6.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 342/225


P9_TA(2022)0044

Een statuut voor Europese grensoverschrijdende verenigingen en organisaties zonder winstoogmerk

Resolutie van het Europees Parlement van 17 februari 2022 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende een statuut voor Europese grensoverschrijdende verenigingen en organisaties zonder winstoogmerk (2020/2026(INL))

(2022/C 342/17)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien de artikelen 114 en 352 VWEU,

gezien artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien het Handvest van de grondrechten, en met name artikel 12,

gezien artikel 11 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens,

gezien zijn advies (1) inzake het voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende het statuut van de Europese vereniging (2),

gezien zijn resolutie van 13 maart 1987 over de verenigingen zonder winstoogmerk in de Europese Gemeenschappen (3),

gezien zijn resolutie van 7 oktober 2020 over de instelling van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten (4),

gezien zijn verklaring van 10 maart 2011 over de opstelling van een Europees Statuut voor onderlinge maatschappijen, verenigingen en stichtingen (5),

gezien het advies van het EESC getiteld “Het onontgonnen potentieel van Europese filantropie (verkennend advies op verzoek van het Roemeense voorzitterschap)”,

gezien de gezamenlijke richtsnoeren inzake de vrijheid van vereniging (CDL-AD(2014)046) die zijn vastgesteld door de Europese Commissie voor democratie middels het recht (Commissie van Venetië) en het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten (ODIHR) van de OVSE,

gezien de artikelen 47 en 54 van zijn Reglement,

gezien de adviezen van de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0007/2022),

A.

overwegende dat de vrijheid van vereniging op alle niveaus is verankerd in artikel 63 VWEU, in samenhang met de artikelen 7, 8 en 12 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), en dat die artikelen verenigingen zonder winstoogmerk (hierna “non-profitorganisaties” genoemd) bescherming bieden tegen discriminerende, onnodige en ongerechtvaardigde beperkingen met betrekking tot de financiering van hun activiteiten;

B.

overwegende dat de term “non-profitorganisatie” in het kader van deze resolutie betrekking heeft op de vele vormen van non-profitorganisaties in de Unie, die zowel op lidmaatschap gebaseerd als niet op lidmaatschap gebaseerd kunnen zijn, zoals verenigingen, liefdadigheidsorganisaties, organisaties zoals stichtingen waarvan het vermogen bestemd is voor een specifiek doel, en andere soortgelijke organisaties;

C.

overwegende dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft erkend dat de staat de positieve verplichting heeft om het genot van het recht op de vrijheid van vereniging te waarborgen, en dat het EHRM in zijn arrest van 21 oktober 2005, Ouranio Toxo e.a./Griekenland (6), heeft geoordeeld dat de daadwerkelijke en effectieve eerbiediging van de vrijheid van vereniging niet mag worden beperkt tot louter de plicht van de staat om geen inmenging te plegen; overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn arrest in zaak C-78/18 (7) heeft geoordeeld dat de vrijheid van vereniging niet alleen de mogelijkheid omvat om een vereniging op te richten of te ontbinden, maar eveneens de mogelijkheid voor die vereniging om in de tussenliggende tijd te handelen;

D.

overwegende dat non-profitorganisaties van fundamenteel belang zijn om de belangen van burgers en het maatschappelijk middenveld te behartigen, onder meer door diensten te verlenen in vaak onrendabele segmenten van de sociale sector, deelname aan het maatschappelijke leven te bevorderen en de rechten van minderheden te verdedigen; overwegende dat zij bovendien een belangrijke rol spelen bij het anticiperen op en het aanpakken van sociaal-economische uitdagingen en bij het dichten van de lacunes in diensten en economische activiteiten, naast de nationale, regionale en lokale overheden;

E.

overwegende dat non-profitorganisaties vaak gebruikmaken van de vrijheid van meningsuiting en deze bevorderen, met name ter bevordering van het openbaar belang, de actieve deelname aan het democratische leven ondersteunen en fungeren als scholen voor democratie;

F.

overwegende dat de COVID-19-crisis heeft aangetoond dat non-profitorganisaties een cruciale rol spelen door mensen met hun vele problemen te helpen en aldus voor sociale cohesie te zorgen; overwegende dat hun positie echter is verzwakt als gevolg van de COVID-19-crisis, met name omdat hun activiteiten onderbroken zijn en er nieuwe behoeften en taken zijn ontstaan;

G.

overwegende dat de Europese democratie afhankelijk is van het vermogen van maatschappelijke en representatieve organisaties om vrij en over de grenzen heen te kunnen werken; overwegende dat de essentiële rol die maatschappelijke en representatieve organisaties spelen door bij te dragen tot de democratie wordt beschouwd als een fundamentele waarde van de Unie, zoals in met name artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) wordt onderkend, en dat deze een open, transparante en gestructureerde dialoog vergt;

H.

overwegende dat non-profitorganisaties een integraal deel uitmaken van het maatschappelijk middenveld in de Unie en dat zij zowel liefdadigheidsorganisaties omvatten, zoals stichtingen die bijdragen tot het werk van afzonderlijke personen en dit werk bevorderen, als non-profitorganisaties die het openbaar belang verdedigen;

I.

overwegende dat betrouwbare statistische informatie over non-profitorganisaties schaars is of niet onmiddellijk beschikbaar is;

J.

overwegende dat de Europese statuten voor Europese vennootschappen, Europese coöperatieve vennootschappen of Europese partijen niet geschikt zijn om non-profitorganisaties te laten samenwerken over de grenzen heen;

K.

overwegende dat bedrijven, commerciële ondernemingen en economische samenwerkingsverbanden de mogelijkheid hebben om een Europees economisch samenwerkingsverband op te richten;

L.

overwegende dat overheidsinstanties een Europese groepering voor territoriale samenwerking kunnen oprichten;

M.

overwegende dat een Europees statuut voor verenigingen moet openstaan voor organisaties en personen die over de grenzen heen willen deelnemen aan uitwisselingen en wederzijds willen leren;

N.

overwegende dat de oproep van het Parlement voor nationale statistische registers voor sociaaleconomische actoren geen betrekking heeft op organisaties buiten de sociale economie;

O.

overwegende dat veel non-profitorganisaties een volwaardige rol spelen in de economie en in de ontwikkeling van de interne markt, door regelmatig bepaalde economische activiteiten te ontplooien; overwegende dat de omvang van de grensoverschrijdende financiële stromen tussen verenigingen of non-profitorganisaties de afgelopen tien jaar aanzienlijk is toegenomen;

P.

overwegende dat beleidsmakers en het maatschappelijk middenveld zich tegenwoordig meer bewust zijn van het potentieel van non-profitorganisaties met het oog op dienstverlening, burgerparticipatie en maatschappelijke innovatie; overwegende dat hun potentieel waarschijnlijk onbenut blijft op een groot aantal gebieden, zoals onderwijs, cultuur, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening, onderzoek, ontwikkelingshulp, humanitaire bijstand en rampenparaatheid;

Q.

overwegende dat het sociaal-economische potentieel van non-profitorganisaties in de Europese Unie voortdurend toeneemt doordat zij banen scheppen in een breed scala aan sectoren;

R.

overwegende dat non-profitorganisaties een sleutelrol spelen door personen te ondersteunen om actief deel te nemen aan het democratische leven;

S.

overwegende dat non-profitorganisaties weliswaar de overgrote meerderheid van de activiteiten op nationaal niveau uitvoeren, maar dat ook steeds meer non-profitorganisaties over de grenzen heen actief zijn en zij aldus de sociale cohesie tussen de lidstaten versterken, met name in grensregio’s die bijna 40 % van het grondgebied van de Unie beslaan;

T.

overwegende dat met name grensoverschrijdende non-profitorganisaties in aanzienlijke mate bijdragen tot het behalen van de doelstellingen van de Unie en dat zij talrijke, gevarieerde en transnationaal relevante activiteiten ontwikkelen die het openbaar belang op verschillende gebieden bevorderen; overwegende dat deze onder meer betrekking hebben op, maar niet beperkt zijn tot de bescherming en bevordering van grondrechten en fundamentele waarden, milieubescherming, onderwijs, cultuur, maatschappelijk werk en ontwikkelingshulp;

U.

overwegende dat er ondanks het snelgroeiende aantal grensoverschrijdende non-profitorganisaties in de Europese Unie geen geharmoniseerd pan-Europees wetgevingskader bestaat dat hen in staat stelt actief te zijn en zich behoorlijk te organiseren over de grenzen heen;

V.

overwegende dat de grensoverschrijdende activiteiten van non-profitorganisaties momenteel culturele, juridische en politieke verschillen vertonen die voortvloeien uit de nationale rechtsstelsels, door het gebrek aan regelgeving van de Unie voor deze organisaties;

W.

overwegende dat het Parlement al sinds 1987 en met name in zijn resolutie van 13 maart 1987 over de verenigingen zonder winstoogmerk in de Europese Gemeenschappen heeft benadrukt dat er op Europees niveau een passende verordening voor Europese non-profitorganisaties moet worden ingevoerd;

X.

overwegende dat elke organisatie die van een Europees statuut geniet of door gemeenschappelijke Europese minimumnormen wordt beschermd, zich moet inzetten voor de bevordering en uitvoering van de gemeenschappelijke waarden en doelstellingen van de Unie, als verankerd in de Verdragen en in het Handvest;

Huidige situatie

1.

merkt op dat non-profitorganisaties niet over een rechtsvorm op het niveau van de Unie beschikken, zodat de vertegenwoordiging van de belangen van het maatschappelijk middenveld niet op gelijke voet staat met die van commerciële ondernemingen en economische samenwerkingsverbanden, die al sedert lang over een rechtsvorm op het niveau van de Unie beschikken;

2.

merkt op dat de grensoverschrijdende activiteiten van non-profitorganisaties nog steeds zeer complex zijn als gevolg van de juridische, culturele, politieke en economische verschillen tussen de lidstaten, en dat grensoverschrijdende activiteiten van dergelijke organisaties door de administratieve en fiscale behandeling ervan momenteel tot hogere transactiekosten leiden dan nationale activiteiten;

3.

benadrukt dat het huidige rechtskader op Unie- en nationaal niveau ontoereikend is om een sterk pan-Europees maatschappelijk middenveld tot stand te brengen en te ondersteunen, terwijl dit noodzakelijk is voor de democratie; wijst derhalve op de noodzaak om een nieuwe rechtsvorm in te voeren, namelijk die van Europese vereniging, met regels voor de oprichting, transparantie, verantwoordingsplicht en het bestuur van een Europese vereniging;

4.

onderstreept dat moet worden gezorgd voor coördinatie op het niveau van de Unie, dat versnippering moet worden vermeden en dat een geharmoniseerde aanpak ten aanzien van Europese verenigingen in de hele Unie moet worden ondersteund middels de aanwijzing van een Raad voor Europese verenigingen; verzoekt de Commissie in dit verband de verschillende opties te onderzoeken en een voorstel in te dienen voor de meest geschikte vorm en status voor een dergelijke Raad voor Europese verenigingen, waarin alle lidstaten vertegenwoordigd zijn en die over welomschreven besluitvormingsbevoegdheden beschikt;

5.

is van mening dat wetgeving van de Unie ter ondersteuning van non-profitorganisaties ook nodig is voor de voltooiing van de interne markt;

6.

benadrukt dat de vrijheid van verkeer en van vestiging weliswaar in de Verdragen is verankerd, maar dat het grondrecht van vereniging nog steeds niet volledig wordt ondersteund en bevorderd in de verschillende rechtsgebieden van de lidstaten door het gebrek aan passende organisatievormen en het gebrek aan gelijke behandeling van de bestaande vormen in de hele Unie, hetgeen enerzijds een hinderpaal vormt voor transnationale activiteiten en projecten, grensoverschrijdende missies en de mobiliteit van maatschappelijke organisaties, en anderzijds rechtsonzekerheid veroorzaakt;

7.

betreurt het gebrek aan een instrument om het vrije verkeer van non-profitorganisaties, ongeacht de lidstaat waar deze zijn gevestigd of waar hun leden wonen, verder te bevorderen, met name door de juridische en administratieve belemmeringen weg te nemen;

8.

benadrukt dat non-profitorganisaties die in de hele Unie actief zijn, door het gebrek aan onderlinge afstemming van praktijken vaak te maken krijgen met ongerechtvaardigde beperkingen, zoals vergoedingen, formaliteiten en administratieve en andere belemmeringen, die hun dagelijkse werking in gevaar brengen en hen ervan weerhouden hun missie over de grenzen heen uit te breiden; onderstreept dat dergelijke belemmeringen ook leiden tot een aanzienlijke toename van de werklast, doordat veel uiteenlopende administratieve procedures moeten worden gevolgd in meer dan één lidstaat;

9.

betreurt dat non-profitorganisaties in een aantal lidstaten geen gebruik konden maken van ondersteuningsregelingen tijdens de pandemie;

10.

benadrukt dat het gebrek aan onderlinge afstemming van praktijken ook leidt tot ongelijke concurrentievoorwaarden als gevolg van de verschillende marktomstandigheden en andere belemmeringen waar non-profitorganisaties in de verschillende lidstaten mee worden geconfronteerd, bijvoorbeeld bij het openen van bankrekeningen, het aantrekken en boeken van buitenlandse middelen, het verkrijgen van toegang tot maatregelen en regelingen ter bevordering van het openbaar belang, het genieten van bepaalde vormen van financiële of fiscale behandeling, of het aanwerven van personeel, met name bij het aanwerven van personeel over de grenzen heen, hoewel dit moet worden bevorderd met het oog op het vrije verkeer van werknemers;

11.

verzoekt de Commissie zich te buigen over de verschillende vormen waarin non-profitorganisaties in de lidstaten actief zijn en een vergelijkende analyse te maken;

12.

wijst erop dat non-profitorganisaties bijdragen aan innovatie, onderzoek, economische ontwikkeling en werkgelegenheid, met name in de sociale, technologische, culturele en ondernemingssector;

13.

onderkent de bijdrage van non-profitorganisaties tot bepaalde strategische doelstellingen van de Unie, zoals de bestrijding van de klimaatcrisis, de aanpak van de digitale transformatie en het herstel van de COVID-19-pandemie; onderstreept dat het alleen mogelijk zal zijn die doelstellingen te behalen als het maatschappelijk middenveld hiertoe bijdraagt door die kwesties in heel Europa te bevorderen, met name wat betreft de uitvoering van het nodige beleid op lokaal, regionaal, nationaal en Unieniveau, met inachtneming van de belangen en rechten van de betrokkenen;

14.

betreurt dat de gegevens schaars of verouderd zijn; verzoekt de lidstaten geregeld uitgesplitste gegevens te verstrekken en verzoekt de Commissie betrouwbare en regelmatig bijgewerkte statistische bronnen tot stand te brengen op basis van vaste methoden die de transparantie en vergelijkbaarheid waarborgen, en het mogelijk te maken dergelijke gegevens over grensoverschrijdende activiteiten en bijdragen in de werkzaamheden van Eurostat op te nemen; wijst erop dat het volgens een in opdracht van het EESC uitgevoerde studie van 2017, getiteld “Recent Evolutions of the Social Economy in the European Union”, voor 9 miljoen van de in totaal 13,6 miljoen bezoldigde functies in coöperaties, onderlinge maatschappijen, verenigingen, stichtingen en soortgelijke entiteiten in de Europese Unie ging om banen bij verenigingen en stichtingen, die daarmee de belangrijkste bron van werkgelegenheid in die sector zijn; benadrukt dat dit ook aantoont dat over deze sector, die groter is dan de sociale economie, meer gegevens nodig zijn;

15.

betreurt dat de Commissie en de lidstaten niet met wetgeving zijn gekomen om een gunstig klimaat te scheppen waarin non-profitorganisaties kunnen bijdragen tot de werking van de interne markt en om het vrije kapitaalverkeer over de grenzen heen te waarborgen, en betreurt dat het statuut van de Europese vereniging nog niet is vastgesteld, ondanks diverse pogingen en talrijke oproepen van het maatschappelijk middenveld en het Parlement;

16.

is ingenomen met het komende actieplan voor de sociale economie en is van mening dat aangezien slechts bepaalde non-profitorganisaties actief zijn in de sociale economie, dit actieplan aanbevelingen moet bevatten over hoe grensoverschrijdende belemmeringen kunnen worden weggenomen, en dat dit moet worden aangevuld met afzonderlijke wetgevingsinitiatieven ter ondersteuning van non-profitorganisaties;

17.

is van mening dat de voorgestelde rechtsinstrumenten vanwege hun bijzondere karakter geen gevolgen mogen hebben voor de reglementering van politieke partijen; herinnert er voorts aan dat de Unie de status eerbiedigt die kerken, religieuze organisaties of gemeenschappen, alsmede levensbeschouwelijke of niet-confessionele organisaties volgens het nationale recht hebben; onderstreept dat dit niet wegneemt dat organisaties waarvan de waarden en doelstellingen in een religieuze, levensbeschouwelijke of niet-confessionele overtuiging zijn geworteld, zoals religieus geïnspireerde liefdadigheidsorganisaties zonder winstoogmerk, onder het toepassingsgebied van die voorgestelde instrumenten kunnen vallen; wijst erop dat vakbonden in verschillende lidstaten een bijzondere, voordelige status krijgen en dat zij daarom van het toepassingsgebied van de voorgestelde instrumenten moeten worden uitgesloten; wijst erop dat het personen die een vereniging willen oprichten, vrijstaat gebruik te maken van de bepalingen van de voorgestelde verordening en de vorm aan te nemen van een Europese vereniging; merkt op dat de voorgestelde richtlijn betreffende minimumnormen op alle non-profitorganisaties in de Unie van toepassing moet zijn;

Bescherming van het maatschappelijk middenveld en de vrijheid van vereniging

18.

uit zijn bezorgdheid over de belemmeringen waar non-profitorganisaties in de hele Unie mee worden geconfronteerd en over de verschillen die voortvloeien uit nationale wetten, regelingen of administratieve praktijken of beleidsmaatregelen; wijst erop dat dit negatieve gevolgen kan hebben voor het maatschappelijk middenveld, dat dit de grondrechten, en met name de vrijheid van vereniging, meningsuiting en informatie, onnodig kan beperken, en dat dit non-profitorganisaties ervan kan weerhouden hun activiteiten over de grenzen heen uit te breiden;

19.

houdt terdege rekening met de mogelijkheden die de digitalisering en het internet bieden om de uitoefening van het recht op vrijheid van vereniging te bevorderen, bijvoorbeeld door de registratie en oprichting van non-profitorganisaties te vergemakkelijken en online mogelijk te maken;

20.

benadrukt dat non-profitorganisaties van groot belang zijn voor de democratie en de beleidsvorming op alle niveaus: zij bevorderen het openbaar belang, maken deel uit van de controlemechanismen die nodig zijn voor de rechtsstaat, en zijn een drijvende kracht achter burgerparticipatie; is ingenomen met de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de behartiging van het openbaar belang en bij politiek activisme en in het kader van actief sociaal leven;

21.

herhaalt dat non-profitorganisaties vrij zijn om deel te nemen aan het politieke of openbare debat middels hun doelstellingen of activiteiten; veroordeelt de pogingen om de ruimte voor het maatschappelijk middenveld op politieke gronden te beperken, en veroordeelt dat hun de status van organisatie van openbaar belang wordt ontzegd, geweigerd of dat deze wordt betwist op basis van vermeende of daadwerkelijke politieke activiteiten, terwijl hun activiteiten er niet op gericht zijn om één bepaalde partij te ondersteunen of in de plaats te komen van partijpolitiek; is van mening dat dergelijke gevallen gevaarlijk zijn voor de Europese democratie;

22.

benadrukt het belang van de onafhankelijkheid van non-profitorganisaties en de noodzaak om te zorgen voor een gunstig klimaat voor deze organisaties, hun verscheidenheid te eerbiedigen en te begrijpen dat organisaties van openbaar belang niet alleen diensten verlenen in de praktijk, maar ook het openbaar belang bevorderen en toezicht houden op het overheidsbeleid;

23.

herinnert aan het belang van onafhankelijke, onpartijdige, professionele en verantwoordelijke journalistiek voor informatie, zowel in de particuliere als in de openbare media, over de activiteiten van non-profitorganisaties, en aan het belang van de toegang tot pluralistische informatie, aangezien het hier gaat om belangrijke pijlers van de democratie; is bezorgd over de lastercampagnes en het misbruik van procesrecht in verschillende lidstaten ten aanzien van actoren die deelnemen aan het proces van publieke participatie, met inbegrip van non-profitorganisaties, door verkozen ambtenaren, overheidsinstanties of entiteiten die onder de zeggenschap van de overheid staan, alsook door particulieren en particuliere entiteiten; benadrukt dat het Parlement op 11 november 2021 een resolutie over SLAPP’s heeft aangenomen (8);

24.

is van mening dat een verordening inzake het rechtskader het Europees maatschappelijk middenveld alleen ten goede zal komen als non-profitorganisaties gebruik kunnen maken van toereikende en gemakkelijk toegankelijke financiering, zowel op nationaal als op Europees niveau; wijst erop dat overheidsfinanciering en particuliere financiering van non-profitorganisaties belangrijk zijn, aangezien zij minder inkomsten uit winstgevende activiteiten krijgen; onderstreept in dit verband het bestaan van het programma “Burgers, gelijkheid, rechten en waarden”, dat onder meer gericht is op non-profitorganisaties; wijst erop dat subsidies van de Unie overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (9) gepaard moeten gaan met medefinanciering, die kan worden verstrekt in de vorm van eigen middelen, door de actie of het werkprogramma voortgebrachte inkomsten, of bijdragen in geld of in natura van derden; is van mening dat met name in het geval van non-profitorganisaties met zeer weinig financiële middelen moet worden overwogen om het eigenvermogensvereiste te beperken en niet-geldelijke bijdragen als zodanig in aanmerking te nemen, op voorwaarde dat een dergelijke behandeling de mededinging niet verstoort bij de toegang tot financiering; merkt op dat Uniefinanciering die beschikbaar is voor non-profitorganisaties vaak medefinanciering vereist, wat betekent dat de begunstigde zelf een deel van de benodigde fondsen uit andere bronnen moet werven; wijst erop dat een te hoog eigenvermogensvereiste voor non-profitorganisaties nadelig zou zijn, aangezien zij mogelijk niet in staat zijn de nodige middelen aan te trekken en sommige organisaties aldus zouden worden uitgesloten; is daarom van mening dat moet worden overwogen om het aandeel in de medefinanciering te beperken, en dat verschillende elementen die in geld kunnen worden uitgedrukt, zoals de door vrijwilligers geïnvesteerde tijd of bijdragen in natura, in aanmerking moeten worden genomen;

25.

wijst erop dat het belangrijk is dat non-profitorganisaties relevante informatie verstrekken aan het publiek; vestigt er voorts de aandacht op dat financiële transparantie van openbaar belang is, aangezien non-profitorganisaties een aanzienlijke invloed hebben op het openbare leven en het openbare debat;

26.

is van mening dat de invoering van een status voor Europese verenigingen nationale en lokale organisaties de kans zal bieden om meer aandacht te geven aan Europese kwesties, over de grenzen heen deel te nemen aan wederzijds leren en uitwisselingen, en hen zal helpen toegang te krijgen tot Uniefinanciering; verzoekt de Commissie en de lidstaten voldoende middelen beschikbaar te stellen voor maatschappelijke organisaties, de toegang tot middelen te verbeteren en de procedures om toegang te krijgen tot middelen verder te vereenvoudigen voor maatschappelijke organisaties, met inbegrip van kleine en lokale organisaties;

27.

is voorts van mening dat de voorgestelde wetgeving moet worden aangevuld met maatregelen ter ondersteuning van een regelmatige, zinvolle en gestructureerde dialoog met het maatschappelijk middenveld en representatieve organisaties, overeenkomstig artikel 11 VEU; verzoekt de Commissie in dit verband na te gaan of het mogelijk is op het niveau van de Unie een participatiestatus te regelen voor organisaties van openbaar belang;

28.

benadrukt dat willekeurige en politiek gemotiveerde discriminatie op grond van de doelstellingen en activiteiten van non-profitorganisaties, alsook op grond van hun financieringsbronnen, de vrijheid van vereniging belemmert en derhalve een bedreiging vormt voor de vrijheid van meningsuiting;

Erkenning van verenigingen, non-profitorganisaties en openbaar belang in de gehele Unie

29.

onderkent dat er in de wetgeving op nationaal niveau en in de rechtstradities van de lidstaten verschillende benaderingen bestaan van de definitie en erkenning van al dan niet op lidmaatschap gebaseerde non-profitorganisaties en van de definitie, erkenning en toekenning van de status van openbaar belang; onderstreept dat er ondanks deze verschillen consensus over bestaat dat er Europese minimumnormen moeten komen en dat non-profitorganisaties rechtspersoonlijkheid moeten kunnen verwerven;

30.

verzoekt de Commissie de activiteiten van openbaar belang van non-profitorganisaties te erkennen en te bevorderen door de status van openbaar belang binnen de Unie te harmoniseren, en benadrukt dat de nationale wetgeving en administratieve praktijken ter regulering van non-profitorganisaties, onder meer inzake de oprichting, registratie, werking, financiering, financiële en fiscale behandeling of belastingverlagingen, en grensoverschrijdende activiteiten, niet mogen discrimineren op basis van de vestigingsplaats van de organisatie, noch ten aanzien van enige groep of persoon, op welke grond dan ook;

31.

verzoekt de Commissie de vaststelling te overwegen van een voorstel om de wederzijdse erkenning van belastingvrije organisaties van openbaar belang, met inbegrip van liefdadigheidsorganisaties, in elke lidstaat te bevorderen indien zij in een van de lidstaten voor belastingdoeleinden als dusdanig worden erkend;

32.

benadrukt dat het tot de totstandbrenging van een gelijk speelveld en aldus tot de voltooiing van de interne markt kan bijdragen het statuut van en de minimumnormen voor non-profitorganisaties op het niveau van de Unie te regelen;

33.

dringt er bij de Commissie op aan een specifieke, alomvattende strategie te ontwikkelen om het maatschappelijk middenveld in de Unie te versterken, onder meer door maatregelen in te voeren ter bevordering van de werking van non-profitorganisaties op alle niveaus;

34.

verzoekt de Commissie om op basis van artikel 352 VWEU een voorstel voor een verordening tot vaststelling van het statuut van de Europese vereniging in te dienen en daarbij gevolg te geven aan de aanbevelingen in deze resolutie en in deel I van de bijlage bij deze resolutie;

35.

verzoekt de Commissie om op basis van artikel 114 VWEU een voorstel in te dienen voor een richtlijn betreffende gemeenschappelijke minimumnormen voor non-profitorganisaties in de Unie, teneinde een gelijk speelveld tot stand te brengen voor non-profitorganisaties door minimumnormen vast te stellen, het maatschappelijk middenveld in staat te stellen gebruik te maken van de vrijheden en de grondrechten en bij te dragen tot de versterking van de Europese democratie, en daarbij gevolg te geven aan de aanbevelingen in deze resolutie en in deel II van de bijlage bij deze resolutie;

36.

verzoekt de Commissie de resultaten van de uit hoofde van paragraaf 11 uitgevoerde vergelijkende analyse te benutten om het in deel I van de bijlage vervatte voorstel voor een verordening en het in deel II van de bijlage vervatte voorstel voor een richtlijn naar behoren vergezeld te doen gaan van een lijst van nationale vormen van de organisaties die op grond van artikel 3, lid 2, van het in deel I van de bijlage vervatte voorstel en artikel 1 van het in deel II van de bijlage vervatte voorstel moeten worden geacht binnen het toepassingsgebied te vallen;

o

o o

37.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en bijgaande aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.

(1)  Wetgevingsresolutie houdende advies van het Europees Parlement inzake het voorstel van de Commissie aan de Raad voor een verordening betreffende het statuut van de Europese Vereniging (PB C 42 van 15.2.1993, blz. 89).

(2)  Voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad betreffende het statuut van de Europese vereniging (COM(1991)0273 — SYN 386).

(3)  PB C 99 van 13.4.1987, blz. 205.

(4)  PB C 395 van 29.9.2021, blz. 2.

(5)  PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 187.

(6)  Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 21 oktober 2005, Ouranio Toxo e.a./Griekenland, nr. 74989/01, ECLI:CE:ECHR:2005:1020JUD007498901.

(7)  Arrest van het Hof van Justitie van 18 juni 2020, Commissie/Hongarije, C-78/18, ECLI:EU:C:2020:476, punt 113.

(8)  Resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2021 over de versterking van de democratie en de vrijheid en pluriformiteit van de media in de EU: oneigenlijk gebruik van civielrechtelijke en strafrechtelijke procedures om journalisten, ngo’s en het maatschappelijk middenveld het zwijgen op te leggen (2021/2036(INI)).

(9)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).


BIJLAGE BIJ DE RESOLUTIE

AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL

DEEL I

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

betreffende het statuut van de Europese vereniging

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 352,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Grensoverschrijdende projecten en andere vormen van samenwerking, waarbij met name het maatschappelijk middenveld betrokken is, dragen op beslissende wijze bij tot het behalen van de doelstellingen van de Unie, met inbegrip van de bevordering van haar waarden, en tot het ontwikkelen van een heel scala aan uiteenlopende, transnationaal relevante activiteiten die het openbaar belang op tal van gebieden bevorderen.

(2)

Europese samenwerking over de grenzen heen tussen burgers en representatieve verenigingen is van essentieel belang voor de totstandbrenging van een overkoepelend Europees maatschappelijk middenveld, dat in lijn met de artikelen 11 en 15 van het Verdrag betreffende de Europese Unie een belangrijke rol speelt met het oog op de Europese democratie en de Europese integratie.

(3)

Bij het nastreven van hun doelstellingen spelen tal van verenigingen een belangrijke rol in de economie en in de ontwikkeling van de interne markt, doordat zij regelmatig economische activiteiten ontplooien.

(4)

Richtlijn …/… van het Europees Parlement en de Raad (hierna “de richtlijn inzake minimumnormen” genoemd) heeft tot doel het recht van de lidstaten op elkaar af te stemmen om te voorzien in minimumnormen en een gunstig klimaat ter bevordering van de werkzaamheden van non-profitorganisaties.

(5)

Verenigingen zijn de lijm die onze samenleving bij elkaar houdt. Zij spelen een sleutelrol doordat zij personen helpen, aansporen en in staat stellen actief deel te nemen aan het democratische en maatschappelijke leven in de Unie, en met name diegenen die te maken hebben met uitsluiting en discriminatie, en zij kunnen een cruciale rol spelen bij de ontwikkeling van het beleid van de Unie.

(6)

De Unie moet verenigingen, die een organisatievorm hebben die in alle lidstaten algemeen wordt erkend, een passend rechtsinstrument bieden dat hun transnationale en grensoverschrijdende activiteiten kan bevorderen en dat kan bijdragen tot de dialoog met het maatschappelijk middenveld op het niveau van de Unie.

(7)

De invoering van een organisatievorm op het niveau van de Unie zou het voor alle verenigingen gemakkelijker maken om hun doelstellingen over de grenzen heen na te streven en hun activiteiten op de interne markt te organiseren.

(8)

Artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de artikelen 7, 8 en 12 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna “het Handvest” genoemd) bieden non-profitorganisaties bescherming tegen discriminerende of ongerechtvaardigde beperkingen van de toegang tot middelen en van het vrije verkeer van kapitaal in de Unie. Dit betreft ook het vermogen om middelen uit binnenlandse en buitenlandse bronnen aan te trekken, veilig te stellen en te gebruiken, hetgeen essentieel is voor het bestaan en de werking van welke juridische entiteit dan ook. Overeenkomstig het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 18 juni 2020 in zaak C-78/18, Commissie/Hongarije (1), mogen beperkingen alleen worden opgelegd voor legitieme doeleinden, zoals de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of de openbare orde, moeten zij evenredig zijn met de doelstelling om deze belangen te beschermen, en moeten zij het minst ingrijpende middel zijn om de nagestreefde doelstelling te behalen. Het betreft hier onder meer beperkingen die voortvloeien uit regels inzake de bestrijding van het witwassen van geld en van de financiering van terrorisme, waarvan de toepassing moet voldoen aan de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid, en waarbij met name rekening moet worden gehouden met de verplichtingen inzake risicobeoordeling uit hoofde van het internationaal recht en het recht van de Unie. Daarom mogen de lidstaten geen onredelijke, te ingrijpende of verstorende maatregelen toepassen, met inbegrip van rapportageverplichtingen die de organisaties een buitensporige of dure last opleggen.

(9)

Natuurlijke en rechtspersonen kunnen Europese vennootschappen oprichten op basis van Verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad (2), Europese coöperatieve vennootschappen op basis van Verordening (EG) nr. 1435/2003 van de Raad (3), en Europese partijen op basis van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 van het Europees Parlement en de Raad (4). Geen van deze instrumenten stelt verenigingen echter in staat om samen te werken over de grenzen heen.

(10)

Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad (5) regelt de oprichting van Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS). Dergelijke groeperingen worden meestal gevormd door overheden op nationaal niveau, lokale overheden of andere publiekrechtelijke entiteiten. Niet-gouvernementele actoren uit het maatschappelijk middenveld en burgers vallen er dus niet onder.

(11)

Het Europees economisch samenwerkingsverband (EESV), waarin Verordening (EEG) nr. 2137/85 (6) voorziet, maakt het wel mogelijk bepaalde activiteiten gemeenschappelijk uit te voeren en tegelijk de onafhankelijkheid van zijn leden te bewaren. Het EESV komt echter niet tegemoet aan de specifieke behoeften van verenigingen uit het maatschappelijk middenveld.

(12)

Daarom is het noodzakelijk op het niveau van de Unie een passend geharmoniseerd regelgevingskader en regels vast te stellen om de oprichting van Europese verenigingen met eigen rechtspersoonlijkheid mogelijk te maken en de grensoverschrijdende oprichting en werking van dergelijke verenigingen te regelen.

(13)

Politieke partijen en vakbonden, alsook kerken en andere religieuze gemeenschappen en levensbeschouwelijke of niet-confessionele organisaties moeten van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten omdat de Unie niet bevoegd is om hun statuut te regelen en omdat deze een bijzondere status hebben binnen het nationale recht. Om deze redenen moeten zij anders worden behandeld dan andere verenigingen zonder die status, zoals religieus geïnspireerde liefdadigheidsorganisaties zonder winstoogmerk of organisaties die discriminatie bestrijden, ook op de arbeidsmarkt.

(14)

Deze verordening mag geen afbreuk doen aan werknemers- en vakbondsrechten, met inbegrip van bestaande rechten en beschermingsmaatregelen bij insolventie en procedures voor herstructurering, fusies, overgang van ondernemingen, en met betrekking tot voorlichting en lonen. Werkgevers moeten hun verplichtingen nakomen, ongeacht de vorm waarbinnen de activiteiten worden ontplooid.

(15)

Het is belangrijk te zorgen voor coördinatie op het niveau van de Unie, teneinde versnippering te voorkomen en een geharmoniseerde aanpak in de hele Unie voor de toepassing van deze verordening te ondersteunen. In dit verband moet deze verordening voorzien in de aanwijzing van een Raad voor Europese verenigingen, dat ressorteert onder of verbonden is met de Commissie en/of relevante instellingen, organen en instanties van de Unie.

(16)

Het Raad voor Europese verenigingen moet een vertegenwoordiger van het Bureau voor de grondrechten uitnodigen voor zijn vergaderingen wanneer deze betrekking hebben op de vrijheid van vereniging of de vrijheid van meningsuiting, in lijn met artikel 2 van Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad (7).

(17)

Bij deze verordening moeten specifieke termijnen worden ingevoerd voor administratieve procedures, onder meer met betrekking tot de registratie en de toekenning van de status van openbaar belang. Bij de beoordeling van de uitvoering en toepassing van deze verordening moet de Commissie met name nagaan hoe deze termijnen in de praktijk worden toegepast.

(18)

Om na te gaan of aan de vereisten van artikel 6 is voldaan, zou het kunnen dat de nationale instanties voor verenigingen de namen en adressen van de stichtende leden opvragen. De identiteit van de stichters en leden van non-profitorganisaties die natuurlijke personen zijn, kan gevoelige informatie vormen. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat eventuele vereisten die de verwerking van dergelijke persoonsgegevens vergen, Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (8) (algemene verordening gegevensbescherming), en met name artikel 9, onverlet laten.

(19)

Een Europese vereniging kan wensen onderscheid maken tussen verschillende categorieën leden, zodat volwaardige leden stemrecht hebben en geassocieerde leden die de doelstellingen steunen, worden erkend, maar geen stemrecht hebben, en/of ereleden geen lidgeld hoeven te betalen, maar wel stemrecht hebben. De indeling van de leden in categorieën mag niet leiden tot ongerechtvaardigde discriminatie, met name op grond van staatsburgerschap.

(20)

Aangezien het toepassingsgebied van deze verordening beperkt is tot non-profitorganisaties, biedt het VWEU geen andere rechtsgrond dan artikel 352.

(21)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de oprichting van een Europese vereniging, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar om de hierboven uiteengezette redenen beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Hoofdstuk I

Onderwerp en algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp

1.   In deze verordening worden de voorwaarden en procedures vastgesteld voor de oprichting, het bestuur, de registratie en de regulering van juridische entiteiten met de vorm van een Europese vereniging.

2.   Een Europese vereniging is een onafhankelijke en autonome grensoverschrijdende entiteit die permanent op het grondgebied van de Unie is gevestigd en die door middel van een vrijwillige overeenkomst tussen natuurlijke of rechtspersonen is opgericht met het oog op een gemeenschappelijk non-profitdoel.

3.   Een Europese vereniging is vrij haar doelstellingen en de activiteiten die noodzakelijk zijn om deze doelstellingen na te streven, te bepalen.

4.   De doelstellingen van een Europese vereniging eerbiedigende doelstellingen en waarden waarop de Unie berust, als bepaald in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en bevorderen deze.

5.   Een Europese vereniging berust op lidmaatschap en kan de samenstelling en het lidmaatschap vrij bepalen. Dit kan de vaststelling inhouden van bijzondere vereisten voor leden, op basis van redelijke en objectieve criteria en met inachtneming van het beginsel van non-discriminatie.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

“non-profit”: niet in de eerste plaats gericht op het maken van winst, al kunnen economische activiteiten worden verricht. Wanneer een non-profitorganisatie winst maakt, wordt deze in de organisatie geïnvesteerd met het oog op haar doelstellingen en wordt deze niet verdeeld onder de leden, stichters of andere particuliere partijen. De toekenning van de status van openbaar belang krachtens artikel 21 is geen noodzakelijke voorwaarde om een organisatie als non-profitorganisatie te beschouwen. Indien de status van openbaar belang echter wordt toegekend, wordt het doel van de organisatie beschouwd als een ander doel dan het maken van winst;

b)

“onafhankelijk”: met betrekking tot verenigingen, vrij van ongeoorloofde staatsinmenging en niet behorend tot een overheids- of bestuurlijke structuur. In dit verband belet noch de ontvangst van overheidsfinanciering noch de deelname aan een adviesorgaan van de overheid dat een vereniging als onafhankelijk kan worden beschouwd, mits de zelfstandige werking en besluitvorming van de vereniging door deze financiering of deelname niet wordt aangetast;

c)

“autonoom”: met betrekking tot verenigingen, beschikkend over een institutionele structuur die het mogelijk maakt alle interne en externe organisatorische taken uit te oefenen en op onafhankelijke wijze wezenlijke besluiten te nemen;

d)

“openbaar belang”: een verbetering van het maatschappelijk welzijn of een onderdeel daarvan, die het algemeen belang van de samenleving ten goede komt;

e)

“grensoverschrijdend” of “over de grenzen heen”: met betrekking tot verenigingen, dat de doelstelling van transnationale samenwerking of samenwerking over de grenzen heen binnen de Unie wordt nagestreefd, of dat de stichtende leden van een vereniging uit ten minste twee lidstaten afkomstig zijn, wat verwijst naar de lidstaten waarvan zij burger of ingezetene zijn als het gaat om natuurlijke personen, en naar de lidstaten waar hun statutaire zetel is gevestigd als het gaat om rechtspersonen;

f)

“lid”: een natuurlijke of rechtspersoon die vrijwillig en bewust een aanvraag heeft gedaan om zich aan te sluiten bij een vereniging om haar doelstellingen en activiteiten te ondersteunen, en die op grond van de statuten van die vereniging tot de vereniging is toegelaten. Wanneer een vereniging wordt opgericht als gevolg van een omzetting of fusie, kan de bereidheid tot lidmaatschap als afdoende worden aangenomen.

Artikel 3

Regels die van toepassing zijn op Europese verenigingen

1.   Op Europese verenigingen zijn deze verordening en hun statuten van toepassing. Met betrekking tot aangelegenheden die in deze verordening niet zijn geregeld, geldt voor een Europese vereniging het recht van de lidstaat waarin de Europese vereniging haar statutaire zetel heeft.

2.   De lidstaten bepalen met welke juridische entiteit of categorie van juridische entiteiten een Europese vereniging vergelijkbaar wordt geacht om, op een wijze die strookt met de bepalingen en doelstellingen van deze verordening, het toepasselijke recht vast te stellen op grond van lid 1.

Artikel 4

Nationale instantie voor verenigingen

1.   De lidstaten wijzen een onafhankelijke overheidsinstantie aan (hierna “de nationale instantie voor verenigingen” genoemd) en stellen het in artikel 5 bedoelde Raad voor Europese verenigingen en de Commissie daarvan in kennis. De nationale instantie voor verenigingen is bevoegd voor de registratie van Europese verenigingen overeenkomstig artikel 10 en voor het toezicht op de toepassing van deze verordening, met volledige inachtneming van de grondrechten en fundamentele vrijheden van Europese verenigingen als voorzien in de Verdragen en in het Handvest.

2.   Elke nationale instantie voor verenigingen draagt bij tot de consistente toepassing van deze verordening in de hele Unie. Daartoe werken de nationale instanties voor verenigingen met elkaar samen, onder meer in het kader van de Raad voor Europese verenigingen overeenkomstig de artikelen 5 en 22.

Artikel 5

Raad voor Europese verenigingen

1.   De Raad voor Europese verenigingen wordt aangewezen.

2.   De Raad voor Europese verenigingen wordt bijgestaan door een secretariaat.

3.   De Raad voor Europese verenigingen bestaat uit een vertegenwoordiger van elke nationale instantie voor verenigingen en drie vertegenwoordigers van de Commissie.

4.   De Raad voor Europese verenigingen treedt onafhankelijk op bij de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden.

5.   Met het oog op de consistente toepassing van deze verordening heeft het Raad voor Europese verenigingen de volgende taken:

a)

in samenwerking met de Commissie en de nationale instanties voor verenigingen gemeenschappelijke formulieren of andere instrumenten ontwikkelen ter ondersteuning van de elektronische registratie van Europese verenigingen overeenkomstig artikel 10;

b)

de digitale databank van Europese verenigingen op het niveau van de Unie opzetten en beheren, als instrument voor informatie en voor statistische doeleinden en ter ondersteuning van de gestructureerde dialoog met het maatschappelijk middenveld over aangelegenheden van de Unie;

c)

de kennisgevingen van registratie, van ontbinding en andere relevante besluiten betreffende Europese verenigingen verwerken met het oog op bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, als voorzien in deze verordening;

d)

beoordelen of de bepaling van de vergelijkbaar geachte juridische entiteiten door de lidstaten overeenkomstig artikel 3, lid 2, adequaat is;

e)

klachten over de toepassing van deze verordening in ontvangst nemen, onderzoeken en opvolgen, onverminderd de taken van de nationale instanties voor verenigingen;

f)

in voorkomend geval besluiten nemen over beroepen via zijn commissie van beroep, overeenkomstig de artikelen 10 en 11;

g)

alle vragen in verband met de toepassing van deze verordening onderzoeken en overleg plegen met de betrokken partijen en relevante belanghebbenden en deskundigen, op eigen initiatief of op verzoek van een van zijn leden of van de Commissie;

h)

richtsnoeren en aanbevelingen verstrekken, en optimale praktijken bepalen voor de nationale instanties voor verenigingen en voor Europese verenigingen, met het oog op de consistente toepassing van deze verordening;

i)

adviezen en aanbevelingen verstrekken aan de Commissie, op eigen initiatief of op verzoek van een van zijn leden of van de Commissie, en na raadpleging van de betrokken partijen en relevante belanghebbenden en deskundigen, over kwesties die verband houden met Europese verenigingen of met maatregelen die voortvloeien uit de richtlijn inzake minimumnormen;

j)

adviezen en aanbevelingen verstrekken aan de Commissie met betrekking tot de structuurfondsen en de operationele middelen die gericht zijn op het maatschappelijk middenveld, de organisatie van de dialoog met het maatschappelijk middenveld en de bescherming en bevordering van de rechten en waarden van de Unie, als verankerd in het VEU, het VWEU en het Handvest, teneinde de ontwikkeling van open, op rechten gebaseerde, democratische, egalitaire en inclusieve samenlevingen op basis van de rechtsstaat te ondersteunen en te bevorderen;

k)

samenwerking, en de effectieve bilaterale en multilaterale uitwisseling van informatie en optimale praktijken, met en tussen de nationale instanties voor verenigingen bevorderen;

l)

gemeenschappelijke opleidingsprogramma’s en personeelsuitwisselingen tussen nationale instanties voor verenigingen bevorderen.

6.   Het Comité voor Europese verenigingen is verantwoording verschuldigd aan het Europees Parlement en de Raad en brengt jaarlijks verslag uit over zijn activiteiten aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

7.   Op de besprekingen van de Raad voor Europese verenigingen en zijn leden is Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (9) van toepassing.

8.   De Raad voor Europese verenigingen stelt zijn reglement van orde en zijn eigen werkregelingen vast.

9.   De Raad voor Europese verenigingen kan vertegenwoordigers van relevante Europese agentschappen en onafhankelijke deskundigen, met name uit de academische wereld en het maatschappelijk middenveld, uitnodigen om zijn vergaderingen bij te wonen en kan hen regelmatig raadplegen.

Hoofdstuk II

Oprichting en registratie

Artikel 6

Oprichting

1.   Een Europese vereniging wordt opgericht:

a)

bij overeenkomst tussen ten minste drie stichtende leden; de stichtende leden moeten uit ten minste twee lidstaten afkomstig zijn, wat verwijst naar de lidstaten waarvan zij burger of ingezetene zijn als het gaat om natuurlijke personen, en naar de lidstaten waar hun statutaire zetel is gevestigd als het gaat om rechtspersonen; of

b)

als gevolg van de omzetting in een Europese vereniging van een bestaande, volgens het recht van een lidstaat opgerichte entiteit die voldoet aan de voorwaarden van punt a) en die haar statutaire zetel in de Unie heeft; of

c)

als gevolg van een fusie tussen ten minste twee bestaande Europese verenigingen; of

d)

als gevolg van een fusie tussen ten minste één bestaande Europese vereniging en ten minste één entiteit die tot de op grond van artikel 3, lid 2, bepaalde categorieën behoort; of

e)

als gevolg van een fusie tussen ten minste twee overeenkomstig artikel 3, lid 2, bepaalde entiteiten die volgens het recht van de desbetreffende lidstaten zijn opgericht en die hun statutaire zetel in de Unie hebben, mits deze entiteiten samen ten minste drie leden hebben en deze leden uit ten minste twee verschillende lidstaten afkomstig zijn.

2.   Een lidstaat kan bepalen dat een van de op grond van artikel 3, lid 2, bepaalde entiteiten waarvan de statutaire zetel zich niet in de Unie bevindt, toch kan deelnemen aan de oprichting van een Europese vereniging, op voorwaarde dat dergelijke entiteit volgens het recht van een lidstaat is opgericht, een statutaire zetel in die lidstaat heeft en een aantoonbare en voortdurende economische, maatschappelijke of culturele band met die lidstaat heeft.

3.   De oprichting van een Europese vereniging vindt plaats door middel van een schriftelijke overeenkomst tussen alle stichtende leden of door middel van een door alle stichtende leden ondertekend en naar behoren gecontroleerd schriftelijk verslag van de constituerende vergadering, indien een dergelijke controle bij de oprichting van verenigingen vereist is in het nationale recht.

4.   Wanneer een stichtend lid vertrekt uit een Europese vereniging, leidt dit niet automatisch tot beëindiging of ontbinding van de Europese vereniging, mits zij haar activiteiten blijft uitvoeren bij overeenkomst tussen ten minste het in lid 1, punt a), bedoelde aantal personen.

5.   Noch de oprichting van een Europese vereniging, noch enige procedure voor herstructurering mag worden gebruikt om de rechten van werknemers of vakbondsrechten of de arbeidsomstandigheden te ondermijnen. Er moet nog steeds worden voldaan aan de verplichtingen ten aanzien van de werknemers en schuldeisers, en de werknemers, vrijwilligers, vakbonden en werknemersvertegenwoordigers moeten naar behoren worden geïnformeerd en geraadpleegd, overeenkomstig de toepasselijke collectieve overeenkomsten, het nationale recht en het recht van de Unie. In voorkomend geval worden de collectieve overeenkomsten en de rechten van de werknemersvertegenwoordiging op bestuursniveau geëerbiedigd en gehandhaafd.

Artikel 7

Lidmaatschap

Het staat Europese verenigingen vrij om onderscheid te maken tussen volwaardige leden en andere categorieën leden. In de statuten van een Europese vereniging worden de rechten en plichten van elke categorie leden bepaald, met name wat hun stemrecht betreft.

Artikel 8

Statuten

1.   De stichtende leden stellen de statuten van de Europese vereniging op en zij ondertekenen deze bij haar oprichting of tijdens de constituerende vergadering.

2.   De statuten bevatten ten minste de volgende gegevens met betrekking tot de Europese vereniging:

a)

de naam van de Europese vereniging, voorafgegaan of gevolgd door de afkorting “EA”;

b)

een nauwkeurige beschrijving van de doelstellingen, het non-profitkarakter en, in voorkomend geval, een beschrijving van de doelstellingen van openbaar belang;

c)

het adres van de statutaire zetel;

d)

de activa bij oprichting;

e)

de naam en het adres van de statutaire zetels van de stichtende leden, als het om rechtspersonen gaat;

f)

de voorwaarden en procedures voor de toelating, de uitsluiting en het ontslag van de leden;

g)

de rechten en plichten van de leden en, in voorkomend geval, de verschillende categorieën leden, alsmede de rechten en plichten van de leden in elke categorie;

h)

de bepalingen inzake het aantal leden van de raad van bestuur, de samenstelling, de benoeming en het ontslag van de raad van bestuur, de voorwaarden waaronder namens de vereniging een procedure tegen leden van de raad van bestuur kan worden ingeleid, alsmede de bepalingen inzake de werking van de raad van bestuur en de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de raad van bestuur, met inbegrip van de vertegenwoordigingsbevoegdheden ten aanzien van derden;

i)

de bepalingen inzake de werking, de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de algemene vergadering, als bedoeld in artikel 16, met inbegrip van de vereisten inzake meerderheid en quorum;

j)

de bepalingen betreffende de rechten en plichten van de leden, met inbegrip van het recht om te stemmen en het recht om moties in te dienen;

k)

de gronden en procedures voor vrijwillige ontbinding van de vereniging;

l)

de uitdrukkelijke verbintenis om de waarden van de Unie, als verankerd in artikel 2 VEU, te eerbiedigen;

m)

of de vereniging al dan niet over stichtingskapitaal beschikt en, zo ja, het bedrag van dat kapitaal;

n)

de regelmaat waarmee de algemene vergadering wordt bijeengeroepen; en

o)

de datum van vaststelling van de statuten en de procedure voor het wijzigen ervan.

Artikel 9

Statutaire zetel

1.   De statutaire zetel van een Europese vereniging is gevestigd op het grondgebied van de Unie, op de in haar statuten bepaalde plaats. De statutaire zetel bevindt zich waar het hoofdbestuur of de hoofdvestiging in de Unie van de Europese vereniging is gelegen.

2.   Ingeval een Europese vereniging wordt opgericht als gevolg van een omzetting op grond van artikel 6, lid 1, punt b), besluiten de leden of de statutaire zetel van de Europese vereniging in de lidstaat moet blijven waarin de oorspronkelijke entiteit was geregistreerd, dan wel naar een andere lidstaat moet worden verplaatst.

3.   Ingeval een Europese vereniging wordt opgericht als gevolg van een fusie op grond van artikel 6, lid 1, punt c), d) of e), besluiten de leden ervan in welke van de lidstaten waarin de fuserende entiteiten zijn geregistreerd, de statutaire zetel van de Europese vereniging wordt gevestigd.

Artikel 10

Registratie

1.   De stichtende leden van een Europese vereniging dienen binnen 30 dagen na de datum van oprichting van de vereniging als bepaald in artikel 6, lid 3, een registratieaanvraag in bij de nationale instantie voor verenigingen.

2.   De nationale instantie voor verenigingen neemt binnen 30 dagen na ontvangst van de aanvraag een besluit over de registratie van de Europese vereniging, nadat zij heeft gecontroleerd of de aanvragers voldoen aan de vereisten van deze verordening.

3.   Een lidstaat legt voor de registratie geen andere vereisten op dan die van deze verordening.

4.   Indien de nationale instantie voor verenigingen de aanvraag aanvaardt, neemt zij de Europese vereniging in het desbetreffende nationale register op en deelt zij haar besluit binnen 15 dagen mee aan de Raad voor Europese verenigingen, dat de Europese vereniging vervolgens opneemt in de op grond van artikel 5, lid 5, punt b), opgezette digitale databank van Europese verenigingen. Binnen hetzelfde tijdskader deelt de nationale instantie voor verenigingen haar besluit ook mee aan het Bureau voor publicaties van de Europese Unie, dat ervoor zorgt dat de informatie onverwijld in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt.

5.   Indien de registratieaanvraag is afgewezen of er nog geen besluit over is genomen binnen 30 dagen na indiening van de aanvraag, kan de aanvrager binnen 15 dagen na ontvangst van het besluit tot afwijzing of na het verstrijken van de termijn van 30 dagen voor het nemen van een besluit beroep instellen bij de overeenkomstig artikel 11 ingestelde commissie van beroep.

De commissie van beroep neemt binnen 30 dagen nadat het beroep is ingesteld, een besluit over de registratieaanvraag.

Indien de commissie van beroep de registratieaanvraag aanvaardt of binnen 30 dagen geen besluit neemt, gaat de nationale instantie voor verenigingen binnen 15 dagen nadat dat besluit is genomen of nadat werd nagelaten een besluit te nemen, over tot registratie.

Elk besluit tot afwijzing van een registratieaanvraag wordt aan de aanvragers meegedeeld, met naar behoren onderbouwde redenen voor de afwijzing.

6.   Wanneer een Europese vereniging overeenkomstig lid 4 in het desbetreffende nationale register is opgenomen, is de registratie van deze vereniging van kracht in de gehele Unie.

7.   De registratie vindt plaats via de gemeenschappelijke registratieformulieren of andere instrumenten als bedoeld in artikel 5. De registratieprocedure verloopt elektronisch en toegankelijk en biedt aanvragers de mogelijkheid de officiële taal te gebruiken, of een van de officiële talen, van de lidstaat waarin de statutaire zetel van de Europese vereniging wordt gevestigd. De registratievergoedingen zijn niet hoger dan die voor de in artikel 3, lid 2, bedoelde entiteiten, overschrijden de administratieve kosten niet en vormen geen buitensporige financiële last, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. De nationale instanties voor verenigingen maken registratie langs niet-elektronische weg mogelijk.

8.   Na ontvangst van een aanvraag van een Europese vereniging om toekenning van de status van openbaar belang beoordelen de nationale instanties voor verenigingen de aanvraag aan de hand van de vereisten van deze verordening. De nationale instanties voor verenigingen leggen in dit verband geen andere vereisten op dan die van deze verordening.

9.   De nationale instantie voor verenigingen neemt binnen 15 dagen na ontvangst van de aanvraag van de status van openbaar belang een bindend besluit over de aanvraag. Deze termijn kan in naar behoren gemotiveerde gevallen met 15 dagen worden verlengd, wanneer de beoordeling van de aanvraag nader onderzoek vergt of het advies van de Raad voor Europese verenigingen vereist is. De nationale instantie voor verenigingen stelt de Europese vereniging onmiddellijk in kennis van de duur van en de redenen voor elke eventuele verlenging van de oorspronkelijke termijn van 15 dagen.

10.   Indien de nationale instantie voor verenigingen de aanvraag van de status van openbaar belang aanvaardt, neemt zij het besluit in kwestie in het desbetreffende nationale register op en deelt zij haar besluit binnen 15 dagen mee aan de Raad voor Europese verenigingen, dat de status van openbaar belang van de Europese vereniging vervolgens opneemt in de overeenkomstig artikel 5, lid 5, punt b), opgezette digitale databank van Europese verenigingen. Binnen dezelfde termijn deelt de nationale instantie voor verenigingen haar besluit ook mee aan het Bureau voor publicaties van de Europese Unie, dat ervoor zorgt dat de informatie onverwijld in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt.

11.   Wanneer een dergelijk besluit over de status van openbaar belang overeenkomstig lid 10 in het desbetreffende nationale register is opgenomen, is het vastgestelde besluit van kracht in de gehele Unie.

12.   Indien de aanvraag van de status van openbaar belang is afgewezen of er nog geen besluit over is genomen binnen de in lid 9 bedoelde termijn, kan de aanvrager binnen 15 dagen na ontvangst van het besluit tot afwijzing beroep instellen bij de commissie van beroep, of bij het verstrijken van de termijn voor het nemen van een besluit de aanvraag voorleggen aan de overeenkomstig artikel 11 ingestelde commissie van beroep.

De commissie van beroep neemt een besluit binnen 15 dagen nadat het beroep is ingesteld of nadat de aanvraag aan haar is voorgelegd, of binnen 30 dagen in naar behoren gemotiveerde gevallen.

Indien de commissie van beroep de aanvraag van de status van openbaar belang aanvaardt of binnen de in de eerste alinea bedoelde termijn geen besluit neemt, gaat de nationale instantie voor verenigingen binnen 15 dagen nadat het desbetreffende besluit is genomen of nadat werd nagelaten een besluit te nemen, over tot toekenning van de status van openbaar belang.

Elk besluit tot afwijzing van een registratieaanvraag wordt aan de aanvragers meegedeeld, met naar behoren onderbouwde redenen voor de afwijzing.

13.   De stichtende leden van een Europese vereniging kunnen besluiten tegelijkertijd een registratieaanvraag en een aanvraag van de status van openbaar belang in te dienen; in dat geval wordt het nemen van een besluit over beide aanvragen als een geheel behandeld en zijn de langere termijnen van toepassing.

Artikel 11

Commissie van beroep

1.   Uiterlijk … [… maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stelt de Raad voor Europese verenigingen een commissie van beroep in, die bestaat uit een vertegenwoordiger van elke lidstaat en een vertegenwoordiger van de Commissie. De vertegenwoordiger van de Commissie is voorzitter.

2.   De Commissie verzorgt het secretariaat van de Raad voor Europese verenigingen.

3.   De commissie van beroep wordt bijeengeroepen door haar voorzitter en stelt besluiten vast bij volstrekte meerderheid van de leden.

Artikel 12

Verplaatsing van de statutaire zetel

1.   De statutaire zetel van een Europese vereniging kan naar een andere lidstaat worden verplaatst overeenkomstig dit artikel. De lidstaten dragen er zorg voor dat er geen belemmeringen bestaan voor de overdracht van activa en documenten van een Europese vereniging bij verplaatsing van haar statutaire zetel. Een dergelijke verplaatsing mag niet leiden tot andere wijzigingen in de statuten van de Europese vereniging dan die waarin dit artikel voorziet, noch tot de ontbinding van de Europese vereniging, noch tot de oprichting van een nieuwe rechtspersoon, en deze verplaatsing mag evenmin gevolgen hebben voor de rechten en verplichtingen die vóór de verplaatsing reeds bestonden, met uitzondering van rechten en verplichtingen die onlosmakelijk verbonden zijn met de verplaatsing.

2.   Een voorstel tot verplaatsing wordt opgesteld door de raad van bestuur van de Europese vereniging en wordt bekendgemaakt overeenkomstig de nationale regels van de lidstaat waarin de statutaire zetel is gevestigd.

3.   Een op grond van lid 2 opgesteld voorstel tot verplaatsing bevat nadere gegevens over:

a)

de voorgenomen statutaire zetel en de voorgestelde naam in de lidstaat van bestemming;

b)

de naam en het adres in de lidstaat van oorsprong;

c)

het voorstel tot wijziging van de statuten, met inbegrip van de nieuwe naam van de Europese vereniging, in voorkomend geval;

d)

het voor de verplaatsing voorgestelde tijdschema; en

e)

de verwachte juridische en economische gevolgen van de verplaatsing.

4.   Binnen twee maanden na de bekendmaking van het voorstel kan er geen besluit tot verplaatsing worden genomen. Voor de besluiten tot verplaatsing gelden de voorwaarden die zijn vastgesteld voor de wijziging van de statuten van de Europese vereniging.

5.   De schuldeisers en houders van andere rechten ten aanzien van de Europese vereniging die ontstaan zijn vóór de bekendmaking van het voorstel tot verplaatsing, hebben het recht om te verlangen dat de Europese vereniging hun passende zekerheden stelt. Het stellen van deze zekerheden wordt geregeld door het nationale recht van de lidstaat waarin de Europese vereniging vóór de verplaatsing haar statutaire zetel had. De lidstaten kunnen de toepassing van deze bepaling uitbreiden tot schulden die de Europese vereniging vóór de datum van de verplaatsing bij overheidsinstanties is aangegaan.

6.   De bevoegde instantie van de lidstaat waarin de Europese vereniging haar statutaire zetel heeft, geeft een attest af waarin wordt bevestigd dat de voor de verplaatsing vereiste handelingen en formaliteiten naar behoren zijn vervuld.

7.   De nieuwe registratie kan pas plaatsvinden na overlegging van het in lid 8 bedoelde attest. De verplaatsing van de statutaire zetel van de Europese vereniging en de daaruit voortvloeiende wijziging van haar statuten worden van kracht op de datum waarop de verplaatsing overeenkomstig artikel 10 wordt geregistreerd.

8.   Een lidstaat kan de verplaatsing van de statutaire zetel van Europese verenigingen die hun statutaire zetel op zijn grondgebied hebben, weigeren indien daartegen binnen de in lid 6 vastgestelde termijn van twee maanden formeel bezwaar wordt aangetekend door een aangewezen bevoegde instantie. Dit bezwaar kan alleen worden ingediend indien het gebaseerd is op redenen van openbare veiligheid, en wordt meegedeeld aan de nationale instantie voor verenigingen van de lidstaat van bestemming en aan de Raad voor Europese verenigingen.

9.   Indien de verplaatsing van de statutaire zetel op grond van lid 8 wordt geweigerd, kan de Europese vereniging binnen 15 dagen na ontvangst van het besluit tot weigering beroep instellen bij de overeenkomstig artikel 11 ingestelde commissie van beroep. De commissie van beroep neemt een besluit binnen 15 dagen, of binnen 30 dagen in naar behoren gemotiveerde gevallen, wanneer de beoordeling van de aanvraag nader onderzoek vergt.

10.   Indien de commissie van beroep de verplaatsing goedkeurt of binnen de in lid 11 bedoelde termijn geen besluit neemt, keurt de nationale instantie voor verenigingen van de bevoegde lidstaat de verplaatsing goed binnen 15 dagen nadat het desbetreffende besluit is genomen of nadat werd nagelaten een besluit te nemen.

Elk besluit tot weigering van een verplaatsing wordt aan de aanvragers meegedeeld, met naar behoren onderbouwde redenen voor het besluit.

11.   Indien de verplaatsing van de statutaire zetel definitief is geworden, deelt de nationale instantie voor verenigingen van de lidstaat waarin de Europese vereniging vóór de verplaatsing haar statutaire zetel had, die informatie binnen 15 dagen mee aan de nationale instantie voor verenigingen van de lidstaat waar de Europese vereniging haar statutaire zetel naar wil verplaatsen en aan de Raad voor Europese verenigingen. Uiterlijk 15 dagen na ontvangst van deze informatie neemt de nationale instantie voor verenigingen van de lidstaat van bestemming de Europese vereniging in het desbetreffende nationale register op. De Raad voor Europese verenigingen zorgt ervoor dat nadere gegevens over de verplaatsing uiterlijk 15 dagen na ontvangst van de mededeling van de lidstaat waarin de Europese vereniging vóór de verplaatsing haar statutaire zetel had, worden bekendgemaakt in de digitale databank van Europese verenigingen en in het Publicatieblad van de Europese Unie. De verplaatsing van de statutaire zetel van de Europese vereniging is van kracht en kan aan derden worden tegengeworpen vanaf de datum waarop de Europese vereniging is opgenomen in het nationale register van de lidstaat waarin de Europese vereniging haar nieuwe statutaire zetel heeft.

12.   Indien tegen een Europese vereniging een procedure inzake ontbinding, opheffing, liquidatie, insolventie, staking van betalingen of een andere soortgelijke procedure is ingeleid, mag zij haar statutaire zetel niet verplaatsen.

Artikel 13

Rechtspersoonlijkheid

1.   Een Europese vereniging verkrijgt rechtspersoonlijkheid in alle lidstaten wanneer zij in het desbetreffende nationale register als Europese vereniging wordt geregistreerd.

2.   Nadat kennis is gegeven van de registratie en voordat de Europese vereniging in het desbetreffende nationale register is opgenomen, kan de vereniging haar rechten als rechtspersoon uitoefenen indien zij “Europese vereniging in oprichting” als onderdeel van haar naam hanteert, met inachtneming van de nationale regels voor preventieve controle die van toepassing zijn op binnenlandse verenigingen in de lidstaat waarin de Europese vereniging in de oprichtingsfase haar statutaire zetel heeft. Indien handelingen zijn verricht in naam van de Europese vereniging vóór de verkrijging van rechtspersoonlijkheid en de Europese vereniging de uit die handelingen voortvloeiende verplichtingen niet op zich neemt, zijn de natuurlijke personen of rechtspersonen die deze handelingen verrichten, hoofdelijk aansprakelijk, tenzij anders is bepaald in de toepasselijke nationale regels van de lidstaat waarin de Europese vereniging in de oprichtingsfase haar statutaire zetel heeft.

3.   Vanaf … [datum van inwerkingtreding van deze verordening] mogen alleen Europese verenigingen die overeenkomstig deze verordening zijn opgericht en geregistreerd, de aanduiding “Europese vereniging” in hun naam opnemen, in de officiële taal of talen van de lidstaat waarin zij zijn gevestigd. Zij mogen dit doen zodra zij overeenkomstig artikel 10, lid 4, in het desbetreffende nationale register zijn opgenomen.

4.   Als rechtspersonen zijn Europese verenigingen bevoegd om in eigen naam de bevoegdheden en rechten uit te oefenen en de plichten te vervullen die nodig zijn om hun doelstellingen na te streven, onder dezelfde voorwaarden als een van de overeenkomstig artikel 3, lid 2, bepaalde juridische entiteiten die zijn opgericht volgens het recht van de lidstaat waarin de Europese vereniging haar statutaire zetel heeft.

5.   Wanneer een Europese vereniging rechtspersoonlijkheid verkrijgt, verkrijgt zij als gevolg daarvan ook het recht en de bevoegdheid om:

a)

overeenkomsten te sluiten en andere rechtshandelingen te verrichten, waaronder de verwerving van roerende en onroerende goederen;

b)

middelen aan te trekken ter ondersteuning van haar non-profitactiviteiten;

c)

schenkingen en legaten te ontvangen;

d)

personeel in dienst te nemen;

e)

in rechte op te treden; en

f)

gebruik te maken van financiële diensten.

Artikel 14

Bestuur en organen

1.   Het staat een Europese vereniging vrij om in haar statuten haar interne beheerstructuren en bestuur vast te stellen, met inachtneming van de bepalingen van deze verordening. De structuren en het bestuur moeten in elk geval in overeenstemming zijn met de democratische beginselen en fundamentele waarden van de Unie.

2.   Een Europese vereniging wordt bestuurd door ten minste twee organen, de raad van bestuur en de algemene vergadering.

3.   Andere bestuursorganen kunnen door de raad van bestuur of de algemene vergadering worden opgericht, onder de voorwaarden en volgens de procedures van deze verordening en de statuten van de Europese vereniging.

Artikel 15

Raad van bestuur

1.   De raad van bestuur beheert de Europese vereniging; daarbij behartigt hij de belangen van de Europese vereniging en streeft hij naar het behalen van haar doelstellingen, als bepaald in de statuten van de Europese vereniging.

2.   De raad van bestuur wordt overeenkomstig de statuten aangesteld door de algemene vergadering. Informatie over de samenstelling van de raad van bestuur wordt ter beschikking gesteld van de nationale instantie voor verenigingen binnen 6 maanden na de datum waarop hij is verkozen. De nationale instantie voor verenigingen stelt de Raad voor Europese verenigingen daarvan in kennis. Eventuele wijzigingen in de samenstelling worden op dezelfde wijze meegedeeld. De Europese vereniging maakt deze informatie openbaar.

3.   Personen komen niet in aanmerking om lid te worden van de raad van bestuur, om bevoegdheden toegekend te krijgen, of om verantwoordelijkheden te aanvaarden op het gebied van beheer of vertegenwoordiging overeenkomstig lid 6, als zij onbekwaam zijn verklaard om op te treden als lid van een bestuurslichaam of ander soortgelijk leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een juridische entiteit overeenkomstig:

a)

het Unierecht of het nationale recht dat op die personen van toepassing is;

b)

het Unierecht of het nationale recht dat van toepassing is op de op grond van artikel 3, lid 2, bepaalde juridische entiteiten in de lidstaat waarin de Europese vereniging haar statutaire zetel heeft; of

c)

een rechterlijke of administratieve beslissing die in een lidstaat is vastgesteld of erkend.

4.   Alle leden van de raad van bestuur hebben dezelfde rechten en plichten, binnen de reikwijdte van de taken die hun krachtens deze verordening en de statuten van de Europese vereniging worden toegekend.

5.   De raad van bestuur kan bevoegdheden of verantwoordelijkheden op het gebied van het beheer delegeren aan commissies die uit een of meer leden van de Europese vereniging bestaan. De voorwaarden voor de uitoefening van een dergelijke delegatie worden in de statuten of door de algemene vergadering vastgesteld.

6.   De raad van bestuur kan gewone en buitengewone vergaderingen houden. In het kader van zijn gewone vergaderingen komt de raad van bestuur bijeen volgens een in de statuten van de Europese vereniging vastgestelde regelmaat, en ten minste tweemaal per jaar, om de rekeningen, de activiteiten en de te verwachten vooruitzichten van de projecten van de Europese vereniging te bespreken.

7.   De raad van bestuur stelt eenmaal per jaar een verslag op over de rekeningen en de activiteiten van de Europese vereniging, dat hij de nationale instantie voor verenigingen en het Raad voor Europese verenigingen toezendt. De Europese vereniging maakt het jaarverslag ook openbaar.

8.   Onverminderd artikel 22, lid 2, en voor zover dit van toepassing is op de in artikel 3, lid 2, bedoelde entiteiten, stelt de raad van bestuur eenmaal per jaar een financieel overzicht op van de rekeningen van de Europese vereniging, met vermelding van de inkomsten uit economische activiteiten, middelen zoals kredieten en bankleningen, en schenkingen of niet-gecompenseerde ontvangsten in contanten of onroerend goed met betrekking tot het voorgaande kalenderjaar, evenals een begrotingsraming voor het komende begrotingsjaar. Overeenkomstig het nationale recht kunnen de lidstaten verlangen dat de raad van bestuur het financieel overzicht bekendmaakt aan de bevoegde instantie en aan de leden van de vereniging. In dat geval kunnen de leden de raad van bestuur verzoeken om nadere informatie, onder meer over de financieringsbronnen. De leden mogen dit alleen doen wanneer dit na onderzoek van het jaarlijkse financieel overzicht nodig blijkt met het oog op de transparantie en verantwoordingsplicht en op voorwaarde dat dit op evenredige wijze gebeurt. Daartoe is de Europese vereniging verplicht een volledige en nauwkeurige administratie bij te houden van alle financiële transacties, als bedoeld in artikel 23, lid 1.

9.   De leden van de raad van bestuur zijn bevoegd om de Europese vereniging ten aanzien van derden en in rechte te vertegenwoordigen, binnen de grenzen en onder de voorwaarden die in de statuten van de vereniging zijn vastgesteld. Wanneer de bevoegdheid om de Europese vereniging ten aanzien van derden te vertegenwoordigen aan meer dan één lid wordt toegekend, oefenen deze personen die bevoegdheid gezamenlijk uit.

10.   De Europese vereniging wordt ten opzichte van derden gebonden door alle rechtshandelingen die de leden van de raad van bestuur namens haar verrichten, tenzij door bedoelde handelingen de bevoegdheden worden overschreden die de raad van bestuur volgens het toepasselijke recht zijn toegekend of die de raad van bestuur wettelijk zijn verleend krachtens de statuten van de Europese vereniging.

Artikel 16

Algemene vergadering

1.   De ledenvergadering van de Europese vereniging, waarin alle leden bijeenkomen, wordt de algemene vergadering genoemd.

2.   De raad van bestuur roept de algemene vergadering bijeen overeenkomstig de statuten van de Europese vereniging.

3.   De leden worden uiterlijk 15 dagen voor de datum van de algemene vergadering in kennis gesteld van de algemene vergadering.

4.   De raad van bestuur kan de algemene vergadering te allen tijde bijeenroepen, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van ten minste een kwart van de leden. In de statuten kan een lagere drempel worden vastgesteld.

5.   De algemene vergadering kan worden gehouden met fysiek aanwezige leden, met online aanwezige leden, of in een vorm die beide combineert, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de geldigheid van de algemene vergadering of van de vastgestelde besluiten. De raad van bestuur besluit voor elke algemene vergadering welke van de drie vormen wordt gebruikt, tenzij een meerderheid van de leden van de vereniging een andere vorm voorstelt.

6.   In het verzoek om een algemene vergadering worden de redenen voor de bijeenroeping vermeld, evenals de punten die op de agenda moeten worden geplaatst.

7.   Ieder lid heeft het recht op informatie en op toegang tot documenten, overeenkomstig de regels van de statuten en voorafgaand aan elke algemene vergadering.

8.   Ieder lid heeft het recht aan de algemene vergadering deel te nemen, het woord te voeren en moties in te dienen.

9.   Het recht van de leden om te stemmen en om moties in te dienen tijdens de algemene vergadering, wordt uitgeoefend in overeenstemming met de statuten van de Europese vereniging, overeenkomstig artikel 8, lid 2, punt j).

10.   De leden kunnen voorafgaand aan een algemene vergadering een ander lid aanwijzen om hen op die vergadering te vertegenwoordigen, overeenkomstig een in de statuten van de Europese vereniging vast te stellen procedure. Een lid mag niet meer dan twee andere leden vertegenwoordigen.

11.   Besluiten van de algemene vergadering over gewone aangelegenheden worden, tenzij anders bepaald, vastgesteld met een meerderheid van de stemmen van de aanwezige of vertegenwoordigde leden. De verdeling van de stemmen verloopt volgens de regels van de statuten van de Europese vereniging.

Artikel 17

Verenigingsafdelingen en leidende actoren

1.   Een Europese vereniging kan regionale afdelingen hebben. De afdelingen worden niet geacht een afzonderlijke rechtspersoonlijkheid te bezitten, maar kunnen namens de vereniging activiteiten organiseren en beheren, met inachtneming van de vereisten van hun statuten.

2.   De raad van bestuur van een Europese vereniging kan afdelingen of leden met rechtspersoonlijkheid aanwijzen als leidende actoren bij de uitvoering van projecten van de Europese vereniging. De lidstaten staan toe dat afdelingen of leden als leidende actoren van een Europese vereniging projecten uitvoeren in hun rechtsgebied.

Artikel 18

Wijzigingen van de statuten

1.   Alle wijzigingen van de statuten van de Europese vereniging worden besproken op een daartoe bijeengeroepen algemene vergadering.

2.   De leden worden ten minste 30 kalenderdagen vóór de datum die voor de vergadering is vastgesteld in kennis gesteld van elke algemene vergadering die wordt bijeengeroepen om wijzigingen van de statuten van de Europese vereniging die worden voorgesteld, te bespreken en er een besluit over te nemen. In de kennisgeving worden de desbetreffende voorstellen vermeld.

3.   De algemene vergadering is bevoegd om de statuten te wijzigen indien ten minste de helft plus één van de leden van de Europese vereniging aanwezig of vertegenwoordigd is.

4.   Wijzigingen van de statuten van de Europese vereniging worden vastgesteld indien ten minste twee derde van de aanwezige of vertegenwoordigde leden van de algemene vergadering voorstemt.

5.   Wijzigingen van het gestelde doel van de Europese vereniging worden vastgesteld indien ten minste drie vierde van de aanwezige of vertegenwoordigde leden van de algemene vergadering voorstemt.

6.   De tekst van de vastgestelde statuten wordt binnen 6 maanden na de datum van de vaststelling ervan ter beschikking gesteld van de nationale instantie voor verenigingen, die het Raad voor Europese verenigingen daarvan in kennis stelt. De Europese vereniging maakt deze informatie openbaar en deelt deze aan het Raad voor Europese verenigingen mee met het oog op opneming ervan in de in artikel 5, lid 5, punt b), bedoelde Europese databank.

Hoofdstuk III

Bepalingen betreffende de behandeling van Europese verenigingen in de lidstaten

Artikel 19

Beginsel van non-discriminatie

1.   Elke discriminerende behandeling van Europese verenigingen is verboden.

2.   Europese verenigingen worden behandeld op dezelfde wijze als de overeenkomstig artikel 3, lid 2, bepaalde vergelijkbare nationale entiteiten.

Artikel 20

Status van openbaar belang

1.   Aan Europese verenigingen kan de status van openbaar belang worden toegekend indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

door de organisatie en met de activiteiten van de organisatie wordt een doelstelling van openbaar belang nagestreefd die het maatschappelijk welzijn of een onderdeel daarvan dient en die aldus het openbaar belang ten goede komt, op voorwaarde dat dit doel en deze activiteiten niet systematisch en rechtstreeks de structuren van een specifieke politieke partij ten goede komen. Onder meer de volgende doelstellingen worden van openbaar belang geacht:

i)

kunst, cultuur of instandhouding van historisch erfgoed;

ii)

milieubescherming en klimaatverandering;

iii)

bevordering en bescherming van de grondrechten en de waarden van de Unie, waaronder de democratie en de rechtsstaat, en uitbanning van elke vorm van discriminatie op grond van geslacht, ras, etnische afkomst, godsdienst, handicap, seksuele geaardheid of op welke grond dan ook;

iv)

sociale rechtvaardigheid, sociale inclusie en armoedepreventie of -bestrijding;

v)

humanitaire bijstand en humanitaire hulp, met inbegrip van rampenbestrijding;

vi)

ontwikkelingshulp en ontwikkelingssamenwerking;

vii)

bescherming van, bijstand aan en ondersteuning van kwetsbare bevolkingsgroepen, waaronder kinderen, ouderen, personen met een handicap, personen die internationale bescherming zoeken of internationale bescherming genieten en dakloze personen;

viii)

dierenbescherming;

ix)

wetenschap, onderzoek en innovatie;

x)

onderwijs en opleiding en participatie van jongeren;

xi)

bevordering en bescherming van de gezondheid en het welzijn, met inbegrip van verstrekking van medische zorg;

xii)

consumentenbescherming; en

xiii)

amateursporten en de promotie ervan;

b)

overschotten van economische of andere activiteiten die de organisatie inkomsten opleveren, worden uitsluitend gebruikt ter bevordering van de doelstellingen van openbaar belang van de organisatie;

c)

in geval van ontbinding van de organisatie garanderen wettelijke waarborgen dat alle activa nog steeds ter bevordering van doelstellingen van openbaar belang worden gebruikt; en

d)

leden van de bestuursstructuren van de organisatie die niet tot het personeel van de organisatie behoren, komen niet in aanmerking voor een vergoeding die verder gaat dan passende onkostenvergoedingen.

2.   Overeenkomstig de vereisten van lid 1 kunnen Europese verenigingen bij de nationale instantie voor verenigingen van de lidstaat waarin zij hun statutaire zetel hebben, een aanvraag indienen om te worden erkend als vereniging die het openbaar belang bevordert.

3.   De nationale instantie voor verenigingen neemt een besluit over de aanvraag van de status van openbaar belang overeenkomstig de procedure van artikel 10, leden 8 en 9.

4.   De lidstaten behandelen een Europese vereniging waaraan de status van openbaar belang is toegekend op dezelfde wijze als juridische entiteiten waaraan in hun rechtsgebied een overeenkomstige status is toegekend.

Artikel 21

Beginsel van nationale behandeling

Europese verenigingen zijn onderworpen aan de bepalingen van het nationale recht dat van toepassing is op de op grond van artikel 3, lid 2, bepaalde juridische entiteiten in de lidstaat waarin zij haar statutaire zetel heeft.

Artikel 22

Beginsel van niet-arbitraire behandeling

Europese verenigingen mogen door de lidstaten niet verschillend worden behandeld louter op grond van de politieke wenselijkheid van hun doel, werkterrein of financieringsbronnen.

Hoofdstuk IV

Financiering en rapportage

Artikel 23

Fondsenwerving en vrij gebruik van activa

1.   Europese verenigingen kunnen in elke lidstaat en in derde landen middelen werven, ontvangen, vervreemden of schenken, waaronder financiële middelen, middelen in natura en materiële middelen, alsook personeel werven bij of ontvangen van welke bron dan ook, ongeacht of het gaat om overheidsinstanties, particulieren of particuliere organisaties.

2.   Europese verenigingen zijn onderworpen aan de bepalingen van het recht van de Unie en het toepasselijke nationale recht betreffende belasting, douane, deviezen, het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, alsmede aan de voorschriften betreffende de financiering van verkiezingen en politieke partijen, zoals van toepassing op de rechtspersonen die overeenkomstig artikel 3, lid 2, van deze verordening zijn aangewezen in de lidstaat waar zij hun statutaire zetel hebben.

3.   Europese verenigingen zijn overeenkomstig het nationale recht onderworpen aan rapportage- en openbaarmakingsverplichtingen, onder meer met betrekking tot de samenstelling van de raad van bestuur, de bepalingen van de statuten, de financiering en financiële overzichten, zolang dergelijke verplichtingen de doelstelling van algemeen belang verwezenlijken die erin bestaat te waarborgen dat Europese verenigingen op transparante wijze te werk gaan en verantwoording afleggen, en zij noodzakelijk en evenredig zijn.

De naleving van de in de eerste alinea bedoelde verplichtingen mag er niet toe leiden dat Europese verenigingen worden onderworpen aan strengere regels dan die welke van toepassing zijn op gelijkwaardige nationale entiteiten die op grond van artikel 3, lid 2, zijn aangewezen en op entiteiten met winstoogmerk. Deze rapportage- en openbaarmakingsverplichtingen mogen niet leiden tot een verschil in behandeling of beperking van de rechten en verplichtingen van de Europese vereniging, ongeacht de wenselijkheid van het doel of de financieringsbronnen ervan.

Artikel 24

Boekhouding en controle van de rekeningen

1.   Europese verenigingen houden een volledige en nauwkeurige administratie bij van alle financiële transacties.

2.   Europese verenigingen stellen ten minste eenmaal per jaar:

a)

een jaarrekening;

b)

geconsolideerde jaarrekeningen (indien van toepassing);

c)

een begrotingsraming voor het komende begrotingsjaar; en

d)

een jaarlijks activiteitenverslag op.

De raad van bestuur zendt het jaarlijkse activiteitenverslag en de financiële staat overeenkomstig artikel 14, lid 7, en artikel 14, lid 8, toe aan de nationale instantie voor verenigingen.

3.   Het jaarlijkse activiteitenverslag bevat ten minste:

a)

informatie over de activiteiten van de Europese vereniging in het referentiejaar;

b)

informatie over de verwachte ontwikkeling, indien beschikbaar; en

c)

een beschrijving van de wijze waarop de doelstelling van openbaar belang gedurende het voorgaande jaar is bevorderd, indien de desbetreffende status aan de Europese vereniging is toegekend.

4.   De jaarrekeningen van de Europese verenigingen, en, in voorkomend geval, de geconsolideerde jaarrekeningen, worden gecontroleerd overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op de op grond van artikel 3, lid 2, van deze verordening zijn aangewezen rechtspersonen in de lidstaat waar de betrokken Europese vereniging haar statutaire zetel heeft. De controle wordt ten minste eens in de vier jaar en ten hoogste eens in de twee jaar uitgevoerd.

5.   Het verslag van de in lid 4 bedoelde controle wordt openbaar gemaakt op de wijze die is vastgesteld in de wetgeving van de lidstaat waar de Europese vereniging haar statutaire zetel heeft.

6.   De autoriteiten van de lidstaten schrijven Europese verenigingen niet voor n dat zij toegang verlenen tot informatie over hun leden die natuurlijke personen zijn, tenzij dit noodzakelijk is voor een openbaar strafrechtelijk onderzoek naar strafbare feiten waarop een maximale vrijheidsstraf van ten minste één jaar staat en dit na een beslissing van een onafhankelijke rechtbank gebeurt.

7.   De nationale instantie voor verenigingen stuurt een halfjaarlijks overzicht met relevante informatie over alle in lid 4 bedoelde controles naar het Raad voor Europese verenigingen, dat zorgt voor de publicatie van het verslag in het Publicatieblad van de Europese Unie en op zijn website.

8.   De regels inzake boekhouding en de controle van de rekeningen die van toepassing zijn op Europese verenigingen mogen niet minder gunstig zijn dan die welke overeenkomstig Richtlijn 2006/43/EG (10) of Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (11) gelden voor ondernemingen.

9.   Dit artikel is van toepassing onverminderd gunstigere overeenkomstige nationale bepalingen in de lidstaat waar de statutaire zetel is gevestigd.

Hoofdstuk V

Samenwerking met de lidstaten en aansprakelijkheid

Artikel 25

Samenwerking met de lidstaten

1.   De nationale instantie voor verenigingen van de lidstaat van registratie raadpleegt tijdig de nationale instanties voor verenigingen van andere lidstaten over belangrijke kwesties in verband met de wettigheid en aansprakelijkheid van een bepaalde Europese vereniging, en stelt het Raad voor Europese verenigingen daarvan in kennis.

2.   Tenzij in deze verordening anders is bepaald, verstrekken de nationale instanties voor verenigingen jaarlijks een overzicht van alle relevante informatie over besluiten betreffende Europese verenigingen op het grondgebied van hun lidstaat. Dit overzicht bevat onder meer een lijst van de gevallen waarin strafrechtelijke onderzoeken tegen Europese verenigingen zijn ingesteld, met inbegrip van gevallen waarin overeenkomstig artikel 24, lid 6, om openbaarmaking van informatie over de leden is verzocht.

3.   Indien het Raad voor Europese verenigingen van oordeel is dat een nationale instantie voor verenigingen deze verordening niet heeft nageleefd, voorziet het de Commissie van alle relevante informatie. Vervolgens beoordeelt de Commissie die informatie en neemt zo nodig maatregelen.

4.   Er worden doeltreffende voorzieningen in rechte ter beschikking gesteld van de Europese verenigingen om besluiten aan te vechten die door de nationale instantie voor verenigingen zijn genomen en die hen aangaan, waaronder de mogelijkheid om tegen dergelijke besluiten beroep in te stellen.

Artikel 26

Aansprakelijkheid van Europese verenigingen en van de leden van hun raad van bestuur

1.   De aansprakelijkheid van de Europese vereniging valt onder de bepalingen die van toepassing zijn op de rechtspersonen die overeenkomstig artikel 3, lid 2, van deze verordening zijn aangewezen in de lidstaat waar de Europese vereniging haar statutaire zetel heeft.

2.   De leden van de raad van bestuur van een Europese vereniging zijn gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor het verlies dat of de schade die een Europese vereniging lijdt als gevolg van een niet-nakoming van de verplichtingen die uit hun functie voortvloeien. Zij zijn echter niet gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor het verlies dat of de schade die door de Europese vereniging is geleden, indien is bewezen dat bepaalde specifieke verplichtingen niet zijn nagekomen die alleen uit de functies van een bepaald lid voortvloeien.

3.   In de statuten wordt bepaald onder welke voorwaarden beroep namens de Europese vereniging kan worden ingesteld tegen leden van de raad van bestuur.

Hoofdstuk VI

Ontbinding, insolventie, liquidatie

Artikel 27

Vrijwillige ontbinding

1.   Een Europese vereniging kan vrijwillig worden ontbonden:

a)

bij besluit van de raad van bestuur uit hoofde van bepalingen in de statuten van de Europese vereniging, met instemming van de algemene vergadering; of

b)

bij besluit van de algemene vergadering; een dergelijk besluit kan door de algemene vergadering worden ingetrokken voordat de ontbinding of liquidatie van de Europese vereniging formeel van kracht wordt.

2.   De Europese vereniging stelt de nationale instanties voor verenigingen uiterlijk 15 dagen na het nemen van een besluit van vrijwillige ontbinding op grond van lid 1 in kennis daarvan.

3.   De nationale instantie voor verenigingen verwijdert de Europese vereniging onmiddellijk uit het desbetreffende nationale register en stelt het Raad voor Europese verenigingen en het Bureau voor publicaties van de Europese Unie, uiterlijk 15 dagen nadat zij op de hoogte is gebracht van de ontbinding, in kennis van de ontbinding van de Europese vereniging overeenkomstig lid 1. Onmiddellijk na een dergelijke kennisgeving publiceert de Autoriteit voor Europese verenigingen een aankondiging van ontbinding van de raad van de Europese vereniging in het Publicatieblad van de Europese Unie en verwijdert zij de Europese vereniging uit de digitale databank van de Unie. Het Publicatiebureau publiceert eveneens een aankondiging van ontbinding van de Europese vereniging in het Publicatieblad van de Europese Unie.

4.   De ontbinding van de Europese vereniging wordt in de gehele Unie van kracht vanaf de datum waarop de vereniging uit het desbetreffende nationale register wordt verwijderd.

Artikel 28

Onvrijwillige ontbinding

1.   Een Europese vereniging kan alleen worden ontbonden door een definitief besluit van een bevoegde rechtbank in de lidstaat waar de Europese vereniging haar statutaire zetel heeft of als laatst heeft gehad indien:

a)

de statutaire zetel van de Europese vereniging moet worden verplaatst of is verplaatst naar een locatie buiten het grondgebied van de Unie;

b)

niet meer wordt voldaan aan de in deze verordening gestelde voorwaarden voor de oprichting van de Europese vereniging; of

c)

de activiteiten van de Europese vereniging niet langer verenigbaar zijn met de doelstellingen en waarden van de Unie of een ernstige bedreiging vormen voor de openbare veiligheid.

2.   Indien krachtens lid 1, punt a) of b), een besluit tot ontbinding wordt genomen, geeft de Autoriteit voor Europese verenigingen de Europese vereniging een redelijke termijn om haar situatie te regulariseren voordat het besluit in werking treedt.

3.   Aanvragers krijgen toegang tot doeltreffende voorzieningen in rechte om bij het bevoegde hof van beroep beroep in te stellen tegen een besluit tot ontbinding.

4.   De nationale instantie voor verenigingen verwijdert de Europese vereniging onmiddellijk uit het desbetreffende nationale register en stelt het Raad voor Europese verenigingen en het Bureau voor publicaties van de Europese Unie, uiterlijk 15 dagen nadat het besluit definitief is geworden, in kennis van de onvrijwillige ontbinding van de Europese vereniging. Onmiddellijk na een dergelijke kennisgeving verwijdert het Raad voor Europese verenigingen de Europese vereniging uit de digitale databank van de Unie en publiceert het Publicatiebureau een aankondiging van ontbinding van de Europese vereniging in het Publicatieblad van de Europese Unie.

5.   De ontbinding van de Europese vereniging wordt in de gehele Unie van kracht vanaf de datum waarop de vereniging uit het desbetreffende nationale register wordt verwijderd.

Artikel 29

Liquidatie en insolventie

1.   De ontbinding van een Europese vereniging heeft de liquidatie ervan tot gevolg. Deze liquidatie valt onder het recht dat in de lidstaat waar de Europese vereniging haar statutaire zetel heeft, van toepassing is op de rechtspersonen die overeenkomstig artikel 3, lid 2, van deze verordening zijn aangewezen.

2.   De Europese vereniging behoudt haar hoedanigheid in de zin van artikel 13 van deze verordening totdat haar liquidatie is afgesloten.

Artikel 30

Toetsing en evaluatie

Uiterlijk op … [vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] brengt de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement verslag uit over de toepassing van deze verordening en stelt zij in voorkomend geval wijzigingen voor.

Hoofdstuk VII

Artikel 31

Slotbepalingen

Deze verordening treedt in werking op de […] dag na de dag van haar publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie.

DEEL II

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende gemeenschappelijke minimumnormen voor non-profitorganisaties in de Unie (richtlijn minimumnormen)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het recht op vrijheid van vereniging is een grondrecht dat wordt erkend in het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”) en de grondwetten van de lidstaten; het is van wezenlijk belang is voor de werking van de democratie, aangezien het een essentiële voorwaarde is voor de uitoefening van andere grondrechten door individuen, waaronder het recht op vrijheid van meningsuiting.

(2)

Non-profitorganisaties genieten bescherming van bepaalde rechten, waaronder grondrechten, in hun eigen hoedanigheid, op grond van de relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

(3)

Non-profitorganisaties leveren een belangrijke bijdrage aan de verwezenlijking van doelstellingen van openbaar belang en aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie, onder meer door actieve deelname aan de economische, democratische en sociale activiteiten van onze samenlevingen te bevorderen.

(4)

Vandaag de dag spelen non-profitorganisaties, bij het nastreven van hun doelstellingen, een volwaardige rol in onze economie en bij de ontwikkeling van de interne markt, onder meer door zich bezig te houden met diverse activiteiten van zowel nationale als transnationale relevantie en regelmatig betrokken te zijn bij economische activiteiten.

(5)

Non-profitorganisaties zijn met name belangrijke drijvende krachten achter de ontwikkeling van de derde sector, die, op basis van de resultaten van het project 2014-2017 over de bijdrage van de derde sector aan de sociaal-economische ontwikkeling van Europa, dat werd gecoördineerd door het Instituut voor Sociaal Onderzoek (ISF) in Oslo (12), naar schatting goed is voor ongeveer 13 % van de beroepsbevolking in Europa.

(6)

Non-profitorganisaties spelen een belangrijke rol bij de ontwikkeling en uitvoering van beleid van de Unie ter ondersteuning van de interne markt, zoals blijkt uit hun betrokkenheid bij diverse deskundigengroepen, zoals het Forum op hoog niveau voor een beter werkende voedselvoorzieningsketen.

(7)

In verslagen, onder meer van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, wordt gewezen op talrijke belemmeringen die voortvloeien uit nationale wetten, regelgeving of administratieve praktijken waarbij de oprichting, registratie, werkzaamheden, financiering en grensoverschrijdende activiteiten van non-profitorganisaties is geregeld en die van invloed zijn op de mogelijkheden van natuurlijke of rechtspersonen of groepen van dergelijke personen, ongeacht hun nationaliteit, om in de gehele Unie non-profitorganisaties op te richten, te registreren of te laten functioneren.

(8)

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft de lidstaten verzocht een gunstig klimaat voor filantropie te scheppen dat in overeenstemming is met de vrijheden en grondrechten van de Unie, waarin filantropische en burgeractie, particuliere giften aan doelen van openbaar belang en de oprichting van filantropische organisaties wordt aangemoedigd (13). Het versterken van de complementariteit tussen het werk van overheidsinstellingen en filantropische organisaties en het waarborgen dat de nationale wetgeving en het beleid van de Unie de donatie van particuliere middelen ten behoeve van het algemeen belang vergemakkelijken door middel van het vrije verkeer van kapitaal in combinatie met het beginsel van non-discriminatie en gelijke fiscale behandeling van Europese filantropische organisaties, is dan ook belangrijk voor het aanboren van het potentieel van grensoverschrijdende donaties en investeringen ten behoeve van het algemeen belang.

(9)

Ondanks het snelgroeiende aantal grensoverschrijdende verenigingen en non-profitorganisaties in de Unie, is er momenteel geen geharmoniseerd pan-Europees wetgevingskader op grond waarvan zij naar behoren kunnen opereren en zichzelf kunnen organiseren op grensoverschrijdend niveau.

(10)

Gezien het belang van non-profitorganisaties is het van wezenlijk belang dat de oprichting en de werkzaamheden van deze organisaties afdoende worden vergemakkelijkt en beschermd in wetgeving van de lidstaten.

(11)

In Aanbeveling CM/Rec(2007)14 van het Comité van Ministers betreffende de rechtspositie van niet-gouvernementele organisaties in Europa hebben de lidstaten de rol van non-profitorganisaties, en in het bijzonder van niet-gouvernementele organisaties, reeds erkend als een wezenlijk element van de bijdrage van het maatschappelijk middenveld aan de transparantie en de verantwoordingsplicht van democratisch bestuur, en hebben zij de minimumnormen vastgesteld die moeten worden nageleefd met betrekking tot de oprichting, het beheer en de algemene activiteiten van dergelijke organisaties.

(12)

De gezamenlijke richtsnoeren inzake de vrijheid van vereniging (CDL-AD(2014)046) die zijn vastgesteld door de Europese Commissie voor democratie middels het recht (Commissie van Venetië) en het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten (ODIHR) van de OVSE, bieden wetgevers richtsnoeren om internationale mensenrechtennormen inzake het recht op vrijheid van vereniging om te zetten in nationale wetgeving.

(13)

Op het niveau van de Unie moet overeenkomstig de vrijheid van vereniging en het vrije verkeer van kapitaal worden voortgebouwd op bestaande normen voor non-profitorganisaties die erop gericht zijn alle in de Unie gevestigde non-profitorganisaties hetzelfde beschermingsniveau en een gelijk speelveld te bieden, teneinde een klimaat te scheppen waarin dergelijke organisaties ongehinderd kunnen bijdragen aan de werking van de interne markt.

(14)

Deze richtlijn zorgt voor de onderlinge aanpassing van de wetten van de lidstaten met betrekking tot bepaalde aspecten van de oprichting, registratie, werkzaamheden, financiering, rapportage en grensoverschrijdende activiteiten van non-profitorganisaties.

(15)

Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de regels van de lidstaten inzake de belastingregelingen voor non-profitorganisaties die op hun grondgebied zijn gevestigd, staan geregistreerd of werkzaam zijn. Bij de omzetting van de bepalingen van deze richtlijn in nationaal recht moeten de lidstaten ervoor waken bepalingen op het gebied van de belastingwetgeving in te voeren of toe te passen die de registratie, de werkzaamheden, de financiering en het grensoverschrijdend verkeer van non-profitorganisaties op zodanige wijze beïnvloeden dat de letter of de geest van de in deze richtlijn neergelegde regels wordt ontdoken.

(16)

Deze richtlijn mag niet van invloed zijn op het strafrecht van de lidstaten. Bij de omzetting van de bepalingen van deze richtlijn in nationaal recht moeten de lidstaten ervoor waken strafrechtelijke bepalingen in te voeren of toe te passen die specifiek de registratie, de werkzaamheden, de financiering en het grensoverschrijdend verkeer van non-profitorganisaties regelen of beïnvloeden op een wijze die de letter of de geest van de in deze richtlijn neergelegde regels omzeilt.

(17)

Deze richtlijn moet van toepassing zijn op in de Unie gevestigde non-profitorganisaties die bedoeld zijn als vrijwillige verenigingen van natuurlijke of rechtspersonen, alsmede op organisaties die niet op lidmaatschap zijn gebaseerd en waarvan de activa zijn bestemd voor het nastreven van een specifiek doel, zoals stichtingen, opgericht voor onbepaalde tijd, die een ander hoofddoel nastreven dan het genereren van winst en die onafhankelijk en autonoom zijn. Het feit dat een organisatie geen rechtspersoonlijkheid heeft, mag haar niet uitsluiten van de door deze richtlijn geboden bescherming.

(18)

Bij het bepalen of een organisatie volgens artikel 2 van deze richtlijn wel of geen winstoogmerk heeft, moeten de directe begunstigden van organisaties die zorg verlenen aan personen met specifieke sociale behoeften of gezondheidsproblemen, niet als particuliere partijen worden beschouwd.

(19)

Politieke partijen moeten van het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgesloten, voor zover hun activiteiten niet alleen betrekking hebben op het nastreven van gemeenschappelijke belangen, activiteiten of doeleinden, maar ook gericht zijn op het gezamenlijk verwerven en gebruiken van politieke macht.

(20)

Vakbonden en vakbondverenigingen moeten buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen. Deze uitsluiting mag niet door de lidstaten worden gebruikt als rechtvaardiging voor een beperking van vakbondsvoorrechten en -rechten die erkend zijn in de nationale, Unie- of internationale wetgeving of de mensenrechteninstrumenten, met name het Europees Sociaal Handvest van de Raad van Europa en de relevante verdragen en aanbevelingen van de Internationale Arbeidsorganisatie en de daarmee verband houdende rechtspraak.

(21)

Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de bevoegdheid van de lidstaten met betrekking tot de status van religieuze, levensbeschouwelijke en niet-confessionele organisaties als bedoeld in artikel 17 VWEU. In dit verband moeten organisaties met hoofdzakelijk religieuze, levensbeschouwelijke en niet-confessionele doeleinden, zoals kerken en religieuze of niet-religieuze gemeenschappen, van de toepassing van deze richtlijn worden uitgesloten. Dit mag echter niet door de lidstaten worden gebruikt om andere organisaties waarvan de waarden en doelstellingen door godsdienstige, levensbeschouwelijke of niet-confessionele overtuigingen worden geïnspireerd, zoals op geloof gebaseerde liefdadige non-profitorganisaties, van het toepassingsgebied van deze richtlijn uit te sluiten.

(22)

Er moet sprake zijn van een vermoeden van het bestaan van een rechtmatig belang bij toegang tot een klachtenmechanisme en tot een administratief en gerechtelijk beroep voor personen die rechtstreeks betrokken zijn of waren bij een non-profitorganisatie, zoals de oprichters, directeuren, personeelsleden, maar ook voor alle personen die een procesbevoegdheid hebben in verband met de activiteiten van de non-profitorganisatie. Dat vermoeden moet ook bestaan voor begunstigden van de activiteiten van de non-profitorganisatie wanneer die begunstigden mogelijk geen lid zijn, maar wanneer zij diensten ontvangen of hebben ontvangen, of onderworpen zijn of zijn geweest aan besluiten van de organisatie die van invloed waren op hun dagelijks leven, zoals patiënten of bewoners van instellingen of opvangcentra, die worden beheerd door non-profitorganisaties, of ontvangers van donaties, zoals voedsel of kleding.

(23)

Nationale mensenrechteninstellingen zijn onafhankelijke instellingen die bij de wet en in overeenstemming met de in 1993 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties goedgekeurde Beginselen van Parijs zijn opgericht. Zij hebben de opdracht de mensenrechten op nationaal niveau te beschermen en te bevorderen in overeenstemming met de internationale mensenrechtennormen en -standaarden.

(24)

Het feit dat non-profitorganisaties de vrijheid hebben om doelstellingen te formuleren en activiteiten op te zetten, vloeit voort uit internationale en regionale mensenrechtennormen. Dit houdt tevens in dat dergelijke organisaties de vrijheid hebben om het toepassingsgebied van hun werkzaamheden te bepalen, op lokaal, regionaal, nationaal en internationaal niveau, en om lid te worden van andere organisaties, federaties en confederaties van organisaties.

(25)

Informatie over de identiteit van de oprichter en leden van non-profitorganisaties die natuurlijke personen zijn, kan gevoelige informatie zijn. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat eventuele vereisten die leiden tot de verwerking van dergelijke persoonsgegevens geen afbreuk doen aan Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (14) (algemene verordening gegevensbescherming), en met name artikel 9.

(26)

Eenieder moet vrij kunnen beslissen of hij al dan niet lid wordt of blijft van een non-profitorganisatie en organisaties moeten vrij zijn om hun regels voor lidmaatschap vast te stellen, met als enige voorwaarde het non-discriminatiebeginsel. Lidmaatschap van een non-profitorganisatie mag geen reden zijn voor de toepassing van straffen of beperkende maatregelen, tenzij dit een gevolg is van de handhaving van het strafrecht.

(27)

Regels betreffende non-profitorganisaties moeten in overeenstemming zijn met het non-discriminatiebeginsel. Dit omvat de verplichting voor lidstaten ervoor te zorgen dat personen of groepen personen die een vereniging wensen op te richten, niet onrechtmatig bevoordeeld of benadeeld worden ten opzichte van andere personen of groepen personen.

(28)

De uitvoering van regels betreffende non-profitorganisaties moet worden verricht door regelgevende instanties die onpartijdig, onafhankelijk en tijdig optreden, overeenkomstig het recht op behoorlijk bestuur. Besluiten en handelingen die van invloed zijn op de uitoefening door non-profitorganisaties van hun rechten en plichten moeten onafhankelijk kunnen worden getoetst, onder meer door een rechtbank.

(29)

Het is noodzakelijk om de bureaucratische en wettelijke voorschriften te vereenvoudigen en verlichten, de autonome aard van non-profitorganisaties te respecteren, ervoor te zorgen dat de voorschriften niet onnodig belastend zijn, de regels inzake oprichting, registratie en schrapping uit het register te stroomlijnen en de bijbehorende procedures en systemen te moderniseren om een gunstig klimaat te scheppen voor de werkzaamheden van non-profitorganisaties in de gehele Unie en om de transparantie en het vertrouwen in de sector te vergroten. Daartoe moeten in deze richtlijn algemene verplichtingen inzake de vereenvoudiging van de administratieve regels en specifieke verplichtingen met betrekking tot bepaalde aspecten van het regelgevingskader worden vastgesteld.

(30)

Non-profitorganisaties die bijdragen aan het openbaar belang spelen een bijzonder belangrijke rol en moeten daarom in alle lidstaten onder dezelfde voorwaarden een gunstige behandeling krijgen.

(31)

Overeenkomstig het beginsel van noodzakelijkheid en evenredigheid van de beperkingen op het recht van vereniging, moeten het verbieden en het ontbinden van non-profitorganisaties altijd als laatste redmiddel worden gebruikt en mogen nooit het gevolg zijn van kleine overtredingen die kunnen worden rechtgezet of verholpen.

(32)

Er moet een reeks regels inzake gelijke behandeling, grensoverschrijdende omzettingen en fusies van non-profitorganisaties worden vastgesteld om de bewegingsvrijheid van non-profitorganisaties in de gehele Unie te vergroten.

(33)

De vrijheid van vereniging is een grondrecht en hoewel het mogelijk is dat verenigingen die niet formeel zijn opgericht in de wetgeving van een lidstaat niet worden erkend, mag dit geen afbreuk doen aan het recht van dergelijke verenigingen om op het grondgebied van de betreffende lidstaat te bestaan en actief te zijn.

(34)

Non-profitorganisaties hebben het recht te bestaan en actief te zijn in overeenstemming met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en het Handvest, zelfs wanneer hun registratie op willekeurige wijze is geweigerd door de autoriteiten van hun lidstaat van vestiging.

(35)

Non-profitorganisaties moeten de vrijheid hebben om voor de uitoefening van hun activiteiten financiële, materiële en personele middelen te zoeken, te ontvangen en aan te wenden, in het binnenland, in het buitenland of in internationaal verband. Non-profitorganisaties in de gehele Unie hebben gemeld dat zij steeds moeilijker toegang krijgen tot middelen, waaronder overheidsfinanciering, en in een toenemend aantal lidstaten heerst bezorgdheid over de evenredigheid van de strenge regels die worden vastgesteld inzake de toegang van non-profitorganisaties tot buitenlandse financiering. Filantropische organisaties hebben in sommige gevallen ook problemen gemeld bij het verstrekken van donaties of subsidies. Daarom moeten er beginselen en normen worden vastgesteld voor de financiering van non-profitorganisaties, onder meer ten aanzien van de toegang tot en het gebruik van particuliere middelen en overheidsfinanciering, de uitoefening van economische activiteiten en de verplichting om grensoverschrijdende financiering niet onnodig te beperken, overeenkomstig de in de Verdragen bepaalde regels inzake het vrije verkeer van kapitaal.

(36)

Artikel 63 VWEU en de artikelen 7, 8 en 12 van het Handvest bieden non-profitorganisaties bescherming tegen discriminerende, onnodige en ongerechtvaardigde beperkingen van de toegang tot middelen en van het vrije kapitaalverkeer in de Unie. Dit betreft ook het vermogen om middelen van zowel binnenlandse als buitenlandse oorsprong aan te trekken, veilig te stellen en te gebruiken, hetgeen van het allerhoogste belang is voor het bestaan en de werking van welke juridische entiteit dan ook. Overeenkomstig het arrest van het HvJ-EU van 18 juni 2020 in zaak C-78/18, Europese Commissie/Hongarije (15), mogen beperkingen alleen worden opgelegd in het belang van het openbaar beleid of de openbare veiligheid, moeten zij evenredig zijn met de doelstelling om deze belangen te beschermen, en moeten zij het minst ingrijpende middel zijn om de nagestreefde doelstelling te behalen. Dit betreft onder andere beperkingen die voortvloeien uit voorschriften inzake de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, die worden toegepast overeenkomstig de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid, waarbij met name rekening wordt gehouden met de verplichtingen inzake risicobeoordeling uit hoofde van het internationaal recht en het recht van de Unie. Daarom mogen de lidstaten geen onredelijke, te ingrijpende of verstorende maatregelen toepassen, met inbegrip van rapportageverplichtingen die de organisaties een buitensporige of dure last opleggen. Om tegemoet te komen aan het openbaar belang bij het bieden van transparantie, met name ten aanzien van organisaties die van invloed zijn op het openbare leven en het openbare debat, moeten non-profitorganisaties worden onderworpen aan rapportage- en openbaarmakingsverplichtingen met betrekking tot hun vertegenwoordigers en de leden van hun bestuursorganen, de bepalingen van hun statuten en hun financiering. Dergelijke rapportage- en openbaarmakingsverplichtingen mogen niet leiden tot een beperking van de rechten en plichten van non-profitorganisaties.

(37)

In zijn rechtspraak erkent het HvJ-EU de toepassing van het beginsel van vrij verkeer van kapitaal op doelstellingen van openbaar belang en heeft het de in het VEU en het VWEU vastgelegde fundamentele vrijheden geïnterpreteerd als vrijheden waarvoor het beginsel van non-discriminatie moet worden toegepast op donateurs en organisaties van openbaar belang in de Unie, onder meer met betrekking tot de fiscale behandeling van entiteiten van openbaar belang en hun donateurs (16). Indien nationale wetten blijven discrimineren of indien er dure en omslachtige procedures van toepassing zijn op niet-nationale organisaties is dit daarom in strijd met het recht van de Unie.

(38)

Non-profitorganisaties en hun leden moeten ten volle het recht op privacy en vertrouwelijkheid genieten. Hoewel de bescherming die wordt geboden door de Unie- en nationale regels inzake de verwerking van persoonsgegevens reeds van toepassing is op non-profitorganisaties, moeten minimumgaranties worden vastgesteld, met name wat betreft de vertrouwelijkheid van het lidmaatschap van non-profitorganisaties en de openbaarmaking van vertrouwelijke en gevoelige informatie. De lidstaten moeten elke vorm van toezicht op non-profitorganisaties buiten het strafrechtelijk kader verbieden.

(39)

Non-profitorganisaties moeten tijdig en op zinvolle wijze worden geraadpleegd over de invoering, herziening en uitvoering van wetgeving, beleid en praktijken die van invloed zijn op hun activiteiten, onder meer met betrekking tot de omzetting van de bepalingen van deze richtlijn in nationale wetgeving en de uitvoering van de bepalingen. Op alle overheidsniveaus moet daarom een regelmatige en transparante dialoog met het maatschappelijk middenveld in gang worden gezet.

(40)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de rechten van werknemers, met inbegrip van bestaande rechten in het kader van insolventie en inzake lonen. Werkgevers moeten hun verplichtingen nakomen, ongeacht de vorm van hun werkzaamheden.

(41)

Bij deze richtlijn worden minimumnormen vastgesteld en het moet voor de lidstaten mogelijk zijn bepalingen vast te stellen of te handhaven die gunstiger zijn voor non-profitorganisaties, mits die bepalingen geen afbreuk doen aan de verplichtingen die voortvloeien uit deze richtlijn. De omzetting van deze richtlijn mag in geen geval een rechtvaardiging vormen voor een verlaging van het beschermingsniveau dat non-profitorganisaties reeds wordt geboden uit hoofde van het nationaal recht op de gebieden waarop het van toepassing is.

(42)

Uit hoofde van artikel 26, lid 2, VWEU omvat de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen en diensten wordt gewaarborgd. Non-profitorganisaties dragen in toenemende mate bij aan de ontwikkeling van de interne markt, onder meer door grensoverschrijdende en transnationale activiteiten te ontplooien. Artikel 114 VWEU is de juiste rechtsgrondslag voor het vaststellen van de maatregelen die nodig zijn voor de totstandbrenging en de werking van de interne markt.

(43)

Deze richtlijn eerbiedigt, bevordert en beschermt de grondrechten en beginselen die de Unie en haar lidstaten met elkaar verbinden overeenkomstig artikel 6 VEU, zoals die met name worden erkend in het Handvest. Deze richtlijn strekt tot specifieke tenuitvoerlegging van artikel 12 van het Handvest betreffende het recht op vrijheid van vereniging en artikel 11 van het Handvest betreffende het recht op vrijheid van meningsuiting en van informatie, te lezen in het licht van de overeenkomstige bepalingen van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Het is daarom van essentieel belang dat de bepalingen van deze richtlijn worden uitgevoerd en toegepast met inachtneming van de verplichting om de uitoefening van het recht op vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting en informatie niet onnodig te beperken en te vergemakkelijken, en de volledige eerbiediging van andere grondrechten en beginselen te waarborgen, waaronder het recht op bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op non-discriminatie, het recht op behoorlijk bestuur, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en de rechten van de verdediging.

(44)

Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de vaststelling van minimumnormen voor in de Unie gevestigde non-profitorganisaties, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar wegens de omvang en de gevolgen van deze richtlijn beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen treffen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Doel

Met deze richtlijn wordt beoogd een gemeenschappelijke reeks maatregelen voor in de Unie gevestigde non-profitorganisaties vast te stellen om een gunstig klimaat te scheppen waarin dergelijke organisaties kunnen bijdragen aan de werking van de interne markt. In deze richtlijn wordt getracht de wetten, regelgeving en administratieve bepalingen van de lidstaten onderling aan te passen met betrekking tot bepaalde aspecten van de doelstellingen en activiteiten, de registratie, de werkzaamheden, de financiering, de rapportage en de grensoverschrijdende activiteiten van non-profitorganisaties.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is van toepassing op in de Unie gevestigde non-profitorganisaties.

2.   In deze richtlijn wordt onder “non-profitorganisatie” verstaan: vrijwillige en permanente verenigingen van natuurlijke of rechtspersonen met een gemeenschappelijk belang, een gemeenschappelijke activiteit of een gemeenschappelijk doel, alsmede organisaties die niet op lidmaatschap zijn gebaseerd en waarvan de activa bestemd zijn voor het nastreven van een specifiek doel, zoals stichtingen, die, ongeacht de vorm waarin de verenigingen of organisaties zijn opgericht:

a)

een hoofddoel nastreven dat niet het maken van winst is, hetgeen betekent dat eventuele winsten uit de activiteiten van de organisatie niet als zodanig onder haar leden, oprichters of andere particuliere partijen mogen worden verdeeld, maar moeten worden geïnvesteerd ten gunste van het nastreven van de doelstellingen van de organisatie;

b)

onafhankelijk zijn, in die zin dat de organisatie geen deel uitmaakt van een overheids- of bestuurlijke structuur en vrij zijn van welke ongepaste inmenging van de staat dan ook of van commerciële belangen. Overheidsfinanciering mag niet beletten dat een organisatie als onafhankelijk wordt beschouwd, zolang de autonomie van de werking en de besluitvorming van de organisatie niet in het gedrang komt;

c)

autonoom zijn, in die zin dat de organisatie een institutionele structuur heeft die haar in staat stelt haar interne en externe organisatorische functies ten volle uit te oefenen en op autonome wijze en zonder onnodige inmenging van de staat of andere externe actoren essentiële besluiten te nemen.

3.   Deze richtlijn is van toepassing op non-profitorganisaties die voldoen aan de criteria van lid 2, ongeacht of zij al dan niet op lidmaatschap berusten en ongeacht of zij zijn geregistreerd of rechtspersoonlijkheid bezitten krachtens de wetgeving van de lidstaat waar zij zijn gevestigd.

4.   Politieke partijen vallen buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn.

5.   Vakbonden en vakbondverenigingen vallen buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn.

6.   Organisaties die hoofdzakelijk een religieuze, levensbeschouwelijke of niet-confessionele doelstelling nastreven, vallen buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn. Deze uitsluiting geldt echter niet voor andere organisaties die niet een dergelijk specifiek doel nastreven en waarvan de waarden en doelstellingen geïnspireerd zijn door een godsdienstige, levensbeschouwelijke of niet-confessionele overtuiging.

Artikel 3

Verhouding tot andere bepalingen van het recht van de Unie

1.   De lidstaten passen de bepalingen van deze richtlijn toe met inachtneming van de regels van de Verdragen inzake het recht van vestiging en het vrije verkeer van diensten en de desbetreffende handelingen van de Unie betreffende de uitoefening van die rechten, met inbegrip van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad (17) betreffende diensten op de interne markt.

2.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het Unierecht of het nationale recht betreffende de bescherming van persoonsgegevens, met name Verordening (EU) 2016/679 en de overeenkomstige bepalingen van het nationaal recht.

Hoofdstuk II

Algemene verplichtingen

Artikel 4

Minimumnormen

1.   De lidstaten zien erop toe dat in de Unie gevestigde non-profitorganisaties de in deze richtlijn bepaalde minimumgaranties genieten.

2.   Beperkingen op de in deze richtlijn vastgestelde minimumgaranties mogen alleen worden aangebracht indien zij noodzakelijk en evenredig zijn wat betreft het verwezenlijken van door het recht van de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang verwezenlijken of wat betreft de noodzaak de rechten en vrijheden van anderen te beschermen.

3.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het recht van lidstaten om bepalingen vast te stellen of te handhaven die gunstiger zijn voor non-profitorganisaties, mits die bepalingen geen afbreuk doen aan de verplichtingen die voortvloeien uit deze richtlijn.

Artikel 5

Non-discriminatie

1.   De lidstaten moeten ervoor zorgen dat hun wetgeving en administratieve praktijken ter regulering van non-profitorganisaties, onder meer inzake de oprichting, registratie, werking, financiering, financiële en fiscale behandeling of belastingverlagingen, en grensoverschrijdende activiteiten, niet discrimineren op basis van de vestigingsplaats van de non-profitorganisatie.

2.   De lidstaten zien erop toe dat de nationale wetten, regelgeving of administratieve praktijken ter regulering van non-profitorganisaties, inclusief ten aanzien van de oprichting, registratie, werkzaamheden, financiering en grensoverschrijdende activiteiten ervan, geen discriminatie inhouden van een groep of individu op welke grond dan ook, zoals leeftijd, geboorte, huidskleur, gender, seksuele geaardheid, genderidentiteit, gezondheidstoestand, immigratie- of verblijfsstatus, taal, nationale, etnische of sociale afkomst, politieke of andere denkbeelden, lichamelijke of geestelijke handicap, vermogen, ras, godsdienst of overtuiging of andere status.

Artikel 6

Vereenvoudiging van de administratieve regels

1.   De lidstaten moeten de nationale wetten, regelgeving en administratieve gebruiken met betrekking tot de oprichting, registratie, werkzaamheden, financiering, rapportageverplichtingen en grensoverschrijdende activiteiten van non-profitorganisaties zo veel mogelijk vereenvoudigen om te waarborgen dat de vrijheid van vereniging op alle niveaus wordt beschermd en teneinde alle belemmeringen en discriminatie weg te nemen die van invloed zijn op de mogelijkheid voor natuurlijke of rechtspersonen of groepen van dergelijke personen om, ongeacht hun nationaliteit, op het grondgebied van de lidstaat een non-profitorganisatie op te richten, te registreren of in werking te stellen, bijvoorbeeld door toegang tot bancaire en financiële diensten mogelijk te maken, en door veilige en beveiligde kanalen te garanderen voor grensoverschrijdende donaties en toewijzingen van activa, zowel binnen als buiten de Unie.

2.   De lidstaten zien erop toe dat op hun grondgebied gevestigde, geregistreerde of werkzame non-profitorganisaties toegang hebben tot stelsels voor elektronische identificatie met het oog op de uitvoering van administratieve procedures, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad (18) (eIDAS-verordening).

Artikel 7

Recht op behoorlijk bestuur

1.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de toepassing van de nationale wetten, regelgeving of administratieve praktijken die de oprichting, registratie, werkzaamheden, financiering, rapportageverplichtingen en grensoverschrijdende activiteiten van op hun grondgebied gevestigde, geregistreerde of werkzame non-profitorganisaties regelen, wordt verricht door een aangewezen regelgevende autoriteit waarvan de bevoegdheden en taken duidelijk bij wet zijn bepaald en die haar taken uitoefent in overeenstemming met het beginsel van behoorlijk bestuur, met inbegrip van het recht van eenieder dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn worden behandeld.

2.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat non-profitorganisaties waarvan is vastgesteld dat zij de nationale wetten, regelgeving of administratieve praktijken overtreden die de oprichting, registratie, werkzaamheden, financiering, rapportageverplichtingen en grensoverschrijdende activiteiten van non-profitorganisaties regelen, naar behoren in kennis worden gesteld van de vermeende overtreding en ruimschoots de gelegenheid krijgen overtredingen van administratieve aard recht te zetten.

3.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de voorschriften en praktijken met betrekking tot het toezicht op en de controle van non-profitorganisaties bij wet worden vastgesteld en in verhouding staan tot de rechtmatige doelen die zij nastreven. Dit houdt onder meer in dat ervoor moet worden gezorgd dat deze voorschriften en praktijken in de regel niet strenger zijn dan die welke voor particuliere ondernemingen gelden en dat de toepassing ervan het interne beheer van non-profitorganisaties niet verstoort en voor de betrokken organisaties geen buitensporige administratieve of financiële lasten met zich meebrengt.

4.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het toezicht op en de registratie van non-profitorganisaties worden uitgevoerd door aangewezen toezichthoudende autoriteiten waarvan de bevoegdheden en taken duidelijk bij wet worden vastgelegd en op onafhankelijke wijze worden uitgeoefend met inachtneming van het recht op behoorlijk bestuur, onder meer met betrekking tot de gronden voor mogelijke inspecties en controles, de procedures, de duur en de reikwijdte van de inspecties en controles, en de bevoegdheden van de functionarissen die de inspecties en controles uitvoeren.

5.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat er uitgebreide, gemakkelijk toegankelijke en begrijpelijke informatie beschikbaar is voor het publiek over de nationale wetten, regelgeving of administratieve praktijken die de oprichting, de registratie, de werkzaamheden, de financiering, de rapportageverplichtingen en de grensoverschrijdende activiteiten regelen van non-profitorganisaties die op hun grondgebied gevestigd, geregistreerd of werkzaam zijn, alsmede over de bevoegdheid, de procedures en de werking van de bevoegde regelgevende en toezichthoudende autoriteiten.

Artikel 8

Recht op een doeltreffende voorziening in rechte

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle personen met een rechtmatig belang in verband met de oprichting, de registratie, de werkzaamheden, de financiering, de rapportageverplichtingen en de grensoverschrijdende activiteiten van non-profitorganisaties die op het grondgebied van een lidstaat zijn gevestigd, geregistreerd of werkzaam zijn, toegang hebben tot doeltreffende klachtenmechanismen bij een bevoegde onafhankelijke autoriteit, zoals een ombudspersoon of het nationaal mensenrechteninstituut, om hulp te vragen bij het opeisen van hun rechten, en toegang te krijgen tot een doeltreffend administratief en gerechtelijk beroep om beroep in te kunnen stellen tegen handelingen of besluiten die van invloed zijn op de uitoefening van hun rechten en plichten. Tot deze personen behoren non-profitorganisaties, de oprichters van de organisatie, directeuren, personeelsleden en begunstigden van de activiteiten van de non-profitorganisaties.

2.   De lidstaten zien erop toe dat beroep of bezwaar tegen een besluit om een non-profitorganisatie te verbieden of te ontbinden, haar activiteiten op te schorten of haar activa te bevriezen, in de regel schorsende werking op een dergelijk besluit heeft, tenzij de schorsende werking tot gevolg heeft dat de handhaving van het strafrecht wordt verhinderd.

3.   De lidstaten treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat non-profitorganisaties met rechtspersoonlijkheid beroepsrecht krijgen bij nationale rechtbanken, onder meer, in voorkomend geval, met het oog op de indiening van getuigenverklaringen door derden bij gerechtelijke procedures.

4.   De lidstaten zien erop toe dat non-profitorganisaties die geen rechtspersoonlijkheid hebben, voor de bevoegde nationale autoriteiten en rechtbanken kunnen worden vertegenwoordigd door daartoe aangewezen personen met het oog op toegang tot de in dit artikel bedoelde rechtsmiddelen.

Hoofdstuk III

Regelgevingskader

Artikel 9

Doelstellingen en activiteiten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de vrijheid van non-profitorganisaties die op hun grondgebied werkzaam zijn om hun doelstellingen te bepalen en de voor het nastreven van die doelstellingen noodzakelijke activiteiten uit te voeren, alleen kan worden beperkt om uitzonderlijke redenen van openbare veiligheid. Zij nemen alle belemmeringen of beperkingen weg die van invloed zijn op het vermogen van non-profitorganisaties om dergelijke doelstellingen na te streven en dergelijke activiteiten uit te voeren.

2.   De lidstaten zien erop toe dat non-profitorganisaties op hun grondgebied vrij zijn om de reikwijdte van hun werkzaamheden te bepalen, of deze nu lokaal, regionaal, nationaal of internationaal is.

3.   De lidstaten zien erop toe dat de formaliteiten in verband met de oprichting en werkzaamheden van non-profitorganisaties op hun grondgebied, zoals bepaald in de nationale wetten, regelgeving of administratieve praktijken, geen buitensporige financiële en administratieve last vormen. Dit omvat, in het geval van niet op lidmaatschap gebaseerde organisaties, de mogelijkheid om dergelijke organisaties wettelijk op te richten door middel van een schenking of legaat.

4.   De lidstaten zien erop toe dat non-profitorganisaties op hun grondgebied lid kunnen worden van een andere non-profitorganisatie, een federatie of confederatie die op hun grondgebied of op het grondgebied van een andere lidstaat is gevestigd of geregistreerd, en zien erop toe dat dit lidmaatschap geen nadelige gevolgen heeft voor de betrokken organisatie.

Artikel 10

Lidmaatschap

1.   De lidstaten zien erop toe dat iedere natuurlijke of rechtspersoon het lidmaatschap kan aanvragen, waar mogelijk naargelang van de rechtsvorm, van een non-profitorganisatie die op hun grondgebied opgericht, geregistreerd of werkzaam is overeenkomstig de statuten en reglementen van die organisatie, en dat zij lidmaatschapsrechten vrij kunnen uitoefenen met inachtneming van de statuten en wettelijke beperkingen van de organisatie.

2.   De lidstaten zien erop toe dat er geen straffen of beperkende maatregelen worden opgelegd als gevolg van het lidmaatschap van een non-profitorganisatie die krachtens de nationale wetten, regelgeving of administratieve praktijken op hun grondgebied gevestigd, geregistreerd of werkzaam is, behalve wanneer deze gevolgen voortvloeien uit de handhaving van het strafrecht.

3.   De lidstaten zien erop toe dat non-profitorganisaties die op hun grondgebied gevestigd, geregistreerd of werkzaam zijn, vrij zijn om te beslissen over de samenstelling van hun lidmaatschap. Dit kan de vaststelling inhouden van bijzondere vereisten voor leden, op basis van redelijke en objectieve criteria.

Artikel 11

Statuten

1.   De lidstaten zien erop toe dat op hun grondgebied gevestigde, geregistreerde of werkzame non-profitorganisaties vrij zijn hun eigen statuten, reglementen en regels vast te stellen, met inbegrip van regels voor de bepaling van hun interne beheersstructuur en de benoeming van hun raad van bestuur en vertegenwoordigers.

2.   De lidstaten zien erop toe dat de nationale wetten, regelgeving of administratieve praktijken met betrekking tot de statuten van non-profitorganisaties niet voorschrijven dat non-profitorganisaties in hun statuten andere informatie moeten verstrekken dan:

a)

de naam en het adres (statutaire zetel) van de organisatie;

b)

de doelstellingen en activiteiten van de organisatie;

c)

de governanceregels van de organisatie, de bevoegdheden van haar bestuursorganen en, indien van toepassing, de benoeming van personen die in haar naam mogen handelen;

d)

de rechten en plichten van de leden van de organisatie;

e)

de datum waarop de statuten zijn vastgesteld, en de naam en het adres van de statutaire zetel van de oprichtende leden, als dit rechtspersonen zijn;

f)

de procedure die van toepassing is op de wijziging van de statuten; en

g)

de procedures die van toepassing zijn op de ontbinding van de organisatie of de fusie met een andere non-profitorganisatie.

3.   Er kan van non-profitorganisaties worden verlangd dat zij in hun statuten of door middel van jaarlijkse rapportage nadere informatie over hun werkzaamheden, hun werking, de leden van hun bestuursorganen, hun vertegenwoordigers en hun financiering openbaar maken en bekendmaken, voor zover dit in overeenstemming is met de doelstelling van algemeen belang, in het bijzonder ten aanzien van de doelstellingen en activiteiten van de organisatie.

Artikel 12

Rechtspersoonlijkheid

1.   De lidstaten zien erop toe dat een non-profitorganisatie op hun grondgebied vrij kan beslissen of zij rechtspersoonlijkheid wenst te verwerven, niettegenstaande het feit dat de lidstaten kunnen bepalen welke organisatievormen rechtspersoonlijkheid hebben.

2.   Indien een non-profitorganisatie rechtspersoonlijkheid heeft verworven, zorgen de lidstaten ervoor dat de rechtspersoonlijkheid van de organisatie duidelijk kan worden onderscheiden van die van haar leden, oprichters of andere rechtspersonen die met een dergelijke organisatie verbonden zijn.

3.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat registratie, indien vereist, of afronding van de oprichtingsakte voldoende is om non-profitorganisaties rechtspersoonlijkheid te verlenen.

4.   De lidstaten zien erop toe dat voorafgaande toestemming nooit een voorwaarde is voor het verkrijgen van rechtspersoonlijkheid door een non-profitorganisatie en voor de uitoefening van de overeenkomstige handelingsbevoegdheid.

5.   De lidstaten zien erop toe dat natuurlijke of rechtspersonen die samenwerken en die niet hebben getracht rechtspersoonlijkheid te verkrijgen, niet worden geacht een non-profitorganisatie met rechtspersoonlijkheid te vormen met als enig doel hen te onderwerpen aan nationale wetten, regelgeving of administratieve praktijken en daarmee hun werkzaamheden, financiering en grensoverschrijdende activiteiten te regelen of te beïnvloeden, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat de non-profitorganisatie krachtens de nationale wetgeving een criminele organisatie is.

Artikel 13

Registratie

1.   De lidstaten zien erop toe dat formele registratie geen voorwaarde of belemmering is voor de oprichting of werkzaamheden van non-profitorganisaties die op hun grondgebied zijn gevestigd of werkzaam zijn.

2.   De lidstaten zien erop toe dat de procedures voor de registratie van non-profitorganisaties op hun grondgebied toegankelijk, gebruikersvriendelijk en transparant zijn.

3.   De lidstaten zien erop toe dat de formaliteiten die van toepassing zijn op de registratie van op hun grondgebied gevestigde non-profitorganisaties overeenkomstig de nationale wetten, regelgeving of administratieve praktijken, geen buitensporige administratieve last vormen. Dit houdt onder meer in dat wordt voorzien in een mechanisme van stilzwijgende instemming dat binnen dertig dagen na de registratieaanvraag van toepassing is, en dat wordt afgezien van de invoering van eisen ten aanzien van hernieuwde registratie en verlenging.

4.   De lidstaten zien erop toe dat de kosten voor de registratie van non-profitorganisaties niet hoger zijn dan de administratieve kosten en in geen geval een buitensporige financiële last vormen, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel.

5.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat op hun grondgebied gevestigde non-profitorganisaties langs elektronische weg kunnen worden geregistreerd, waarbij zij er tevens voor zorgen dat registratie ook via niet-elektronische middelen mogelijk is.

6.   De lidstaten zien erop toe dat verschijning voor een rechtbank of een andere bevoegde nationale autoriteit met het oog op de registratie van een non-profitorganisatie alleen is vereist wanneer dit nodig is om de identiteit van een aanvrager vast te stellen.

7.   De lidstaten zorgen ervoor dat aanvragers die in een andere lidstaat verblijven of daar hun statutaire zetel hebben en die voor een rechtbank of een andere bevoegde nationale instantie moeten verschijnen met het oog op de registratie van een non-profitorganisatie, dit kunnen doen voor de bevoegde rechtbank of een andere bevoegde instantie in de lidstaat waar zij verblijven, en dat deze verschijning voldoende wordt geacht voor registratie in de lidstaat van registratie.

8.   De lidstaten houden een voor het publiek toegankelijke databank van geregistreerde non-profitorganisaties bij, die onder meer statistische informatie bevat over het aantal ingewilligde en afgewezen aanvragen, met inachtneming van de beginselen inzake gegevensbescherming en het recht op privacy.

Artikel 14

Status van openbaar belang

1.   De lidstaten zien erop toe dat een in een lidstaat van de Unie gevestigde of geregistreerde non-profitorganisatie een aanvraag kan indienen om te worden erkend als organisatie van openbaar belang en een overeenkomstige status kan krijgen zoals geregeld bij de nationale wetten, regelgeving of administratieve praktijken, uitsluitend op grond van haar verklaarde of feitelijke doel, structuur en activiteiten met betrekking tot het grondgebied van de lidstaat die de status verleent.

2.   De lidstaten stellen nationale wetten, regelgeving of administratieve praktijken vast om ervoor te zorgen dat non-profitorganisaties kunnen worden erkend als organisaties van openbaar belang en een overeenkomstige status kunnen krijgen indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden wordt voldaan:

a)

het doel en de feitelijke activiteiten van de organisatie zijn gericht op een doelstelling van openbaar belang die het welzijn van de maatschappij of een deel daarvan dient en daarom bevorderlijk is voor het publieke goed, behalve wanneer een dergelijke doelstelling stelselmatig en rechtstreeks is gericht op het bevoordelen van de structuren van een bepaalde politieke partij. Onder meer de volgende doelstellingen worden van openbaar belang geacht:

i)

kunst, cultuur en instandhouding van historisch erfgoed;

ii)

milieubescherming en klimaatverandering;

iii)

bevordering en bescherming van de grondrechten en de waarden van de Unie, met inbegrip van de democratie, de rechtsstaat, de uitbanning van discriminatie op grond van gender, ras, etniciteit, godsdienst, handicap, seksuele geaardheid of op enige andere grond;

iv)

sociale rechtvaardigheid, sociale inclusie en armoede, met inbegrip van armoedepreventie en -bestrijding;

v)

humanitaire bijstand en humanitaire hulp, met inbegrip van rampenbestrijding;

vi)

ontwikkelingshulp en -samenwerking;

vii)

bescherming van, bijstand aan en ondersteuning van kwetsbare bevolkingsgroepen, met inbegrip van kinderen, ouderen, mensen met een handicap, personen die internationale bescherming zoeken of genieten en mensen die dakloos zijn;

viii)

dierenbescherming;

ix)

wetenschap, onderzoek en innovatie;

x)

onderwijs en opleiding en participatie van jongeren;

xi)

bevordering en bescherming van de gezondheid en het welzijn, met inbegrip van verstrekking van medische zorg;

xii)

consumentenbescherming;

xiii)

amateursporten en de promotie ervan.

b)

het overschot uit een economische of een andere inkomsten genererende activiteit van de non-profitorganisatie wordt uitsluitend gebruikt ter bevordering van de doelstellingen van openbaar belang van de organisatie;

c)

in het geval van de ontbinding van de non-profitorganisatie waarborgen wettelijke vrijwaringen dat alle activa van de organisatie ten goede zullen blijven komen aan doelstellingen van openbaar belang;

d)

de leden van de niet-statutaire bestuursstructuren van de organisatie komen niet in aanmerking voor een vergoeding die een adequate onkostenvergoeding overtreft.

3.   De lidstaten zien erop toe dat een non-profitorganisatie waarvan is erkend dat zij bijdraagt aan het openbaar belang en waaraan op grond van de nationale wetten, regelgeving of administratieve praktijken een overeenkomstige status is verleend, een dergelijke status alleen kan worden ingetrokken wanneer de bevoegde regelgevende instantie voldoende bewijs heeft geleverd dat de non-profitorganisatie niet langer aan de in lid 2 bepaalde voorwaarden voldoet.

Artikel 15

Beëindiging, verbod en ontbinding

1.   De lidstaten zien erop toe dat het bestaan van een non-profitorganisatie alleen kan worden beëindigd door een besluit van haar leden of door een uitspraak van een rechtbank.

2.   De lidstaten zien erop toe dat de onvrijwillige beëindiging, het verbod of de ontbinding van een non-profitorganisatie alleen het gevolg kan zijn van inbreuken op het nationale recht die niet rechtgezet of ongedaan gemaakt kunnen worden.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de onvrijwillige beëindiging, het verbod en de ontbinding van een non-profitorganisatie alleen het gevolg kunnen zijn van faillissement, langdurige inactiviteit of ernstige misstanden in strijd met de openbare veiligheid, zoals erkend door het recht van de Unie.

4.   De lidstaten zien erop toe dat individuele wandaden van oprichters, bestuurders, personeelsleden of leden van een non-profitorganisatie, wanneer zij niet handelen namens de organisatie, in de regel niet leiden tot de onvrijwillige beëindiging, het verbod en de ontbinding van de organisatie.

5.   De in dit artikel bedoelde bescherming is ook van toepassing op de schorsing van de activiteiten van een non-profitorganisatie wanneer die schorsing kan leiden tot bevriezing van de werkzaamheden van de organisatie, hetgeen neerkomt op ontbinding.

Hoofdstuk IV

Gelijke behandeling en mobiliteit

Artikel 16

Gelijke behandeling

1.   De lidstaten zien erop toe dat non-profitorganisaties die in hun rechtsgebied werkzaam zijn en die in een andere lidstaat zijn gevestigd of geregistreerd, op dezelfde wijze worden behandeld als non-profitorganisaties die in hun rechtsgebied zijn gevestigd of geregistreerd, ook wat betreft de toegang tot diensten, zoals bankdiensten, de verlening van vergunningen en, in voorkomend geval, de financiële en fiscale behandeling overeenkomstig de toepasselijke nationale wetten, regelgeving of administratieve praktijken, alsmede de toegang tot financiering van activiteiten die in het rechtsgebied van de lidstaat plaatsvinden of het openbaar belang van de lidstaat ten goede komen.

2.   Voor de toepassing van lid 1 verlangen de lidstaten van non-profitorganisaties die in een andere lidstaat zijn gevestigd of geregistreerd, maar in hun rechtsgebied werkzaam zijn geen ander bewijs dan het bewijs van vestiging of registratie als non-profitorganisatie in een andere lidstaat.

Artikel 17

Beginsel van niet-willekeurige behandeling

De lidstaten zien erop toe dat de nationale regels betreffende op hun grondgebied gevestigde, geregistreerde of werkzame non-profitorganisaties niet leiden tot ongerechtvaardigde discriminatie die alleen op de politieke wenselijkheid van het doel, het werkterrein of de financieringsbronnen van de organisatie is gebaseerd.

Artikel 18

Grensoverschrijdende mobiliteit en continuïteit

1.   De lidstaten nemen alle belemmeringen weg die de uitoefening door in een andere lidstaat gevestigde of geregistreerde non-profitorganisaties van hun recht op vrijheid van vestiging, vrij verkeer van diensten en vrij kapitaalverkeer op hun grondgebied in de weg staan. Dit doet geen afbreuk aan het voorrecht van de lidstaten om, om een non-profitorganisatie een formele status te geven, te eisen dat de organisatie rechtspersoonlijkheid heeft verkregen of in een nationaal register is opgenomen, overeenkomstig het recht van de lidstaat waar zij is gevestigd en/of wenst te opereren.

2.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een in een andere lidstaat geregistreerde non-profitorganisatie het recht heeft om:

a)

haar statutaire zetel naar het grondgebied van een andere lidstaat te verplaatsen zonder dat er een nieuwe rechtspersoon hoeft te worden opgericht;

b)

gebruik te maken van een vereenvoudigde registratieprocedure waarbij de informatie en documentatie worden erkend die de non-profitorganisatie reeds heeft verstrekt aan de lidstaat waar zij voordien was geregistreerd.

Artikel 19

Grensoverschrijdende omzettingen en fusies

1.   De lidstaten zien erop toe dat een in hun rechtsgebied gevestigde of geregistreerde non-profitorganisatie kan worden omgezet in of kan fuseren met een andere in een andere lidstaat gevestigde of geregistreerde non-profitorganisatie, zonder dat deze fusie of omzetting leidt tot de onvrijwillige beëindiging, het verbod of de ontbinding, of de schorsing van de activiteiten van de organisatie.

2.   De lidstaten zien erop toe dat bij een omzetting of een fusie als bedoeld in lid 1 de omzettende of fuserende non-profitorganisatie vrij is om in de lidstaat van bestemming een kantoor te vestigen of werkzaamheden uit te voeren.

3.   De lidstaten stellen op basis van het gelijkwaardigheidsbeginsel de rechtsvorm vast die de omgezette of gefuseerde organisatie moet aannemen.

4.   De lidstaten zien erop toe dat, indien de non-profitorganisatie die uit een omzetting of fusie als bedoeld in lid 1 ontstaat, niet voldoet aan de voorwaarden en vereisten die in de nationale wetten, regelgeving of administratieve praktijken van de lidstaat van ontvangst zijn vastgelegd, de non-profitorganisatie een redelijke termijn krijgt om de nodige maatregelen te treffen om haar situatie te regulariseren.

5.   De lidstaten zien erop toe dat noch grensoverschrijdende omzettingen noch fusies tot gevolg hebben dat rechten van werknemers of vakbonden, dan wel arbeidsvoorwaarden worden ondermijnd. Zij moeten ervoor zorgen dat er nog steeds wordt voldaan aan de verplichtingen van de werkgever ten aanzien van de werknemers en schuldeisers en dat de werknemers, vrijwilligers, vakbonden en werknemersvertegenwoordigers naar behoren worden geïnformeerd en geraadpleegd, overeenkomstig de toepasselijke collectieve overeenkomsten, het recht van de Unie en het nationale recht. In voorkomend geval worden de collectieve overeenkomsten en de rechten van de werknemersvertegenwoordiging op bestuursniveau geëerbiedigd en gehandhaafd.

Hoofdstuk V

Financiering

Artikel 20

Fondsenwerving en vrij gebruik van activa

1.   De lidstaten nemen alle belemmeringen weg die van invloed zijn op de mogelijkheden van op hun grondgebied gevestigde, geregistreerde of werkzame non-profitorganisaties om middelen, met inbegrip van financiële middelen, middelen in natura en materiële middelen, te werven, te ontvangen, te vervreemden of te schenken, of om personeel te werven bij of te ontvangen van welke bron dan ook, met inbegrip van binnenlandse, buitenlandse of internationale entiteiten, ongeacht of het gaat om overheidsinstanties, particulieren of particuliere organisaties.

2.   De lidstaten zien erop toe dat de nationale wetten, regelgeving of administratieve praktijken niet leiden tot verschillen in behandeling van non-profitorganisaties op grond van hun financieringsbronnen of -bestemming.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat non-profitorganisaties het recht hebben eigendommen en activa te bezitten en er vrij over te beschikken overeenkomstig de nationale wetten die van toepassing zijn op soortgelijke entiteiten in hun rechtsgebied.

4.   De lidstaten beperken de administratieve lasten met betrekking tot de grensoverschrijdende allocatie van activa tot een minimum en stellen non-profitorganisaties in staat winsten te genereren voor herinvestering in liefdadigheidsprojecten.

Artikel 21

Overheidsfinanciering

1.   De lidstaten waarborgen dat overheidsfinanciering beschikbaar wordt gesteld en wordt toegewezen aan non-profitorganisaties aan de hand van duidelijke, transparante en niet-discriminerende procedures.

2.   Lid 1 is tevens van toepassing op middelen van de Unie die door de lidstaten worden uitgekeerd in het kader van gedeeld beheer, onder voorbehoud van de bepalingen van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (19).

Artikel 22

Grensoverschrijdende financiering

1.   Overeenkomstig de regels van de Unie betreffende het vrije verkeer van kapitaal zien de lidstaten erop toe dat op hun grondgebied gevestigde, geregistreerde of werkzame non-profitorganisaties niet worden benadeeld als gevolg van het aanvragen of ontvangen van financiering van natuurlijke of rechtspersonen die in de Unie of in de EER, maar buiten hun grondgebied, verblijven of zijn gevestigd.

2.   Overeenkomstig de regels van de Unie betreffende het vrije verkeer van kapitaal zien de lidstaten erop toe dat natuurlijke of rechtspersonen geen nadeel ondervinden als gevolg van het verstrekken van financiering aan non-profitorganisaties die buiten hun grondgebied gevestigd, geregistreerd of werkzaam zijn.

Artikel 23

Economische activiteiten

De lidstaten zien erop toe dat non-profitorganisaties die op hun grondgebied gevestigd, geregistreerd of werkzaam zijn, vrij zijn om alle legale economische, zakelijke of commerciële activiteiten uit te oefenen, mits deze activiteiten hun doelstellingen zonder winstoogmerk direct of indirect ondersteunen, behoudens de vergunnings- of wettelijke eisen die in het algemeen op de betrokken activiteiten van toepassing zijn krachtens de nationale wetten, regelgeving en administratieve praktijken.

Artikel 24

Rapportage en transparantie inzake financiering

1.   De lidstaten zien erop toe dat de krachtens de nationale wetten, regelgeving en administratieve praktijken op non-profitorganisaties toepasselijke rapportage- en transparantieverplichtingen niet onnodig belastend zijn en evenredig zijn met de omvang van de organisatie en de reikwijdte van haar activiteiten, rekening houdend met de waarde van haar activa en inkomsten.

2.   Voor de toepassing van lid 1 treffen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de rapportage- en transparantieverplichtingen die krachtens de nationale wetten, regelgeving en administratieve praktijken inzake de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme op non-profitorganisaties van toepassing zijn, met inbegrip van de bepalingen ter uitvoering van internationale en Unieverplichtingen, zijn gebaseerd op een gerichte en geactualiseerde risicobeoordeling van de sector en van de betrokken organisaties, en niet leiden tot onevenredige vereisten of tot een ongepaste beperking van de toegang van non-profitorganisaties tot financiële diensten.

3.   Op grond van artikel 11, lid 3, brengen non-profitorganisaties jaarlijks verslag uit over de rekeningen van de non-profitorganisaties en maken zij deze verslagen openbaar. Die verslagen bevatten informatie over de in het voorgaande kalenderjaar ontvangen financiering, informatie over de oorsprong en de waarde van de financiering, kredieten, bankleningen en donaties of niet-gecompenseerde ontvangst van contanten of eigendommen.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de krachtens de nationale wetten, regelgeving en administratieve praktijken op non-profitorganisaties toepasselijke rapportage- en transparantieverplichtingen niet leiden tot een verschil in behandeling van dergelijke organisaties of tot beperkingen van hun rechten of plichten, op grond van de financieringsbronnen, de doelstellingen of de activiteiten van de organisatie.

Hoofdstuk VI

Vertrouwelijkheid

Artikel 25

Vertrouwelijkheid van het lidmaatschap

1.   Wanneer een non-profitorganisatie op lidmaatschap is gebaseerd, treffen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat informatie over leden vertrouwelijk kan blijven.

2.   De lidstaten garanderen dat informatie over het lidmaatschap van een non-profitorganisatie in verband met leden die natuurlijke personen zijn alleen toegankelijk is voor een bevoegde instantie wanneer toegang tot deze informatie nodig is voor een openbaar strafrechtelijk onderzoek naar strafbare feiten waarop een vrijheidsstraf staat met een maximum van ten minste één jaar en wanneer deze toegang wordt verleend naar aanleiding van een besluit van een onafhankelijke rechtbank.

Artikel 26

Vertrouwelijke en gevoelige informatie

1.   De lidstaten zien erop toe dat de nationale wetten, regelgeving of administratieve praktijken niet tot gevolg hebben dat op hun grondgebied gevestigde, geregistreerde of werkzame non-profitorganisaties verplicht worden vertrouwelijke en gevoelige informatie openbaar te maken, zoals persoonsgegevens van de personeelsleden van de organisatie, vrijwilligers, leden, oprichters of donateurs.

2.   De lidstaten zien erop toe dat op hun grondgebied gevestigde, geregistreerde of werkzame non-profitorganisaties toegang hebben tot doeltreffende voorzieningen in rechte om de onrechtmatige verkrijging, het onrechtmatige gebruik of de onrechtmatige verspreiding van hun vertrouwelijke of gevoelige informatie te voorkomen of daarvoor schadeloosstelling te verkrijgen.

3.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de bescherming tegen de onrechtmatige verkrijging, het onrechtmatige gebruik of de onrechtmatige openbaarmaking van vertrouwelijke of gevoelige informatie van non-profitorganisaties; op grond van dit artikel, van toepassing is in verband met inspecties, controles en andere toezichthoudende activiteiten van de bevoegde instanties.

Artikel 27

Controles

De lidstaten zorgen ervoor dat non-profitorganisaties niet worden onderworpen aan ongerechtvaardigd en onevenredig toezicht, in het bijzonder op hun werkzaamheden of communicatie, of op die van de oprichters van de organisatie, de leden van haar bestuursstructuren, andere leden, personeel, vrijwilligers, donateurs, of andere particuliere partijen die daarmee in verband staan, tenzij dit gerechtvaardigd is in het belang van de openbare veiligheid.

Hoofdstuk VII

Slotbepalingen

Artikel 28

Gunstigere behandeling en non-regressieclausule

1.   De lidstaten kunnen bepalingen invoeren of handhaven die op hun grondgebied gevestigde, geregistreerde of werkzame non-profitorganisaties een gunstigere behandeling garanderen dan die welke in deze richtlijn is vastgelegd.

2.   De uitvoering van deze richtlijn vormt geen reden voor de verlaging van het beschermingsniveau dat reeds door het nationale, internationale of Unierecht wordt geboden, ook wat de grondrechten betreft, op de gebieden die onder deze richtlijn vallen.

Artikel 29

Omzetting in nationaal recht

1.   De lidstaten stellen uiterlijk op … [1 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] de nodige maatregelen vast en maken de betreffende maatregelen bekend om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2.   De lidstaten raadplegen de non-profitorganisaties die reeds op hun grondgebied gevestigd, geregistreerd of werkzaam zijn, tijdig, op transparante en zinvolle wijze over de omzetting en uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn.

Artikel 30

Rapportage, evaluatie en toetsing

1.   De lidstaten voorzien de Commissie van alle relevante informatie over de uitvoering en toepassing van deze richtlijn. Op basis van de verstrekte informatie dient de Commissie uiterlijk drie jaar na het verstrijken van de omzettingstermijn bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de tenuitvoerlegging en toepassing van deze richtlijn.

2.   De Commissie dient, uiterlijk drie jaar na het verstrijken van de omzettingstermijn, rekening houdend met haar verslag dat uit hoofde van lid 1 is ingediend, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin het effect van de nationale wetgeving tot omzetting van deze richtlijn wordt beoordeeld. In dat verslag wordt de werking van deze richtlijn geëvalueerd en nagegaan of aanvullende maatregelen nodig zijn, waaronder eventuele wijzigingen om het nationaal recht dat van toepassing is op non-profitorganisaties verder te harmoniseren.

3.   De Commissie maakt de in de leden 1 en 2 genoemde verslagen openbaar en gemakkelijk toegankelijk.

Artikel 31

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na de publicatie van de richtlijn in het Publicatieblad van de Europese Unie.


(1)  Arrest van het Hof van Justitie van 18 juni 2020, Europese Commissie/Hongarije, C-78/18, ECLI:EU:C:2020:476.

(2)  Verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) (PB L 294 van 10.11.2001, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1435/2003 van de Raad van 22 juli 2003 betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE) (PB L 207 van 18.8.2003, blz. 1).

(4)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 19).

(6)  Verordening (EEG) nr. 2137/85 van de Raad van 25 juli 1985 tot instelling van Europese economische samenwerkingsverbanden (EESV) (PB L 199 van 31.7.1985, blz. 1).

(7)  Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (PB L 53 van 22.2.2007, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(10)  Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87).

(11)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad Voor de EER relevante tekst (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(12)  https://cordis.europa.eu/project/id/613034/reporting.

(13)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité, “European philanthropy: an untapped potential” (Europese filantropie: onbenut potentieel), SOC/611.

(14)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(15)  Arrest van het Hof van Justitie van 18 juni 2020, Europese Commissie/Hongarije, C-78/18, EU:C:2020:476.

(16)  Arrest van het Hof van Justitie, Centro di Musicologia Walter Stauffer/Finanzamt München für Körperschaften, C-386/04, EU:C:2006:568; arrest van het Hof van Justitie, Hein Persche/Finanzamt Lüdenscheid, C-318/07, EU:C:2009:33 en arrest van het Hof van Justitie, Missionswerk Werner Heukelbach eV/Belgische Staat, C-25/10, EU:C:2011:65.

(17)  Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36).

(18)  Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).

(19)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).