van de Commissie, dat eventueel aangeboden bijstand en de inzet ervan via het Uniemechanisme voor civiele bescherming zal coördineren, overeenkomstig artikel 15 van Besluit 1313/2013 van het Europees Parlement en de Raad 64 .

(33)Richtlijnen 2000/60/EG, 2006/118/EG en 2008/105/EG moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(34)Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk een hoog niveau van milieubescherming en een verbetering van de milieukwaliteit van het zoet water in Europa te garanderen, niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt maar, vanwege het grensoverschrijdende karakter van waterverontreiniging, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn 2000/60/EG

Richtlijn 2000/60/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)In artikel 1 wordt het vierde streepje vervangen door:

“— het bereiken van de doelstellingen van de relevante internationale overeenkomsten, met inbegrip van die welke tot doel hebben de verontreiniging van het mariene milieu te voorkomen en te elimineren, door maatregelen van de Unie tot stopzetting of geleidelijke beëindiging van lozingen, emissies en verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen, om uiteindelijk te komen tot concentraties in het mariene milieu die voor in de natuur voorkomende stoffen dichtbij de achtergrondwaarden liggen en voor door de mens vervaardigde synthetische stoffen vrijwel nul bedragen.”.  

2)Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)punt 24 wordt vervangen door:

“24) “goede chemische toestand van oppervlaktewater”: de chemische toestand die vereist is om te voldoen aan de milieudoelstellingen voor oppervlaktewater, vastgesteld in artikel 4, lid 1, punt a), van deze richtlijn, d.w.z. de chemische toestand van een oppervlaktewaterlichaam waarin de concentraties van verontreinigende stoffen niet boven de milieukwaliteitsnormen voor prioritaire stoffen liggen die zijn opgenomen in deel A van bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad* en de milieukwaliteitsnormen voor stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 8, lid 2, punt c), en artikel 8 quinquies, lid 1, van die richtlijn.

b)punt 30 wordt vervangen door:

“30) “prioritaire stoffen”: stoffen die zijn opgenomen in deel A van bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG, d.w.z. stoffen die in een groot aantal lidstaten een significant risico voor of via het aquatisch milieu inhouden.”;

c)de volgende punten 30 bis en 30 ter worden ingevoegd:

“30 bis) “prioritaire gevaarlijke stoffen”: prioritaire stoffen die als “gevaarlijk” zijn aangemerkt op grond van het feit dat zij in wetenschappelijke verslagen, in relevante wetgeving van de Unie of in relevante internationale overeenkomsten zijn erkend als toxisch, persistent en bioaccumuleerbaar, of als stoffen die aanleiding geven tot evenveel bezorgdheid, wanneer deze bezorgdheid betrekking heeft op het aquatisch milieu.

30 ter) “stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen”: verontreinigende stoffen die niet of niet langer als prioritaire stoffen worden aangewezen, maar waarvan de lidstaten op basis van de overeenkomstig bijlage II bij deze richtlijn uitgevoerde beoordeling van de belastingen en effecten op oppervlaktewaterlichamen hebben vastgesteld dat zij een significant risico vormen voor of via het aquatisch milieu op hun grondgebied.”;

d)punt 35 wordt vervangen door:

“35) “milieukwaliteitsnorm”: de concentratie van een bepaalde verontreinigende stof of groep van verontreinigende stoffen in water, in sediment of in biota die ter bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu niet mag worden overschreden, of een triggerwaarde voor het schadelijke effect van een dergelijke verontreinigende stof of groep verontreinigende stoffen op de gezondheid van de mens of het milieu, gemeten met behulp van een passende effectgerichte methode.”.

                       

* Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorkoming en beheersing van grondwaterverontreiniging, tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 84).”;

3)In artikel 3 wordt het volgende lid 4 bis ingevoegd:

“4 bis. In geval van uitzonderlijke omstandigheden die het gevolg zijn van natuurlijke oorzaken of overmacht, met name omvangrijke overstromingen of lange droogteperioden, of significante incidentele verontreiniging, die gevolgen kunnen hebben voor stroomafwaarts gelegen waterlichamen in andere lidstaten, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten voor stroomafwaarts gelegen waterlichamen in die lidstaten, alsmede de Commissie, onmiddellijk op de hoogte worden gebracht en dat de nodige samenwerking tot stand wordt gebracht om de oorzaken van de uitzonderlijke omstandigheden of incidenten te onderzoeken en de gevolgen ervan aan te pakken.”.

4)Artikel 4, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)punt a), iv), wordt vervangen door:

“iv) leggen de lidstaten de nodige maatregelen ten uitvoer met de bedoeling de verontreiniging door prioritaire stoffen en stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen geleidelijk te verminderen en emissies, lozingen en verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen stop te zetten of geleidelijk te beëindigen.”; 

b)in punt b), iii), wordt de tweede alinea vervangen door:

“Maatregelen gericht op de ombuiging van de stijgende tendens worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2006/118/EG en bijlage IV bij die richtlijn, onder voorbehoud van de toepassing van de leden 6 en 7 van dit artikel en onverminderd lid 8 van dit artikel.”.

5)In artikel 7 wordt lid 2 vervangen door:

“2. Voor elk overeenkomstig lid 1 aangewezen waterlichaam dragen de lidstaten er zorg voor dat de doelstellingen van artikel 4 overeenkomstig de voorschriften van deze richtlijn voor oppervlaktewaterlichamen met inbegrip van de op Unieniveau vastgestelde kwaliteitsnormen worden bereikt en dat het met de toegepaste waterbehandelingsmethode verkregen water in overeenstemming met de Uniewetgeving voldoet aan de eisen van Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad*.  

               

                           

* Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1)”.

6)Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)lid 3 wordt vervangen door:

“3. De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen om technische specificaties en gestandaardiseerde methoden vast te stellen voor de analyse en monitoring van de watertoestand overeenkomstig bijlage V en voor de vaststelling van opmaakvoorschriften voor de rapportage van monitoring- en toestandgegevens overeenkomstig lid 4. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”;  

b)de volgende leden 4 en 5 worden toegevoegd:

“4. De lidstaten zien erop toe dat de beschikbare individuele monitoringgegevens die zijn verzameld overeenkomstig punt 1.3.4 van bijlage V en de daaruit voortvloeiende toestand overeenkomstig bijlage V ten minste eenmaal per jaar elektronisch beschikbaar worden gesteld aan het publiek en aan het Europees Milieuagentschap (EEA) in een machineleesbaar formaat overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad*, Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad** en Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad***. Daartoe gebruiken de lidstaten de overeenkomstig lid 3 van dit artikel vastgestelde opmaakvoorschriften.

5. Het EEA zorgt ervoor dat de overeenkomstig lid 4 beschikbaar gestelde informatie regelmatig wordt verwerkt en geanalyseerd om deze via relevante portaalsites van de Unie beschikbaar te stellen voor hergebruik door de Commissie en de betrokken agentschappen van de Unie en om de Commissie, de lidstaten en het publiek actuele, objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie te verstrekken, met name over de toestand, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad****.  

                       

* Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26).

** Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

*** Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake open data en het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 56).

**** Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (PB L 126 van 21.5.2009, blz. 13).”.

7)Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a)lid 2 wordt vervangen door:

“2. Met het oog op de naleving van de krachtens deze richtlijn vastgestelde doelstellingen, kwaliteitsnormen en drempelwaarden garanderen de lidstaten de vaststelling en uitvoering van:

a) op de beste beschikbare techniek gebaseerde emissiebeheersingsmaatregelen;

b) toepasselijke emissiegrenswaarden;

c) in geval van diffuse effecten, de beheersingsmaatregelen, met inbegrip van, indien van toepassing, de beste milieupraktijken, zoals uiteengezet in:

Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad*;

Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad**;

Richtlijn 91/271/EEG van de Raad***;

Richtlijn 91/676/EEG van de Raad****;

alle andere Uniewetgeving die relevant is voor het aanpakken van puntbron- of diffuse verontreiniging.

                 

               

* Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).

** Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

*** Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).

**** Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).”;

b)lid 3 wordt vervangen door:

“3. Wanneer op grond van een kwaliteitsdoelstelling, kwaliteitsnorm of drempelwaarde, vastgesteld overeenkomstig deze richtlijn, de Richtlijnen 2006/118/EG of 2008/105/EG, of overeenkomstig andere Uniewetgeving, strengere voorwaarden vereist zijn dan die welke zouden voortvloeien uit de toepassing van lid 2, worden er dienovereenkomstig strengere emissiebeheersingsmaatregelen vastgesteld.”.

8)In artikel 11, lid 3, wordt punt k) vervangen door:

“k) maatregelen ter beëindiging van de verontreiniging van wateren door prioritaire gevaarlijke stoffen en ter progressieve vermindering van de verontreiniging door andere stoffen, welke de lidstaten anders zouden beletten de voor de oppervlaktewaterlichamen beoogde milieudoelstellingen te verwezenlijken die zijn vervat in artikel 4;”.

9)Artikel 12 wordt vervangen door:

Artikel 12

 Problemen die niet op het niveau van de lidstaten kunnen worden geregeld

1. Indien een lidstaat een probleem constateert dat voor zijn waterbeheer gevolgen heeft, maar niet door die lidstaat kan worden opgelost, meldt hij dat probleem bij de Commissie en eventuele andere betrokken lidstaten en doet hij daarbij aanbevelingen voor de oplossing ervan.

2. De betrokken lidstaten werken samen om de oorzaken van de in lid 1 bedoelde problemen in kaart te brengen en de maatregelen die nodig zijn om die problemen aan te pakken, vast te stellen.

De lidstaten reageren tijdig en uiterlijk drie maanden na de kennisgeving door een andere lidstaat op elkaar overeenkomstig lid 1.

10)3. De Commissie wordt in kennis gesteld van de in lid 2 bedoelde samenwerking en uitgenodigd daaraan haar medewerking te verlenen. In voorkomend geval gaat de Commissie, rekening houdend met de krachtens artikel 13 opgestelde verslagen, na of op het niveau van de Unie verdere maatregelen moeten worden genomen om de grensoverschrijdende effecten op waterlichamen te verminderen.”.

11)In artikel 15 wordt lid 3 geschrapt.

12)De artikelen 16 en 17 worden geschrapt.

13)Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

a)lid 2, punt e), wordt vervangen door:

“e) een samenvatting van voorstellen, beheersingsmaatregelen en strategieën om chemische verontreiniging te beheersen of gevaarlijke stoffen stop te zetten of geleidelijk te beëindigen;”; 

b)lid 4 wordt geschrapt.  

14)Artikel 20 wordt vervangen door:

“Artikel 20

Technische aanpassingen en uitvoering van deze richtlijn

1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I en III en punt 1.3.6 van bijlage V te wijzigen teneinde de informatievereisten met betrekking tot respectievelijk de bevoegde autoriteiten, de inhoud van de economische analyse en de geselecteerde monitoringnormen aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn aan te vullen door de waarden te bepalen voor de klassen van het monitoringsysteem van elke lidstaat overeenkomstig de in bijlage V, punt 1.4.1, beschreven intercalibratieprocedure.

3. De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen om de technische opmaakvoorschriften voor de transmissie van de in artikel 8, lid 4, bedoelde gegevens vast te stellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Bij het vaststellen van deze opmaakvoorschriften wordt de Commissie, indien nodig, bijgestaan door de EEA.”.

15)Het volgende artikel 20 bis wordt ingevoegd:

Artikel 20 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 20, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn].

3. Het Europees Parlement en de Raad kunnen de in artikel 20, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig artikel 20, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”.

16)Artikel 21 wordt vervangen door:

Artikel 21

Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad*.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

                       

* Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).”.

17)In artikel 22 wordt lid 4 vervangen door:

 “4. De milieudoelstellingen van artikel 4, de milieukwaliteitsnormen van deel A van bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG en de overeenkomstig de artikelen 8 en 8 quinquies van die richtlijn vastgestelde drempelwaarden voor stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen worden voor de toepassing van Richtlijn 2010/75/EU als milieukwaliteitsnormen beschouwd.”.

18)Bijlage V wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze richtlijn.

19)In bijlage VII, deel A, wordt punt 7.7 vervangen door:

“7.7. een samenvatting van de maatregelen die zijn genomen om de emissies van prioritaire stoffen te verminderen en de emissies van prioritaire gevaarlijke stoffen geleidelijk te beëindigen;”.   

20)Bijlage VIII wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze richtlijn.

21)Bijlage X wordt geschrapt.

Artikel 2

Wijzigingen van Richtlijn 2006/118/EG

Richtlijn 2006/118/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)De titel wordt vervangen door:

“Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de voorkoming en beheersing van grondwaterverontreiniging”.

2)In artikel 1 wordt lid 1 vervangen door:

“1. Bij deze richtlijn worden specifieke maatregelen ter voorkoming en beheersing van grondwaterverontreiniging vastgesteld met het oog op de verwezenlijking van de milieudoelstellingen van artikel 4, lid 1, punt b), van Richtlijn 2000/60/EG. Deze maatregelen omvatten:

a) criteria voor de beoordeling van de goede chemische toestand van het grondwater;

b) criteria voor het vaststellen van significante en aanhoudende stijgende trends en de omkering daarvan, en voor het bepalen van de beginpunten voor omkeringen in trends.”.

3)Artikel 2, punt 2, wordt vervangen door:

“2) “drempelwaarde”: door de lidstaten conform artikel 3, lid 1, punt b), of op het niveau van de Unie overeenkomstig artikel 8, lid 3, vastgestelde grondwaterkwaliteitsnorm;”. 

4)Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)in lid 1, eerste alinea, wordt het volgende punt c) toegevoegd:

“c) overeenkomstig artikel 8, lid 3, op het niveau van de Unie vastgestelde en in deel D van bijlage II bij deze richtlijn vermelde drempelwaarden.”;

b)lid 2 wordt vervangen door:

“2. De in lid 1, punt b), genoemde drempelwaarden kunnen worden vastgesteld op nationaal niveau, op het niveau van het stroomgebieddistrict of het deel van het internationaal stroomgebieddistrict dat binnen het grondgebied van een lidstaat ligt, of op het niveau van een grondwaterlichaam of een groep grondwaterlichamen.”;

c)lid 5 wordt vervangen door:

“5. Alle in lid 1 genoemde drempelwaarden worden bekendgemaakt in de overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2000/60/EG op te stellen stroomgebiedbeheerplannen, samen met een samenvatting van de in deel C van bijlage II bij deze richtlijn omschreven gegevens.

De lidstaten stellen het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) uiterlijk op [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = de eerste dag van de maand na 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] in kennis van de in lid 1, punt b), bedoelde nationale drempelwaarden. Het ECHA maakt die informatie openbaar.”;

d)in lid 6 wordt de eerste alinea vervangen door:

“De lidstaten wijzigen de op hun grondgebied toegepaste lijst van drempelwaarden indien uit nieuwe informatie over verontreinigende stoffen, groepen verontreinigende stoffen of indicatoren van verontreiniging blijkt dat een drempelwaarde moet worden vastgesteld voor een nieuwe stof of een bestaande drempelwaarde moet worden gewijzigd, dan wel dat een eerder van de lijst geschrapte drempelwaarde opnieuw moet worden opgenomen. Indien op het niveau van de Unie relevante drempelwaarden worden vastgesteld of gewijzigd, passen de lidstaten de lijst van op hun grondgebied toegepaste drempelwaarden aan die waarden aan. ”.

5)In artikel 4, lid 2, wordt punt b) vervangen door:

“b) de waarden voor de in bijlage I vermelde grondwaterkwaliteitsnormen en de in artikel 3, lid 1, punten b) en c), genoemde drempelwaarden in geen enkel monitoringpunt in dat grondwaterlichaam of in die groep van grondwaterlichamen worden overschreden; of”.

6)Het volgende artikel 6 bis wordt ingevoegd:

Artikel 6 bis

Aandachtstoffenlijst

1. De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen om, rekening houdend met door het ECHA opgestelde wetenschappelijke verslagen, een aandachtstoffenlijst op te stellen van stoffen waarvoor de lidstaten voor de gehele Unie geldende monitoringgegevens moeten verzamelen, en om de opmaakvoorschriften vast te stellen die de lidstaten moeten gebruiken om de resultaten van die monitoring en de daarmee verband houdende informatie aan de Commissie te rapporteren. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

De aandachtstoffenlijst bevat maximaal vijf stoffen of groepen van stoffen en vermeldt voor elke stof de monitoringmatrices en de mogelijke analysemethode. Die monitoringmatrices en -methoden mogen voor de bevoegde autoriteiten geen buitensporige kosten met zich meebrengen. De in de aandachtstoffenlijst op te nemen stoffen worden geselecteerd uit de stoffen waarvoor de beschikbare informatie erop wijst dat zij op het niveau van de Unie een significant risico voor of via het aquatisch milieu kunnen betekenen en waarvoor de monitoringgegevens onvoldoende zijn. Deze aandachtstoffenlijst bevat zorgwekkend wordende stoffen.

Zodra geschikte monitoringmethoden voor microplastics en geselecteerde genen voor resistentie tegen antimicrobiële middelen zijn vastgesteld, worden die stoffen in de aandachtstoffenlijst opgenomen.

Het ECHA stelt wetenschappelijke verslagen op om de Commissie te helpen bij het selecteren van de stoffen voor de aandachtstoffenlijst, rekening houdend met de volgende informatie:

a)bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad* en de resultaten van de meest recente herziening van die bijlage;

b)de overeenkomstig Richtlijn 2008/105/EG en Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad** opgestelde aandachtstoffenlijsten;

c)voorschriften om bodemverontreiniging aan te pakken, met inbegrip van daarmee verband houdende monitoringgegevens;

d)de karakterisering van stroomgebiedsdistricten door de lidstaten overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2000/60/EG en de resultaten van de overeenkomstig artikel 8 van die richtlijn vastgestelde monitoringprogramma’s;

e)informatie over productievolumen, gebruikspatronen, intrinsieke eigenschappen (met inbegrip van mobiliteit in de bodem en, in voorkomend geval, deeltjesgrootte), concentraties in het milieu en schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens en het aquatisch milieu van een bepaalde stof of groep stoffen, met inbegrip van informatie die is verzameld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad***, Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad****, Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad*****, Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad******, Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad******* en Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad********;

f)onderzoeksprojecten en wetenschappelijke publicaties, met inbegrip van op modellen of andere voorspellende evaluaties gebaseerde informatie over trends en voorspellingen, en de gegevens en informatie van teledetectietechnologieën, aardobservatie (Copernicusdiensten), sensoren en apparaten ter plaatse of gegevens van burgerwetenschap, door gebruik te maken van de mogelijkheden die artificiële intelligentie en geavanceerde analyse en verwerking van gegevens bieden;

g)aanbevelingen van belanghebbenden.

Het ECHA stelt om de drie jaar een verslag op met een samenvatting van de bevindingen van de krachtens de vierde alinea opgestelde wetenschappelijke verslagen en maakt dat verslag openbaar. Het eerste verslag wordt uiterlijk op X [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = de eerste dag van de eenentwintigste maand na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] beschikbaar gesteld.

2. De eerste aandachtstoffenlijst wordt uiterlijk op [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = de eerste dag van de maand na 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] opgesteld. De aandachtstoffenlijst wordt vervolgens om de 36 maanden bijgewerkt.

De Commissie schrapt bij het bijwerken van de aandachtstoffenlijst elke stof of groep stoffen van de bestaande aandachtstoffenlijst waarvoor zij het mogelijk acht het risico ervan voor het aquatisch milieu te beoordelen zonder aanvullende monitoringgegevens. Wanneer de aandachtstoffenlijst wordt bijgewerkt, mag een afzonderlijke stof of groep stoffen nog eens drie jaar op de toezichtlijst blijven staan wanneer aanvullende monitoringgegevens nodig zijn om het risico voor het aquatisch milieu te beoordelen. De bijgewerkte aandachtstoffenlijst bevat ook een of meer aanvullende stoffen waarvoor de Commissie, gezien de wetenschappelijke verslagen van het ECHA, van oordeel is dat er sprake kan zijn van een risico voor het aquatisch milieu.

3. De lidstaten monitoren elke stof of groep stoffen op de aandachtstoffenlijst op geselecteerde representatieve meetstations gedurende 24 maanden. De monitoringperiode begint binnen zes maanden na de opstelling van de aandachtstoffenlijst.

Elke lidstaat selecteert ten minste één meetstation, plus het aantal stations dat gelijk is aan het totale gebied van de grondwaterlichamen ervan in km² gedeeld door 60 000 (afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal).

Bij het selecteren van representatieve meetstations en het vastleggen van de meetfrequentie en de seizoensgebonden meettijdstippen voor elke stof of groep stoffen houden de lidstaten rekening met de gebruikspatronen en het mogelijk voorkomen van de stof of groep stoffen. De meetfrequentie mag niet lager liggen dan eenmaal per jaar.

Wanneer een lidstaat uit bestaande monitoringprogramma’s of studies voor een bepaalde stof of groep stoffen voldoende, vergelijkbare, representatieve en recente monitoringgegevens kan verkrijgen, kan hij besluiten voor die stof of groep stoffen geen aanvullende monitoring in het kader van het aandachtstoffenlijstmechanisme uit te voeren, mits de stof of groep stoffen is gemonitord met behulp van een methode die in overeenstemming is met de monitoringmatrices en de analysemethoden als bedoeld in de uitvoeringshandeling tot vaststelling van de aandachtstoffenlijst.

4. De lidstaten stellen de resultaten van de in lid 3 van dit artikel bedoelde monitoring beschikbaar overeenkomstig artikel 8, lid 4, van Richtlijn 2000/60/EG en de overeenkomstig lid 1 vastgestelde uitvoeringshandeling tot vaststelling van de aandachtstoffenlijst. Ook stellen zij de informatie over de representativiteit van de meetstations en over de monitoringstrategie ter beschikking.

5. Het ECHA evalueert de monitoringresultaten aan het einde van de in lid 3 bedoelde termijn van 24 maanden en beoordeelt welke stoffen of groepen stoffen nog eens 24 maanden moeten worden gemonitord en daarom op de aandachtstoffenlijst moeten blijven staan en welke stoffen of groepen stoffen van de aandachtstoffenlijst kunnen worden verwijderd.

Indien de Commissie, rekening houdend met de in de eerste alinea bedoelde beoordeling door het ECHA, tot de conclusie komt dat er geen verdere monitoring nodig is om het risico voor het aquatisch milieu verder te beoordelen, wordt die beoordeling in aanmerking genomen bij de in artikel 8 bedoelde herziening van bijlage I of II.

                   

                   

* Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorkoming en beheersing van grondwaterverontreiniging, tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 84).

** Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1).

*** Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

**** Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

***** Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).

****** Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende diergeneesmiddelen (PB L 4 van 7.1.2019, blz. 43).

******* Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67).

******** Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).”.

  

7)Artikel 8 wordt vervangen door:

Artikel 8

Herziening van de bijlagen I tot en met IV

1. De Commissie evalueert, voor het eerst uiterlijk op … [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = zes jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] en vervolgens om de zes jaar, de lijst van verontreinigende stoffen in bijlage I en de kwaliteitsnormen voor die verontreinigende stoffen in die bijlage, alsmede de lijst van verontreinigende stoffen en indicatoren in deel B van bijlage II.

2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage I te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang door grondwaterverontreinigende stoffen en kwaliteitsnormen voor de in die bijlage opgenomen verontreinigende stoffen toe te voegen of te schrappen, en om deel B te wijzigen teneinde dit aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang door verontreinigende stoffen of indicatoren toe te voegen waarvoor de lidstaten moeten overwegen nationale drempelwaarden vast te stellen.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om deel D van bijlage II te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang door voor een of meer in deel B van die bijlage vermelde verontreinigende stoffen geharmoniseerde drempelwaarden toe te voegen of te wijzigen.

4. Bij de vaststelling van de in de leden 2 en 3 bedoelde gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met de door het ECHA overeenkomstig lid 6 van dit artikel opgestelde wetenschappelijke verslagen.

5. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de delen A en C van bijlage II en de bijlagen III en IV te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

6. Om de Commissie bij te staan bij de herziening van de bijlagen I en II, stelt het ECHA wetenschappelijke verslagen op. In die verslagen wordt rekening gehouden met:

a) het advies van het Comité risicobeoordeling en het Comité sociaaleconomische analyse van het ECHA;

b) de resultaten van de overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2000/60/EG vastgestelde monitoringprogramma’s;

c) de overeenkomstig artikel 6 bis, lid 4, van deze richtlijn verzamelde monitoringgegevens;

d) het resultaat van de herziening van de bijlagen bij Richtlijn 2008/105/EG en Richtlijn (EU) 2020/2184;

e) informatie en voorschriften om bodemverontreiniging aan te pakken;

f) onderzoeksprogramma’s en wetenschappelijke publicaties van de Unie, met inbegrip van informatie die afkomstig is van teledetectietechnologieën, aardobservatie (Copernicusdiensten), sensoren en apparaten ter plaatse en/of gegevens van burgerwetenschap, door gebruik te maken van de mogelijkheden die artificiële intelligentie en geavanceerde analyse en verwerking van gegevens bieden;

g) de opmerkingen en informatie van relevante belanghebbenden.

6. Het ECHA stelt om de zes jaar een verslag op met een samenvatting van de bevindingen van de in de leden 2 en 3 bedoelde herziening en maakt dit openbaar. Het eerste verslag wordt bij de Commissie ingediend op … [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn].”.

8)Het volgende artikel 8 bis wordt ingevoegd:

Artikel 8 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 8, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn].

3. De in artikel 8, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement en de Raad worden ingetrokken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een op grond van artikel 8, lid 1 of 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”.

9)Artikel 9 wordt vervangen door:

Artikel 9

Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad*.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. 

                               

* Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).”. 

10)Artikel 10 wordt geschrapt;

11)Bijlage I wordt vervangen door bijlage III bij deze richtlijn.

12)Bijlage II wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage IV bij deze richtlijn.

13)In bijlage III wordt punt 2, c), vervangen door:

“c) alle andere relevante informatie, waaronder een vergelijking van de over een jaar rekenkundig gemiddelde concentratie van de relevante verontreinigende stoffen in een monitoringpunt met de in bijlage I vastgestelde grondwaterkwaliteitsnormen en de in artikel 3, lid 1, punten b) en c), vermelde drempelwaarden.”.

14)In bijlage IV, deel B, wordt de inleidende zin van punt 1 vervangen door:

“het beginpunt voor de toepassing van maatregelen om een significante en aanhoudende stijgende trend om te keren is dat de concentratie van de verontreinigende stof 75 % bedraagt van de parameterwaarden van de grondwaterkwaliteitsnormen van bijlage I en van de in artikel 3, lid 1, punten b) en c), vermelde drempelwaarden, tenzij:”.

Artikel 3

Wijzigingen van Richtlijn 2008/105/EG

Richtlijn 2008/105/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)De titel wordt vervangen door:

“Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de voorkoming en beheersing van grondwaterverontreiniging, tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad”.

2)Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)in lid 1 bis wordt aan de eerste alinea het volgende punt iii) toegevoegd:

“iii) de stoffen met nummer 5, 9, 13, 15, 17, 21, 23, 24, 28, 30, 34, 37, 41 en 44 in bijlage I, deel A, waarvoor herziene milieukwaliteitsnormen zijn vastgesteld, en de nieuw geselecteerde stoffen met de nummers 46 tot en met 70 in bijlage I, deel A, met ingang van … [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = de eerste dag van de maand na 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn], teneinde verslechtering van de chemische toestand van oppervlaktewaterlichamen te voorkomen en een goede chemische toestand van het oppervlaktewater te bereiken met betrekking tot die stoffen.”;

b)lid 2 wordt vervangen door:

“2. Met betrekking tot stoffen waarvoor in deel A van bijlage I een milieukwaliteitsnorm voor biota of sediment is vastgesteld, passen de lidstaten die milieukwaliteitsnorm voor biota of sediment toe.

Met betrekking tot de andere dan in de eerste alinea bepaalde stoffen passen de lidstaten de milieukwaliteitsnorm voor water zoals vastgesteld in deel A van bijlage I toe.”;  

c)in lid 6, eerste alinea, wordt de eerste zin vervangen door:

“De lidstaten treffen regelingen voor de analyse van langetermijntendensen met betrekking tot de concentraties van de prioritaire stoffen die in deel A van bijlage I zijn aangewezen als stoffen die de tendens hebben te accumuleren in sediment en/of biota, op basis van monitoring van sediment of biota in het kader van de monitoring van de toestand van oppervlaktewater van de watertoestand, uitgevoerd overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2000/60/EG.”; 

d)lid 7 wordt geschrapt;

e)lid 8 wordt vervangen door:

“8. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om deel B, punt 3, van bijlage I te wijzigen teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke of technische vooruitgang.”.

3)Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)lid 1 wordt vervangen door:

“1. Op basis van de overeenkomstig de artikelen 5 en 8 van Richtlijn 2000/60/EG verzamelde informatie, alsmede andere beschikbare gegevens, stellen de lidstaten voor elk stroomgebiedsdistrict of het op hun grondgebied gelegen deel daarvan een inventaris op, met inbegrip van kaarten indien deze beschikbaar zijn, van de emissies, lozingen en verliezen van alle in deel A van bijlage I vermelde prioritaire stoffen en alle in deel A van bijlage II vermelde verontreinigende stoffen, waar passend, met inbegrip van hun concentraties in sedimenten en biota.

De eerste alinea is niet van toepassing op emissies, lozingen en verliezen die langs elektronische weg aan de Commissie worden gemeld overeenkomstig Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad 65+. ”;

b)de leden 2 en 3 worden geschrapt;

c)lid 4 wordt vervangen door:

“4. De lidstaten werken hun inventarissen bij in het kader van de toetsingen van de in artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde analyses en zorgen ervoor dat de emissies die niet op het bij Verordening (EU) …/…++ ingestelde portaal voor industriële emissies zijn gerapporteerd, worden gepubliceerd in hun stroomgebiedbeheerplannen zoals bijgesteld overeenkomstig artikel 13, lid 7, van die richtlijn.

De referentieperiode voor de vaststelling van de waarden in de bijgewerkte inventarissen is het jaar vóór het jaar waarin de in de eerste alinea genoemde analyses moeten worden afgerond.

Voor prioritaire stoffen of verontreinigende stoffen die onder Verordening (EG) nr. 1107/2009 vallen, mogen de waarden worden berekend als het gemiddelde van de drie jaren vóór de afronding van de in de eerste alinea bedoelde analyse.

Voor puntbronemissies die niet overeenkomstig Verordening (EU) …/… +++ worden gerapporteerd omdat zij niet onder het toepassingsgebied van die verordening vallen of omdat zij onder de in die verordening vastgestelde drempels voor jaarlijkse melding liggen, wordt aan de rapportageverplichting van de eerste alinea van dit artikel voldaan door middel van elektronische rapportage op het bij die verordening ingestelde portaal voor industriële emissies.

De Commissie stelt, bijgestaan door het Europees Milieuagentschap, een uitvoeringshandeling vast waarin de vorm, de mate van granulariteit en de frequentie van de in de vierde alinea bedoelde rapportage worden vastgesteld. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”;

d)lid 5 wordt geschrapt.

4)In artikel 7 bis, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:

“1. Voor prioritaire stoffen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1907/2006, Verordening (EG) nr. 1107/2009, Verordening (EU) nr. 528/2012, Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad*, of binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad**, Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad*** of Richtlijn 2010/75/EU vallen, beoordeelt de Commissie, in het kader van het in artikel 18, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde verslag, of de bestaande maatregelen op het niveau van de Unie en de lidstaten toereikend zijn ter verwezenlijking van de milieukwaliteitsnormen voor de prioritaire stoffen en de doelstelling om lozingen, emissies en verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen stop te zetten of geleidelijk te beëindigen, in overeenstemming met artikel 4, lid 1, punt a), van Richtlijn 2000/60/EG.

                   

            

* Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende diergeneesmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 2001/82/EG (PB L 4 van 7.1.2019, blz. 43).

** Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67).

*** Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).”.

5)Artikel 8 wordt vervangen door:

“Artikel 8

Herziening van de bijlagen I en II

1. De Commissie evalueert, voor het eerst uiterlijk op … [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = zes jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] en vervolgens om de zes jaar, de lijst van prioritaire stoffen en de overeenkomstige kwaliteitsnormen voor die stoffen in deel A van bijlage I, alsmede de lijst van verontreinigende stoffen in deel A van bijlage II.

2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen, rekening houdend met de wetenschappelijke verslagen die het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) overeenkomstig lid 6 van dit artikel heeft opgesteld, om bijlage I te wijzigen teneinde deze aan de wetenschappelijke en technologische vooruitgang aan te passen door:

a)    stoffen aan de lijst van prioritaire stoffen toe te voegen of ervan te schrappen;

b)    geselecteerde stoffen al dan niet aan te wijzen als prioritaire gevaarlijke stoffen en/of als alomtegenwoordige persistente bioaccumulerende en toxische stoffen (uPBT’s) en/of als stoffen die de tendens hebben te accumuleren in sediment en/of biota;

c)    overeenkomstige milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater sediment of biota, vast te stellen, naargelang het geval.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen, rekening houdend met de wetenschappelijke verslagen die het ECHA overeenkomstig lid 6 van dit artikel heeft opgesteld, om bijlage II te wijzigen teneinde deze aan de wetenschappelijke en technologische vooruitgang aan te passen door:

a)verontreinigende stoffen aan de lijst van categorieën verontreinigende stoffen in deel A van bijlage II toe te voegen of ervan te schrappen;

b)de methodologie in deel B van bijlage II te actualiseren;

c)in bijlage II, deel C, bij deze richtlijn de stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen op te nemen waarvoor zij heeft vastgesteld dat de op het niveau van de Unie vastgestelde milieukwaliteitsnormen in voorkomend geval moeten worden toegepast om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG op geharmoniseerde en wetenschappelijk onderbouwde wijze worden uitgevoerd, en door de overeenkomstige milieukwaliteitsnormen voor die verontreinigende stoffen op te nemen in deel C van bijlage II bij deze richtlijn.

4. Bij het vaststellen van stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen waarvoor op het niveau van de Unie mogelijk milieukwaliteitsnormen moeten worden vastgesteld, houdt de Commissie rekening met de volgende criteria:

a) het risico van de verontreinigende stoffen, met inbegrip van het gevaar, de concentraties in het milieu en de concentratie waarboven effecten kunnen worden verwacht ervan;

b) het verschil tussen de nationale milieukwaliteitsnormen die voor stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen door de verschillende lidstaten zijn vastgesteld en de mate waarin dit verschil te rechtvaardigen is;

c) het aantal lidstaten waar reeds een milieukwaliteitsnorm wordt toepast voor de betrokken stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen.

5. Prioritaire stoffen die, naar aanleiding van de in lid 1 bedoelde evaluatie, van de lijst van prioritaire stoffen zijn geschrapt omdat zij niet langer voor de gehele Unie een risico vormen, worden opgenomen in deel C van bijlage II, met een lijst van de stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen en de daarmee verband houdende geharmoniseerde milieukwaliteitsnormen die moeten worden toegepast indien de verontreinigende stoffen op nationaal of regionaal niveau aanleiding geven tot bezorgdheid, overeenkomstig artikel 8 quinquies.

6. Om de Commissie bij te staan bij de herziening van de bijlagen I en II, stelt het ECHA wetenschappelijke verslagen op. In die wetenschappelijke verslagen wordt rekening gehouden met:

a) de adviezen van het Comité risicobeoordeling en het Comité sociaaleconomische analyse van het ECHA;

b) de resultaten van de overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2000/60/EG vastgestelde monitoringprogramma’s;

c) de overeenkomstig artikel 8 ter, lid 4, van deze richtlijn verzamelde monitoringgegevens;

d) de resultaten van de evaluaties van de bijlagen bij Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad* en Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad**;

e) voorschriften om bodemverontreiniging aan te pakken, met inbegrip van daarmee verband houdende monitoringgegevens;

f) onderzoeksprogramma’s en wetenschappelijke publicaties van de Unie, met inbegrip van informatie die afkomstig is van teledetectietechnologieën, aardobservatie (Copernicusdiensten), sensoren en apparaten ter plaatse en/of gegevens van burgerwetenschap, door gebruik te maken van de mogelijkheden die artificiële intelligentie en geavanceerde analyse en verwerking van gegevens bieden;    

g) de opmerkingen en informatie van relevante belanghebbenden.

7. Het ECHA stelt om de zes jaar een verslag op met een samenvatting van de bevindingen van de overeenkomstig lid 6 opgestelde wetenschappelijke verslagen en maakt dit openbaar. Het eerste verslag wordt bij de Commissie ingediend op … [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn].”.

                     

* Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de voorkoming en beheersing van grondwaterverontreiniging (PB L 372 van 27.12.2006, blz. 19).

** Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1).”.

6)Artikel 8 bis wordt vervangen door:

“Artikel 8 bis

Specifieke bepalingen voor bepaalde stoffen

1. De lidstaten kunnen in de overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2000/60/EG opgestelde stroomgebiedbeheerplannen aanvullende kaarten opnemen waarin de informatie over de chemische toestand van een of meer van de volgende stoffen afzonderlijk van informatie voor de overige in deel A van bijlage I bij deze richtlijn vermelde stoffen wordt weergegeven, onverminderd de voorschriften van punt 1.4.3 van bijlage V bij die richtlijn betreffende de weergave van de algemene chemische toestand en de doelstellingen en verplichtingen vastgelegd in artikel 4, lid 1, punt a), van die richtlijn:

a)stoffen die in deel A van bijlage I zijn aangewezen als stoffen die zich gedragen als alomtegenwoordige PBT’s;

b)stoffen die bij de meest recente evaluatie nieuw geselecteerd zijn overeenkomstig artikel 8;

c)stoffen waarvoor bij de meest recente evaluatie een strengere milieukwaliteitsnorm is vastgesteld overeenkomstig artikel 8.

De lidstaten kunnen in de overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2000/60/EG opgestelde stroomgebiedbeheerplannen vermelden in hoeverre mag worden afgeweken van de waarde van de milieukwaliteitsnorm voor de in de eerste alinea, punten a), b) en c), bedoelde stoffen. De lidstaten die aanvullende kaarten als bedoeld in de eerste alinea verstrekken, zien erop toe dat zij op het niveau van het stroomgebied en op het niveau van de Unie onderling kunnen worden vergeleken en stellen de gegevens beschikbaar overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG, Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad* en Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad**.

2. De lidstaten kunnen de stoffen die in deel A van bijlage I zijn aangewezen als stoffen die zich gedragen als alomtegenwoordige PBT’s minder intensief monitoren dan vereist voor prioritaire stoffen krachtens artikel 3, lid 4, van deze richtlijn en bijlage V bij Richtlijn 2000/60/EG, op voorwaarde dat de monitoring representatief is en reeds een statistisch robuust referentiekader beschikbaar is met betrekking tot de aanwezigheid van die stoffen in het aquatisch milieu. Als richtsnoer geldt dat de monitoring overeenkomstig artikel 3, lid 6, tweede alinea, van deze richtlijn, elke drie jaar wordt uitgevoerd, tenzij technische kennis en het oordeel van deskundigen een ander interval rechtvaardigen.

3. De lidstaten monitoren vanaf … [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = de eerste dag van de maand na 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] gedurende twee jaar de aanwezigheid van oestrogene stoffen in waterlichamen, met gebruikmaking van effectgerichte monitoringmethoden. Zij voeren de monitoring in elk van die twee jaren ten minste viermaal uit op plaatsen waar de drie in deel A van bijlage I bij deze richtlijn vermelde oestrogene hormonen 17ß-estradiol (E2), estron (E1) en 17α-ethinylestradiol (EE2) worden gemonitord met behulp van conventionele analysemethoden overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2000/60/EG en bijlage V bij die richtlijn. De lidstaten kunnen gebruikmaken van het netwerk van monitoringlocaties die zijn aangewezen voor de bewaking van representatieve oppervlaktewaterlichamen overeenkomstig punt 1.3.1 van bijlage V bij Richtlijn 2000/60/EG.

                     

* Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

** Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake open data en het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 56).”.

7)Artikel 8 ter wordt vervangen door:

“Artikel 8 ter

Aandachtstoffenlijst

“1. De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen om, rekening houdend met door het ECHA opgestelde wetenschappelijke verslagen, een aandachtstoffenlijst op te stellen van stoffen waarvoor voor de gehele Unie geldende monitoringgegevens moeten worden verkregen van de lidstaten, en om de opmaakvoorschriften vast te stellen die de lidstaten moeten gebruiken om de resultaten van die monitoring en de daarmee verband houdende informatie aan de Commissie te rapporteren. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

De aandachtstoffenlijst bevat nooit meer dan tien stoffen of groepen van stoffen en vermeldt voor elke stof de monitoringmatrices en de mogelijke analysemethoden. Die monitoringmatrices en -methoden mogen voor de bevoegde autoriteiten geen buitensporige kosten met zich meebrengen. De in de aandachtstoffenlijst op te nemen stoffen worden geselecteerd uit de stoffen waarvoor de beschikbare informatie erop wijst dat zij op het niveau van de Unie een significant risico voor of via het aquatisch milieu kunnen betekenen en waarvoor de monitoringgegevens onvoldoende zijn. De aandachtstoffenlijst bevat zorgwekkend wordende stoffen.

Zodra geschikte monitoringmethoden voor microplastics en geselecteerde genen voor resistentie tegen antimicrobiële middelen zijn vastgesteld, worden die stoffen in de aandachtstoffenlijst opgenomen.

Het ECHA stelt wetenschappelijke verslagen op om de Commissie te helpen bij het selecteren van de stoffen voor de aandachtstoffenlijst, rekening houdend met de volgende informatie:

a)de resultaten van de meest recente regelmatige herziening van bijlage I bij deze richtlijn;

b)aanbevelingen van betrokkenen als bedoeld in artikel 8 van Richtlijn 2008/105/EG;

c)de karakterisering van stroomgebiedsdistricten door de lidstaten overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2000/60/EG en de resultaten van de overeenkomstig artikel 8 van die richtlijn vastgestelde monitoringprogramma’s;

d)informatie over productievolumen, gebruikspatronen, intrinsieke eigenschappen (met inbegrip van, in voorkomend geval, deeltjesgrootte), concentraties in het milieu en schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens en het aquatisch milieu van een stof, met inbegrip van informatie die is verzameld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006, Verordening (EG) nr. 1107/2009, Verordening (EU) nr. 528/2012, Verordening (EU) 2019/6, Richtlijn 2001/83/EG en Richtlijn 2009/128/EG;

e)onderzoeksprojecten en wetenschappelijke publicaties, met inbegrip van op modellen of andere voorspellende evaluaties gebaseerde informatie over trends en voorspellingen, en de gegevens en informatie van teledetectietechnologieën, aardobservatie (Copernicusdiensten), sensoren en apparaten ter plaatse of gegevens van burgerwetenschap, door gebruik te maken van de mogelijkheden die artificiële intelligentie en geavanceerde analyse en verwerking van gegevens bieden.

Het ECHA stelt om de drie jaar een verslag op met een samenvatting van de bevindingen van de krachtens de vierde alinea opgestelde wetenschappelijke verslagen en maakt dat verslag openbaar. Het eerste ECHA-verslag wordt uiterlijk op … [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = de eerste dag van de eenentwintigste maand na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] ter beschikking worden gesteld.

2. De aandachtstoffenlijst wordt uiterlijk op X [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = de laatste dag van de drieëntwintigste maand na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] en daarna om de 36 maanden geactualiseerd. De Commissie schrapt bij het bijwerken van de aandachtstoffenlijst elke stof van de bestaande aandachtstoffenlijst waarvoor zij het mogelijk acht het risico ervan voor het aquatisch milieu te beoordelen zonder aanvullende monitoringgegevens. Wanneer de aandachtstoffenlijst wordt bijgewerkt, mag een afzonderlijke stof of groep stoffen nog eens maximaal drie jaar op de toezichtlijst blijven staan wanneer aanvullende monitoringgegevens nodig zijn om het risico voor het aquatisch milieu te beoordelen. Elke bijgewerkte aandachtstoffenlijst bevat ook een of meer nieuwe stoffen waarvoor de Commissie, op basis van de wetenschappelijke verslagen van het ECHA, van oordeel is dat er sprake is van een risico voor het aquatisch milieu.

3. De lidstaten monitoren elke stof of groep stoffen op de aandachtstoffenlijst op geselecteerde representatieve meetstations gedurende 24 maanden. De monitoringperiode begint binnen zes maanden na de opneming van de stof in de lijst.

Elke lidstaat selecteert ten minste één meetstation, plus één station indien hij meer dan een miljoen inwoners heeft, plus het aantal stations dat gelijk is aan zijn geografische oppervlakte in km2 gedeeld door 60 000 (afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal), plus het aantal stations dat gelijk is aan zijn bevolking gedeeld door vijf miljoen (afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal).

Bij het selecteren van representatieve meetstations en het vastleggen van de meetfrequentie en de seizoensgebonden meettijdstippen voor elke stof of groep stoffen houden de lidstaten rekening met de gebruikspatronen en het mogelijk voorkomen van de stof of groep stoffen. De monitoringfrequentie bedraagt ten minste tweemaal per jaar, behalve voor stoffen die gevoelig zijn voor klimaatvariabiliteit of seizoensveranderingen, waarvoor de monitoring vaker wordt uitgevoerd, zoals bepaald in de overeenkomstig lid 1 vastgestelde uitvoeringshandeling tot vaststelling van de aandachtstoffenlijst.

Wanneer een lidstaat uit bestaande monitoringprogramma’s of studies voor een bepaalde stof of groep stoffen voldoende, vergelijkbare, representatieve en recente monitoringgegevens kan verkrijgen en aan de Commissie kan verstrekken, kan hij besluiten om voor die stof of groep stoffen geen aanvullende monitoring in het kader van het aandachtstoffenlijstmechanisme uit te voeren, mits de stof of groep stoffen is gemonitord met behulp van een methodologie die in overeenstemming is met de monitoringmatrices en analysemethoden als bedoeld in de uitvoeringshandeling tot vaststelling van de aandachtstoffenlijst, alsook met Richtlijn 2009/90/EG*.

4. De lidstaten stellen de resultaten van de in lid 3 van dit artikel bedoelde monitoring beschikbaar overeenkomstig artikel 8, lid 4, van Richtlijn 2000/60/EG en de overeenkomstig lid 1 vastgestelde uitvoeringshandeling tot vaststelling van de aandachtstoffenlijst. Ook stellen zij de informatie over de representativiteit van de meetstations en over de monitoringstrategie ter beschikking.

5. Het ECHA evalueert de monitoringresultaten aan het einde van de in lid 3 bedoelde termijn van 24 maanden en beoordeelt welke stoffen of groepen stoffen nog eens 24 maanden moeten worden gemonitord en daarom op de aandachtstoffenlijst moeten blijven staan en welke stoffen of groepen stoffen van de aandachtstoffenlijst kunnen worden verwijderd.

Indien de Commissie, rekening houdend met de in de eerste alinea bedoelde beoordeling door het ECHA, tot de conclusie komt dat er geen verdere monitoring nodig is om het risico voor het aquatisch milieu verder te beoordelen, wordt die beoordeling in aanmerking genomen bij de in artikel 8 bedoelde herziening van bijlage I of II.

                     

* Richtlijn 2009/90/EG van de Commissie van 31 juli 2009 tot vaststelling van technische specificaties voor de chemische analyse en monitoring van de watertoestand krachtens Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 201 van 1.8.2009, blz. 36).”.

8)Het volgende artikel 8 quinquies wordt ingevoegd:

Artikel 8 quinquies

Stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen

1. De lidstaten stellen milieukwaliteitsnormen vast en passen deze toe voor de stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen die vallen onder de categorieën van deel A van bijlage II bij deze richtlijn, wanneer die verontreinigende stoffen een risico inhouden voor waterlichamen in een of meer van hun stroomgebiedsdistricten op basis van de analyses en beoordelingen uit hoofde van artikel 5 van Richtlijn 2000/60/EU, overeenkomstig de procedure van deel B van bijlage II bij deze richtlijn.

De lidstaten stellen het ECHA uiterlijk op [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = de eerste dag van de maand na 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] in kennis van de in de eerste alinea bedoelde milieukwaliteitsnormen. Het ECHA maakt die informatie openbaar.

2. Wanneer overeenkomstig artikel 8 milieukwaliteitsnormen voor stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen op het niveau van de Unie zijn vastgesteld en in deel C van bijlage II zijn opgenomen, hebben die milieukwaliteitsnormen voorrang op milieukwaliteitsnormen voor stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen die overeenkomstig lid 1 op nationaal niveau zijn vastgesteld. Die op het niveau van de Unie vastgestelde milieukwaliteitsnormen worden ook door de lidstaten toegepast om vast te stellen of de in bijlage II, deel C, vermelde stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen een risico vormen.

3. In voorkomend geval moeten de toepasselijke nationale of op het niveau van de Unie vastgestelde milieukwaliteitsnormen worden nageleefd opdat een waterlichaam in een goede chemische toestand kan verkeren, overeenkomstig de definitie in artikel 2, lid 24, van Richtlijn 2000/60/EG.”.  

9)Artikel 10 wordt geschrapt.

10)Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage V bij deze richtlijn.

11)De tekst van bijlage VI bij deze richtlijn wordt als bijlage II toegevoegd.

Artikel 4

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [PB: gelieve de datum in te vullen = de eerste dag van de maand na 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] aan deze richtlijn te voldoen.

2. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 5

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

FINANCIEEL MEMORANDUM voor het PAKKET OM ALLE VERONTREINIGING TOT NUL TERUG TE DRINGEN

KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

Benaming van het voorstel/initiatief

PAKKET OM ALLE VERONTREINIGING TOT NUL TERUG TE DRINGEN:

Dit financieel memorandum bevat de volgende voorstellen:

-    Geïntegreerd waterbeheer: voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, Richtlijn 2006/118/EG betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand en Richtlijn 2008/105/EG inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid;

-    Evaluatie van de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater: voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (herschikking van Richtlijn 91/271/EEG);

-    Herziening van de EU-wetgeving inzake luchtkwaliteit: Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2004/107/EG betreffende arseen, cadmium, kwik, nikkel en polycyclische aromatische koolwaterstoffen in de lucht en Richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa;

Betrokken beleidsterrein(en) 

09 - Milieu en klimaatverandering

Het voorstel/initiatief betreft:

een nieuwe actie 

 een nieuwe actie na een proefproject/voorbereidende actie 66  

 de verlenging van een bestaande actie 

 de samenvoeging of ombuiging van een of meer acties naar een andere/een nieuwe actie 

Doelstelling(en)

Algemene doelstellingen

1) de bescherming van EU-burgers en natuurlijke ecosystemen verbeteren in overeenstemming met de biodiversiteitsstrategie en de ambitie om alle verontreiniging tot nul terug te dringen, die beide zijn verankerd in de Europese Green Deal;

2) de wetgeving doeltreffender maken en de administratieve last ervan verminderen, zodat sneller kan worden gereageerd op nieuwe risico’s;

3) het milieu en de volksgezondheid beschermen tegen de schadelijke gevolgen van gevaarlijke chemische stoffen en luchtverontreiniging.

Specifieke doelstellingen

Geïntegreerd waterbeheer:

1) de lijsten van verontreinigende stoffen die van invloed zijn op oppervlakte- en grondwater bijwerken door stoffen toe te voegen en te schrappen en de kwaliteitsnormen voor bepaalde reeds in de lijst opgenomen stoffen te herzien;

2) de transparantie, de toegang tot en het hergebruik van gegevens verbeteren, waardoor de uitvoering in de lidstaten wordt vergemakkelijkt, alsook de administratieve last verminderen en de efficiëntie en samenhang van het bredere rechtskader voor chemische stoffen verbeteren;

3) voorzien in een rechtskader dat sneller en gemakkelijker in overeenstemming kan worden gebracht met wetenschappelijke bevindingen en waarmee sneller kan worden gereageerd op opkomende verontreinigingen;

4) de monitoring van chemische mengsels verbeteren om gecombineerde effecten beter te kunnen beoordelen, en de monitoring van seizoensgebonden verschillen in de concentraties van verontreinigende stoffen verbeteren;

5) de aanpak van verontreinigende stoffen in het oppervlakte- en grondwater in de hele EU harmoniseren, wanneer tot op heden op EU-niveau geen kwaliteitsnormen of drempelwaarden zijn vastgesteld;

6) de voorwaarden scheppen voor meer hergebruik van water en een beter beheer van slib en afval, in nauwe synergie met de nieuwe verordening hergebruik van water, de richtlijn zuiveringsslib en het EU-afvalacquis.

Richtlijn behandeling stedelijk afvalwater:

1) bijdragen tot het vaststellen en vervolgens voorkomen van verontreiniging die afvalwaterzuiveringsinstallaties bereikt;

2) de verontreiniging door nutriënten (N en P), micro-verontreinigende stoffen en microplastics alsook “resterende bronnen” van verontreiniging (overloop van regenwater en stedelijk afvalwater, kleinere agglomeraties en afzonderlijke of passende systemen) verder terugdringen;

3) streven naar energieneutraliteit van de afvalwatersector;

4) de voorwaarden scheppen voor meer hergebruik van water en een beter beheer van slib en afval, in nauwe synergie met de nieuwe verordening hergebruik van water, de richtlijn zuiveringsslib en het EU-afvalacquis;

5) de toegang tot sanitaire voorzieningen verbeteren, met name voor kwetsbare en gemarginaliseerde personen;

6) de monitoring- en rapportageverplichtingen versterken, moderniseren, vereenvoudigen en aanpassen.

 

Wetgeving inzake luchtkwaliteit:

1) de luchtkwaliteitsnormen van de EU herzien om ze beter af te stemmen op de aanbevelingen van de WHO, waarbij zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de meest recente wetenschappelijke adviezen, haalbaarheid, kosten en baten, en ervoor zorgen dat met de wetgeving op passende en doeltreffende wijze kan worden gereageerd op toekomstige veranderingen in de wetenschappelijke onderbouwing;

2) ervoor zorgen dat luchtkwaliteitsplannen een doeltreffend middel zijn om een overschrijdingssituatie vast te stellen, te plannen en te beperken — en in de EU-wetgeving duidelijkere bepalingen opnemen over participatie van belanghebbenden, toegang tot de rechter, sancties en compensatie in verband met schone lucht;

3) de bepalingen inzake monitoring van de luchtkwaliteit, luchtkwaliteitsmodellen en luchtkwaliteitsplannen verder aanscherpen om lokale overheden te helpen bij het verbeteren van de luchtkwaliteit;

4) burgers informatie verstrekken over de gezondheidseffecten van de luchtverontreiningsproblematiek;

5) bestaande bepalingen waar mogelijk vereenvoudigen om de doeltreffendheid en efficiëntie van het beheer van de luchtkwaliteit te verbeteren.

Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Geïntegreerd waterbeheer: 

De voorgestelde richtlijn zal specifiek leiden tot een actualisering van de lijsten van grond- en oppervlaktewaterverontreinigende stoffen. Ook zal er aandacht worden besteed aan een aantal van de tekortkomingen in verband met chemische stoffen in water die tijdens de geschiktheidscontrole van de waterwetgeving van 2019 aan het licht zijn gekomen.

De richtlijn zal leiden tot lagere niveaus van verontreiniging van zoet water, kustwater, overgangswater en grondwater in Europa.

Er zal meer actuele en relevante informatie worden verschaft over de toestand van het water, alsook betrouwbaardere informatie over opkomende verontreinigende stoffen in het grondwater, de mogelijkheid om de lijsten van stoffen regelmatig bij te werken op basis van gestroomlijnde monitoringinformatie en geïntegreerde wetenschappelijke kennis, en de richtlijn zal leiden tot monitoring van verontreiniging als gevolg van microplastics en genen voor resistentie tegen antimicrobiële middelen.

De richtlijn zal ook de voorwaarden scheppen voor meer hergebruik van water en een beter beheer van slib en afval, in nauwe synergie met de nieuwe verordening hergebruik van water, de richtlijn zuiveringsslib en het EU-afvalacquis.

Richtlijn behandeling stedelijk afvalwater:

De kwaliteit van de rivieren, meren en zeeën in de EU zal naar verwachting worden gehandhaafd en verbeterd. Emissies van verontreinigende stoffen uit resterende stedelijke bronnen (waaronder kleine agglomeraties, verontreinigd regenwater, kleinere gedecentraliseerde faciliteiten) en emissies van stikstof en fosfor zullen verder afnemen, met strengere grenswaarden indien eutrofiëring een probleem blijft.

Er zullen ook nieuwe investeringen worden gedaan om de verontreiniging door micro-verontreinigende stoffen terug te dringen. Deze investeringen zullen naar verwachting vallen onder een nieuw systeem van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, waardoor degenen die producten die micro-verontreinigende stoffen genereren financieel verantwoordelijk worden gesteld voor de aanvullende behandeling die nodig is om de kwaliteit van de ontvangende wateren in de EU te handhaven.

De sector zal naar verwachting energieneutraal worden (wat betekent dat de gebruikte fossiele energie zal worden gecompenseerd door de hernieuwbare energie die door de sector wordt geproduceerd).

De herziening zal een cruciale drijvende kracht zijn voor de ontwikkeling van een wereldwijd concurrerende waterindustrie in de EU. Een verdere modernisering van de EU-normen, bijvoorbeeld met nieuwe eisen inzake micro-verontreinigende stoffen of energieverbruik, zou innovatie en uiteindelijk schaalvoordelen verder stimuleren.

Wetgeving inzake luchtkwaliteit:

De voorgestelde herziene richtlijn draagt bij tot de ambitie om alle verontreiniging tot nul terug te dringen die is verankerd in de Europese Green Deal, om de luchtkwaliteitsnormen van de EU beter af te stemmen op de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie, en tot een duurzame verbetering van de luchtkwaliteit in de hele Europese Unie.

In de voorgestelde herziene richtlijn zullen ook de bepalingen inzake monitoring, luchtkwaliteitsmodellen en luchtkwaliteitsplannen worden aangescherpt, teneinde lokale overheden te helpen voor schonere lucht te zorgen. Het aanpakken van deze tekortkomingen zal leiden tot lagere niveaus van en blootstelling aan luchtverontreiniging in de lucht, betere governance en handhaving van luchtkwaliteitsplannen, betere monitoring en luchtkwaliteitsmodellen door de betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid ervan te verbeteren en door de te monitoren verontreinigende stoffen uit te breiden, en een betere toegang tot gegevens en informatie over de luchtkwaliteit, met bijzondere aandacht voor het verbeteren van het gebruik van digitale instrumenten en de mogelijkheid om de luchtkwaliteitsnormen van de EU regelmatig te herzien.

De verbeterde luchtkwaliteit zal de gezondheid van burgers in de EU ten goede komen. Bedrijven, economische actoren, onder meer in de landbouw, en meer in het algemeen werkgevers zullen profiteren van de vermindering van de negatieve effecten op de gezondheid en de (zij het minder significante) niet-gezondheidsgerelateerde effecten die verband houden met een slechte luchtkwaliteit.

Ondertussen zullen overheidsinstanties te maken krijgen met herziene luchtkwaliteitsnormen van de EU en aangescherpte bepalingen voor monitoring van de luchtkwaliteit, die grotendeels afhankelijk zijn van hun huidige situatie op het gebied van luchtkwaliteit: de herziene regels kunnen leiden tot een toename van de administratieve last voor de bevoegde autoriteiten voor een betere monitoring van de luchtkwaliteit.

Prestatie-indicatoren

Geïntegreerd waterbeheer: 

De toename van het aantal stoffen dat in het kader van de richtlijn wordt gemonitord, als gevolg van de invoering van een verplichte aandachtstoffenlijst voor de monitoring van zorgwekkende grondwaterverontreinigende stoffen, en de toegenomen frequentie van de rapportage van monitoring- en toestandgegevens, zullen het mogelijk maken de vooruitgang en de verwezenlijkingen gedetailleerder te volgen.

Kernindicatoren voor succes zijn onder meer het aantal lidstaten waarvoor volledige tijdreeksen voor de monitoring van relevante stoffen beschikbaar zijn (met name voor stoffen in grondwater), het aantal stoffen of verontreinigende stoffen waarvoor een goede toestand is bereikt, alsmede de mate van harmonisatie van de door de lidstaten vastgestelde drempelwaarden voor stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen.

Dankzij de opneming van microplastics en genen voor resistentie tegen antimicrobiële middelen in de aandachtstoffenlijsten, waarvoor passende richtsnoeren voor monitoring- en beoordelingsmethoden moeten worden vastgesteld, zal de vooruitgang bij de aanpak van deze opkomende vormen van verontreiniging kunnen worden gevolgd en zullen vervolgens in voorkomend geval kwaliteitsnormen kunnen worden vastgesteld. Bovendien worden de procedures vereenvoudigd om sneller te kunnen reageren op nieuwe problemen in verband met waterverontreiniging.

Richtlijn behandeling stedelijk afvalwater:

   het nalevingspercentage en de afstand tot het streefcijfer per lidstaat en per behandelingsniveau zullen een uitstekend overzicht van de uitvoering van de richtlijn bieden;

   het aantal faciliteiten met aanvullende behandeling voor N/P en micro-verontreinigende stoffen; en de daarmee verband houdende vermindering van de N/P-uitstoot en toxische belasting op het niveau van de lidstaten en de EU;

   het energieverbruik door de lidstaten en de daarmee samenhangende broeikasgasemissies;

   het aantal agglomeraties dat valt onder geïntegreerde beheersplannen voor overloop van regenwater en stedelijk afvalwater en de overeenstemming ervan met de EU-doelstelling;

   door de lidstaten genomen maatregelen ter verbetering van de toegang tot sanitaire voorzieningen en een betere controle van afzonderlijke of passende systemen en een samenvatting van de belangrijkste gezondheidsindicatoren die in de lidstaten zijn onderzocht;

   andere gegevens, met name over de waterkwaliteit van de ontvangende wateren (rivieren, meren en zeeën), die afkomstig zijn uit de kaderrichtlijn water en de kaderrichtlijn mariene strategie, zullen worden gebruikt om de effecten van de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater concreet te meten. Meer details over mogelijke parameters die moeten worden gerapporteerd om de naleving van de richtlijn te beoordelen en het succes ervan te meten, zijn te vinden in bijlage 10 bij de effectbeoordeling;

   de opneming van afvalwatercontrole door middel van monitoring, zodat nieuwe indicatoren voor relevante wetenschappelijke, analytische en epidemiologische gegevens kunnen worden vastgesteld.

Wetgeving inzake luchtkwaliteit:

De EU-lidstaten hebben een netwerk voor monitoring van de luchtkwaliteit opgezet met ongeveer 16 000 bemonsteringspunten voor specifieke verontreinigende stoffen (vaak gegroepeerd op meer dan 4 000 monitoringlocaties) op basis van gemeenschappelijke criteria die zijn vastgesteld in de huidige richtlijnen inzake luchtkwaliteit. De voorgestelde wijziging van de beoordelingsregelingen, monitoring van de luchtkwaliteit en luchtkwaliteitsmodellen zal aanvullende vergelijkbare en objectieve informatie opleveren die het mogelijk maakt de ontwikkeling van de luchtkwaliteit in de EU regelmatig te monitoren en te evalueren, ook bij lagere verontreinigingsniveaus, die steeds vaker worden geacht ook gevolgen voor de gezondheid te hebben. De wijziging zal de lidstaten tevens verplichten de monitoring van zorgwekkend wordende verontreinigende stoffen op te voeren en verscheidene luchtverontreinigende stoffen waarvoor tot dusver geen geharmoniseerde EU-brede monitoring van de luchtkwaliteit bestaat, in de gaten te houden.

De door de lidstaten gerapporteerde gegevens over de luchtkwaliteit worden door het Europees Milieuagentschap als digitale dienst ter beschikking van het publiek gesteld, onder meer via de Europese index voor luchtkwaliteit op basis van bijna-realtimegegevens. Dankzij de beschikbaarheid van deze gegevens en preciezere vereisten voor informatie die in luchtkwaliteitsplannen moet worden opgenomen, zal de doeltreffendheid van specifieke (vaak lokale) maatregelen inzake luchtkwaliteit bovendien voortdurend kunnen worden geëvalueerd. Duidelijkere specifieke vereisten betreffende informatie voor het publiek zullen burgers gemakkelijkere en snellere toegang verschaffen tot de resultaten van de monitoring en evaluatie van gegevens over de luchtkwaliteit en daarmee verband houdende beleidsmaatregelen. 

Hierdoor zullen de vooruitgang en de behaalde resultaten gedetailleerder kunnen worden gevolgd, waarbij de kernindicator voor succes de verwezenlijking door alle lidstaten van de vastgestelde EU-luchtkwaliteitsnormen is, met inbegrip van de vooruitgang die is geboekt met het bereiken van deze normen.

 

Motivering van de voorstellen/initiatieven

Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief

Geïntegreerd waterbeheer: 

Het EEA zal het “éénloketsysteem” zijn voor het verwerken en het op regelmatigere basis (dan momenteel het geval is) beschikbaar stellen van alle monitoringgegevens en de gegevens over de watertoestand van de lidstaten, en deze informatie zal worden meegenomen in de taken van het ECHA, dat het “éénloketsysteem” zal zijn voor het verlenen van de wetenschappelijke ondersteuning die essentieel is voor de verdere ontwikkeling van normen ter bescherming van het aquatisch milieu. Een aantal nieuwe taken vloeit voort uit de noodzaak om grondwaterverontreiniging beter en systematischer aan te pakken en te zorgen voor een meer geharmoniseerde en betere bescherming met betrekking tot verontreinigende stoffen die niet in de hele EU aanleiding geven tot bezorgdheid.

Meer in het bijzonder zullen hiervoor nodig zijn:

- eenmalige taken in verband met het opzetten, door het EEA, van het systeem voor rechtstreekse toegang tot de in het kader van dit voorstel van de lidstaten verkregen gegevens, en met de identificatie of ontwikkeling, door ECHA, van verschillende richtsnoeren en methodologieën voor de monitoring en analyse van microplastics en genen voor resistentie tegen antimicrobiële middelen; en de opneming van nationale milieukwaliteitsnormen voor verontreinigende stoffen op het niveau van stroomgebiedsdistricten in een register van op gezondheid gebaseerde grenswaarden die door het ECHA worden beheerd;

- terugkerende taken, in verband met de toegenomen frequentie en het mechanisme voor de gedigitaliseerde/geautomatiseerde verstrekking van monitoring- en toestandgegevens aan het EEA, het bijhouden van het register van normen voor verontreinigende stoffen op het niveau van stroomgebiedsdistricten door het ECHA en de voortdurende wetenschappelijke ondersteuning door het ECHA in het kader van de ontwikkeling/aanpassing, om de drie jaar, van de aandachtstoffenlijsten voor oppervlakte- en grondwater (met het oog op de monitoring en beoordeling van zorgwekkende verontreinigende stoffen); en van de opstelling/aanpassing, om de zes jaar, van lijsten van stoffen/verontreinigende stoffen en overeenkomstige milieukwaliteitsnormen voor de hele EU, om de zes jaar, voor oppervlaktewater en grondwater, alsmede voor de vaststelling, om de zes jaar, van EU-brede normen voor (oppervlakte- en grondwater-) verontreinigende stoffen die momenteel op het niveau van stroomgebiedsdistricten worden gereglementeerd, voor zover dit nodig is met het oog op milieubescherming en een geharmoniseerde uitvoering.

Tijdschema

1e kwartaal 2023 – 4e kwartaal 2023: interinstitutionele onderhandelingen over het voorstel

1e/2e kwartaal 2024: inwerkingtreding

2e kwartaal 2024 – 4e kwartaal 2025: ontwikkeling van het systeem voor rechtstreekse toegang tot gegevens die in het kader van dit voorstel van de lidstaten zijn verkregen, onder leiding van het EEA en vast te stellen bij een uitvoeringshandeling

2e kwartaal 2024 – 4e kwartaal 2025: ontwikkeling van de technische specificaties (formaat, granulariteit, frequentie) voor de rapportage van emissies (puntbronemissies die niet onder de verordening inzake het portaal voor industriële emissies vallen, alsook diffuse emissies), aan het EEA (portaal voor industriële emissies), onder leiding van het EEA en vast te stellen bij een uitvoeringshandeling

1e kwartaal 2024 – 4e kwartaal 2025: vaststelling en/of ontwikkeling van richtsnoeren en methodologieën voor het meten en analyseren van concentraties microplastics en genen voor resistentie tegen antimicrobiële middelen in oppervlakte- en grondwaterlichamen (vast te stellen/op te nemen in de uitvoeringshandeling tot vaststelling van de aandachtstoffenlijsten), onder leiding van ECHA

2e kwartaal 2024 – 3e kwartaal 2027: ontwikkeling van de zesde aandachtstoffenlijst voor zoet water, en een analyse van en een verslag over de vijfde aandachtstoffenlijst voor zoet water, onder leiding van het ECHA en vast te stellen bij een uitvoeringshandeling.

Vanaf 1e kwartaal 2026: jaarlijkse opvraging van gegevens over chemische verontreiniging door het EEA en wetenschappelijke ondersteuning door het ECHA voor het aandachtstoffenlijstmechanisme en voor de voorbereiding van gedelegeerde handelingen tot vaststelling van nieuwe milieukwaliteitsnormen voor de hele EU voor aanvullende stoffen (zowel voor grondwater als oppervlaktewater)

Vanaf 1e kwartaal 2024: wetenschappelijke ondersteuning door het ECHA voor de toetsing en actualisering, om de zes jaar, van de lijsten van prioritaire stoffen en overeenkomstige milieukwaliteitsnormen in bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG; van verontreinigende stoffen en overeenkomstige kwaliteitsnormen voor de hele EU in bijlage I bij Richtlijn 2006/118/EG; van de lijsten van verontreinigende stoffen in deel A van bijlage II bij Richtlijn 2008/105/EG en de mogelijke ontwikkeling van EU-brede normen voor (bepaalde) verontreinigende stoffen op die lijst, alsmede van de lijst van verontreinigende stoffen in bijlage II bij Richtlijn 2006/118/EG; alle lijsten en milieukwaliteitsnormen die in gedelegeerde handelingen moeten worden vastgesteld.

Richtlijn behandeling stedelijk afvalwater:

De planning van de uitvoering van de belangrijkste acties in de voorkeursoptie is samengevat in de onderstaande tabel:

Tegen 2025 zouden aanvullende monitoringactiviteiten worden uitgevoerd: het gaat hierbij om niet-binnenlandse lozingen, gezondheidsgerelateerde parameters, kernprestatie-indicatoren voor marktdeelnemers en maatregelen ter verbetering van de transparantie.

Er zullen nationale en EU-gegevensbanken worden opgezet met alle elementen die nodig zijn om de naleving te controleren, en er zullen “kwetsbare en gemarginaliseerde personen” worden geïdentificeerd, samen met maatregelen om de toegang tot sanitaire voorzieningen te verbeteren.

Met dit financieel memorandum zal het EEA financiering krijgen om een aantal nieuwe activiteiten te verrichten waarin het voorstel voor de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater voorziet.

Deze activiteiten zijn verschillend van aard:

- opzetten en aanpassen van de gegevensbanken als bedoeld in artikel 20 over de monitoring van het wetgevingsvoorstel;

- een deskundige op het gebied van de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater toewijzen om het dossier te volgen en zo nodig verslagen op te stellen;

- eenmalige activiteiten in verband met de voorbereiding van en de onderhandelingen over gedelegeerde handelingen/uitvoeringshandelingen;

- taken in verband met de verwerking en analyse van gegevens.

Tijdschema:

4e kwartaal 2022 – 4e kwartaal 2023: onderhandelen over het voorstel. Als gevolg van een zeer ambitieus voorstel en de invoering van een regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid kunnen onderhandelingen meer middelen en tijd vergen dan gemiddeld

2e kwartaal 2024: opstarten en uitwerken.

Wetgeving inzake luchtkwaliteit:

Taken in verband met de rapportage en uitwisseling van informatie over gegevens betreffende de luchtkwaliteit: er moeten extra inspanningen worden verricht om de infrastructuur voor en de ondersteuning van de permanente rapportage uit te breiden tot zorgwekkend wordende luchtverontreinigende stoffen en verplichtingen inzake vermindering van de gemiddelde blootstelling met betrekking tot de verontreinigende stoffen PM2,5 en NO2, om de infrastructuur voor rapportage verder uit te breiden voor actuele informatie uit aanvullende bemonsteringspunten en modelleringsgegevens, alsook voor luchtkwaliteitsplannen. (ondersteuning door het EEA).

Taken in verband met de beoordeling van de luchtkwaliteit: naarmate het wetenschappelijke inzicht in de uitdagingen op het gebied van luchtkwaliteit, met inbegrip van de negatieve gezondheidseffecten bij lage concentratieniveaus en door zorgwekkend wordende bijkomende luchtverontreinigende stoffen, toeneemt, is aanvullende ondersteuning nodig om ervoor te zorgen dat beleidsmaatregelen worden geschraagd door degelijke beoordelingen van gerapporteerde gegevens over de luchtkwaliteit (met inbegrip van aanvullende gegevens die zullen voortkomen uit de aangescherpte monitoring van de luchtkwaliteit en luchtkwaliteitsmodellen). Bovendien zal het verband tussen luchtverontreiniging, klimaatverandering en de gezondheid van de mens en van ecosystemen beter moeten worden beoordeeld. (ondersteuning door het EEA).

Taken in verband met de wetenschappelijke en technische ondersteuning van monitoring van de luchtkwaliteit en luchtkwaliteitsmodellen: naarmate de monitoring van de luchtkwaliteit en luchtkwaliteitsmodellen worden versterkt, zal permanente ondersteuning nodig zijn. Deze ondersteuning, die volledig complementair is aan de werkzaamheden op het gebied van rapportage en analyse inzake luchtkwaliteit, is gericht op de technische aspecten van monitoring en modellen door de bevoegde autoriteiten en omvat het beheer en het voorzitterschap van twee belangrijke netwerken van deskundigen: het netwerk van de nationale referentielaboratoria (Aquila) en het forum voor luchtkwaliteitsmodellen in Europa (Fairmode). Het JRC heeft deze aspecten van de uitvoering van de wetgeving inzake schone lucht in Europa de afgelopen tien jaar ondersteund, onder meer via een reeks administratieve regelingen. De input van het JRC is ook van essentieel belang voor de ontwikkeling van richtsnoeren die de uitvoering van de herziene richtlijnen ondersteunen en voor de vaststelling van normen voor monitoring van de luchtkwaliteit en voor luchtkwaliteitsmodellen in samenwerking met het Europees Comité voor Normalisatie (CEN).

Tijdschema:

1e kwartaal 2023 t/m 2e kwartaal 2024 (geraamd): interinstitutionele onderhandelingen over het voorstel

2e kwartaal 2024 (geraamd): inwerkingtreding

1e kwartaal 2023 t/m 4e kwartaal 2025: ontwikkeling van aanvullende richtsnoeren op het gebied van monitoring, luchtkwaliteitsmodellen en luchtkwaliteitsplannen (DG ENV met JRC)

1e kwartaal 2023 t/m 4e kwartaal 2025: ontwikkeling van normen in nauwe samenwerking met het Europees Comité voor Normalisatie op het gebied van monitoring, indicatieve metingen en doelstellingen inzake de kwaliteit van luchtkwaliteitsmodellen (JRC met DG ENV)

Vanaf 3e kwartaal 2024: regelmatige beoordelingen door het EEA van de vorderingen bij het nakomen van de verplichtingen inzake vermindering van de gemiddelde blootstelling met betrekking tot de verontreinigende stoffen PM2,5 en NO2

Vanaf 3e kwartaal 2024: regelmatige beoordeling door het EEA van zorgwekkend wordende luchtverontreinigende stoffen, en van het verband tussen luchtverontreiniging, klimaatverandering en gezondheid

3e kwartaal 2024 t/m 4e kwartaal 2025: herziening van de uitvoeringsvoorschriften van de Commissie met betrekking tot de onderlinge uitwisseling van informatie en rapportage over de lucht (DG ENV)

1e kwartaal 2026 (geraamd): herziene rapportageverplichtingen voor de lidstaten (aan het EEA) gaan in (d.w.z. afhankelijk van omzettingstermijnen — belangrijk om infrastructuur klaar te hebben)

3e kwartaal 2024 t/m 4e kwartaal 2026: aanpassingen van het door het EEA beheerde register van gegevens over de luchtkwaliteit, om daarin aanvullende gegevens op te nemen die beschikbaar worden gesteld via nationale gegevensrapportage

4e kwartaal 2028 (geraamd): eerste ronde van de rapportage van herziene luchtkwaliteitsplannen om de risico’s van overschrijdingen van de herziene luchtkwaliteitsnormen in 2030 aan te pakken (rapportage aan het EEA).

Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.

Geïntegreerd waterbeheer: 

Oppervlakte- en grondwaterlichamen in de EU worden door verschillende verontreinigende stoffen vervuild. Aangezien verontreiniging zich stroomafwaarts verplaatst en 60 % van de Europese stroomgebiedsdistricten internationaal is, is samenwerking tussen de lidstaten van essentieel belang en zijn maatregelen op EU-niveau noodzakelijk om verontreiniging en andere grensoverschrijdende effecten aan te pakken door geharmoniseerde normen en geharmoniseerde systemen voor gegevensverzameling en -uitwisseling tussen de lidstaten vast te stellen. Het is ook belangrijk de transparantie van gegevens over chemische stoffen te vergroten en het mogelijk te maken dat de Commissie en haar agentschappen, met name het EEA en het ECHA, ze kunnen gebruiken en hergebruiken om de wetenschappelijke kennis te vergroten, zodat verdere gerichte actie en handhaving mogelijk zijn.

Zonder maatregelen op EU-niveau zou het met name voor stroomafwaarts gelegen lidstaten buitensporig kostbaar worden om verontreiniging aan te pakken.

Geharmoniseerde normen zullen leiden tot een betere bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens in het algemeen, kosteneffectieve en evenredige maatregelen van de lidstaten en een gelijk speelveld voor activiteiten waarmee potentiële gevolgen voor waterlichamen in de hele EU moeten worden aangepakt.

Het regelmatiger delen van monitoring- en toestandgegevens door middel van geautomatiseerde mechanismen voor het delen van gegevens zal frequentere en gerichtere controles en een betere paraatheid om zorgwekkend wordende potentiële problemen aan te pakken, mogelijk maken. De toegang tot gestroomlijnde gegevensbanken zal de samenhang van de beoordelingen en de uitvoering van de wetgeving verbeteren.

Het EEA zal gegevens centraliseren, verwerken en beschikbaar stellen voor hergebruik met het oog op beleidsvorming en -uitvoering. Het ECHA zal wetenschappelijke ondersteuning bieden op basis van een steeds robuustere wetenschappelijke gegevensbank, dankzij de centrale verzameling van horizontale wetenschappelijke informatie op het gebied van chemische stoffen en een meer gestroomlijnde monitoring en doordat toestandgegevens door het EEA beschikbaar worden gesteld. Beide agentschappen zullen een centrale rol spelen bij de verdere uitvoering van de waterwetgeving, met synergieën en actuele wetenschappelijke gegevens die snellere aanpassing aan nieuwe aandachtsgebieden mogelijk maken, alsook een betere vaststelling en prioritering van de meest kosteneffectieve maatregelen om verontreiniging aan te pakken.

Aan de andere kant zal het voorstel de totale administratieve last verminderen doordat de rapportageverplichtingen worden afgeschaft die niet doeltreffend zijn gebleken, d.w.z. die niet tot de verwachte verbeterde uitvoering hebben geleid. Andere rapportageverplichtingen worden vereenvoudigd en er wordt gezorgd voor een betere samenhang met rapportage in het kader van andere instrumenten.

Tot slot heeft het voorstel tot doel doeltreffendere procedures in te voeren om de lijsten van stoffen en de daarmee verband houdende milieukwaliteitsnormen aan te passen aan de wetenschappelijke vooruitgang, waarbij tegelijkertijd wordt gewaarborgd dat met deze procedures wordt geprofiteerd van solide wetenschappelijke gegevens, op basis van gestroomlijnde rapportage en nauwe samenwerking met de agentschappen.

Richtlijn behandeling stedelijk afvalwater:    

Het optreden van de EU blijft van essentieel belang om ervoor te zorgen dat alle EU-burgers kunnen profiteren van een betere waterkwaliteit van rivieren, meren, grondwater en zeeën. Aangezien 60 % van de waterlichamen in de EU grensoverschrijdend is, moet overal en in hetzelfde tempo hetzelfde beschermingsniveau worden gewaarborgd, om te voorkomen dat de inspanningen van sommige lidstaten in gevaar worden gebracht doordat andere lidstaten niet genoeg vooruitgang boeken. Uit de Refit-evaluatie is gebleken dat de richtlijn in de meeste lidstaten de enige drijvende kracht was voor investeringen in de vereiste infrastructuur.

De richtlijn zou volledig in overeenstemming zijn met alle andere belangrijke doelstellingen van de Europese Green Deal, met inbegrip van de overkoepelende doelstelling inzake klimaatneutraliteit, en strookt tegelijkertijd volledig met verschillende lopende/geplande wetgevingsvoorstellen, zoals de herziening van de richtlijn milieukwaliteitsnormen, de zwemwaterrichtlijn, de kaderrichtlijn mariene strategie en de evaluatie van de richtlijn zuiveringsslib. Ook zal de richtlijn rechtstreeks bijdragen tot een betere uitvoering van SDG 6 inzake toegang tot passende en billijke sanitaire voorzieningen.

Wetgeving inzake luchtkwaliteit:

De doelstellingen van het initiatief kunnen alleen op het niveau van de lidstaten niet voldoende worden verwezenlijkt. Dit is in de eerste plaats te wijten aan het grensoverschrijdende karakter van luchtverontreiniging, aangezien emissies van één lidstaat kunnen bijdragen tot de luchtverontreiniging in andere lidstaten. Er moet in de hele EU actie worden ondernomen om ervoor te zorgen dat alle lidstaten maatregelen nemen om de risico’s voor de bevolking in elke lidstaat te verminderen.

Ten tweede moet op grond van het Verdrag worden gestreefd naar een hoog niveau van bescherming, rekening houdend met de uiteenlopende situaties in de EU. In de bestaande richtlijnen en de voorgestelde richtlijn worden gemeenschappelijke luchtkwaliteitsnormen vastgesteld, maar wordt de keuze van de middelen overgelaten aan de lidstaten, zodat die middelen kunnen worden aangepast aan de lokale, regionale en nationale omstandigheden.

Ten derde moet gelijke behandeling worden gegarandeerd met betrekking tot de economische gevolgen van luchtverontreiniging in alle lidstaten en de wijze waarop burgers in de hele Unie de luchtkwaliteit ervaren.

Herziene luchtkwaliteitsnormen en duidelijkere regels voor de monitoring van de luchtkwaliteit zullen zorgen voor een hoger niveau van bescherming van de burgers in de EU en voor betere lucht voor het milieu.

Dit zal de beschikbare informatie over uitdagingen op het gebied van luchtkwaliteit verbeteren, de gezondheid verbeteren (en dus de uitgaven voor gezondheidszorg doen afnemen), de verloren oogstopbrengsten als gevolg van ozon verminderen, en het arbeidsverzuim als gevolg van ziekte (ook van ten laste komende kinderen) verminderen. Derhalve zal de verbetering van de luchtkwaliteit naar verwachting leiden tot hogere productiviteit en economische voordelen.

Verbeteringen van de monitoring en modellen, van de wijze waarop luchtkwaliteitsplannen worden opgesteld en uitgevoerd, en van de uitwisseling van door de lidstaten verzamelde informatie zullen de samenhang van de beoordelingen en de uitvoering van de wetgeving verbeteren.

Veranderingen met betrekking tot de toegang tot de rechter en sancties zullen leiden tot een betere handhaving door de overheid en dus tot betere resultaten in de hele Europese Unie.

Ten slotte heeft het voorstel tot doel doeltreffendere procedures in te voeren voor de aanpassing van de luchtkwaliteitsnormen aan de wetenschappelijke vooruitgang, en er tegelijkertijd voor te zorgen dat deze procedures kunnen profiteren van solide wetenschappelijke gegevens, gebaseerd op gestroomlijnde rapportage en nauwe samenwerking met het Europees Milieuagentschap, ook om informatie over de luchtkwaliteit (met inbegrip van actuele gegevens) beschikbaar te stellen voor besluitvormers en een breder publiek.

Nuttige ervaring die bij vergelijkbare activiteiten in het verleden is opgedaan

Geïntegreerd waterbeheer: 

In de geschiktheidscontrole van de EU-waterwetgeving van 2019 werd bevestigd dat de kaderrichtlijn water en de twee dochterrichtlijnen ervan op Europees niveau maatregelen hebben geïnitieerd of versterkt om de grensoverschrijdende druk op de watervoorraden in stroomgebieden aan te pakken, zowel op nationaal als internationaal niveau. De vaststelling van EU-brede normen voor verontreinigende stoffen kan daarom als doeltreffend worden beschouwd.

In de evaluatie werd echter ook geconcludeerd dat het toepassingsgebied moet worden uitgebreid om zorgwekkend wordende verontreinigende stoffen aan te pakken en de gezondheid van de mensen en ecosystemen beter te beschermen, onder meer door verschillende administratieve kwesties en problemen met de uitvoering aan te pakken.

Richtlijn behandeling stedelijk afvalwater:    

Uit de Refit-evaluatie van de doeltreffendheid van de richtlijn is gebleken dat de richtlijn erin geslaagd is de belasting van de beoogde verontreinigende stoffen uit stedelijke puntbronnen (huishoudelijk/stedelijk afvalwater en vergelijkbare industriële verontreiniging) te verminderen. Er zijn nog steeds tekortkomingen in de aanpak van de resterende belasting door onbehandeld stedelijk afvalwater. Ook moet de richtlijn in lijn worden gebracht met nieuwe politieke prioriteiten en worden afgestemd op nieuwe maatschappelijke problemen.

Bovendien zijn de in artikel 15 van de richtlijn vastgestelde monitoringvoorschriften doeltreffend gebleken om de naleving te bevorderen. Niettemin maakt de technologische vooruitgang het momenteel mogelijk om zowel bestaande als opkomende verontreinigende stoffen efficiënter en nauwkeuriger te monitoren. Uit de informatie die in het kader van de effectbeoordeling van de lidstaten is verkregen, blijkt dat er wat monitoring betreft grote verschillen tussen de lidstaten bestaan. De meeste lidstaten verzamelen nu al vaker en bredere informatie over meer verontreinigende stoffen dan wat bij de richtlijn is vereist. Toch is de kennis over de kwaliteit en kwantiteit van afvalwater in veel gevallen ontoereikend. Verschillende gevallen van overmatige dimensionering van faciliteiten, maar ook opslagcapaciteit, die leiden tot buitensporige kosten en inefficiënte wateropvang en -behandeling, hadden kunnen worden vermeden door een betere kennis van de feitelijke belasting die moet worden behandeld.

De rapportagevereisten van de richtlijn zouden kunnen worden verbeterd en gemoderniseerd om een betere handhaving van de richtlijn te waarborgen.

Wetgeving inzake luchtkwaliteit:

Lessen die zijn getrokken uit de geschiktheidscontrole van de wetgeving inzake luchtkwaliteit, gepubliceerd in november 2019 – SWD(2019) 427 final.

In deze geschiktheidscontrole wordt geconcludeerd dat de richtlijnen inzake de luchtkwaliteit gedeeltelijk doeltreffend zijn geweest bij het verbeteren van de luchtkwaliteit en het halen van luchtkwaliteitsnormen, maar dat tot dusver niet alle desbetreffende doelstellingen zijn verwezenlijkt: de richtlijnen hebben geleid tot de invoering van representatieve, kwalitatief hoogstaande monitoring van de luchtkwaliteit, er zijn duidelijke luchtkwaliteitsnormen in vastgesteld, en zij hebben de uitwisseling van betrouwbare, objectieve en vergelijkbare informatie over de luchtkwaliteit vergemakkelijkt, ook voor een breder publiek. Zij zijn er echter minder goed in geslaagd ervoor te zorgen dat voldoende maatregelen werden genomen om aan de luchtkwaliteitsnormen te voldoen en overschrijdingen zo kort mogelijk te laten duren, hoewel er aan de andere kant sprake was van een neerwaartse trend in de luchtverontreiniging en van een vermindering van het aantal en de omvang van overschrijdingen.

Er is ook rekening gehouden met de lessen die zijn getrokken uit de geschiktheidscontrole inzake monitoring en rapportage in het milieubeleid (SWD(2017) 230 final) met betrekking tot de wetgeving inzake luchtkwaliteit. In deze geschiktheidscontrole is met name geconcludeerd dat in de rapportage voor luchtkwaliteit gebruik wordt gemaakt van een geavanceerde elektronische rapportagemethode waarbij informatie over de luchtkwaliteit beschikbaar wordt gesteld in een gestandaardiseerd, machineleesbaar formaat dat in overeenstemming is met Inspire. De methode is uitdrukkelijk gericht op het stroomlijnen van de hoeveelheid informatie die door de lidstaten beschikbaar wordt gesteld, om de bruikbaarheid van dergelijke informatie te maximaliseren en de administratieve last te verminderen, maar biedt ook ruimte voor verdere stroomlijning op EU- en nationaal niveau (met name van nieuwe rapportagevereisten).

 

Verenigbaarheid met het meerjarig financieel kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten

Deze actie is in overeenstemming met ander EU-beleid en lopende initiatieven die voortvloeien uit de Europese Green Deal.

Het initiatief valt onder rubriek 3 (Natuurlijke hulpbronnen en milieu), titel 9 (Milieu en klimaatactie) van het meerjarige financiële kader. Zoals hieronder wordt uiteengezet, zullen voor de uitvoering van deze wetgeving aanvullende personele middelen en ondersteunende uitgaven bij het EEA en het ECHA nodig zijn. De overeenkomstige verhoging van de subsidie aan de agentschappen zal worden gecompenseerd uit het EU-programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) 2021-2027.

Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking

Geïntegreerd waterbeheer: 

Wetenschappelijke ondersteuning door het ECHA, voorheen uitgevoerd door het JRC, het SCHEER-comité, contractanten 

De wetenschappelijke ondersteuning wordt momenteel op tamelijk niet-systematische wijze verleend, maar is gebaseerd op een reeks administratieve regelingen met het JRC die regelmatig worden herzien en verlengd, verlengbare overeenkomsten met een onafhankelijke deskundige op het gebied van grondwater, contractanten die betrokken zijn bij de effectbeoordeling, eigen middelen (zowel het JRC als DG ENV); er wordt in hoge mate gesteund op bijdragen van de lidstaten, met name op het gebied van de grondwaterrichtlijn. Het SCHEER, dat wordt beheerd door DG SANTE, heeft talrijke wetenschappelijke adviezen uitgebracht (het SCHEER heeft in het kader van de richtlijn milieukwaliteitsnormen bv. meer dan vijftig adviezen uitgebracht in de periode 2011-2022). Hierdoor is het niet mogelijk om voldoende gecoördineerde, systematische, coherente en tijdige voorstellen te doen. Het ECHA heeft momenteel geen wettelijk mandaat om taken in verband met de kaderrichtlijn water uit te voeren.

Het voorstel heeft tot doel het wetenschappelijke proces te rationaliseren en te verbeteren door deze niet-systematische vormen van ondersteuning te vervangen door een “éénloketsysteem” voor alle wetenschappelijke ondersteuning, d.w.z. het ECHA. In het kader van de strategie voor duurzame chemische stoffen en de “één stof, één beoordeling”-benadering zal het ECHA ook verantwoordelijk worden gesteld voor alle wetenschappelijke aspecten van alle andere wetgeving inzake chemische stoffen. Dit zal zorgen voor wetenschappelijke robuustheid en synergieën tussen informatiebronnen in alle wetgeving mogelijk maken.

De bijdrage aan het ECHA zal volledig worden gecompenseerd door een verlaging van de LIFE-begroting. Deze middelen worden momenteel besteed aan het meer onsamenhangende kader voor de verlening van wetenschappelijke ondersteuning (contractanten, administratieve regelingen van het JRC, SCHEER-advies).

Ondersteuning bij het centraliseren en verwerken van monitoring- en toestandgegevens — extra middelen voor het EEA om te zorgen voor regelmatigere informatie over de watertoestand — betere uitvoering — vaststelling van nieuwe behoeften

Het EEA (3,5 vte) beheert en stelt momenteel een uitgebreide gegevensbank beschikbaar van watergerelateerde informatie die om de zes jaar langs elektronische weg door de lidstaten wordt gerapporteerd; die gegevensbank bevat de formele stroomgebiedbeheerplannen die overeenkomstig de artikelen 13 en 15 van Richtlijn 2000/60/EG moeten worden gerapporteerd, alsmede aanvullende informatie die op vrijwillige basis langs elektronische weg wordt gerapporteerd, overeenkomstig de richtsnoeren die de Europese Commissie in samenwerking met de lidstaten heeft opgesteld.

De gegevensbank bevat echter geen feitelijke monitoringgegevens, noch verwijzingen daarnaar, en de toestand wordt alleen uitgedrukt in termen van “goed/onvoldoende” voor de goede toestand, waarmee weinig inzicht wordt gegeven in de omvang van overschrijdingen, waardoor het lastiger is beleidsreacties op vervuilingshotspots te richten. Aangezien de informatie slechts om de zes jaar wordt gerapporteerd, is die bovendien snel achterhaald en niet echt bruikbaar om prioriteit te geven aan maatregelen of problemen met de uitvoering aan te pakken (bv. beweringen in schriftelijke vragen, verzoekschriften en klachten kunnen niet doeltreffend worden geverifieerd op basis van verouderde informatie).

Met het voorstel wordt daarom beoogd een verplichting in te voeren voor jaarlijkse rapportage van monitoring- en toestandgegevens aan het EEA. Dit zal waardevolle informatie opleveren om het verband tussen een betere waterkwaliteit en een betere gezondheid van de mens te onderzoeken door gebruik te maken van gegevens uit de monitoring en evaluatie van de waterkwaliteit. De verwachte initiële extra inspanningen die nodig zijn om de rapportage te stroomlijnen, zullen op lange termijn worden gecompenseerd door de verminderde administratieve last als gevolg van de toegenomen “digitalisering” en de verplichte “systeem-naar-systeemrapportage” (geautomatiseerd mechanisme voor gegevensverstrekking).

Richtlijn behandeling stedelijk afvalwater:    

Voor de uitvoering van de richtlijn zullen uitgebreide gegevensverwerking en -analyse zijn vereist. Vertrouwen op de deskundigheid van de EEA heeft vele voordelen: systemen die zijn afgestemd op andere rapportage aan het EEA (kaderrichtlijn water, Europees PRTR); efficiënte processen; een lager risico op fouten doordat verschillende systemen worden gebruikt; ontwikkeling van inhoudelijke expertise en beoordelingen op basis van een grondige kennis van de gegevens, aangezien wij weten hoe gegevens worden afgeleid.

Bij gebrek aan personeels- en beleidsuitgaven zullen dergelijke ontwikkelingen moeten worden gefinancierd door consultancy in DG ENV.

Wetgeving inzake luchtkwaliteit:

Taken in verband met de rapportage en uitwisseling van informatie over gegevens betreffende de luchtkwaliteit: met de uitbreiding van de infrastructuur voor en de ondersteuning van de permanente rapportage om aanvullende informatie over de luchtkwaliteit toe te voegen, kan worden voortgebouwd op het bestaande portaal voor luchtkwaliteit en het bestaande gegevensregister dat door het EEA wordt beheerd om efficiëntiewinst te bewerkstelligen door samenhang met andere milieurapportagestromen. Het opzetten en onderhouden van een volledig nieuwe rapportage-infrastructuur voor de aanvullende vereisten van de herziene richtlijn (bv. bij het JRC of beschikbaar gesteld door externe consultants) zou een kostbare nieuwe ontwikkeling vergen en het risico van inconsistenties met de bestaande rapportage-infrastructuur met zich meebrengen. De meest doeltreffende aanpak zou er dus in bestaan de middelen van het EEA voor de uitbreiding en het daaropvolgende onderhoud van het bestaande portaal voor de luchtkwaliteit en het gegevensregister te versterken door middel van extra personeel of het intern opnieuw inzetten van werknemers. Dit zou zorgen voor de beste verhouding tussen de aangewende middelen en de verwezenlijking van de doelstellingen en de daarmee verband houdende taken.

Taken in verband met de beoordeling van de luchtkwaliteit: de luchtkwaliteit wordt momenteel jaarlijks beoordeeld door het EEA, waarbij gebruik wordt gemaakt van de luchtkwaliteitsgegevens die via het portaal voor de luchtkwaliteit en het gegevensregister worden gerapporteerd, en van aanvullende wetenschappelijke kennis over de effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid en het milieu. Met de aangescherpte bepalingen inzake monitoring van de luchtkwaliteit en luchtkwaliteitsmodellen zal aanvullende informatie beschikbaar komen, onder meer over zorgwekkend wordende verontreinigende stoffen en over het verband tussen luchtverontreiniging, klimaatverandering en de gezondheid van de mens en ecosystemen. Die gegevens en informatie moeten worden beoordeeld op basis van regelmatige en wetenschappelijke uitgangspunten, en in samenhang met de bestaande beoordelingen van de luchtkwaliteit die reeds door het EEA zijn verstrekt. Het verdient dan ook de voorkeur deze taken aan het EEA toe te wijzen in plaats van deze aan verschillende externe consultants uit te besteden, ook met het oog op een coherente analyse. Hiervoor zijn extra specifieke competenties en waarschijnlijk extra personeel vereist. Dit zou zorgen voor de beste verhouding tussen de aangewende middelen en de verwezenlijking van de doelstellingen en de daarmee verband houdende taken.

Taken in verband met de wetenschappelijke en technische ondersteuning van monitoring van de luchtkwaliteit en luchtkwaliteitsmodellen: de afgelopen tien jaar heeft het JRC alle taken ondersteund voor de wetenschappelijke en technische ondersteuning van de monitoring van de luchtkwaliteit en luchtkwaliteitsmodellen, waarvoor economische onafhankelijkheid van de leveranciers van de apparatuur voor kwaliteitsbewaking en modellen vereist is. De vereiste specifieke taken zijn onder meer:

ondersteunen en begeleiden van de ontwikkeling van verbeterde benaderingen in verband met de monitoring van luchtverontreiniging en het gebruik van luchtkwaliteitsmodellen;

ondersteunen van de methodologische verbeteringen in verband met de ruimtelijke representativiteit van de monitoring van de luchtkwaliteit, geharmoniseerde beoordelingen van de luchtkwaliteit en de toewijzing van middelen;

ondersteuning verlenen bij het opstellen van praktische richtsnoeren voor de uitvoering van de richtlijn luchtkwaliteit inzake monitoring van de luchtkwaliteit en luchtkwaliteitsmodellen;

organiseren en voorzitten van belangrijke ondersteunende netwerken voor de verdere uitvoering van het luchtbeleid op nationaal, regionaal en stedelijk niveau (bv. Aquila en Fairmode);

ondersteunen van de ontwikkeling van normen voor monitoring van de luchtkwaliteit en luchtkwaliteitsmodellen in samenwerking met het Europees Comité voor Normalisatie (CEN).

De ondersteuning door het JRC kan het best worden gewaarborgd door ervoor te zorgen dat die in het werkprogramma van het JRC is opgenomen, en dat er aanvullende financiële steun wordt verleend, voor een bedrag van 100 000 EUR per jaar. Voortzetting van de steun van het JRC zou zorgen voor de beste verhouding tussen de aangewende middelen en de verwezenlijking van de doelstellingen en de daarmee verband houdende taken.



Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief

 beperkte geldigheidsduur

   van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

   financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor vastleggingskredieten en vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor betalingskredieten.

 onbeperkte geldigheidsduur

Uitvoering met een opstartperiode vanaf 2024 (voor de behandeling van stedelijk afvalwater), van 2024 tot en met 2025 (geïntegreerd waterbeheer), van 2024 tot en met 2027 (voor wetgeving inzake luchtkwaliteit);

gevolgd door een volledige uitvoering.

Geplande beheersvorm(en) 67  

 Direct beheer door de Commissie

 door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;

   door de uitvoerende agentschappen.

 Gedeeld beheer met lidstaten

 Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:

 derde landen of de door hen aangewezen organen;

 internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

 de EIB en het Europees Investeringsfonds;

 de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde organen;

 publiekrechtelijke organen;

 privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;

 privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;

 personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

BEHEERSMAATREGELEN

Regels inzake het toezicht en de verslagen

Vermeld frequentie en voorwaarden.

 De initiatieven omvatten aanbestedingen, administratieve regelingen met het JRC, verhoging van de bijdrage aan het ECHA en het EEA en gevolgen voor de personele middelen van de Commissie. Voor dit soort uitgaven zijn de standaardregels van toepassing.

Beheers- en controlesyste(e)m(en)

Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie

N.v.t. – zie boven.

Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken

N.v.t. – zie boven.

Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting).

N.v.t. – zie boven.

Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie.

N.v.t. – zie boven.

GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

Bestaande begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen. 

Rubriek van het meerjarig financieel kader

Begrotingsonderdeel

Soort
uitgave

Bijdrage

Nummer  

GK/NGK 68 .

van EVA-landen 69

van kandidaat-lidstaten 70

van derde landen

in de zin van artikel 21, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement

3

09 02 02 Circulaire economie en levenskwaliteit

GK

JA

NEE

/NEE

NEE

3

09 10 01 Europees Agentschap voor chemische stoffen – milieurichtlijnen en internationale verdragen

GK

JA

NEE

NEE

NEE

3

09 10 02 Europees Milieuagentschap

GK

JA

JA

NEE

NEE

7

20 01 02 01 – Salaris en toelagen

NGK

NEE

NEE

NEE

NEE

Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen

n.v.t.

Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten

Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Rubriek van het meerjarig financieel kader

3

Natuurlijke hulpbronnen en milieu

DG: ENV

2023

2024

2025

2026

2027 en daarna

TOTAAL

Beleidskredieten 

09 02 02 Circulaire economie en levenskwaliteit

Vastleggingen

(1)

0,100

0,100

0,100

0,100

0,100

0.500

Betalingen

(2)

0,100

0,100

0,100

0,100

0,100

0.500

TOTAAL kredieten 
voor DG ENV

Vastleggingen

=(1)

0,100

0,100

0,100

0,100

0,100

0.500

Betalingen

=(2)

0,100

0,100

0,100

0,100

0,100

0.500

Het hierboven in begrotingsonderdeel 09.02.02 vermelde bedrag zal nodig zijn voor de financiering van een administratieve regeling met het JRC en een aanvullende financiële steun van 100 000 EUR per jaar voor de volgende taken:

ondersteunen en begeleiden van de ontwikkeling van verbeterde benaderingen in verband met de monitoring van luchtverontreiniging en het gebruik van luchtkwaliteitsmodellen;

ondersteunen van de methodologische verbeteringen in verband met de ruimtelijke representativiteit van de monitoring van de luchtkwaliteit, geharmoniseerde beoordelingen van de luchtkwaliteit en de toewijzing van middelen;

ondersteuning verlenen bij het opstellen van praktische richtsnoeren voor de uitvoering van de richtlijn luchtkwaliteit inzake monitoring van de luchtkwaliteit en luchtkwaliteitsmodellen;

organiseren en voorzitten van belangrijke ondersteunende netwerken voor de verdere uitvoering van het luchtbeleid op nationaal, regionaal en stedelijk niveau (bv. Aquila en Fairmode);

ondersteunen van de ontwikkeling van normen voor monitoring van de luchtkwaliteit en luchtkwaliteitsmodellen in samenwerking met het Europees Comité voor Normalisatie (CEN).

Instantie: ECHA – Milieurichtlijnen

2024

2025

2026

2027

TOTAAL

Titel 1: Personeelsuitgaven

Vastleggingen

(1a)

0,734

1,498

1,528

1,559

5,319

Betalingen

(2a)

0,734

1,498

1,528

1,559

5,319

Titel 2: Infrastructuur

Vastleggingen

(1b)

0.189

0.193

0.201

0,201

0,779

Betalingen

(2b)

0.189

0.193

0.201

0,201

0,779

Titel 3: Operationele uitgaven

Vastleggingen

(1c)

0,673

0,686

0,702

0,718

2,779

Betalingen

(2c)

0,673

0,686

0,702

0,718

2,779

TOTAAL kredieten 
voor agentschap ECHA

Vastleggingen

=1a+1b+1c

1,596

2,377

2,427

2,477

8,878

Betalingen

=2a+2b+2c

1,596

2,377

2,427

2,477

8,878

De kosten van het ECHA omvatten de kosten voor nog eens 11 vte, verdeeld als 7 TF’s en 4 AC’s, met het oog op:

 wetenschappelijke ondersteuning die momenteel wordt verleend door contractanten van het JRC en DG ENV en het SCHEER-comité van SANTE (momenteel 6,35 vte per jaar; in het kader van het voorstel van het ECHA zou dit neerkomen op ongeveer 5,15 vte; dit betekent dat middelen doeltreffend worden herschikt)

 wetenschappelijke ondersteuning als gevolg van nieuwe verplichtingen in het kader van het voorstel:

-    voor het vaststellen van EU-brede milieukwaliteitsnormen voor verontreinigende stoffen die op “nationaal/regionaal” niveau tot bezorgdheid leiden (1 vte per jaar voor grondwater, 1 vte voor oppervlaktewater)

-    voor het bijwerken van bijlage I grondwater (1 vte per jaar)

-    voor steun bij de aandachtstoffenlijst voor grondwater (0,6 vte per jaar)

-    voor het vaststellen/ontwikkelen van methodologieën voor het monitoren en analyseren van microplastics, genen voor resistentie tegen antimicrobiële middelen (ongeveer 0,5 vte plus ongeveer 1 voor IT-ondersteuning plus 1,5 vte voor governance)



Instantie: EEA

2024

2025

2026

2027

TOTAAL

Titel 1: Personeelsuitgaven

Vastleggingen

(1a)

0,697

1,423

1,451

1,480

5,052

Betalingen

(2a)

0,697

1,423

1,451

1,480

5,052

Titel 2: Infrastructuur

Vastleggingen

(1b)

Betalingen

(2b)

Titel 3: Operationele uitgaven

Vastleggingen

(1c)

0,490

0,620

0,420

0,420

1,950

Betalingen

(2c)

0,490

0,620

0,420

0,420

1,950

TOTAAL kredieten 
voor agentschap EEA

Vastleggingen

=1a+1b+1c

1,187

2,043

1,871

1,900

7,002

Betalingen

=2a+2b+2c

1,187

2,043

1,871

1,900

7,002

De kosten van het EEA omvatten kosten voor 8 extra vte (5 TF’s en 3 AC’s), alsook operationele uitgaven, voor:

het aanpakken van de aanvullende verplichting tot jaarlijkse rapportage aan het EEA van monitoring- en toestandgegevens door middel van “systeem-naar-systeemrapportage” (geautomatiseerd mechanisme voor gegevensverstrekking): 4 vte’s (waarvan 3 extra/nieuwe TF’s en 1 TF na het opnieuw inzetten van werknemers bij het EEA), plus 130 000 EUR steun voor adviesverlening voor jaar 1, vervolgens 80 000 EUR in jaar 2 en daarna. het ontwikkelen van een gestandaardiseerde gegevensbank over hergebruik van water (in het kader van de uitvoering van Verordening (EU) 2020/741 inzake hergebruik van water), het beheren van daarmee verband houdende gegevensstromen en het opstellen van overzichten voor de hele EU. Het EEA zal kwaliteitscontrole moeten waarborgen om ervoor te zorgen dat de lidstaten regelmatig en op geharmoniseerde en vergelijkbare wijze verslag uitbrengen (2 extra AC’s). In totaal zullen aan het EEA voor de geïntegreerde rapportage inzake water en de werkzaamheden op het gebied van hergebruik van water 5 extra vte’s moeten worden toegewezen, verdeeld als 3 TF’s en 2 AC’s.

een deskundige op het gebied van de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater (1 extra AC) en IT-ondersteuning voor het opzetten en aanpassen van gegevensbanken in verband met artikel 20 van de voorgestelde herschikking van de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater. Hiermee zal ook de ontwikkeling van nieuwe nalevingsindicatoren worden ondersteund, bijvoorbeeld op het gebied van energie en micro-verontreinigende stoffen, zoals momenteel aangegeven in het nieuwe wetgevingsvoorstel van de richtlijn. De ondersteuning zal ook worden gebruikt voor de herziening en actualisering van de landenprofielen van de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater, die nu in de plaats komen van nationale verslagen (https://water.europa.eu/freshwater/countries/uwwt), en om bestaande gegevensstromen te herzien, zodat aan de nieuwe rapportagevereisten kan worden voldaan. De desbetreffende gegevensstromen (bv. Europees PRTR en WISE) zullen verder worden gestroomlijnd. De behoefte aan IT-ondersteuning bedraagt in totaal 760 000 EUR, met 240 000 EUR voor jaar 1, 260 000 EUR voor jaar 2 en daarna 130 000 EUR.

Voor taken in verband met de rapportage en uitwisseling van informatie over luchtkwaliteitsgegevens zullen middelen nodig zijn om het bestaande portaal voor de luchtkwaliteit en het gegevensregister uit te breiden en vervolgens te onderhouden. Voor taken in verband met de beoordeling van de luchtkwaliteit zullen middelen nodig zijn om de beoordelingen van de luchtkwaliteit die momenteel op jaarbasis worden verstrekt, uit te breiden, vooral met betrekking tot zorgwekkend wordende verontreinigende stoffen en het verband tussen luchtverontreiniging, klimaatverandering en de gezondheid van de mens en van ecosystemen. Hiervoor zijn extra specifieke competenties nodig, en daarmee extra deskundigen in langdurig dienstverband (2 vte’s, beide TF’s).



TOTAAL beleidskredieten 

2023

2024

2025

2026

2027

TOTAAL

Vastleggingen

(4)

Betalingen

(5)

 TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten

(6)

TOTAAL kredieten
onder RUBRIEK 3 
van het meerjarig financieel kader

Vastleggingen

=4+6

0,100

2,774

4,297

4,170

4,245

15,587

Betalingen

=5+6

0,100

2,774

4,297

4,170

4,245

15,587




Rubriek van het meerjarig financieel kader

7

“Administratieve uitgaven”

Dit deel moet worden ingevuld aan de hand van de “administratieve begrotingsgegevens”, die eerst moeten worden opgenomen in de bijlage bij het financieel memorandum (bijlage V bij de interne voorschriften), te uploaden in DECIDE met het oog op overleg tussen de diensten.

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

2024

2025

2026

2027 en daarna

TOTAAL

DG: ENV

□ Personele middelen

0,314

0,314

0,314

0,314

1,256

□ Andere administratieve uitgaven

TOTAAL DG ENV

Kredieten

0,314

0,314

0,314

0,314

1,256

Extra personeelsleden van DG ENV (1 AD voor geïntegreerd waterbeheer en 1 AD voor luchtkwaliteit) zullen:

de vaststelling van nieuwe uitvoeringshandelingen van de Commissie voorbereiden en leiden, om aandachtstoffenlijsten van zorgwekkend wordende oppervlakte- en grondwaterverontreinigende stoffen op te stellen, met het oog op de monitoring ervan teneinde de noodzaak om EU-normen vast te stellen te beoordelen;

de vaststelling, om de zes jaar, van nieuwe gedelegeerde handelingen van de Commissie voorbereiden en leiden, met het oog op de herziening en actualisering van de lijst van verontreinigende stoffen en overeenkomstige EU-normen die moeten worden aangepakt met het oog op de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu;

een dialoog over waterbeheer met de lidstaten, het EEA en het ECHA voortzetten, onder meer in het kader van relevante deskundigengroepen en comités;

de vaststelling van nieuwe uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen van de Commissie voorbereiden en leiden in verband met de uitvoering van de nieuwe richtlijn luchtkwaliteit;

het team ondersteunen bij de uitvoering van de herziene richtlijn luchtkwaliteit, met name voor nieuwe bepalingen die nauwere samenwerking met de bevoegde autoriteiten vereisen;

de ontwikkeling voorbereiden en leiden van technische richtsnoeren die voortvloeien uit de herziening, op het gebied van monitoring van de luchtkwaliteit, luchtkwaliteitsmodellen en luchtkwaliteitsplannen.

Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

TOTAAL kredieten 
onder RUBRIEK 7 
van het meerjarig financieel kader 

(totaal vastleggingen = totaal betalingen)

0,314

0,314

0,314

0,314

1,256

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

2023

2024

2025

2026

2027 en daarna

TOTAAL

TOTAAL kredieten
onder RUBRIEKEN 1 t/m 7 
van het meerjarig financieel kader 

Vastleggingen

0,100

3,197

4,834

4,712

4,791

17,653

Betalingen

0,100

3,197

4,834

4,712

4,791

17,653

Geraamde output, gefinancierd met beleidskredieten

Vastleggingskredieten, in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Vermeld doelstellingen en outputs

Jaar 
N

Jaar 
N+1

Jaar 
N+2

Jaar 
N+3

zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

OUTPUTS

Soort 71

Gem. kosten

Totaal

Kosten

Totaal

Kosten

Totaal

Kosten

Totaal

Kosten

Totaal

Kosten

Totaal

Kosten

Totaal

Kosten

Totaal aantal

Totale kosten

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1 72

- Output

- Output

- Output

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2 …

- Output

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2

TOTAAL

Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten van het ECHA, het EEA en de Commissie

Geraamde gevolgen voor de personele middelen van het ECHA

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

2024

2025

2026

2027

TOTAAL

Tijdelijke functionarissen (AD-rangen) milieurichtlijnen

0,535

1,091

1,112

1,135

3,872

Tijdelijke functionarissen (AST-rangen)

Arbeidscontractanten

0,200

0,407

0,416

0,424

1,447

Gedetacheerde nationale deskundigen

TOTAAL

0,734

1,498

1,528

1,559

5,319

Personeelsvereisten (vte):

2024

2025

2026

2027

TOTAAL

Tijdelijke functionarissen (AD-rangen) milieurichtlijnen

7

7

7

7

Tijdelijke functionarissen (AST-rangen)

Arbeidscontractanten Reach/CLP

4

4

4

4

Gedetacheerde nationale deskundigen

TOTAAL

11

11

11

11

Geraamde gevolgen voor de personele middelen van het EEA

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

2024

2025

2026

2027

TOTAAL

Tijdelijke functionarissen (AD-rangen)

0,526

1,074

1,095

1,117

3,813

Tijdelijke functionarissen (AST-rangen)

Arbeidscontractanten

0,171

0,349

0,356

0,363

1,239

Gedetacheerde nationale deskundigen

TOTAAL

0,697

1,423

1,451

1,480

5,052

Personeelsvereisten (vte):

2024

2025

2026

2027

TOTAAL

Tijdelijke functionarissen (AD-rangen)

5

5

5

5

Tijdelijke functionarissen (AST-rangen)

Arbeidscontractanten

3

3

3

3

Gedetacheerde nationale deskundigen

TOTAAL

8

8

8

8

Geraamde behoeften aan administratieve kredieten bij de Commissie

Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

     Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

2023

2024

2025

2026

2027 en daarna

TOTAAL

RUBRIEK 7 
van het meerjarig financieel kader

Personele middelen

0,314

0,314

0,314

0,314

1,256

Andere administratieve uitgaven

Subtotaal RUBRIEK 7 
van het meerjarig financieel kader

0,314

0,314

0,314

0,314

1,256

Buiten RUBRIEK 7 73  
van het meerjarig financieel kader

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Personele middelen

Andere administratieve
uitgaven

Subtotaal
buiten RUBRIEK 7 
van het meerjarig financieel kader

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

TOTAAL

0,314

0,314

0,314

0,314

1,256

De benodigde kredieten voor personeel en andere administratieve uitgaven zullen worden gefinancierd uit de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Geraamde personeelsbehoeften

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig.

   Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Raming in voltijdequivalenten

2023

2024

2025

2026

2027 en daarna

20 01 02 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie)

2

2

2

2

2

20 01 02 03 (delegaties)

01 01 01 01 (onderzoek onder contract)

01 01 01 11 (eigen onderzoek)

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

20 02 01 (AC, END, INT van de “totale financiële middelen”)

20 02 03 (AC, AL, END, INT en JPD in de delegaties)

XX 01 xx yy zz   74

- centrale diensten

- delegaties

01 01 01 02 (AC, END, INT – onderzoek door derden)

01 01 01 12 (AC, END, INT – eigen onderzoek)

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

TOTAAL

2

2

2

2

2

XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel.

Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Beschrijving van de uit te voeren taken:

Ambtenaren en tijdelijk personeel

de vaststelling van nieuwe uitvoeringshandelingen van de Commissie voorbereiden en leiden, om aandachtstoffenlijsten van zorgwekkend wordende oppervlakte- en grondwaterverontreinigende stoffen op te stellen, met het oog op de monitoring ervan teneinde de noodzaak om EU-normen vast te stellen te beoordelen;

de vaststelling, om de zes jaar, van nieuwe gedelegeerde handelingen van de Commissie voorbereiden en leiden, met het oog op de herziening en actualisering van de lijst van verontreinigende stoffen en overeenkomstige EU-normen die moeten worden aangepakt met het oog op de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu;

een dialoog over waterbeheer met de lidstaten, het EEA en het ECHA voortzetten, onder meer in het kader van relevante deskundigengroepen en comités;

de vaststelling van nieuwe uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen van de Commissie voorbereiden en leiden in verband met de uitvoering van de nieuwe richtlijn luchtkwaliteit;

het team ondersteunen bij de uitvoering van de herziene richtlijn luchtkwaliteit, met name voor nieuwe bepalingen die nauwere samenwerking met de bevoegde autoriteiten vereisen;

de ontwikkeling voorbereiden en leiden van technische richtsnoeren die voortvloeien uit de herziening, op het gebied van monitoring van de luchtkwaliteit, luchtkwaliteitsmodellen en luchtkwaliteitsplannen.

Extern personeel

Verenigbaarheid met het huidige meerjarig financieel kader

Het voorstel/initiatief:

   kan volledig worden gefinancierd door middel van herschikking binnen de relevante rubriek van het meerjarig financieel kader (MFK).

Het LIFE-budget (begrotingsonderdeel 09.02.02) zal worden gebruikt om de verhoging van de subsidie van het ECHA en het EEA te compenseren.

   hiervoor moet een beroep worden gedaan op de niet-toegewezen marge in de desbetreffende rubriek van het MFK en/of op de speciale instrumenten zoals gedefinieerd in de MFK-verordening.

   hiervoor is een herziening van het MFK nodig.

Bijdragen van derden

Het voorstel/initiatief:

   voorziet niet in medefinanciering door derden

   voorziet in medefinanciering door derden, zoals hieronder wordt geraamd:

Kredieten in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Jaar 
N 75

Jaar 
N+1

Jaar 
N+2

Jaar 
N+3

zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Totaal

Medefinancieringsbron 

TOTAAL medegefinancierde kredieten

 



Geraamde gevolgen voor de ontvangsten 

   Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten.

   Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

   voor de eigen middelen

   voor overige ontvangsten

Geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven    

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:

Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten

Gevolgen van het voorstel/initiatief 76

Jaar 
N

Jaar 
N+1

Jaar 
N+2

Jaar 
N+3

zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Artikel ………….

Vermeld voor de toegewezen ontvangsten het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

[…]

Andere opmerkingen (bv. over de methode/formule voor de berekening van de gevolgen voor de ontvangsten of andere informatie).

[…]

(1)    Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
(2)    Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PB L 372 van 27.12.2006, blz. 19).
(3)    Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid, tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 84).
(4)    Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).
(5)    Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1).
(6)    Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).
(7)    Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
(8)    Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG (PB L 64 van 4.3.2006, blz. 37).
(9)    Richtlijn 2007/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s (PB L 288 van 6.11.2007, blz. 27).
(10)    Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).
(11)    Artikel 16, lid 4, en artikel 16, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG (kaderrichtlijn water); artikel 7 van Richtlijn 2008/105/EG (richtlijn milieukwaliteitsnormen) en artikel 10 van Richtlijn 2006/118/EG (grondwaterrichtlijn).
(12)    Werkdocument van de diensten van de Commissie “Fitness Check of the Water Framework Directive, Groundwater Directive, Environmental Quality Standards Directive and Floods Directive” (geschiktheidscontrole van de kaderrichtlijn water, de grondwaterrichtlijn, de richtlijn milieukwaliteitsnormen en de overstromingsrichtlijn), SWD(2019) 439 final.
(13)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 – De natuur terug in ons leven brengen”, COM(2020) 380 final.
(14)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “EU-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul – Route naar een gezonde planeet voor iedereen”, COM(2021) 400 final.
(15)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “De Europese Green Deal”, COM(2019) 640 final.
(16)    Verordening (EU) 2020/741 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake minimumeisen voor hergebruik van water (PB L 177 van 5.6.2020, blz. 32).
(17)        COM(2022) 156 final/3 en COM(2022) 157 final.
(18)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem”, COM(2020) 381 final.
(19)    COM(2022) 305 final.
(20)    Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).
(21)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Een Europese strategie voor kunststoffen in een circulaire economie”, COM(2018) 28 final.
(22)    Richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu (PB L 155 van 12.6.2019, blz. 1).
(23)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Een nieuw actieplan voor een circulaire economie – Voor een schoner en concurrerender Europa”, COM(2020) 98 final.
(24)    Richtlijn 86/278/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw (PB L 181 van 4.7.1986, blz. 6).
(25)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Strategie voor duurzame chemische stoffen – Op weg naar een gifvrij milieu”, COM(2020) 667 final.
(26)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “De strategische aanpak van de Europese Unie van geneesmiddelen in het milieu”, COM(2019) 128 final.
(27)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Farmaceutische strategie voor Europa”, COM(2020) 761 final.
(28)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Een Europese datastrategie”, COM(2020) 66 final.
(29)    Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).
(30)    Werkdocument van de diensten van de Commissie, “Fitness Check of the most relevant chemicals legislation (excluding REACH), as well as related aspects of legislation applied to downstream industries” (geschiktheidscontrole van de meest relevante wetgeving inzake chemische stoffen (met uitzondering van Reach) en aanverwante aspecten van de wetgeving die wordt toegepast op verwerkende bedrijven), SWD(2019) 199 final.
(31)     wfd - Library (europa.eu)
(32)    Ares(2022)4634431) 24 juni 2022.
(33)    PB C van , blz. .
(34)    PB C van , blz. .
(35)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “De Europese Green Deal”, COM(2019) 640 final.
(36)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Strategie voor duurzame chemische stoffen – Op weg naar een gifvrij milieu”, COM(2020) 667 final.
(37)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Route naar een gezonde planeet voor iedereen – EU-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul”, COM(2021) 400 final.
(38)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Een Europese strategie voor kunststoffen in een circulaire economie”, COM(2018) 28 final.
(39)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Farmaceutische strategie voor Europa”, COM(2020) 761 final.
(40)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 – De natuur terug in ons leven brengen”, COM(2020) 380 final.
(41)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem”, COM(2020) 381 final.
(42)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “EU-bodemstrategie voor 2030 – Profiteren van de voordelen van een gezonde bodem voor mens, voedsel, natuur en klimaat”, COM(2021) 699 final.
(43)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “De digitale toekomst van Europa vormgeven”,     COM(2020) 67 final.
(44)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Een Europese datastrategie”, COM(2020) 66 final.
(45)    Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
(46)    Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid, tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 84).
(47)    Beschikking nr. 2455/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 tot vaststelling van de lijst van prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG (PB L 331 van 15.12.2001, blz. 1).
(48)    Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PB L 372 van 27.12.2006, blz. 19).
(49)    Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach) tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).
(50)    Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).
(51)    Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).
(52)    Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende diergeneesmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 2001/82/EG (PB L 4 van 7.1.2019, blz. 43).
(53)    Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67).
(54)    Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).
(55)    Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
(56)    Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).
(57)    Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking) (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1).
(58)    Werkdocument van de diensten van de Commissie “Fitness Check of the Water Framework Directive, Groundwater Directive, Environmental Quality Standards Directive and Floods Directive” (geschiktheidscontrole van de kaderrichtlijn water, de grondwaterrichtlijn, de richtlijn milieukwaliteitsnormen en de overstromingsrichtlijn), SWD(2019) 439 final.
(59)    Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).
(60)    Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake open data en het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 56).
(61)    Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1).
(62)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(63) +    Publicatiebureau: gelieve het nummer van de in document COM(2022) 157 genoemde verordening alsook het nummer, de datum en de PB-referentie van die richtlijn in de voetnoot in te voegen.
(64)    Besluit nr. 1313/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 924).
(65) +    Publicatiebureau: Gelieve het nummer van de verordening in document COM(2022) 157 in de tekst in te voegen.++ Publicatiebureau: Gelieve het nummer van de verordening in document COM(2022) 157 in de tekst in te voegen.+++    Publicatiebureau: Gelieve het nummer van de verordening in document COM(2022) 157 in de tekst in te voegen.
(66)    In de zin van artikel 58, lid 2, punt a) of b), van het Financieel Reglement.
(67)    Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: https://myintracomm.ec.europa.eu/budgweb/NL/man/budgmanag/Pages/budgmanag.aspx  
(68)    GK = gesplitste kredieten / NGK = niet-gesplitste kredieten.
(69)    EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.
(70)    Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan.
(71)    Outputs zijn producten en diensten die moeten worden geleverd (bv.: het aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, het aantal km aangelegde wegen enz.).
(72)    Zoals beschreven in punt 1.4.2. “Specifieke doelstelling(en) …”
(73)    Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma’s en/of acties van de EU (vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.
(74)    Subplafond voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen).
(75)    Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen. Vervang “N” door het verwachte eerste jaar van uitvoering (bijvoorbeeld: 2021). Hetzelfde voor de volgende jaren.
(76)    Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 20 % aan inningskosten.

Brussel, 26.10.2022

COM(2022) 540 final

BIJLAGEN

bij

voorstel voor een
richtlijn van het Europees Parlement en de Raad

tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, Richtlijn 2006/118/EG betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand en Richtlijn 2008/105/EG inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid

{SEC(2022) 540 final} - {SWD(2022) 540 final} - {SWD(2022) 543 final}


BIJLAGE I

Bijlage V bij Richtlijn 2000/60/EG wordt als volgt gewijzigd:

(1)De punten 1.1.1 tot en met 1.1.4. worden vervangen door:

“1.1.1. Rivieren

Biologische elementen

Samenstelling en abundantie van de waterflora

Samenstelling en abundantie van de bentische ongewervelde fauna

Samenstelling, abundantie en leeftijdsopbouw van de visfauna

Hydromorfologische elementen die mede bepalend zijn voor de biologische elementen

Hydrologisch regime

Kwantiteit en dynamiek van de waterstroming

Verbinding met grondwaterlichamen

Riviercontinuïteit

Morfologische omstandigheden

Variaties in rivierdiepte en -breedte

Structuur en substraat van de rivierbedding

Structuur van de oeverzone

Algemene fysisch-chemische elementen die mede bepalend zijn voor de biologische elementen

Thermische omstandigheden

Zuurstofhuishouding

Zoutgehalte

Verzuringstoestand

Nutriënten

1.1.2. Meren

Biologische elementen

Samenstelling, abundantie en biomassa van het fytoplankton

Samenstelling en abundantie van de overige waterflora

Samenstelling en abundantie van de bentische ongewervelde fauna

Samenstelling, abundantie en leeftijdsopbouw van de visfauna

Hydromorfologische elementen die mede bepalend zijn voor de biologische elementen

Hydrologisch regime

Kwantiteit en dynamiek van de waterstroming

Verblijftijd

Verbinding met het grondwaterlichaam

Morfologische omstandigheden

Variatie van de meerdiepte

Kwantiteit, structuur en substraat van de meerbodem

Structuur van de meeroever

Algemene fysisch-chemische elementen die mede bepalend zijn voor de biologische elementen

Doorzicht

Thermische omstandigheden

Zuurstofhuishouding

Zoutgehalte

Verzuringstoestand

Nutriënten

1.1.3. Overgangswateren

Biologische elementen

Samenstelling, abundantie en biomassa van het fytoplankton

Samenstelling en abundantie van de overige waterflora

Samenstelling en abundantie van de bentische ongewervelde fauna

Samenstelling en abundantie van de visfauna

Hydromorfologische elementen die mede bepalend zijn voor de biologische elementen

Morfologische omstandigheden

Dieptevariatie

Kwantiteit, structuur en substraat van de bodem

Structuur van de getijdenzone

Getijdenregime

Zoetwaterstroming

Golfslag

Algemene fysisch-chemische elementen die mede bepalend zijn voor de biologische elementen

Doorzicht

Thermische omstandigheden

Zuurstofhuishouding

Zoutgehalte

Nutriënten

1.1.4. Kustwater

Biologische elementen

Samenstelling, abundantie en biomassa van het fytoplankton

Samenstelling en abundantie van de overige waterflora

Samenstelling en abundantie van de bentische ongewervelde fauna

Hydromorfologische elementen die mede bepalend zijn voor de biologische elementen

Morfologische omstandigheden

Dieptevariatie

Structuur en substraat van de kustbodem

Structuur van de getijdenzone

Getijdenregime

Overheersende stroomrichtingen

Golfslag

Algemene fysisch-chemische elementen die mede bepalend zijn voor de biologische elementen

Doorzicht

Thermische omstandigheden

Zuurstofhuishouding

Zoutgehalte

Nutriënten”.

(2)In punt 1.2.1. wordt de tabel “Fysisch-chemische kwaliteitselementen” vervangen door:

“Algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen 

Element

Zeer goed

Goed

Matig

Algemene omstandigheden

De waarden van de algemene fysisch-chemische elementen komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat.

De nutriëntenconcentraties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.

Zoutgehalte, pH, zuurstofbalans, zuurneutraliserend vermogen en temperatuur vertonen geen tekenen van antropogene verstoring en blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.

Temperatuur, zuurstofbalans, pH, zuurneutraliserend vermogen en zoutgehalte bereiken geen niveau dat buiten de grenzen ligt die zijn vastgesteld om te waarborgen dat het typespecifieke ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.

De nutriëntenconcentraties liggen niet boven het niveau dat is vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.”.

(3)In punt 1.2.2. wordt de tabel “Fysisch-chemische kwaliteitselementen” vervangen door:

“Algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen

Element

Zeer goed

Goed

Matig

Algemene omstandigheden

De waarden van de algemene fysisch-chemische elementen komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat.

De nutriëntenconcentraties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.

Zoutgehalte, pH, zuurstofbalans, zuurneutraliserend vermogen, doorzicht en temperatuur vertonen geen tekenen van antropogene verstoring en blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.

Temperatuur, zuurstofbalans, pH, zuurneutraliserend vermogen, doorzicht en zoutgehalte bereiken geen niveau dat buiten de vastgestelde grenzen ligt waarbij het ecosysteem functioneert en waarbij de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.

De nutriëntenconcentraties liggen niet boven het niveau dat is vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.”.

(4)In punt 1.2.3. wordt de tabel “Fysisch-chemische kwaliteitselementen” vervangen door:

“Algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen

Element

Zeer goed

Goed

Matig

Algemene omstandigheden

De algemene fysisch-chemische elementen komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat.

De nutriëntenconcentraties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.

Temperatuur, zuurstofbalans en doorzicht vertonen geen tekenen van antropogene verstoring en blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.

Temperatuur, zuurstofomstandigheden en doorzicht bereiken geen niveau dat buiten de grenzen ligt die zijn vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.

De nutriëntenconcentraties liggen niet boven het niveau dat is vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.”.

(5)In punt 1.2.4. wordt de tabel “Fysisch-chemische kwaliteitselementen” vervangen door:

   “Algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen

Element

Zeer goed

Goed

Matig

Algemene omstandigheden

De algemene fysisch-chemische elementen komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat.

De nutriëntenconcentraties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.

Temperatuur, zuurstofbalans en doorzicht vertonen geen tekenen van antropogene verstoring en blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.

Temperatuur, zuurstofomstandigheden en doorzicht bereiken geen niveau dat buiten de grenzen ligt die zijn vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.

De nutriëntenconcentraties liggen niet boven het niveau dat is vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.”.

(6) In punt 1.2.5. wordt de tabel als volgt gewijzigd:

a)de vijfde rij, die de vermelding voor “Specifieke synthetische verontreinigende stoffen” bevat, wordt geschrapt;

b)de zesde rij, die de vermelding voor “Specifieke niet-synthetische verontreinigende stoffen” bevat, wordt geschrapt;

c)de zevende rij, die voetnoot (1) bevat, wordt geschrapt.

(7)Punt 1.2.6. wordt geschrapt.

(8)Aan punt 1.3. worden de volgende vierde en vijfde alinea toegevoegd:

“Indien het meetnet aardobservatie en teledetectie omvat in plaats van lokale bemonsteringspunten, of andere innovatieve technieken, moet de kaart van het meetnet informatie bevatten over de kwaliteitselementen en de waterlichamen of groepen waterlichamen die met behulp van dergelijke monitoringmethoden zijn gemonitord. Er wordt verwezen naar CEN, ISO of andere internationale of nationale normen die zijn toegepast om ervoor te zorgen dat de verkregen temporele en ruimtelijke gegevens even betrouwbaar zijn als die welke met behulp van conventionele monitoringmethoden op lokale bemonsteringspunten zijn verkregen.

De lidstaten kunnen, naar gelang het geval, passieve bemonsteringsmethoden toepassen om chemische verontreinigende stoffen te monitoren, met name voor screeningsdoeleinden, op voorwaarde dat met deze bemonsteringsmethoden de concentraties van verontreinigende stoffen waarop milieukwaliteitsnormen van toepassing zijn, niet worden onderschat en “het niet bereiken van een goede toestand” op die manier betrouwbaar kan worden vastgesteld en dat er telkens wanneer wordt waargenomen dat een goede toestand niet wordt bereikt, een chemische analyse van monsters van water, biota of sediment wordt uitgevoerd overeenkomstig de toegepaste milieukwaliteitsnormen. De lidstaten kunnen onder dezelfde voorwaarden ook op gevolgen gebaseerde steekproefmethoden toepassen.”.

(9)In punt 1.3.1. wordt de laatste alinea “Keuze van kwaliteitselementen” vervangen door:

Keuze van kwaliteitselementen

Monitoring met het oog op toezicht wordt gedurende één jaar in de door het stroomgebiedsbeheersplan bestreken periode voor elke monitoringslocatie verricht. De monitoring met het oog op toezicht omvat het volgend:

a) de parameters voor alle biologische kwaliteitselementen;

b) de parameters voor alle hydromorfologische kwaliteitselementen;

c) de parameters voor alle algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen;

d) verontreinigende stoffen op de lijst van prioritaire stoffen die in het stroomgebied of het deelstroomgebied geloosd of op andere wijze worden afgezet;

e) andere in significante hoeveelheden in het stroomgebied of deelstroomgebied geloosde of op andere wijze afgezette verontreinigende stoffen.

Wanneer echter bij de vorige monitoring met het oog op toezicht is aangetoond dat het betrokken waterlichaam een goede toestand heeft bereikt en uit de beoordeling van de effecten van menselijke activiteiten zoals bedoeld in bijlage II niet is gebleken dat de effecten op het waterlichaam zijn veranderd, wordt de monitoring met het oog op toezicht in de periode die door drie opeenvolgende stroomgebiedbeheersplannen wordt bestreken, één keer uitgevoerd.”.

(10)Punt 1.3.2. wordt als volgt gewijzigd:

a) in de derde alinea, “Keuze van monitoringslocaties”, wordt de eerste zin vervangen door:

“Operationele monitoring wordt verricht voor alle waterlichamen die volgens de effectbeoordeling overeenkomstig bijlage II, dan wel volgens de monitoring met het oog op toezicht, gevaar lopen de op grond van artikel 4 bepaalde milieudoelstellingen niet te bereiken, alsmede voor waterlichamen waarin op de lijst van prioritaire stoffen voorkomende stoffen worden geloosd of op andere wijze afgezet of waarin stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen in aanzienlijke hoeveelheden worden geloosd of op andere wijze afgezet.”;

b) in de vierde alinea, “Keuze van de kwaliteitselementen”, wordt het tweede streepje vervangen door:

“— alle in waterlichamen geloosde of op andere wijze afgezette prioritaire stoffen, evenals alle in significante hoeveelheden in waterlichamen geloosde of op andere wijze afgezette stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen;”.

(11)In punt 1.3.4. worden in de zesde rij van de tabel onder het kopje “Fysisch-chemisch” de woorden “Andere verontreinigende stoffen” vervangen door “Stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen”.

(12)Punt 1.4.1. wordt als volgt gewijzigd:

a)in punt vii) wordt de tweede zin geschrapt;

b)punt viii) wordt geschrapt;

c)punt ix) wordt vervangen door:

“ix) De resultaten van de intercalibratie en de waarden voor de klassen van het monitoringssysteem van elke lidstaat, vastgesteld overeenkomstig de punten i) tot en met viii), worden binnen zes maanden na de vaststelling van de gedelegeerde handeling gepubliceerd in overeenstemming met artikel 20.”;

(13)In punt 1.4.2. wordt punt iii) geschrapt.

(14)In punt 1.4.3, eerste alinea, wordt de eerste zin vervangen door:

“Voor een waterlichaam moet een goede chemische toestand worden geregistreerd indien het voldoet aan alle milieukwaliteitsnormen die in deel A van bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG zijn bepaald, en aan de milieukwaliteitsnormen die uit hoofde van de artikelen 8 en 8 quinquies van die richtlijn zijn vastgesteld.”.

(15)Aan punt 2.2.1. wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Indien het meetnet aardobservatie en teledetectie omvat in plaats van lokale bemonsteringspunten, of andere innovatieve technieken, moet worden verwezen naar CEN, ISO of andere internationale of nationale normen die zijn toegepast om ervoor te zorgen dat de verkregen temporele en ruimtelijke gegevens even betrouwbaar zijn als die welke met behulp van conventionele monitoringmethoden op lokale bemonsteringspunten zijn verkregen.”.

(16)Punt 2.3.2. wordt vervangen door:

“2.3.2. Definitie van goede chemische toestand van grondwater

Element

Goed

Algemeen

De chemische samenstelling van het grondwaterlichaam is zodanig dat de concentraties van verontreinigende stoffen:

— als hierna vermeld geen effecten van zout of andere intrusies vertonen;

— de grondwaterkwaliteitsnormen zoals bedoeld in bijlage I bij Richtlijn 2006/118/EG, de drempelwaarden voor grondwaterverontreinigende stoffen zoals bepaald uit hoofde van artikel 3, lid 1, punt b), van die richtlijn en de Uniebrede drempelwaarden zoals bepaald uit hoofde van artikel 8, lid 3, van die richtlijn, niet overstijgen;

— niet zodanig zijn dat de ingevolge artikel 4 voor bijbehorende oppervlaktewateren aangegeven milieudoelstellingen niet worden bereikt, een significante vermindering van de ecologische of chemische kwaliteit van die waterlichamen optreedt of significante schade wordt toegebracht aan terrestrische ecosystemen die rechtstreeks afhankelijk zijn van het grondwaterlichaam.

Geleidbaarheid

Veranderingen in de geleidbaarheid wijzen niet op intrusies van zout of andere stoffen in het grondwaterlichaam.”.

(17)Aan punt 2.4.1. wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Indien het meetnet aardobservatie en teledetectie omvat in plaats van lokale bemonsteringspunten, of andere innovatieve technieken, moet worden verwezen naar CEN, ISO of andere internationale of nationale normen die zijn toegepast om ervoor te zorgen dat de verkregen temporele en ruimtelijke gegevens even betrouwbaar zijn als die welke met behulp van conventionele monitoringmethoden op lokale bemonsteringspunten zijn verkregen.”.

(18)Punt 2.4.5. wordt vervangen door:

“2.4.5. Interpretatie en presentatie van de chemische toestand van grondwater

Voor de beoordeling van de chemische toestand van het grondwater worden de resultaten van de verschillende meetpunten in een grondwaterlichaam samengevoegd tot een eindresultaat voor het waterlichaam in zijn geheel. De gemiddelde waarde van de monitoringsresultaten moeten voor elk punt in het grondwaterlichaam of de groep grondwaterlichamen berekend worden voor de volgende parameters:

a) chemische parameters waarvoor in bijlage I bij Richtlijn 2006/118/EG kwaliteitsnormen zijn vastgesteld;

b) chemische parameters waarvoor uit hoofde van artikel 3, lid 1, punt b), van Richtlijn 2006/118/EG nationale drempelwaarden zijn vastgesteld;

c) chemische parameters waarvoor uit hoofde van artikel 8, lid 3, van Richtlijn 2006/118/EG Uniebrede drempelwaarden zijn vastgesteld.

De in de eerste alinea bedoelde gemiddelde waarden worden gebruikt om aan te tonen dat er aan de definitie van goede chemische toestand van het grondwater gebaseerd op de in de eerste alinea bedoelde kwaliteitsnormen en drempelwaarden wordt voldaan.

Overeenkomstig punt 2.5 verstrekken de lidstaten een kaart van de chemische toestand van het grondwater met de volgende kleurcodering:

goed: groen;

ontoereikend: rood.

Voorts duiden de lidstaten met een zwarte stip op de kaart de grondwaterlichamen aan, die onderhevig zijn aan een significante en aanhoudende stijgende tendens van de concentratie van een verontreinigende stof ten gevolge van menselijke activiteiten. Een omkering van een tendens wordt met een blauwe stip op de kaart aangeduid.

Deze kaarten worden in de stroomgebiedsbeheersplannen opgenomen.”.

BIJLAGE II

Bijlage VIII bij Richtlijn 2000/60/EG wordt als volgt gewijzigd:

1) Punt 10 wordt vervangen door:

“10. Stoffen in suspensie, met inbegrip van micro-/nanoplastics.”.

2) Het volgende punt 13 wordt toegevoegd:

   13. Micro-organismen, genetisch materiaal of genen die de aanwezigheid weergeven van micro-organismen die resistent zijn tegen antimicrobiële stoffen, met name micro-organismen die pathogeen zijn voor mensen en vee.”.

BIJLAGE III

“BIJLAGE I

GRONDWATERKWALITEITSNORMEN

Opmerking 1: De kwaliteitsnormen voor de verontreinigende stoffen die bij vermeldingen 3 tot en met 7 zijn aangegeven, zijn van toepassing vanaf … [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen: de eerste dag van de maand na 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn] teneinde ten laatste tegen 22 december 2033 een goede chemische toestand van het water te bereiken.

1)

2)

3)

4)

5)

6)

[Vermelding] nr.

Naam van de stof

Categorie stoffen

CAS-nummer (1)

EU-nummer (2)

Kwaliteitsnorm (3)

[µg/l tenzij anders aangegeven]

1

Nitraten

Nutriënten

niet van toepassing

niet van toepassing

50 mg/l

2

Werkzame stoffen in bestrijdingsmiddelen, met inbegrip van de relevante metabolieten, afbraak- en reactieproducten daarvan (4) 

Bestrijdingsmiddelen

niet van toepassing

niet van toepassing

0,1 (afzonderlijk)

0,5 (totaal) (5)

3

Per- en polyfluoralkylstoffen (PFAS) - som van 24 (6)

Industriële stoffen

Zie voetnoot 6

Zie voetnoot 6

0,0044 (7) 

4

Carbamazepine

Geneesmiddelen

298-46-4

niet van toepassing

0,25

5

Sulfamethoxazol

Geneesmiddelen

723-46-6

niet van toepassing

0,01

6

Farmaceutische werkzame stoffen – totaal (8)

Geneesmiddelen

niet van toepassing

niet van toepassing

0,25

7

Niet-relevante metabolieten van bestrijdingsmiddelen

Bestrijdingsmiddelen

niet van toepassing

niet van toepassing

0,1 (9) of 1 (10) of 2,5 of 5 (11) (afzonderlijk)

0,5 (9) of 5 (10) of 12,5 (11) (totaal) (12)

(1)    CAS: Chemical Abstracts Service.

(2)    EU-nummer: Europese inventaris van bestaande chemische handelsstoffen (Einecs) of de Europese lijst van chemische stoffen waarvan kennisgeving is gedaan (Elincs).

(3)    Deze parameter is de kwaliteitsnorm uitgedrukt als jaargemiddelde. Tenzij anders is aangegeven, is deze van toepassing op de totale concentratie van alle stoffen en isomeren.

(4)    “Bestrijdingsmiddelen”: gewasbeschermingsmiddelen en biociden zoals bedoeld in respectievelijk artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en artikel 3 van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden.

(5)    Onder “totaal” wordt verstaan, de som van alle tijdens de monitoringprocedure opgespoorde en gekwantificeerde afzonderlijke bestrijdingsmiddelen, met inbegrip van de relevante metabolieten, afbraak- en reactieproducten daarvan.

(6)    Dit heeft betrekking op de volgende verbindingen, die met hun CAS-nummer, EU-nummer en relatieve potentiefactor (RPF) worden vermeld: perfluoroctaanzuur (PFOA) (CAS 335-67-1, EU 206-397-9) (RPF 1), perfluoroctaansulfonzuur (PFOS) (CAS 1763-23-1, EU 217-179-8) (RPF 2), perfluorhexaansulfonzuur (PFHxS) (CAS 355-46-4, EU 206-587-1) (RPF 0,6), perfluornonaanzuur (PFNA) (CAS 375-95-1, EU 206-801-3) (RPF 10), perfluorbutaansulfonzuur (PFBS) (CAS 375-73-5, EU 206-793-1) (RPF 0,001), perfluorhexaanzuur (PFHxA) (CAS 307-24-4, EU 206-196-6) (RPF 0,01), perfluorbutaanzuur (PFBA) (CAS 375-22-4, EU 206-786-3) (RPF 0,05), perfluorpentaanzuur (PFPeA) (CAS 2706-90-3, EU 220-300-7) (RPF 0,03), perfluorpentaansulfonzuur (PFPeS) (CAS 2706-91-4, EU 220-301-2) (RPF 0,3005), perfluordecaanzuur (PFDA) (CAS 335-76-2, EU 206-400-3) (RPF 7), perfluordodecaanzuur (PFDoDA of PFDoA) (CAS 307-55-1, EU 206-203-2) (RPF 3), perfluorundecaanzuur (PFUnDA of PFUnA) (CAS 2058-94-8, EU 218-165-4) (RPF 4), perfluorheptaanzuur (PFHpA) (CAS 375-85-9, EU 206-798-9) (RPF 0,505), perfluortridecaanzuur (PFTrDA) (CAS 72629-94-8, EU 276-745-2) (RPF 1,65), perfluorheptaansulfonzuur (PFHpS) (CAS 375-92-8, EU 206-800-8) (RPF 1,3), perfluordecaansulfonzuur (PFDS) (CAS 335-77-3, EU 206-401-9) (RPF 2), perfluortetradecaanzuur (PFTeDA) (CAS 376-06-7, EU 206-803-4) (RPF 0,3), perfluorhexadecaanzuur (PFHxDA) (CAS 67905-19-5, EU 267-638-1) (RPF 0,02), perfluoroctodecaanzuur (PFODA) (CAS 16517-11-6, EU 240-582-5) (RPF 0,02), ammonium perfluor-(2-methyl-3-oxahexanoaat) (HFPO-DA of GenX) (CAS 62037-80-3) (RPF 0,06), propionzuur / ammonium 2,2,3-trifluor-3-(1,1,2,2,3,3,-hexafluor-3-(trifluormethoxy)propoxyl)propanoaat (ADONA) (CAS 958445-44-8) (RPF 0,03), 2-(perfluorhexyl)ethylalcohol (6:2 FTOH) (CAS 647-42-7, EU 211-477-1) (RPF 0,02), 2-(perfluoroctyl)ethanol (8:2 FTOH) (CAS 678-39-7, EU 211-648-0) (RPF 0,04) en azijnzuur / 2,2-difluor-2-((2,2,4,5-tetrafluor-5-(trifluormethoxy)-1,3-dioxolaan-4-yl)oxy)- (C6O4) (CAS 1190931-41-9) (RPF 0,06).

(7)    De kwaliteitsnorm verwijst naar de som van de 24 PFAS die in voetnoot 6 worden vermeld en die als PFOA-equivalenten worden uitgedrukt op basis van de potenties van de stoffen in vergelijking met die van PFOA, dat wil zeggen de RPF’s in voetnoot 6.

(8)    Onder “totaal” wordt de som verstaan van alle tijdens de monitoringprocedure opgespoorde en gekwantificeerde afzonderlijke geneesmiddelen, met inbegrip van de relevante metabolieten en afbraakproducten.

(9)    Toepasbaar op niet-relevante metabolieten waarover weinig gegevens bestaan, dat wil zeggen waarover geen betrouwbare experimentele gegevens beschikbaar zijn met betrekking tot de chronische of acute effecten van de niet-relevante metaboliet op de taxonomische groep waarvan betrouwbaar wordt voorspeld dat deze het gevoeligst is.

(10)    Toepasbaar op niet-relevante metabolieten waarover een redelijke hoeveelheid gegevens bestaat, dat wil zeggen waarover betrouwbare experimentele gegevens beschikbaar zijn met betrekking tot de chronische of acute effecten van de niet-relevante metaboliet op de taxonomische groep waarvan betrouwbaar wordt voorspeld dat deze het gevoeligst is, maar waarbij deze gegevens niet voldoende zijn om de stoffen als stoffen waarover veel gegevens zijn aan te merken.

(11)    Toepasbaar op niet-relevante metabolieten waarover veel gegevens bestaan, dat wil zeggen waarover betrouwbare experimentele gegevens of even betrouwbare gegevens die door middel van alternatieve wetenschappelijk gevalideerde methoden zijn verkregen, beschikbaar zijn met betrekking tot de chronische of acute effecten van de niet-relevante metaboliet op ten minste één soort algen, ongewervelden en vissen, waarmee de gevoeligste taxonomische groep betrouwbaar kan worden bevestigd en waarmee een kwaliteitsnorm kan worden berekend aan de hand van een deterministische benadering op basis van betrouwbare experimentele toxiciteitsgegevens over die taxonomische groep. De lidstaten kunnen daartoe de meest recente richtsnoeren toepassen die zijn vastgesteld in het kader van de gemeenschappelijke uitvoeringsstrategie voor Richtlijn 2000/60/EG (bijgewerkt richtsnoer nr. 27). De kwaliteitsnorm van 2,5 voor afzonderlijke niet-relevante metabolieten is van toepassing tenzij de volgens de deterministische benadering berekende kwaliteitsnorm hoger is, in welk geval een kwaliteitsnorm van 5 van toepassing is.

(12)    Onder “totaal” wordt de som verstaan van alle afzonderlijke niet-relevante metabolieten in iedere gegevenscategorie, die bij de monitoringprocedure worden opgespoord en gekwantificeerd.”.

BIJLAGE IV

Bijlage II bij Richtlijn 2006/118/EG wordt als volgt gewijzigd:

(1)In deel A wordt na de eerste alinea de volgende alinea ingevoegd:

“De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten het Europees Agentschap voor chemische stoffen, ECHA, in kennis stellen van drempelwaarden voor verontreinigende stoffen en indicatoren van verontreiniging. Het ECHA maakt die informatie onverwijld bekend.”.

(2)In deel B wordt punt 2 vervangen door:

2.    Synthetische (door de mens gemaakte) stoffen

Primidon

Trichloorethyleen

Tetrachloorethyleen”.

(3)In deel C wordt de titel vervangen door:

Door de lidstaten te verstrekken informatie met betrekking tot de verontreinigende stoffen en de indicatoren daarvan waarvoor de lidstaten drempelwaarden hebben bepaald”.

(4)Het volgende deel D wordt toegevoegd:

“Deel D

Register van geharmoniseerde drempelwaarden voor grondwaterverontreinigende stoffen van nationaal, regionaal of lokaal belang

1)

2)

3)

4)

5)

6)

[Vermelding] nr.

Naam van de stof

Categorie stoffen

CAS-nummer(1)

EU-nummer(2)

Drempelwaarde

[µg/l tenzij anders aangegeven]

1

Trichloorethyleen en tetrachloorethyleen (de som van deze twee)

Industriële stoffen

79-01-6 en 127-18-4

201-167-4 en 204-825-9

10 (totaal) (3)

(1)    CAS: Chemical Abstracts Service.

(2) EU-nummer: Europese inventaris van bestaande chemische handelsstoffen (Einecs) of de Europese lijst van chemische stoffen waarvan kennisgeving is gedaan (Elincs).

(3) Onder “totaal” wordt de som van de concentraties van trichloorethyleen en tetrachloorethyleen verstaan.”.

BIJLAGE V

Bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG wordt als volgt gewijzigd:

(1)De titel wordt vervangen door:

MILIEUKWALITEITSNORMEN (MKN) VOOR PRIORITAIRE STOFFEN IN OPPERVLAKTEWATEREN”.

(2)Deel A wordt vervangen door:

“DEEL A: MILIEUKWALITEITSNORMEN

Opmerking 1: Wanneer een milieukwaliteitsnorm tussen [] wordt vermeld, moet deze waarde in het licht van het gevraagde advies van het Wetenschappelijk Comité voor gezondheids-, milieu- en opkomende risico’s worden bevestigd.

1)

2)

3)

4)

5)

6)

7)

8)

9)

10)

11)

12)

13)

[Vermelding] nr.

Naam van de stof

Categorie stoffen

CAS-nummer (1)

EU-nummer (2)

JG-MKN (3) Landoppervlaktewateren (4)

[µg/l]

JG-MKN (3)

Andere oppervlaktewateren

[µg/l]

MAC-MKN (5)

Landoppervlaktewateren (4)

[µg/l]

MAC-MKN (5)

Andere oppervlaktewateren

[µg/l]

MKN

Biota (6)

[µg/kg nat gewicht]

of MKN voor sediment [µg/kg drooggewicht], wanneer dat wordt vermeld

Aangewezen als een prioritaire gevaarlijke stof

Aangewezen als een alomtegenwoordige, persistente, bioaccumulerende en toxische stof

Aangewezen als een stof die meestal in sediment en/of in biota accumuleert

1)

De stof alachloor is verplaatst naar deel C van bijlage II

2)

Antraceen

Industriële stoffen

120-12-7

204-371-1

0,1

0,1

0,1

0,1

X

X

3)

Atrazine

Onkruidbestrijdingsmiddelen

1912-24-9

217-617-8

0,6

0,6

2,0

2,0

4)

Benzeen

Industriële stoffen

71-43-2

200-753-7

10

8

50

50

5)

Gebromeerde difenylethers

Industriële stoffen

niet van toepassing

niet van toepassing

0,14 (7)

0,014 (7)

[0,00028] (7)

X (8)

X

X

6)

Cadmium en cadmiumverbindingen

(afhankelijk van de waterhardheidsklasse) (9)

Metalen

7440-43-9

231-152-8

≤ 0,08 (klasse 1)

0,08 (klasse 2)

0,09 (klasse 3)

0,15 (klasse 4)

0,25 (klasse 5)

0,2

≤ 0,45 (klasse 1)

0,45 (klasse 2)

0,6 (klasse 3)

0,9 (klasse 4)

1,5 (klasse 5)

≤ 0,45 (klasse 1)

0,45 (klasse 2)

0,6 (klasse 3)

0,9 (klasse 4)

1,5 (klasse 5)

X

X

(6a)

De stof tetrachloorkoolstof is verplaatst naar deel C van bijlage II

7)

C10-13-chlooralkanen (10)

Industriële stoffen

85535-84-8

287-476-5

0,4

0,4

1,4

1,4

X

X

8)

De stof chloorfenvinfos is verplaatst naar deel C van bijlage II

9)

Chloorpyrifos (chloorpyrifos-ethyl)

Organofosfaatbestrijdingsmiddelen

2921-88-2

220-864-4

4,6 × 10-4

4,6 × 10-5

0,0026

5,2 × 10-4

X

X

X


(9 a)

Cyclodieenbestrijdingsmiddelen:

aldrin

dieldrin

endrin

isodrin

Organochloorbestrijdingsmiddelen

309-00-2

60-57-1

72-20-8

465-73-6

206-215-8

200-484-5

200-775-7

207-366-2

Σ = 0,01

Σ = 0,005

niet van toepassing

niet van toepassing

X

9b)

DDT totaal (11)

Organochloorbestrijdingsmiddelen

niet van toepassing

niet van toepassing

0,025

0,025

niet van toepassing

niet van toepassing

X

Para-para-DDT

50-29-3

200-024-3

0,01

0,01

niet van toepassing

niet van toepassing

X

10)

1,2-Dichloorethaan

Industriële stoffen

107-06-2

203-458-1

10

10

niet van toepassing

niet van toepassing

X

11)

Dichloormethaan

Industriële stoffen

75-09-2

200-838-9

20

20

niet van toepassing

niet van toepassing

12)

Di(2-ethylhexyl)-ftalaat (DEHP)

Industriële stoffen

117-81-7

204-211-0

1,3

1,3

niet van toepassing

niet van toepassing

X

X

13)

Diuron

Onkruidbestrijdingsmiddelen

330-54-1

206-354-4

0,049

0,0049

0,27

0,054

14)

Endosulfan

Organochloorbestrijdingsmiddelen

115-29-7

204-079-4

0,005

0,0005

0,01

0,004

X

15)

Fluorantheen

Industriële stoffen

206-44-0

205-912-4

7,62 × 10-4

7,62 × 10-4

0,12

0,012

6,1

X

X

X

16)

Hexachloorbenzeen

Organochloorbestrijdingsmiddelen

118-74-1

204-273-9

0,5

0,05

20

X

X

17)

Hexachloorbutadieen

Industriële stoffen (oplosmiddelen)

87-68-3

201-765-5

9 × 10-4

0,6

0,6

21

X

X

18)

Hexachloorcyclohexaan

Insecticiden

608-73-1

210-168-9

0,02

0,002

0,04

0,02

X

X

19)

Isoproturon

Onkruidbestrijdingsmiddelen

34123-59-6

251-835-4

0,3

0,3

1,0

1,0

20)

Lood en loodverbindingen

Metalen

7439-92-1

231-100-4

1,2 (12)

1,3

14

14

X

X

21)

Kwik en kwikverbindingen

Metalen

7439-97-6

231-106-7

0,07

0,07

[10] (13)

X

X

X

22)

Naftaleen

Industriële stoffen

91-20-3

202-049-5

2

2

130

130

23)

Nikkel en nikkelverbindingen

Metalen

7440-02-0

231-111-4

2 (12)

3,1

8,2

8,2

24)

Nonylfenolen (14) 
(4-Nonylfenol)

Industriële stoffen

84852-15-3

284-325-5

0,037

0,0018

2,1

0,17

X

25)

Octylfenolen (15)
((4-(1,1’,3,3’-tetramethylbutyl)-fenol))

Industriële stoffen

140-66-9

205-426-2

0,1

0,01

niet van toepassing

niet van toepassing

X

26)

Pentachloorbenzeen

Industriële stoffen

608-93-5

210-172-0

0,007

0,0007

niet van toepassing

niet van toepassing

X

X

27)

Pentachloorfenol

Organochloorbestrijdingsmiddelen

87-86-5

201-778-6

0,4

0,4

1

1

X

28)

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) (16)

Verbrandingsproducten

niet van toepassing

niet van toepassing

niet van toepassing

niet van toepassing

niet van toepassing

niet van toepassing

Som van benzo[a]pyreenequivalenten [0,6] (17)

X

X

X

Benzo[a]pyreen

50-32-8

200-028-5

0,27

0,027

[0,6]

Benzo[b]fluorantheen

205-99-2

205-911-9

0,017

0,017

Zie voetnoot 17

Benzo[k]fluorantheen

207-08-9

205-916-6

0,017

0,017

Zie voetnoot 17

Benzo[g,h,i]peryleen

191-24-2

205-883-8

8,2 × 10-3

8,2 × 10-4

Zie voetnoot 17

Indeno[1,2,3-cd]pyreen

193-39-5

205-893-2

niet van toepassing

niet van toepassing

Zie voetnoot 17

Chryseen

218-01-9

205-923-4

0,07

0,007

Zie voetnoot 17

Benzo[a]antraceen

56-55-3

200-280-6

0,1

0,01

Zie voetnoot 17

Dibenzo[a,h]antraceen

53-70-3

200-181-8

0,014

0,0014

Zie voetnoot 17

29)

De stof simazine is verplaatst naar deel C van bijlage II

(29 a)

Tetrachloorethyleen

Industriële stoffen

127-18-4

204-825-9

10

10

niet van toepassing

niet van toepassing

29b)

Trichloorethyleen

Industriële stoffen

79-01-6

201-167-4

10

10

niet van toepassing

niet van toepassing

X

30)

Tributyltin-verbindingen (18) (tributyltin-kation)

Biociden

36643-28-4

niet van toepassing

0,0002

0,0002

0,0015

0,0015

[1,3] (19)

X

X

X

31)

Trichloorbenzenen

Industriële stoffen (oplosmiddelen)

12002-48-1

234-413-4

0,4

0,4

niet van toepassing

niet van toepassing

32)

Trichloormethaan

Industriële stoffen

67-66-3

200-663-8

2,5

2,5

niet van toepassing

niet van toepassing

33)

Trifluraline

Onkruidbestrijdingsmiddelen

1582-09-8

216-428-8

0,03

0,03

niet van toepassing

niet van toepassing

X

34)

Dicofol

Organochloorbestrijdingsmiddelen

115-32-2

204-082-0

[4,45 × 10-3]

[0.185 × 10-3]

niet van toepassing (20)

niet van toepassing (20)

[5,45]

X

X

35)

Perfluoroctaansulfonzuur en zijn derivaten (PFOS)

Industriële stoffen

1763-23-1

217-179-8

Vallen onder stofgroep 65 (per- en polyfluoralkylstoffen (PFAS) — som van 24)

36)

Quinoxyfen

Gewasbeschermingsmiddelen

124495-18-7

niet van toepassing

0,15

0,015

2,7

0,54

X

X

37)

Dioxinen en dioxineachtige verbindingen (21)

Industriële bijproducten

niet van toepassing

niet van toepassing

niet van toepassing

niet van toepassing

Som van PCDD’s+ PCDF’s+ PCB-DL’s

Equivalenten [3,5 10-5] (22)

X

X

X

38)

Aclonifen

Onkruidbestrijdingsmiddelen

74070-46-5

277-704-1

0,12

0,012

0,12

0,012

39)

Bifenox

Onkruidbestrijdingsmiddelen

42576-02-3

255-894-7

0,012

0,0012

0,04

0,004

40)

Cybutryne

Biociden

28159-98-0

248-872-3

0,0025

0,0025

0,016

0,016

41)

Cypermethrin (23)

Pyrethroide bestrijdingsmiddelen

52315-07-8

257-842-9

3 × 10-5

3 × 10-6

6 × 10-4

6 × 10-5

X

42)

Dichloorvos

Organofosfaatbestrijdingsmiddelen

62-73-7

200-547-7

6 × 10-4

6 × 10-5

7 × 10-4

7 × 10-5

43)

Hexabroom-cyclododecaan (HBCDD) (24) 

Industriële stoffen

Zie voetnoot 24

Zie voetnoot 24

[4,6 × 10-4]

[2 × 10-5]

0,5

0,05

[3,5]

X

X

X

44)

Heptachloor en heptachloorepoxide

Organochloorbestrijdingsmiddelen

76-44-8/1024-57-3

200-962-3/213-831-0

[1,7 × 10-7]

[1,7 × 10-7]

3 × 10-4

3 × 10-5

 [0,013]

X

X

X

45)

Terbutryn

Onkruidbestrijdingsmiddelen

886-50-0

212-950-5

0,065

0,0065

0,34

0,034

46)

17-alfa-ethinylestradiol (EE2)

Geneesmiddelen (oestrogene hormonen)

57-63-6

200-342-2

1,7 × 10-5

1,6 × 10-6

niet afgeleid

niet afgeleid

47)

17-bèta-estradiol (E2)

Geneesmiddelen (oestrogene hormonen)

50-28-2

200-023-8

0,00018

9 × 10-6

niet afgeleid

niet afgeleid

48)

Acetamiprid

Neonicotinoïde bestrijdingsmiddelen

135410-20-7/160430-64-8

603-921-1

0,037

0,0037

0,16

0,016

49)

Azitromycine

Geneesmiddelen (macrolide-antibiotica)

83905-01-5

617-500-5

0,019

0,0019

0,18

0,018

X

50)

Bifentrin

Pyrethroide bestrijdingsmiddelen

82657-04-3

617-373-6

9,5 × 10-5

9,5 × 10-6

0,011

0,001

X

51)

Bisfenol-A (BPA)

Industriële stoffen

80-05-7

201-245-8

3,4 × 10-5 

3,4 × 10-5 

130

51

0,005

X

52)

Carbamazepine

Geneesmiddelen

298-46-4

206-062-7

2,5

0,25

1,6 × 103

160

53)

Clarytromycine

Geneesmiddelen (macrolide-antibiotica)

81103-11-9

658-034-2

0,13

0,013

0,13

0,013

X

54)

Clothianidine

Neonicotinoïde bestrijdingsmiddelen

210880-92-5

433-460-1

0,01

0,001

0,34

0,034

55)

Deltamethrin

Pyrethroide bestrijdingsmiddelen

52918-63-5

258-256-6

1,7 × 10-6

1,7 × 10-7

1,7 × 10-5

3,4 × 10-6

X

56)

Diclofenac

Geneesmiddelen

15307-86-5/15307-79-6

239-348-5/239-346-4

0,04

0,004

250

25

X

57)

Erytromycine

Geneesmiddelen (macrolide-antibiotica)

114-07-8

204-040-1

0,5

0,05

1

0,1

X

58)

Esfenvaleraat

Pyrethroide bestrijdingsmiddelen

66230-04-4

613-911-9

1,7 × 10-5

1,7 × 10-6

0,0085

0,00085

X

59)

Estron (E1)

Geneesmiddelen (oestrogene hormonen)

53-16-7

200-164-5

3,6 × 10-4

1,8 × 10-5

niet afgeleid

niet afgeleid

60)

Glyfosaat

Onkruidbestrijdingsmiddelen

1071-83-6

213-997-4

0,1 (25)

86,7 (26)

8,67

398,6

39,86

61)

Ibuprofen

Geneesmiddelen

15687-27-1

239-784-6

0,22

0,022

X

62)

Imidacloprid

Neonicotinoïde bestrijdingsmiddelen

138261-41-3/105827-78-9

428-040-8

0,0068

6,8 × 10-4

0,057

0,0057

63)

Nicosulfuron

Onkruidbestrijdingsmiddelen

111991-09-4

601-148-4

0,0087

8,7 × 10-4

0,23

0,023

64)

Permethrin

Pyrethroide bestrijdingsmiddelen

52645-53-1

258-067-9

2,7× 10-4

2,7 × 10-5

0,0025

2,5 × 10-4

X

65)

Per- en polyfluoralkylstoffen (PFAS) — som van 24 (27)

Industriële stoffen

niet van toepassing

niet van toepassing

Som van PFOA-equivalenten 0,0044 (28)

Som van PFOA-equivalenten 0,0044 (28)

niet van toepassing

niet van toepassing

Som van PFOA-equivalenten 0,077 (28)

X

X

X

66)

Zilver

Metalen

7440-22-4

231-131-3

0,01

0,006 (10 % zoutgehalte) 
0,17 (30 % zoutgehalte)

0,022

niet afgeleid

67)

Thiacloprid

Neonicotinoïde bestrijdingsmiddelen

111988-49-9

601-147-9

0,01

0,001

0,05

0,005

68)

Thiamethoxam

Neonicotinoïde bestrijdingsmiddelen

153719-23-4

428-650-4

0,04

0,004

0,77

0,077

69)

Triclosan

Biociden

3380-34-5

222-182-2

0,02

0,002

0,02

0,002

70)

Totaal aan werkzame stoffen in bestrijdingsmiddelen, met inbegrip van de relevante metabolieten, afbraak- en reactieproducten daarvan (29)

Gewasbeschermingsmiddelen en pesticiden

0,5 (30)

0,5 (30)

(1)    CAS: Chemical Abstracts Service.

(2)    EU-nummer: Europese inventaris van bestaande chemische handelsstoffen (Einecs) of de Europese lijst van chemische stoffen waarvan kennisgeving is gedaan (Elincs).

(3)    Deze parameter is de MKN uitgedrukt als jaargemiddelde (JG-MKN). Tenzij anders is aangegeven, is deze van toepassing op de totale concentratie van alle stoffen en isomeren.

(4)    Landoppervlaktewateren omvatten rivieren en meren en de bijbehorende kunstmatige of sterk veranderde waterlichamen.

(5)    Deze parameter is de MKN uitgedrukt als maximaal aanvaardbare concentratie (MAC-MKN). Wanneer voor de MAC-MKN “niet van toepassing” wordt aangegeven, worden de JG-MKN-waarden verondersteld bescherming te bieden tegen kortdurende verontreinigingspieken in continue lozingen, aangezien deze aanzienlijk lager zijn dan de op basis van de acute toxiciteit afgeleide waarde.

(6)    Als er een MKN voor biota wordt gegeven dan wordt deze, in plaats van de MKN voor water, toegepast onverminderd de bepaling in artikel 3, lid 3, van deze richtlijn waarin wordt toegestaan dat er in plaats daarvan een alternatief biotataxon of een andere matrix wordt gemonitord, voor zover de toegepaste MKN een gelijkwaardig beschermingsniveau biedt. Tenzij anders vermeld, gelden de biota-MKN voor vissen. Voor de stoffen met nummer 15 (fluorantheen), 28 (PAK’s) en 51 (bisfenol A) heeft de biota-MKN betrekking op schaal- en weekdieren. Voor de beoordeling van de chemische toestand is de monitoring van fluoranteen, PAK’s en bisfenol A in vissen niet geschikt. Voor stof nummer 37 (dioxinen en dioxineachtige verbindingen) heeft de biota-MKN betrekking op vis, schaal- en weekdieren, in overeenstemming met afdeling 5.3 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1259/2011 van de Commissie*.

(7)    Voor de groep prioritaire stoffen die vallen onder gebromeerde difenylethers (nr. 5), verwijzen de MKN naar de som van de concentraties voor de congeneren nr. 28, 47, 99, 100, 153 en 154.

(8)    Tetra-, penta-, hexa-, hepta-, octa en decabroomdifenylether (respectievelijk CAS-nummers 40088-47-9, 32534-81-9, 36483-60-0, 68928-80-3, 32536-52-0, 1163-19-5).

(9)    Voor cadmium en cadmiumverbindingen (nr. 6) zijn de MKN-waarden afhankelijk van de hardheid van het water, ingedeeld in vijf klassen (klasse 1: < 40 mg CaCO3/l, klasse 2: 40 tot < 50 mg CaCO3/l, klasse 3: 50 tot < 100 mg CaCO3/l, klasse 4: 100 tot < 200 mg CaCO3/l, klasse 5: ≥ 200 mg CaCO3/l.

(10)    Er wordt geen indicatieve parameter opgegeven voor deze groep stoffen. De indicatieve parameter(s) moet(en) door de analysemethode worden bepaald.

(11)    DDT totaal omvat de som van de isomeren 1,1,1-trichloor-2,2-bis(p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 50-29-3, EU-nummer 200-024-3); 1,1,1-trichloor-2-(o-chloorfenyl)-2-(pchloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 789 02 6, EU-nummer 212 332 5); 1,1-dichloor-2,2-bis(p-chloorfenyl)ethyleen (CAS-nummer 72 55 9, EU-nummer 200 784 6); en 1,1-dichloor-2,2-bis(p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 72 54 8, EU-nummer 200 783 0).

(12)    Deze MKN hebben betrekking op de biologisch beschikbare concentraties van de stoffen.

(13)    De MKN voor biota hebben betrekking op methylkwik.

(14) Nonylfenol (CAS 25154-52-3, EU 246-672-0) met inbegrip van isomeren 4-nonylfenol (CAS 104-40-5, EU 203-199-4) en 4-nonylfenol (vertakt) (CAS 84852-15-3, EU 284-325-5).

(15) Octylfenol (CAS 1806-26-4, EU 217-302-5) met inbegrip van isomeer 4-(1,1’,3,3’-tetramethylbutyl)-fenol (CAS 140-66-9, EU 205-426-2).

(16) Benzo[a]pyreen (CAS 50-32-8) (RPF 1), benzo[b]fluorantheen (CAS 205-99-2) (RPF 0,1), benzo[k]fluorantheen (CAS 207-08-9) (RPF 0,1), benzo[g,h,i]peryleen (CAS 191-24-2) (RPF 0), indeno(1,2,3-cd)pyreen (CAS 193-39-5) (RPF 0,1), chryseen (CAS 218-01-9) (RPF 0,01), benzo[a]antraceen (CAS 56-55-3) (RPF 0,1), en dibenz[a,h]antraceen (CAS 53-70-3) (RPF 1). De PAK’s antraceen, fluorantheen en naftaleen worden afzonderlijk vermeld.

(17) Voor de groep polyaromatische koolwaterstoffen (PAK’s) (nr. 28) hebben de biota-MKN betrekking op de som van de concentraties van zeven van de acht in voetnoot 17 vermelde PAK’s, uitgedrukt als benzo[a]pyreenequivalenten op basis van de kankerverwekkende eigenschappen van de stoffen ten opzichte van die van benzo[a]pyreen, dat wil zeggen de RPF’s in voetnoot 16. Benzo[g,h,i]peryleen hoeft niet in biota te worden gemeten om te bepalen of aan de totale MKN voor biota wordt voldaan.

(18) Tributyltin-verbindingen met inbegrip van tributyltin-kation (CAS 36643-28-4).

(19) Sediment-MKN

(20) Er is onvoldoende informatie beschikbaar om een MAC-MKN vast te stellen voor deze stoffen.

(21) Dit betreft de volgende verbindingen:

   7 polychloordibenzo-p-dioxinen (PCDD’s): 2,3,7,8-T4CDD (CAS 1746-01-6, EU 217-122-7), 1,2,3,7,8-P5CDD (CAS 40321-76-4), 1,2,3,4,7,8-H6CDD (CAS 39227-28-6), 1,2,3,6,7,8-H6CDD (CAS 57653-85-7), 1,2,3,7,8,9-H6CDD (CAS 19408-74-3), 1,2,3,4,6,7,8-H7CDD (CAS 35822-46-9), 1,2,3,4,6,7,8,9-O8CDD (CAS 3268-87-9);

   10 polychloordibenzofuranen (PCDF’s): 2,3,7,8-T4CDF (CAS 51207-31-9), 1,2,3,7,8-P5CDF (CAS 57117-41-6), 2,3,4,7,8-P5CDF (CAS 57117-31-4), 1,2,3,4,7,8-H6CDF (CAS 70648-26-9), 1,2,3,6,7,8-H6CDF (CAS 57117-44-9), 1,2,3,7,8,9-H6CDF (CAS 72918-21-9), 2,3,4,6,7,8-H6CDF (CAS 60851-34-5), 1,2,3,4,6,7,8-H7CDF (CAS 67562-39-4), 1,2,3,4,7,8,9-H7CDF (CAS 55673-89-7), 1,2,3,4,6,7,8,9-O8CDF (CAS 39001-02-0);

   12 dioxineachtige polychloorbifenylen (PCB-DL’s): 3,3’,4,4’-T4CB (PCB 77, CAS 32598-13-3), 3,3’,4’,5-T4CB (PCB 81, CAS 70362-50-4), 2,3,3’,4,4’-P5CB (PCB 105, CAS 32598-14-4), 2,3,4,4’,5-P5CB (PCB 114, CAS 74472-37-0), 2,3’,4,4’,5-P5CB (PCB 118, CAS 31508-00-6), 2,3’,4,4’,5’-P5CB (PCB 123, CAS 65510-44-3), 3,3’,4,4’,5-P5CB (PCB 126, CAS 57465-28-8), 2,3,3’,4,4’,5-H6CB (PCB 156, CAS 38380-08-4), 2,3,3’,4,4’,5’-H6CB (PCB 157, CAS 69782-90-7), 2,3’,4,4’,5,5’-H6CB (PCB 167, CAS 52663 72-6), 3,3’,4,4’,5,5’-H6CB (PCB 169, CAS 32774-16-6), 2,3,3’,4,4’,5,5’-H7CB (PCB 189, CAS 39635-31-9).

(22) Voor de groep dioxinen en dioxineachtige verbindingen (nr. 37) hebben de biota-MKN betrekking op de som van de concentraties van de in voetnoot 20 vermelde stoffen, uitgedrukt als toxische equivalenten op basis van de toxische-equivalentiefactoren van de Wereldgezondheidsorganisatie van 2005.

(23) CAS 52315-07-8 betreft een mengsel van isomeren van cypermethrin, alpha-cypermethrin (CAS 67375-30-8, EU 257-842-9), bèta-cypermethrin (CAS 65731-84-2, EU 265-898-0), thèta-cypermethrin (CAS 71691-59-1) en zèta-cypermethrin (CAS 52315-07-8, EU 257-842-9).

(24) Dit betreft 1,3,5,7,9,11-hexabroomcyclododecaan (CAS 25637-99-4, EU 247-148-4), 1,2,5,6,9,10-hexabroomcyclododecaan (CAS 3194-55-6, EU 221-695-9), α-hexabroomcyclododecaan (CAS 134237-50-6), β-hexabroomcyclododecaan (CAS 134237-51-7) en γ-hexabroomcyclododecaan (CAS 134237-52-8).

(25) Voor zoet water dat wordt gebruikt voor de onttrekking en bereiding van drinkwater.

(26) Voor zoet water dat niet wordt gebruikt voor de onttrekking en bereiding van drinkwater.

(27) Dit heeft betrekking op de volgende verbindingen, die met hun CAS-nummer, EU-nummer en relatieve potentiefactor (RPF) worden vermeld:

   perfluoroctaanzuur (PFOA) (CAS 335-67-1, EU 206-397-9) (RPF 1), perfluoroctaansulfonzuur (PFOS) (CAS 1763-23-1, EU 217-179-8) (RPF 2), perfluorhexaansulfonzuur (PFHxS) (CAS 355-46-4, EU 206-587-1) (RPF 0,6), perfluornonaanzuur (PFNA) (CAS 375-95-1, EU 206-801-3) (RPF 10), perfluorbutaansulfonzuur (PFBS) (CAS 375-73-5, EU 206-793-1) (RPF 0,001), perfluorhexaanzuur (PFHxA) (CAS 307-24-4, EU 206-196-6) (RPF 0,01), perfluorbutaanzuur (PFBA) (CAS 375-22-4, EU 206-786-3) (RPF 0,05), perfluorpentaanzuur (PFPeA) (CAS 2706-90-3, EU 220-300-7) (RPF 0,03), perfluorpentaansulfonzuur (PFPeS) (CAS 2706-91-4, EU 220-301-2) (RPF 0,3005), perfluordecaanzuur (PFDA) (CAS 335-76-2, EU 206-400-3) (RPF 7), perfluordodecaanzuur (PFDoDA of PFDoA) (CAS 307-55-1, EU 206-203-2) (RPF 3), perfluorundecaanzuur (PFUnDA of PFUnA) (CAS 2058-94-8, EU 218-165-4) (RPF 4), perfluorheptaanzuur (PFHpA) (CAS 375-85-9, EU 206-798-9) (RPF 0,505), perfluortridecaanzuur (PFTrDA) (CAS 72629-94-8, EU 276-745-2) (RPF 1,65), perfluorheptaansulfonzuur (PFHpS) (CAS 375-92-8, EU 206-800-8) (RPF 1,3), perfluordecaansulfonzuur (PFDS) (CAS 335-77-3, EU 206-401-9) (RPF 2), perfluortetradecaanzuur (PFTeDA) (CAS 376-06-7, EU 206-803-4) (RPF 0,3), perfluorhexadecaanzuur (PFHxDA) (CAS 67905-19-5, EU 267-638-1) (RPF 0,02), perfluoroctodecaanzuur (PFODA) (CAS 16517-11-6, EU 240-582-5) (RPF 0,02), ammonium perfluor-(2-methyl-3-oxahexanoaat) (HFPO-DA of GenX) (CAS 62037-80-3) (RPF 0,06), propionzuur / ammonium 2,2,3-trifluor-3-(1,1,2,2,3,3,-hexafluor-3-(trifluormethoxy)propoxyl)propanoaat (ADONA) (CAS 958445-44-8) (RPF 0,03), 2-(perfluorhexyl)ethylalcohol (6:2 FTOH) (CAS 647-42-7, EU 211-477-1) (RPF 0,02), 2-(perfluoroctyl)ethanol (8:2 FTOH) (CAS 678-39-7, EU 211-648-0) (RPF 0,04) en azijnzuur / 2,2-difluor-2-((2,2,4,5-tetrafluor-5-(trifluormethoxy)-1,3-dioxolaan-4-yl)oxy- (C6O4) (CAS 1190931-41-9) (RPF 0,06).

(28) Voor de groep van PFAS (nr. 65) hebben de MKN betrekking op de som van de concentraties van de 24 PFAS die in voetnoot 27 worden vermeld en die als PFOA-equivalenten worden uitgedrukt op basis van de potenties van de stoffen in vergelijking met die van PFOA, dat wil zeggen de RPF’s in voetnoot 27.

(29) Onder “bestrijdingsmiddelen” worden gewasbeschermingsmiddelen verstaan zoals bedoeld in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en biociden zoals omschreven in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 528/2012.

(30) Onder “totaal” wordt verstaan, de som van alle tijdens de monitoringprocedure opgespoorde en gekwantificeerde afzonderlijke bestrijdingsmiddelen, met inbegrip van de relevante metabolieten, afbraak- en reactieproducten daarvan.”.

(3)Deel B wordt als volgt gewijzigd:

a)in punt 1 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Voor elk oppervlaktewaterlichaam wordt onder toepassing van de JG-MKN verstaan dat voor elk representatief meetpunt in dit waterlichaam het rekenkundig gemiddelde van de op verschillende tijdstippen in de loop van het jaar gemeten concentraties niet boven de norm ligt.”;

b)in punt 2 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Voor elk oppervlaktewaterlichaam wordt onder de toepassing van de MAC-MKN verstaan dat de gemeten concentratie op enig representatief meetpunt in het waterlichaam niet boven de norm ligt.”.

BIJLAGE VI

“BIJLAGE II

MILIEUKWALITEITSNORMEN VOOR STROOMGEBIEDSPECIFIEKE VERONTREINIGENDE STOFFEN

DEEL A:LIJST VAN CATEGORIEËN STROOMGEBIEDSPECIFIEKE VERONTREINIGENDE STOFFEN

1. Organische halogeenverbindingen en stoffen die in het aquatische milieu dergelijke verbindingen kunnen vormen.

2. Organische fosforverbindingen.

3. Organische tinverbindingen.

4. Stoffen en preparaten, of de afbraakproducten daarvan, waarvan is aangetoond dat zij carcinogene of mutagene eigenschappen hebben, of eigenschappen die in of via het aquatische milieu gevolgen kunnen hebben voor steroïdogene functies, schildklierfuncties, de voortplanting of andere hormonale functies.

5. Persistente koolwaterstoffen en persistente en bioaccumuleerbare organische toxische stoffen.

6. Cyaniden.

7. Metalen en metaalverbindingen.

8. Arseen en arseenverbindingen.

9. Biociden en gewasbeschermingsmiddelen.

10. Stoffen in suspensie, met inbegrip van micro-/nanoplastics.

11. Stoffen die bijdragen tot eutrofiëring (met name nitraten en fosfaten).

12. Stoffen die een ongunstige invloed uitoefenen op de zuurstofbalans en die kunnen worden gemeten met behulp van parameters zoals BZV, CZV, enz.

13. Micro-organismen, genetisch materiaal of genen die de aanwezigheid weergeven van micro-organismen die resistent zijn tegen antimicrobiële stoffen, met name micro-organismen die pathogeen zijn voor mensen en vee.

DEEL B: DE PROCEDURE VOOR DE AFLEIDING VAN MILIEUKWALITEITSNORMEN VOOR STROOMGEBIEDSPECIFIEKE VERONTREINIGENDE STOFFEN

De methoden die worden gebruikt voor de vaststelling van MKN voor stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen omvatten de volgende stappen:

a)vaststelling van de receptoren en compartimenten of matrices met een risico op blootstelling aan de tot bezorgdheid aanleiding gevende stof;

b)ordening en kwaliteitsbeoordeling van de gegevens over de eigenschappen van de tot bezorgdheid aanleiding gevende stof, met inbegrip van de (eco)toxiciteit ervan, met name op basis van laboratorium-, mesokosmos- en veldonderzoeken die zowel betrekking hebben op de chronische als de acute effecten in zoet- en zoutwateromgevingen;

c)extrapolatie van de (eco)toxiciteitsgegevens naar concentraties zonder effect of gelijkaardige concentraties waarbij gebruik wordt gemaakt van deterministische of probabilistische methoden, en selectie en toepassing van passende beoordelingsfactoren om onzekerheden aan te pakken en MKN af te leiden;

d)vergelijking van MKN voor verschillende receptoren en compartimenten, en selectie van kritische MKN, dat wil zeggen de MKN die bescherming biedt aan de gevoeligste receptor in het meest relevante compartiment of de meest relevante matrix.

DEEL C:REGISTER VAN GEHARMONISEERDE MILIEUKWALITEITSNORMEN VOOR STROOMGEBIEDSPECIFIEKE VERONTREINIGENDE STOFFEN

[Vermelding] nr.

Naam van de stof

Categorie stoffen

CAS-nummer (1)

EU-nummer (2)

JG-MKN (3)

Landoppervlaktewateren (4)

[µg/l]

JG-MKN (3)

Andere oppervlaktewateren

[µg/l]

MAC-MKN (5)

Landoppervlaktewateren (4)

[µg/l]

MAC-MKN (5)

Andere oppervlaktewateren

[µg/l]

MKN

Biota (6

[µg/kg nat gewicht] of MKN voor sediment wanneer dat wordt vermeld [µg/kg droog gewicht]

1

Alachloor (7)

Bestrijdingsmiddelen

15972-60-8

240-110-8

0,3

0,3

0,7

0,7

2

Tetrachloorkoolstof (7)

Industriële stoffen

56-23-5

200-262-8

12

12

niet van toepassing

niet van toepassing

3

Chloorfenvinphos (7)

Bestrijdingsmiddel

470-90-6

207-432-0

0,1

0,1

0,3

0,3

4

Simazine (7)

Bestrijdingsmiddel

122-34-9

204-535-2

1

1

4

4

(1)    CAS: Chemical Abstracts Service.

(2)    EU-nummer: Europese inventaris van bestaande chemische handelsstoffen (Einecs) of de Europese lijst van chemische stoffen waarvan kennisgeving is gedaan (Elincs).

(3)    Deze parameter is de MKN uitgedrukt als jaargemiddelde (JG-MKN). Tenzij anders is aangegeven, is deze van toepassing op de totale concentratie van alle stoffen en isomeren.

(4)    Landoppervlaktewateren omvatten rivieren en meren en de bijbehorende kunstmatige of sterk veranderde waterlichamen.

(5)    Deze parameter is de MKN uitgedrukt als maximaal aanvaardbare concentratie (MAC-MKN). Wanneer voor de MAC-MKN “niet van toepassing” wordt aangegeven, worden de JG-MKN-waarden verondersteld bescherming te bieden tegen kortdurende verontreinigingspieken in continue lozingen, aangezien deze aanzienlijk lager zijn dan de op basis van de acute toxiciteit afgeleide waarde.

(6)    Als er een biota-MKN wordt gegeven dan wordt deze toegepast, in plaats van de MKN voor water, onverminderd de bepaling in artikel 3, lid 3, van deze richtlijn waarin wordt toegestaan dat er in plaats daarvan een alternatief biotataxon of een andere matrix wordt gemonitord, voor zover de toegepaste MKN een gelijkwaardig beschermingsniveau biedt. Tenzij anders vermeld, gelden de biota-MKN voor vissen.

(7)    Stof die voorheen als prioritaire stof in bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG is opgenomen of in bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG.”.