15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 434/31


P9_TA(2022)0114

Uitvoering van acties op het gebied van burgerschapsvorming

Resolutie van het Europees Parlement van 6 april 2022 over de uitvoering van acties op het gebied van burgerschapsvorming (2021/2008(INI))

(2022/C 434/06)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 2 en artikel 10, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien de artikelen 9 en 165 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”),

gezien de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties, met name doelstelling 4 (kwaliteitsonderwijs) en doelstelling 4.7,

gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” (COM(2020)0152),

gezien zijn resolutie van 9 september 2015 over meisjes mondig maken door middel van onderwijs in de EU (1),

gezien de mededeling van de Commissie van 12 november 2020, getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025” (COM(2020)0698),

gezien zijn resolutie van 25 maart 2021 over de vormgeving van beleid inzake digitaal onderwijs (2),

gezien het referentiekader voor competenties voor een democratische cultuur van de Raad van Europa,

gezien de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de bevordering van het democratische bewustzijn en de democratische betrokkenheid van jongeren in Europa (3),

gezien het Handvest van de Raad van Europa inzake onderwijs op het gebied van democratisch burgerschap en mensenrechten,

gezien de mededeling van de Commissie van 4 maart 2021 getiteld “Het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten” (COM(2021)0102),

gezien de Europese pijler van sociale rechten die op 17 november 2017 door de Raad van de EU, het Europees Parlement en de Commissie werd afgekondigd en ondertekend,

gezien de mededeling van de Commissie van 14 november 2017 getiteld “De Europese identiteit versterken via onderwijs en cultuur — Bijdrage van de Europese Commissie aan de bijeenkomst van de leiders in Göteborg op 17 november 2017” (COM(2017)0673),

gezien de mededeling van de Commissie van 14 juni 2016 over ondersteuning bij de voorkoming van radicalisering die tot gewelddadig extremisme leidt (COM(2016)0379),

gezien de mededeling van de Commissie van 1 juli 2020, getiteld “Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht” (COM(2020)0274),

gezien de mededeling van de Commissie van 30 september 2020, getiteld “Actieplan voor digitaal onderwijs 2021-2027 — Onderwijs en opleiding herbronnen voor het digitale tijdperk” (COM(2020)0624),

gezien het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020), en met name de doelstelling inzake het bevorderen van kansengelijkheid, sociale cohesie en actief burgerschap,

gezien de mededeling van de Commissie van 30 september 2020 over de totstandbrenging van de Europese onderwijsruimte tegen 2025 (COM(2020)0625),

gezien de aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (4),

gezien de aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 inzake de bevordering van gemeenschappelijke waarden, inclusief onderwijs en de Europese dimensie in lesgeven (5),

gezien de resolutie van de Raad van 19 februari 2021 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese Onderwijsruimte en verder (2021-2030) (6),

gezien de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad van 17 mei 2021 bijeen, over het versterken van meerlagig bestuur bij het bevorderen van de participatie van jongeren aan besluitvormingsprocessen (7),

gezien de verklaring over de bevordering van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden van vrijheid, tolerantie en non-discriminatie door middel van onderwijs (Verklaring van Parijs 2015), die op 17 maart 2015 in Parijs (Frankrijk) werd ondertekend,

gezien het verslag van het Europese burgerpanel 1 van de Conferentie over de toekomst van Europa getiteld “Een sterkere economie, sociale rechtvaardigheid en banen/Onderwijs, cultuur, jeugd en sport/Digitale transformatie”,

gezien het verslag van het Europees Jongerenevenement 2021 getiteld “Youth Ideas Report for the Conference on the Future of Europe”,

gezien het Eurydice-verslag van de Commissie van 7 november 2017 over burgerschapsvorming op school in Europa,

gezien de resolutie van de Unie van Europese Federalisten (UEF) over een systematische aanpak van het onderwijs in Europees burgerschap, die op 4 juli 2021 tijdens het XXVIIe Europese Congres van de UEF in Valencia is aangenomen,

gezien de briefing van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement van mei 2021 over de Europese onderwijsruimte en het strategisch kader voor onderwijs en opleiding tot 2030,

gezien het Eurydice-verslag van de Commissie van 19 oktober 2020 over gelijke kansen in het schoolonderwijs in Europa — structuren, beleidsmaatregelen en prestaties van leerlingen,

gezien het verslag van de Commissie van 15 december 2021“Verslag over het EU-burgerschap 2020 — Burgers meer zeggenschap geven en hun rechten beschermen” (COM(2020)0730),

gezien het actieplan van de Commissie voor Europese democratie van 3 december 2020,

gezien de samenvatting van de bevindingen en de besprekingen tijdens het forum over de toekomst van het leren 2019, die op 7 december 2019 door het Europese deskundigenpanel inzake onderwijs en opleiding van de Commissie werd gepubliceerd,

gezien het verslag van de Commissie van juni 2020 over EU-burgerschap en democratie,

gezien de richtsnoeren 2017 van het Jean Monnet-netwerk voor lerarenopleiders inzake identiteit en burgerschap van kinderen in Europa,

gezien het verslag van de Commissie van 18 maart 2015 over het bevorderen van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden van vrijheid, tolerantie en non-discriminatie door middel van onderwijs — Overzicht van de ontwikkelingen in het onderwijsbeleid in Europa na de Verklaring van Parijs van 17 maart 2015,

gezien de Onderwijs- en opleidingsmonitor 2018 en 2020,

gezien de discussienota van het deskundigenpanel inzake onderwijs en opleiding over integratie en burgerschap,

gezien zijn resolutie van 12 april 2016 over leren over de EU op school (8),

gezien zijn resolutie van 19 januari 2016 over de rol van interculturele dialoog, culturele diversiteit en onderwijs bij het uitdragen van de fundamentele waarden van de EU (9),

gezien zijn resolutie van 11 november 2021 over de Europese onderwijsruimte: een gedeelde holistische benadering (10),

gezien zijn resolutie van 12 december 2017 over het verslag over het EU-burgerschap 2017: versterking van de rechten van de burgers in een Unie van democratische verandering (11),

gezien zijn resolutie van 7 juli 2021 over burgerdialogen en burgerparticipatie in de besluitvorming van de EU (12),

gezien artikel 54 van zijn Reglement en artikel 1, lid 1, onder e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 betreffende de procedure inzake het verlenen van toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen,

gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs (A9-0060/2022),

A.

overwegende dat onderwijs een grondrecht is en een collectief goed, dat voor iedereen op dezelfde manier gratis toegankelijk moet zijn; overwegende dat in de pijler van sociale rechten wordt verklaard dat iedereen recht heeft op hoogwaardig en inclusief onderwijs en opleiding gedurende het hele leven, zodat hij of zij volledig en zinvol aan de samenleving kan deelnemen; overwegende dat onderwijs en opleiding niet alleen moeten worden opgevat als een instrument om de arbeidsmarkt te dienen;

B.

overwegende dat de nieuwe systemische uitdagingen, met plaatselijke, regionale en wereldwijde gevolgen, zoals de klimaatverandering, de digitale omwenteling, sociale en territoriale verschillen, en de supranationale politieke integratie zelf, een dienovereenkomstige aanpassing van de onderwijsstelsels, met inbegrip van de burgerschapsvorming, vereisen; overwegende dat de groene transitie en de Green Deal het uitbreiden van burgerschapsvorming vergen, met inbegrip van de noodzaak om niet alleen binnen een bepaalde gemeenschap of samenleving verantwoordelijk te handelen, maar ook ten aanzien van de planeet als geheel; overwegende dat de digitale omwenteling en de digitale agenda niet alleen nieuwe mogelijkheden bieden voor actief burgerschap en democratische participatie online, maar ook risico’s en dreigingen van onjuiste informatie en desinformatie omvatten; overwegende dat bij actief digitaal burgerschap rekening moet worden gehouden met, en iets moet worden gedaan aan, de digitale kloof tussen generaties; overwegende dat plaatselijke, regionale en Europese media betrekken bij de popularisering van de Europese cultuur en geschiedenis een belangrijk onderdeel uitmaakt van het maatschappelijke debat en betrokken burgerschap;

C.

overwegende dat burgerschapsvorming moet worden opgevat als meerlagig onderwijs, dat plaatselijke, regionale, nationale, Europese en mondiale dimensies van burgerschap omvat; overwegende dat het voortdurend proces van mondialisering en Europese integratie van de nieuwe generatie Europeanen zal vereisen dat zij zich steeds sterker en op verschillende niveaus politiek engageren, in staat zijn internationaal te leven en te werken en met verschillen in hun dagelijks leven kunnen omgaan; overwegende dat kritisch denkvermogen, interpersoonlijke vaardigheden en burgerschapscompetenties zowel op de arbeidsmarkt als in het maatschappelijke leven steeds belangrijk zijn; overwegende dat samenlevingen steeds diverser worden, waardoor respect voor de diversiteit van culturen en achtergronden en de afwijzing van elke vorm van discriminatie van vrouwen, lhbtiq’ers of minderheden in Europa steeds belangrijker worden;

D.

overwegende dat burgerschapsvorming baat heeft bij een sectoroverschrijdende benadering en onderlinge samenwerking tussen formeel, niet-formeel en informeel onderwijs; overwegende dat burgerschapsvorming opleiders en lerenden in de gelegenheid stelt waarden, houdingen, vaardigheden en kennis te ontdekken en samen de wereld te begrijpen, waaronder door middel van participatieve pedagogie;

E.

overwegende dat de in de lidstaten waargenomen sociaal-politieke veranderingen, gaande van sociale polarisatie en gering institutioneel vertrouwen tot afbrokkeling van de democratie, uitholling van de rechtsstaat, uitsluitend nationalisme en instrumentalisering van het euroscepticisme voor politieke doeleinden, in combinatie met de opkomst van extremistische bewegingen, het oplaaiende racisme en vreemdelingenhaat in al zijn vormen, autoritaire regimes en onjuiste informatie en desinformatie, een ernstige bedreiging kunnen vormen voor de Europese democratieën en de EU als geheel kunnen destabiliseren; overwegende dat versterking van de burgerschapsvorming in formele, niet-formele en informele kaders door middel van een leven lang leren een belangrijke rol kan spelen bij het bieden van een tegenwicht tegen deze tendens en het tot stand brengen van een opener politiek debat, alsook bij het bevorderen van een grotere betrokkenheid van burgers bij de politieke en wetgevingsprocessen op nationaal en Europees niveau;

F.

overwegende dat de politieke steun voor de Unie eerder wordt uitgedrukt in gevoelens, houdingen en waarden dan in de zin van de concrete gevolgen die zij heeft voor het dagelijks leven; overwegende dat er een gebrek is aan betrokkenheid bij en inzicht in de democratische processen en mechanismen van de Unie onder burgers, met name jongeren; overwegende dat hernieuwd Europees momentum voor burgerschapsvorming een manier kan zijn om jongeren ertoe te brengen deel te nemen aan verkiezingen, de aantrekkingskracht van extremistische en populistische narratieven te beperken, en aldus ook de sociale cohesie te vergroten;

G.

overwegende dat het ontstaan van dynamisch Europees burgerschap wordt belemmerd door een kennis- en gevoelskloof, alsook door het ontbreken van mechanismen die de participatie en dialoog van burgers mogelijk maken; overwegende dat de Europese identiteit een aanvulling vormt op de vele lokale, nationale, geografische, culturele of andere identiteiten die een persoon zou kunnen hebben; overwegende dat onvoldoende kennis van of onbekendheid met de EU en een gebrekkig inzicht in haar werking en toegevoegde waarde kunnen bijdragen tot de perceptie van een democratisch tekort en kunnen leiden tot wantrouwen, passiviteit bij burgers en euroscepsis in de lidstaten;

H.

overwegende dat het Europees Parlement de Commissie in zijn resolutie van 12 april 2016 over het leren over de EU op school verzoekt een gemeenschappelijk kader te bieden en richtsnoeren met concrete voorbeelden op te stellen van EU-lessen om objectief en kritisch denken over de voordelen van de Europese Unie voor haar burgers te stimuleren;

I.

overwegende dat het Europees Parlement de Europese onderwijsruimte in zijn resolutie van 11 november 2021 over de Europese onderwijsruimte oproept een betere doorstroming van lerenden, leerkrachten en kennis mogelijk te maken ter bevordering van een gevoel van Europese verbondenheid en maatschappelijk bewustzijn, waarbij de rechten en waarden worden gewaarborgd, billijke en gelijke kansen worden geboden en de sociale cohesie wordt verbeterd;

J.

overwegende dat de Commissie op dit strategische gebied geen enkel substantieel initiatief van systemische aard heeft genomen; overwegende dat bestaande EU-programma’s zoals Erasmus+ of het Europees Solidariteitskorps nog steeds een aanzienlijk onaangeboord potentieel hebben om de uitvoering van burgerschapsvorming te verbeteren met een meer strategische aanpak van de formele, niet-formele en informele leercomponenten van de programma’s, en met een betere coördinatie van de middelen; overwegende dat de Commissie en de lidstaten meer moet doen om de informatievoorziening over de Europese Unie en specifieke rechten en plichten te verbeteren en te verbreden;

K.

overwegende dat meerdere lidstaten nationale vrijwilligerprogramma’s hebben ontwikkeld; overwegende dat het initiëren en ontwikkelen van dergelijke programma’s belangrijk is voor het bevorderen van praktische burgerschapsvorming, het versterken van de sociale cohesie, het mobiliseren van mensen voor onderwerpen van algemeen belang, met name voor diegenen met minder kansen, en het leveren van een bijdrage aan de persoonlijke en professionele ontwikkeling van de deelnemers; overwegende dat meer Europese maatschappelijke mobiliteit ertoe kan bijdragen dat jongeren meer het gevoel krijgen dat zij tot een Europese gemeenschap behoren, waarmee de ontwikkeling van een Europa van de burgers wordt gestimuleerd; wijst erop dat nationale vrijwilligersprogramma’s een natuurlijke toegangsweg kunnen vormen naar Europese mobiliteit voor jongeren, met name kansarme jongeren;

L.

overwegende dat het Europees Solidariteitskorps, dat in 2018 werd gelanceerd als opvolger van het in 1996 gestarte Europees vrijwilligerswerk, het algemene Europese mobiliteitsprogramma voor vrijwilligerswerk is, maar voor de periode 2021-2027 slechts over een beperkt budget beschikt; overwegende dat grotere synergie-effecten en samenwerking tussen het Europees Solidariteitskorps en de nationale vrijwilligersprogramma’s, alsook tussen de bestaande nationale vrijwilligerssystemen middels het Europees Solidariteitskorps, tot stand moeten worden gebracht;

De stand van zaken inzake burgerschapsvorming in de EU

1.

betreurt dat er geen gemeenschappelijke definitie van burgerschapsvorming bestaat; is van mening dat voor het geven van burgerschapsvorming een combinatie van kennis, vaardigheden, methoden, instrumenten, inhoud, competenties, houdingen, waarden en zorg noodzakelijk is, en dat burgerschapsvorming essentieel is voor de totstandbrenging van solidariteit en een gevoel van samenhorigheid;

2.

is van mening dat burgerschapsvorming op zijn minst een theoretisch begrip moet bieden van de politieke, juridische, sociale, milieu- en economische concepten en structuren, waaronder die welke betrekking hebben op het Europese niveau, alsook van mondiale ontwikkelingen, in verhouding tot het niveau van onderwijs en opleiding, in combinatie met praktische ervaringen; wijst op het belang van kritisch denken en mediageletterdheid, als integrerend onderdeel van burgerschapsvorming; benadrukt de noodzaak van pedagogische vernieuwing en de invoering van een theoretische en praktische benadering van burgerschapsvorming in de Unie; stelt voor gebruik te maken van de definities van burgerschapsvorming in het Handvest van de Raad van Europa inzake onderwijs op het gebied van democratisch burgerschap en mensenrechten, en het referentiekader voor competenties voor een democratische cultuur van de Raad van Europa;

3.

is bezorgd over de beperkte aandacht voor de Europese en mondiale aspecten van burgerschap in de nationale leerplannen; stelt met bezorgdheid vast dat slechts de helft van de studenten die in de EU studeren, aangeeft mogelijkheden te hebben om op school over Europa te leren; benadrukt dat er een positieve correlatie bestaat tussen steun van studenten voor samenwerking tussen Europese landen en een hoger niveau van burgerschapsvorming; betreurt de toenemende spanning tussen het nationale en het Europese niveau in de leerplannen van sommige lidstaten; maakt zich zorgen over de buitensporige politisering van burgerschapsvorming en de gevolgen die dit heeft, zoals herhaaldelijke en ingrijpende veranderingen in de curricula, en wijst eens te meer op het belang van langetermijnstabiliteit en samenhang bij burgerschapsvorming;

4.

benadrukt dat de sociaal-politieke en mondiale veranderingen een aanzienlijke verhoging van het huidige kwaliteitsniveau en de invulling van burgerschapsvorming noodzakelijk maken; is bezorgd over het feit dat mannelijke studenten beduidend lager scoren dan hun vrouwelijke tegenhangers (13); is bezorgd over het gebrek aan evenwicht tussen en binnen de lidstaten wat betreft de gemiddelde burgerschapsvorming; merkt op dat studenten die op het platteland, en/of in afgelegen en sociaal achtergestelde regio’s en perifere gebieden wonen extra belemmeringen ondervinden wanneer zij deelnemen aan programma’s voor burgerschapsvorming; bevestigt dat elke lerende toegang moet hebben tot hoogwaardige burgerschapsvorming die toegespitst is op zijn specifieke behoeften op het gebied van — onder andere — financiering en infrastructuur, hetgeen essentieel is voor de succesvolle totstandbrenging van een Europese onderwijsruimte;

5.

wijst erop dat bepaalde aspecten van burgerschapsvorming weliswaar in de meeste nationale leerplannen aanwezig zijn maar de verschillen tussen en binnen de lidstaten groot blijven wat betreft de onderwijsniveaus waarop zij wordt gegeven, het totale aantal uren dat wordt besteed aan het onderwerp, de inhoud en de methoden; merkt op dat slechts enkele lidstaten over gestructureerde beoordelingen, doelstellingen, pedagogische oriëntaties of specifieke opleidingen voor leraren beschikken; merkt op dat zelfs waar deze elementen aanwezig zijn, er een kloof bestaat tussen de nationale programma’s en de effectieve uitvoering ervan op scholen;

6.

herinnert eraan dat de kwaliteit van het onderwijs het grootste effect heeft op effectief leren en dat daarom de initiële en voortgezette opleiding van alle leraren en onderwijzenden, ongeacht hun vakspecialisatie, op het gebied van burgerschapsvorming een prioriteit moet zijn, met name wat betreft de Europese en mondiale dimensies van burgerschapsvorming;

7.

benadrukt dat het gebrek aan degelijk onderzoek naar manieren om burgerschapsvorming op doeltreffende wijze te onderwijzen en te beoordelen en het gebrek aan passende pedagogische instrumenten daartoe een belemmering vormt voor het effectief onderwijzen van burgerschapsvorming; merkt op dat sommige empirische bewijzen aangeven dat een benadering van een “hele school” of “hele gemeenschap” een positief effect heeft op burgerschapsvaardigheden en -houdingen; is van oordeel dat bij burgerschapsvorming participerende onderwijsmethoden moeten worden overwogen om lerenden in staat te stellen kennis te maken met burgerschap in al zijn dimensies en ervaring op te doen met hun rol in en voor de Europese Unie, de lidstaten, het individu en de samenleving als geheel;

8.

betreurt dat er onvoldoende aandacht wordt besteed aan burgerschapsvorming in het initieel beroepsonderwijs en de initiële beroepsopleiding, en het volwassenenonderwijs; dringt aan op de integratie van burgerschapsvorming in alle onderwijsniveaus, afgestemd op de specifieke kenmerken en behoeften van lerenden; betreurt dat te weinig aandacht wordt besteed aan de waarde van intergenerationele leercontexten die de dialoog tussen oudere en jongere generaties vergemakkelijken;

9.

is van mening dat het nooit te vroeg is om te leren over burgerschap op regionaal, nationaal, Europees en mondiaal niveau; merkt op dat voorschools onderwijs een belangrijke rol speelt bij de ontwikkeling van kritieke sociale en emotionele vaardigheden, en de grondslag legt voor welzijn, dialoog, wederzijds respect, begrip en gemeenschappelijke waarden;

10.

herinnert eraan dat niet-formeel en informeel leren, met inbegrip van vrijwilligerswerk, mentorschap, debatteren en sport, een cruciale pedagogische rol spelen bij de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke vaardigheden, competenties en gedragingen, alsmede bij de vorming van zich verantwoordelijk gedragende en actieve burgers;

EU-beleid op het gebied van burgerschapsvorming

11.

betreurt dat de politieke consensus op Europees niveau over de noodzaak van bevordering van burgerschapsvorming en onderwijs in de gemeenschappelijke Europese waarden niet zijn beslag heeft gevonden in concrete doelstellingen, streefcijfers, benchmarks en acties, en concludeert dat er ten aanzien van maatregelen voor burgerschapsvorming sprake is van een implementatiekloof;

12.

stelt vast dat met de EU-programma’s slechts een beperkte bijdrage wordt geleverd aan het bevorderen van bepaalde dimensies van burgerschapsvorming, voornamelijk omdat er geen expliciete, rechtstreekse steun wordt gegeven, de middelen beperkt zijn en de geografische dekking ongelijk is; betreurt dat door de EU gefinancierde projecten op dit gebied tot dusver geen verreikende langetermijneffecten hebben gehad;

13.

is van mening dat er een gebrek is aan beleidssamenhang op het gebied van burgerschapsvorming op EU-beleidsniveau, en dat er vooralsnog geen beleidsinstrument is in het kader waarvan alle relevante organen en autoriteiten gestructureerd samenwerken;

14.

concludeert dat EU-programma’s zoals Erasmus+, Horizon Europa, het Europees Solidariteitskorps, het rechten en waardenprogramma en Creatief Europa een actieve — zij het hoofdzakelijk indirecte — bijdrage aan burgerschapsvorming hebben geleverd; stelt evenwel vast dat zij er niet in zijn geslaagd een systemische langetermijnimpact tot stand te brengen;

15.

bevestigt dat de EU op grond van de artikelen 9, 10, 165 en 166 VEU en het Handvest de primaire verantwoordelijkheid heeft voor het bevorderen van Europese burgerschapsvorming, waarmee zij haar burgers in staat kan stellen een diepere kennis te verwerven van het Europese project als een unie van democratische staten en hun aldus het recht kan waarborgen op volledige deelname aan het politieke leven en de besluitvorming op EU-niveau;

16.

wijst op de wil om via een gemeenschappelijk academisch programma een gemeenschappelijke Europese identiteit aan te moedigen en een Europese dimensie sterk in het onderwijs te integreren, zoals uitgedrukt door burgers in het kader van de Conferentie over de toekomst van Europa, alsook op de vraag van Europese jongeren om kennis over de kansen en voordelen van Europa in leerplannen op te nemen;

17.

merkt op dat sommige lidstaten erkennen dat de ontwikkelingen in het EU-beleid van positieve invloed waren voor het stimuleren van veranderingen op het gebied van burgerschapsvorming;

18.

is bezorgd over het feit dat de Commissie geen doeltreffende maatregelen neemt voor het bevorderen van de sleutelcompetentie voor het kader een leven lang leren 2018 “burgerschapscompetentie”, terwijl andere basiscompetenties wel hun beslag hebben gevonden in de ET 2020-benchmarks of worden ondersteund door specifieke competentiekaders ter vergemakkelijking van het onderwijs en de invoering van maatregelen op nationaal niveau;

19.

wijst op de toekenning van de Prijs van de Europese Burger 2021 aan initiatieven voor studentendebatten; is van mening dat democratisch debat in een klimaat van toenemende polarisatie belangrijker is dan ooit; is van oordeel dat het bevorderen van vaardigheden en competenties voor debat integrerend onderdeel is van burgerschapsvorming;

20.

wijst op het belang van burgerschapsvorming voor het vergroten van het bewustzijn van de klimaattransitie en voor de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen tegen 2030; wijst op het verband tussen burgerschapsvorming en onderwijs met het oog op duurzaamheid, en op het belang van coördinatie van de inspanningen om beide gebieden te integreren in beleid, leerplannen, pedagogische benaderingen en methodologieën van formeel, niet-formeel en informeel leren en onderwijs;

Aanbevelingen voor een vernieuwd onderwijs in Europees burgerschap

21.

spoort de lidstaten ertoe aan hun onderwijsstelsels — en alle vormen van EU-gerelateerd lesmateriaal op ieder onderwijs- en leerniveau, met inbegrip van beroepsonderwijs en -opleidingen — te ondersteunen, te herzien en te actualiseren, met als doel de EU-dimensie te versterken, waarbij zij regionale en lokale instanties stimuleren hetzelfde te doen, met name wanneer deze binnen hun onderwijssysteem over rechtstreekse bevoegdheden beschikken;

22.

onderstreept in dit verband dat het belangrijk is rekening te houden met taalkundige verscheidenheid in het kader van het onderwijs in Europees burgerschap, met de nodige aandacht voor minderheidstalen, regionale talen en bedreigde talen;

23.

herhaalt zijn oproep aan de lidstaten en de onderwijsgemeenschap om iedereen, met inbegrip van mensen met een migratieachtergrond, migranten, vluchtelingen en geloofsgemeenschappen, te betrekken bij het proces ter ontwikkeling van burgerschap — dat een respectvol en versterkend tweerichtingsproces moet zijn — en een actieve deelname aan het maatschappelijke en culturele leven te waarborgen; is van mening dat het een belangrijk onderdeel van wereldburgerschap is te werken aan een beter begrip onder burgers van de historische en persoonlijke redenen waarom migranten hun reis ondernemen, waaronder het kolonialisme, en aan een beter begrip van gedeelde culturele achtergronden;

24.

verzoekt de lidstaten de mogelijkheden voor initiële, permanente en professionele ontwikkeling en een leven lang leren voor leraren, opvoeders, gezinnen en de bredere onderwijsgemeenschap te verbeteren en uit te breiden, en hun passende steun en middelen te bieden om burgerschapsvorming te onderwijzen, waarbij nauw wordt samengewerkt met alle relevante actoren op EU- en nationaal niveau;

25.

dringt er in dit verband bij de Commissie op aan om voor burgerschapsvorming een gemeenschappelijk competentiekader te ontwikkelen voor leerkrachten en leerlingen met betrekking tot de sleutelcompetentie “burgerschap”, en hierin meertalige en interculturele competenties voor opvoeders op te nemen en rekening te houden met de lokale, regionale, nationale, Europese en mondiale dimensies, in eenzelfde geest als het Europees digitalecompetentiekader, het Europees competentiekader voor ondernemerschap, het Europees kader voor sleutelcompetenties op persoonlijk en sociaal gebied en op het gebied van leren leren, en het onlangs gelanceerde Europese competentiekader voor duurzaamheid, waarbij verbanden tussen alle kaders worden gelegd;

26.

benadrukt dat mobiliteitsmogelijkheden, peer-to-peeronderwijs en de uitwisseling van beste praktijken tussen onderwijzend personeel moeten worden bevorderd en aangemoedigd; beschouwt de hybride en flexibele mobiliteitskenmerken van het Erasmus+-programma 2021-2027 als een kans om de mobiliteitsmogelijkheden voor leraren en toekomstige leraren te vergroten; moedigt de Commissie aan kortetermijnmobiliteit voor leraren te bevorderen en partnerschappen voor langetermijnmobiliteit op te zetten, waarbij gebruik wordt gemaakt van digitale middelen zonder dat die in de plaats komen van fysieke mobiliteit en interpersoonlijke uitwisselingen;

27.

verzoekt de lidstaten en de Commissie om kwaliteitsvolle en binnen de werkuren georganiseerde opleidingen over EU-onderwerpen voor leraren, ander onderwijzend personeel, jeugdleiders en -opleiders aan te moedigen en te faciliteren, met inbegrip van modules in het buitenland die hen in staat stellen een deel van hun opleiding in een andere lidstaat te volgen, waarbij wordt gezorgd voor de erkenning van hun competenties om les te geven over de EU;

28.

dringt erop aan de toekenning van een “Euro Teacher”-label in te voeren en te bevorderen; herhaalt zijn oproep om “Erasmus+ Teacher Academies” te bevorderen en te ontwikkelen om een Europese dimensie in het onderwijs te stimuleren; verzoekt de Commissie een oproep tot het indienen van voorstellen uit te schrijven voor een “Erasmus+ Teacher Academy” die zich toelegt op burgerschapsvorming voor leraren, opleiders en lerenden uit zowel de formele als de niet-formele sector, met inbegrip van de sector beroepsonderwijs en -opleiding;

29.

verzoekt de Commissie en de lidstaten sterkere synergieën tot stand te brengen om de systemische effecten van burgerschapsvorming te vergroten, en samen te werken aan de ontwikkeling van een initiële opleidingsmodule voor leraren om hen vertrouwd te maken met de Europese onderwijsstelsels, de beste pedagogische praktijken en de uitwisselingsplatforms, instrumenten en partnerschappen van de EU die de Europese waarden weerspiegelen en het ontstaan van een onderwijscultuur op het gebied van Europees burgerschap bevorderen, met inachtneming van de diversiteit in Europa; onderstreept dat dit soort opleidingsmodules deel moeten uitmaken van het programma “Teacher Academies”;

30.

dringt aan op de erkenning en validering van burgerschapscompetenties die zijn verworven door middel van niet-formeel en informeel leren, met inbegrip van jeugdwerk en vrijwilligerswerk, en op een versterking van de banden tussen formeel, niet-formeel en informeel leren met betrekking tot burgerschapsvorming;

31.

is van mening dat in het samenwerkingskader dat volgt op ET 2020 de aandacht moet worden gericht op de ontwikkeling van leerplannen en nationale beoordelingen met betrekking tot burgerschapsvorming waarin alle relevante aspecten van dit vakgebied aan bod komen, in overeenstemming met het Europees referentiekader van competenties met betrekking tot democratische cultuur van de Raad van Europa en de Sleutelcompetenties voor een leven lang leren — een Europees referentiekader, met name wat sociale en burgerschapscompetenties betreft, en met aandacht voor informeel en niet-formeel onderwijs en de coördinatie en facilitering ervan;

32.

dringt aan op de oprichting van een nieuwe werkgroep die zich richt op burgerschapsvorming als follow-up van de werkzaamheden van de ET 2020-werkgroep voor de bevordering van gemeenschappelijke waarden en inclusief onderwijs, die werd opgericht na de verklaring van Parijs van 2015;

33.

dringt aan op de ontwikkeling van concrete en meetbare doelstellingen en benchmarks voor burgerschapsvorming, met inbegrip van onderwijs over Europees burgerschap, in het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding, gericht op de Europese ruimte en op de periode na 2021-2030; wijst erop dat deze doelstellingen moeten worden omgezet in streefcijfers voor 2025, met specifieke streefcijfers voor lerenden met een kansarme achtergrond, en moeten worden opgenomen in een specifiek actieplan voor onderwijs over Europees burgerschap, rekening houdend met het perspectief van een leven lang leren, vanaf de vroege kinderjaren;

34.

benadrukt dat er behoefte is aan een meer gestructureerde aanpak voor het in kaart brengen en verspreiden van de resultaten die zijn bereikt met projecten op het gebied van burgerschapsvorming in het kader van EU-programma’s, met name Erasmus+, Horizon Europa, Europa voor de burger, het programma “Burgers, gelijkheid, rechten en waarden”, Creatief Europa en het Europees Solidariteitskorps, teneinde deze resultaten in de hele Unie op te schalen, en wijst erop dat het Europees Parlement moet worden betrokken bij dit proces; is van mening dat er met het oog hierop een permanent evaluatie- en analysemechanisme op EU-niveau moet worden ingesteld voor het inventariseren van goede praktijken die op grote schaal kunnen worden verspreid en uitgebreid om bij te dragen tot systemische en langdurige beleidsveranderingen;

35.

benadrukt dat er vastberaden moet worden gehandeld om vooruitgang te boeken op het gebied van onderzoek naar de beste manier om burgerschapsvorming te onderwijzen en te beoordelen, met name wat voor- en vroegschoolse educatie betreft, alsook de rol van formele, niet-formele en informele leermogelijkheden, en de monitoring van de uitvoering ervan op basis van toereikende en geactualiseerde vergelijkende gegevens van alle lidstaten; onderstreept het belang van kernactie 2, kernactie 3, de Jean Monnet-leerstoelen en Horizon Europa; stelt verheugd vast dat in Erasmus+ 2021-2027 in het kader van kernactie 2 een grotere nadruk wordt gelegd op “gemeenschappelijke waarden, maatschappelijke betrokkenheid en burgerparticipatie”;

36.

benadrukt dat er meer moet worden geïnvesteerd in onderwijsvormen om les te geven over de Europese Unie op het niveau van scholen en universiteiten door bestaande netwerken te versterken en nieuwe, aangepaste leerplannen voor dit soort opleiding te ontwikkelen; dringt erop aan een beroep te doen op gespecialiseerde faculteiten op het gebied van Europese aangelegenheden om onderzoek te doen naar de beste onderwijsmethoden en -instrumenten voor burgerschapsvorming en deze toe passen, en hierbij gebruik te maken van beschikbare EU-fondsen en -middelen;

37.

beklemtoont dat de inhoudelijke lijn die wordt gevolgd in burgerschapsvorming moet worden afgestemd op het aanleren van digitale competenties en het aanbieden van digitaal onderwijs, niet alleen om in te spelen op de digitale transformatie, maar ook om ervoor te zorgen dat digitale media op verantwoorde wijze worden gebruikt;

38.

herhaalt zijn oproep aan de Commissie en de lidstaten om gemeenschappelijk en participatief onderzoek op het gebied van onderwijs te ontwikkelen, met name door in de hele EU vergelijkbare tests op het gebied van burgerschapsvorming — waaronder EU-burgerschap — uit te voeren, met een welomschreven mandaat en doelstellingen die binnen de bevoegdheden van de EU vallen; beveelt aan een speciale Eurobarometer-enquête te houden om de algemene kennis van de burgers over de EU te peilen, en zo de reikwijdte van de huidige reeks over burgerschap en democratie in de Europese Unie uit te breiden;

39.

verzoekt de Commissie om leermodules inzake Europees burgerschap en een programma voor bezoeken aan erfgoedsites en gedenkplaatsen die van historisch belang zijn voor de Unie en de gastlanden, tot vast onderdeel te maken van alle mobiliteitsmogelijkheden in het kader van Erasmus+ en het Europees Solidariteitskorps, met als doel een interculturele en dialogische benadering van geschiedenis te bevorderen en de Europese waarden en beginselen te versterken;

40.

verzoekt de Commissie burgerschapsvorming voor alle burgers, met inbegrip van volwassenen, actiever te bevorderen en dit tot uiting te laten komen in de desbetreffende financieringsprogramma’s en in de werkgroepen; verzoekt de Commissie de initiatieven van de Europese vaardighedenagenda te koppelen aan burgerschapscompetenties, en bij de ontwikkeling van het Europees certificaat voor digitale vaardigheden digitaal burgerschap toe te voegen;

41.

dringt aan op de invoering van Europese badges voor scholen en universiteiten die burgerschapsvorming op actieve wijze bevorderen; dringt aan op de invoering van een Europese prijs ter ondersteuning van opvoeders en lokale actoren die onderwijs over Europa actief bevorderen;

42.

verzoekt de Commissie te beoordelen of in het programma “Burgers, gelijkheid, rechten en waarden” een nieuw specifiek onderdeel ter bevordering van burgerschapsvorming kan worden ingevoerd, met specifieke begrotingstoewijzingen, en te voorzien in een groter aantal acties en activiteiten die gericht zijn op burgerschapsvorming in het kader van Erasmus+ en Horizon Europa aan de hand van specifieke oproepen; verzoekt de Commissie optimaal gebruik te maken van het Europees Jaar van de jeugd 2022 om specifieke programma’s en acties te ontwikkelen ter versterking van Europees burgerschap en de Europese identiteit;

43.

acht het van belang de bestaande mogelijkheden op EU-niveau verder te verspreiden binnen de onderwijsgemeenschap voor beroepsonderwijs en -opleiding; vindt het belangrijk om op maat gesneden steun te bieden om de toegang tot de programma’s te vergemakkelijken; dringt erop aan om in alle EU-acties op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding een specifieke focus op burgerschapsvorming op te nemen, met name in het kader van de activiteiten van de kenniscentra voor beroepsopleiding;

44.

wijst op de rol van het Huis van de Europese geschiedenis om de ontwikkeling van specifieke programma’s, instrumenten en activiteiten te bevorderen die een overtuigend verhaal brengen over de Europese integratie en de fundamentele waarden ervan, met name voor leerlingen, studenten en leraren op alle onderwijsniveaus; verzoekt de Commissie samen te werken met het Parlement om na te gaan hoe het Huis van de Europese geschiedenis gedecentraliseerd kan worden om het museum breder toegankelijk te maken, ook vanuit de lidstaten en met name voor de onderwijsgemeenschap, onder meer door middel van initiatieven, intensievere samenwerking met culturele instellingen in de lidstaten, rondtrekkende tentoonstellingen en een netwerk van permanente delegaties;

45.

roept op tot een alomvattende Europese strategie voor Europese maatschappelijke en burgerschapsvorming, alsook tot de oprichting van ondersteunende platforms ter bevordering van de uitvoering ervan, waarbij de nadruk met name moet worden gelegd op de gedeelde democratische waarden en beginselen van de EU en op de grondrechten — zoals menselijke waardigheid, democratie, de rechtsstaat, mensenrechten, gelijkheid, verdraagzaamheid en eerbiediging van diversiteit en vrijheid van geweten — met als doel het inzicht van de burgers in de EU-instellingen, de bevoegdheidsverdeling, het besluitvormingsproces en het EU-beleid te vergroten, het bewustzijn over de voordelen, rechten en plichten van EU-burgerschap aan te wakkeren, de kennis over het Europese integratieproces en over actieve deelname aan de democratische processen en aan de besluitvorming van de EU te bevorderen en te werken aan een sterker gemeenschappelijk saamhorigheidsgevoel;

46.

moedigt maatschappelijke organisaties, instellingen, deskundigen en beroepsbeoefenaren die actief zijn op het gebied van burgerschapsvorming aan om de samenwerking te intensiveren en synergieën te ontwikkelen via open transnationale netwerken; wijst op de rol die het platform Networking European Citizenship Education heeft gespeeld bij het bieden van fora en het streven naar een sterkere prioritering van burgerschapsvorming op nationaal, Europees en internationaal niveau; dringt aan op een verdere institutionalisering van dergelijke Europese netwerken, aangezien zij initiatieven op het gebied van burgerschapsvorming binnen en buiten de Unie ontwikkelen en bevorderen;

47.

benadrukt dat ook het aspect van een leven lang leren en een gemeenschapsperspectief aan bod moeten komen in de strategie, en dat zowel de informele en niet-formele sectoren als het bedrijfsleven en ngo’s hierbij betrokken moeten worden, met name wanneer deze EU-financiering ontvangen, hetgeen rechtstreeks moet bijdragen tot het vergroten van de kennis over de EU onder deelnemers en de gemeenschappen waarin zij actief zijn;

48.

is van mening dat de strategie synergieën moet omvatten met relevante EU-acties op het gebied van jeugd en EU-beleid ter bestrijding van alle vormen van racisme en vreemdelingenhaat, haat tegen lhbtiq-personen en discriminatie van vrouwen en minderheden, door koppelingen tot stand te brengen met het EU-actieplan tegen racisme en financieringsinstrumenten als het programma “Rechten, gelijkheid en burgerschap”;

49.

dringt erop aan dat burgerschapsvorming in alle relevante EU-programma’s wordt geïntegreerd en dat de synergieën tussen deze programma’s worden versterkt om het systemisch effect van burgerschapsvorming te vergroten, onder meer door een verplichte module over EU-burgerschap in te voeren en aan te bieden die als cursus moet worden gevolgd voorafgaand of parallel aan het ondernemen van een project dat met middelen van de EU-structuurfondsen wordt gefinancierd of het ondernemen van een mobiliteitskans in het kader van programma’s als Erasmus+ of het Europees Solidariteitskorps; is van mening dat het volgen van een module over EU-burgerschapsvorming gepaard moet gaan met certificering door middel van microcredentials;

50.

spoort de Commissie ertoe aan leren over de EU op school te bevorderen in het kader van onderhandelingsprocessen met kandidaat-landen voor EU-lidmaatschap;

51.

benadrukt dat er meer moet worden geïnvesteerd in onderwijsvormen om les te geven over de Europese Unie op het niveau van scholen en universiteiten, zowel voor het formeel onderwijs als voor beroepsonderwijs en -opleiding, door nieuwe leerplannen te ontwikkelen; verzoekt de Commissie een voorstel te doen voor een aanbeveling met indicatieve leerplannen voor het lager, middelbaar en hoger onderwijs en voor beroepsonderwijs en -opleiding met betrekking tot onderwijs in EU- en mondiaal burgerschap, die de lidstaten dan op vrijwillige basis kunnen overnemen, met volledige inachtneming van de Verdragsbepalingen, en met name artikel 165 VWEU, waarbij de leerplannen gezamenlijk worden ontwikkeld met deskundigen, gespecialiseerde faculteiten voor Europese aangelegenheden, leraren, opvoeders, leerlingen en de bredere onderwijsgemeenschap in de lidstaten, en vergezeld gaan van stimuleringsmaatregelen om het gebruik ervan te bevorderen; is van mening dat de genoemde gemeenschappelijke modelleerplannen moeten bijdragen tot een beter inzicht in de geschiedenis van de Europese integratie, de organisatie en structuur van de bestaande EU-instellingen, de Europese verkiezings- en besluitvormingsprocessen, waaronder de mogelijkheden voor deelname van burgers aan de democratie in de EU, en moeten voorzien in een combinatie van verschillende pedagogische benaderingen en methoden, waaronder theorielessen en projectgerichte leervormen, afgestemd op de behoeften van lerenden;

52.

verzoekt de Commissie haar inspanningen met betrekking tot burgerschapsvorming op te voeren om de toegankelijkheid en de kwaliteit van burgerschapsvorming in alle lidstaten te verbeteren en de ontwikkeling van een Europese dimensie in burgerschapsvorming voor alle leeftijden te ondersteunen; is van mening dat een permanente structuur belast moet worden met het tot stand brengen van synergieën op Europees niveau op het gebied van burgerschapsvorming, het beheren van de EU-middelen die met het oog hierop zijn toegewezen en het coördineren van de inspanningen op het gebied van gemeenschappelijke methoden, praktijken, instrumenten en inhoud; is van mening dat deze structuur ook belast moet worden met het verzamelen van gegevens en het evalueren van de effecten van door de Unie gefinancierde acties op het gebied van burgerschapsvorming, met het oog op de verspreiding en opschaling van de meest succesvolle acties, alsook om de Commissie in staat te stellen om op basis hiervan beleids- en wetgevingsinitiatieven op dit gebied voor te stellen; is van mening dat deze structuur mogelijkheden moet ondersteunen om leraren en opvoeders op te leiden op het gebied van burgerschapsvorming en grensoverschrijdende uitwisselingen moet aanmoedigen;

53.

is van mening dat de werkzaamheden in deze richting dringend een nieuwe impuls moeten krijgen door een haalbaarheidsactie in te voeren die gericht is op gegevensverzameling en een evaluatie van het effect van acties op het gebied van burgerschapsvorming, gecoördineerd door speciale eenheden voor burgerschapsvorming binnen het directoraat-generaal Onderwijs, Jongerenzaken, Sport en Cultuur van de Commissie en het Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur; is van mening dat dit een kans zou kunnen vormen om de ondersteuning en coördinatie van de acties van de lidstaten op het gebied van burgerschapsvorming en de uitvoering van die acties te intensiveren, strategische richtsnoeren te verstrekken voor de ontwikkeling van nationale structuren en leerplannen voor burgerschapsvorming, en gemeenschappelijke minimumnormen vast te stellen wat de inhoud en de methodologie van maatschappelijke en burgerschapsvorming in de hele Unie betreft; is van mening dat deze eenheden de lidstaten, het Europees Parlement, lerenden en de bredere leergemeenschap bij dit proces moeten betrekken;

54.

is vol lof over het Ambassador School-programma, dat leerlingen bewuster maakt van de Europese parlementaire democratie en de Europese waarden, alsook over het Euroscola-initiatief, dat middelbare scholieren een praktische, immersieve ervaring biedt in de grote vergaderzaal van het Europees Parlement en dat een duurzame meerwaarde vormt in die zin dat het initiatief burgerschapsvorming op individuele basis en actieve deelname aan het democratische proces mogelijk maakt; dringt aan op de invoering van certificering en de erkenning van de vaardigheden en competenties die de deelnemers hebben verworven, zowel voor de leerlingen als voor de leraren; is van mening dat dit een voorbeeld van een beste praktijk is die moet worden opgeschaald om een systemisch effect in de hele Unie te bereiken;

55.

spoort alle lidstaten ertoe aan nationale regelingen voor vrijwilligerswerk te ontwikkelen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om wederzijdse erkenning tussen nationale systemen te waarborgen en de Europese samenwerking op het gebied van burgerdiensten en vrijwilligerswerk voor jongeren te intensiveren; spoort ertoe aan om in nationale regelingen voor vrijwilligerswerk en burgerdiensten in te zetten op Europese mobiliteitservaringen op basis van wederkerigheid;

56.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om in het kader van het Europees Solidariteitskorps op burgerschap gerichte Europese mobiliteit te ontwikkelen met jongeren als doelgroep, teneinde bij te dragen tot echte Europese maatschappelijke betrokkenheid en burgerdiensten; verzoekt de Commissie en de lidstaten om met het oog hierop de middelen voor het Europees Solidariteitskorps aanzienlijk te verhogen; benadrukt dat Europese normen voor vrijwilligersactiviteiten, zoals financiële steun voor vrijwilligers, verzekering, leermogelijkheden, opleiding, inclusie en het beginsel dat vrijwilligerswerk geen vervanging van werkgelegenheid mag zijn, in stand moeten worden gehouden bij alle toekomstige ontwikkelingen van het Europees Solidariteitskorps; benadrukt dat de activiteiten van het Europees Solidariteitskorps slechts een aanvulling kunnen vormen op nationale regelingen voor vrijwilligerswerk of burgerdiensten en deze niet mogen vervangen;

57.

is van mening dat het eiland Ventotene en het manifest van Ventotene een doorslaggevende rol hebben gespeeld in de geschiedenis van de Europese integratie; benadrukt de rol van het eiland als symbolische gedenkplaats in verband met Europese integratie en de bescherming van gemeenschappelijke Europese waarden; wijst op de bijdrage van het eiland aan de bevordering van onderwijs over Europees burgerschap, met name door de actieve betrokkenheid van jongeren bij het jaarlijkse seminar over Europese integratie, dat in 1982 door Altiero Spinelli werd opgestart; benadrukt ook het symbolische belang van de werkzaamheden om de Carcere di Santo Stefano een nieuwe bestemming te geven en wijst op het potentieel ervan om een referentiecentrum te worden voor permanente culturele uitwisseling, openbare evenementen, tentoonstellingen en debatten; beschouwt het eiland daarom als een historische hoofdstad van de morele en intellectuele constructie van de Europese waarden;

58.

verzoekt de Commissie en de lidstaten in gelijke mate te investeren in formele acties op het gebied van burgerschapsvorming en de ondersteuning van informele burgerschapsvorming, in school- en buitenschoolse activiteiten, en verzoekt om een versterking van EU-programma’s ter ondersteuning van onderwijs en burgerschapsvorming; dringt erop aan dat in de herstel- en veerkrachtfaciliteit en in de met EU-middelen gefinancierde onderwijsprogramma’s specifieke streefcijfers met betrekking tot burgerschapsvorming worden opgenomen; dringt erop aan meer financiële middelen toe te wijzen aan de activiteiten, instrumenten en acties van het Parlement in verband met de bevordering van burgerschapsvorming in alle lidstaten, met name Euroscola; verzoekt de Commissie haar goedkeuring te hechten aan de door het Parlement voorgestelde proefprojecten die een versterking van burgerschapsvorming tot doel hebben; benadrukt dat het noodzakelijk is in een specifieke begroting te voorzien om in de hele EU vergelijkbare tests op het gebied van burgerschapsvorming te ontwikkelen;

59.

is van mening dat de Conferentie over de toekomst van Europa als geroepen komt om op verschillende niveaus een discussie op gang te brengen over beleidsontwikkeling op het gebied van onderwijs, jeugd en cultuur; verzoekt de lidstaten en de Commissie om de eindverslagen van de werkgroep Onderwijs, cultuur, jeugdzaken en sport van de Conferentie te aanvaarden en hiermee aan de slag te gaan; is daarom van mening dat er op het gebied van onderwijs gedeelde bevoegdheden moeten worden ingevoerd, ten minste wat burgerschapsvorming betreft, waarbij de uitoefening van die bevoegdheid door de EU “de lidstaten niet [belet] hun eigen bevoegdheid uit te oefenen”;

60.

verzoekt de Commissie na te denken over de mogelijkheid om de oprichting van een monument voor de Europese Unie in elke gemeente in de lidstaten te ondersteunen, om burgers een visueel symbool van Europese integratie te geven;

61.

verzoekt de lidstaten hun inspanningen op te voeren voor de uitvoering van de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (14), aangezien tal van competenties die met dit soort leren worden verworven verwant zijn aan, complementair zijn met of zonder meer van essentieel belang zijn voor de ontwikkeling van burgerschapscompetenties;

o

o o

62.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

(1)  PB C 316 van 22.9.2017, blz. 182.

(2)  PB C 494 van 8.12.2021, blz. 2.

(3)  PB C 415 van 1.12.2020, blz. 16.

(4)  PB C 189 van 4.6.2018, blz. 1.

(5)  PB C 195 van 7.6.2018, blz. 1.

(6)  PB C 66 van 26.2.2021, blz. 1.

(7)  PB C 241 van 21.6.2021, blz. 3.

(8)  PB C 58 van 15.2.2018, blz. 57.

(9)  PB C 11 van 12.1.2018, blz. 16.

(10)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0452.

(11)  PB C 369 van 11.10.2018, blz. 11.

(12)  PB C 99 van 1.3.2022, blz. 96.

(13)  Schulz, W. e.a., Becoming Citizens in a Changing World, IEA International Civic and Citizenship Education Study 2016 International Report, Springer, Cham, 2016.

(14)  PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.