Brussel, 15.11.2022

COM(2022) 641 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Verslag van 2022 over de verwezenlijking van de energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2020


Verslag van 2022 over de verwezenlijking van de energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2020

1.Inleiding en overzicht

Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (EED) en Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen (EPBD), beide gewijzigd bij respectievelijk Richtlijn (EU) 2018/2002 en Richtlijn (EU) 2018/844, vormen een essentieel onderdeel van de klimaat- en energiewetgeving van de Europese Unie (EU), waarin de energie-efficiëntiestreefcijfers van de EU worden vastgesteld en de basis wordt gelegd voor maatregelen om het volledige energie-efficiëntiepotentieel van de EU-economie te benutten.

Op grond van de EED moeten alle EU-lidstaten beleidsmaatregelen nemen om de energie-efficiëntie in de verschillende stadia van de energieketen, van productie tot eindverbruik, te verbeteren. Deze inspanningen zijn van cruciaal belang om de energie-efficiëntiestreefcijfers van de EU te halen en vormen een essentiële bijdrage aan het koolstofvrij maken van de EU-economie tegen 2050. Het energie-efficiëntiestreefcijfer van de EU voor 2020 (artikel 3 van de EED) komt overeen met een vermindering van het primaire verbruik en het eindverbruik van energie van de EU met 20 % tegen 2020 ten opzichte van het voor 2020 geraamde energieverbruik in het in 2007 vastgestelde Primes-scenario. Dit streefcijfer resulteert in een verbruiksniveau van 1 312 Mtoe voor primair energieverbruik en van 959 Mtoe voor eindenergieverbruik.

De EPBD bevat een groot aantal beleidslijnen en ondersteunende maatregelen om het huidige lage renovatiepercentage van het bestaande gebouwenbestand te verhogen. Met name verplicht artikel 2 bis van de EPBD de lidstaten ertoe alomvattende langetermijnrenovatiestrategieën vast te stellen om investeringen te mobiliseren voor het koolstofvrij maken van het nationale gebouwenbestand tegen 2050 (met indicatieve mijlpalen voor 2030, 2040 en 2050); en om de transformatie naar een zeer efficiënt en koolstofvrij gebouwenbestand tegen 2050 te bevorderen. Artikel 5 verplicht de lidstaten tot het vaststellen van kostenoptimale minimumeisen inzake energieprestatie voor nieuwe gebouwen en voor bestaande gebouwen die een ingrijpende renovatie ondergaan. Volgens artikel 9 moeten alle nieuwe gebouwen uiterlijk op 31 december 2020 bijna-energieneutrale gebouwen (BENG’s) zijn (en alle nieuwe openbare gebouwen na 31 december 2018).

Artikel 27 van Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie (governanceverordening) verplicht de lidstaten ertoe uiterlijk op 30 april 2022 aan de Commissie de in deel 2 van bijlage IX bij deze verordening vermelde gegevens te verstrekken. Wat de EED betreft, omvat dit de vooruitgang met betrekking tot artikel 3 inzake de energie-efficiëntiestreefcijfers, artikel 5 inzake de voorbeeldfunctie van de gebouwen van overheidsinstanties, artikel 7 inzake de energiebesparingsverplichting en artikel 8 inzake energieaudits. Daarnaast moet wat betreft de EPBD verslag worden uitgebracht op grond van artikel 9 inzake nieuwe en gerenoveerde bijna-energieneutrale gebouwen. Verder schrijft artikel 21 van Verordening (EU) 2018/1999 voor dat de voortgangsverslagen van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen de indicatieve mijlpalen van de langetermijnrenovatiestrategie moeten bevatten, alsook een omschrijving van de wijze waarop zij bijdragen tot de verwezenlijking van de energie-efficiëntiestreefcijfers van de EU, en de desbetreffende beleidslijnen en maatregelen die in de langetermijnrenovatiestrategieën worden gepresenteerd. Er wordt informatie verlangd over de kostenoptimale niveaus van de minimumnormen inzake energieprestaties die voortvloeien uit nationale berekeningen, overeenkomstig afdeling B van bijlage I bij Verordening (EU) 2018/1999, en over het aantal en de vloeroppervlakte van nieuwe en gerenoveerde BENG’s, overeenkomstig bijlage IX bij Verordening (EU) 2018/1999.

Dit verslag bevat een analyse van de door de lidstaten in hun verslagen verstrekte informatie en vult deze aan met gegevens van Eurostat. Daarnaast bevat het een analyse van de beoordeling van de nationale langetermijnrenovatiestrategieën en de verslagen inzake kostenoptimale niveaus die de lidstaten bij de Commissie hebben ingediend. Voor de rapportageverplichting van 2022 hebben alle 27 lidstaten hun verslagen ingediend. Het verslag van Hongarije bevat echter geen informatie over energie-efficiëntie en de verslagen van Roemenië en Kroatië worden als zeer onvolledig beschouwd.

2.Vooruitgang op weg naar de energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2020 — artikel 3 van de EED

In de periode 2005-2020 volgde het energieverbruik in de EU een algemene neerwaartse trend, zoals weergegeven in figuur 1. Deze daling van het energieverbruik ging gepaard met een algemene daling van de energie-intensiteit en het energieverbruik per hoofd van de bevolking. In 2020 werden de EU-streefcijfers voor primair en eindenergieverbruik overtroffen, waarbij het niveau respectievelijk 1 236 Mtoe en 907 Mtoe bedroeg. Er moet worden opgemerkt dat de waarden van het primaire en het eindenergieverbruik voor 2020 aanzienlijk werden beïnvloed door de COVID-19-crisis en de door de nationale autoriteiten opgelegde lockdownmaatregelen, waardoor de totale activiteit aanzienlijk werd beperkt en de vraag naar energie bijgevolg daalde 1 . Niettemin wezen de waarden voor 2019 (d.w.z. vóór de gevolgen van de COVID-19-pandemie in de EU) reeds op een dalende trend in het energieverbruik, ondanks het feit dat de waarden van het primaire en het eindenergieverbruik voor 2019, respectievelijk 1 354 Mtoe en 986 Mtoe, boven het streefcijfer voor 2020 lagen.

Figuur 1: trends in primair en eindenergieverbruik van de EU-27 (de lijn geeft de ontwikkeling van het verbruik weer van 2005 tot en met 2020 en de stippen komen overeen met de streefcijfers voor primair en eindenergieverbruik voor 2020)

Bron: Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) op basis van gegevens van Eurostat, dataset van april 2022.  2

In figuur 2 worden de factoren weergegeven die de naleving van het streefcijfer voor primair energieverbruik voor 2020 mogelijk hebben gemaakt door middel van een additieve decompositie van de veranderingen in de periode 2014-2020 in de EU-27. Na een lichte stijging van het energieverbruik in de periode 2014-2017 begon de primaire energie-intensiteit in 2018 de economische groei te compenseren. Het verbruik daalde echter alleen in 2020 tot onder de cijfers van 2013 — als gevolg van het gecombineerde effect van de krimp van de economie (6 %) door de pandemiecrisis en de voortdurende verbetering van de primaire energie-intensiteit (3 %), wat de gevolgen van het beleid en de wetgeving van de EU inzake energie en klimaat weerspiegelt.

Figuur 2: bijdrage van verschillende effecten aan de variatie in het primaire energieverbruik in de EU-27 in 2014-2020

Bron: JRC op basis van gegevens van Eurostat, dataset of april 2022 3 .

De pandemiecrisis leidde in 2020 in elke lidstaat tot een daling van het primaire verbruik en het eindverbruik van energie. De daling van het primaire energieverbruik varieerde van 15 % (Malta) tot 1 % (Litouwen). Figuur 3 toont de bijdrage van verschillende effecten aan de variatie in het primaire energieverbruik in de EU-27 en in de lidstaten in de periode 2019-2020. In deze periode was de uitzonderlijke krimp van de economie in alle lidstaten op twee na, Ierland en Litouwen, een bepalende factor voor de vermindering van het energieverbruik.

Verbeteringen in de eindenergie-intensiteit 4 droegen ook bij tot een vermindering van het primaire energieverbruik met ongeveer 2 % in de EU-27 als geheel en in de meeste lidstaten. In Ierland en Malta droegen verbeteringen in de eindenergie-intensiteit bij tot een daling van het energieverbruik met 15 %. Er bestonden echter uitzonderingen in Bulgarije, Tsjechië, Kroatië, Roemenië, Hongarije en Zweden, waar het met maximaal 3 % steeg. De vraag daalde ook licht doordat de winter in 2020 warmer was dan in 2019.

Figuur 3: bijdrage van verschillende effecten aan de variatie in het primaire energieverbruik in de EU-27 en in de afzonderlijke lidstaten in 2019-2020

Bron: JRC op basis van gegevens van Eurostat, dataset van april 2022.  5

Wat het eindenergieverbruik betreft, worden de verschillen in trends per sector bekeken. In totaal daalde het eindenergieverbruik tussen 2019 en 2020 met 8,0 %, na een constante stijging in de periode 2014-2018. In 2020 was er in alle lidstaten sprake van een daling van het eindenergieverbruik in de vervoerssector en een stabiel (verandering van maximaal ± 1 %) of dalend eindenergieverbruik in de dienstensector. Zoals weergegeven in tabel 1, verschilde de ontwikkeling van het eindenergieverbruik in industrie en huishoudens van lidstaat tot lidstaat.

Tabel 1: ontwikkeling van het verbruik in belangrijke sectoren op nationaal niveau in 2019-2020

LS

Eindenergie

Totaal

Industrie

Vervoer

Huishoudens

Diensten

BE

BG

CZ

DK

DE

EE

IE

EL

ES

FR

HR

IT

CY

LV

LT

LU

HU

MT

NL

AT

PL

PT

RO

SI

SK

FI

SE

EU

Bron: JRC op basis van gegevens van Eurostat, dataset van april 2022.  6

In de woonsector leidde de uitzonderlijke situatie van de pandemiecrisis tot een lichte toename van het eindenergieverbruik als gevolg van lockdowns en telewerken. Uit figuur 4 blijkt dat de algemene positieve bevolkings- en intensiteitseffecten op EU-niveau in de woonsector worden gecompenseerd door de gecombineerde impact van de weers- en welvaartseffecten 7 . Door de warmere winter in 2020 (vergeleken met 2019) lag het verbruik in alle lidstaten lager, behalve in Bulgarije, Tsjechië, Ierland, Kroatië, Hongarije, Slovenië, Slowakije, Polen, Griekenland, Oostenrijk en Roemenië. De welvaartseffecten die samenhangen met de toename van de vloeroppervlakte per hoofd van de bevolking en het besteedbaar inkomen oefenden in de helft van de lidstaten een tegengestelde kracht uit, waardoor het verbruik in België, Tsjechië, Frankrijk, Ierland, Litouwen, Letland, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen, Slovenië, Slowakije, Finland en Zweden werd opgedreven. De stijging van de intensiteit 8 heeft het verbruik in alle lidstaten doen toenemen, behalve in Tsjechië, Letland, Oostenrijk, Polen en Slowakije.

Figuur 4: bijdrage van verschillende effecten aan de variatie in het eindenergieverbruik in de woonsector in 2019-2020

Bron: Eurostat, JRC en Odyssee-Mure, 2022.  9

De stijging van het eindenergieverbruik in de woonsector werd sterk gecompenseerd door een daling van het eindenergieverbruik in de vervoerssector. In de vervoerssector werd de daling van het eindenergieverbruik veroorzaakt door het activiteitseffect, voornamelijk als gevolg van vervoersbeperkingen in verband met de pandemie, waardoor het volume van het passagiersvervoer aanzienlijk afnam.

Zoals te zien is in figuur 5, hebben het werkgelegenheidseffect en het aantal gewerkte uren er in de industrie en de dienstensector toe geleid dat het eindenergieverbruik voor de EU in 2020 is gedaald. Het werkgelegenheidseffect is de belangrijkste oorzaak van de daling van het energieverbruik in de lidstaten. De intensiteitsfactor droeg daarentegen bij tot een stijging van het eindenergieverbruik in de productiesectoren. Deze resultaten kunnen worden verklaard door de uitzonderlijke omstandigheden van de COVID-19-pandemie. De lidstaten hebben de COVID-19-crisis weliswaar op relatief verschillende manieren aangepakt, maar het blijft mogelijk dat lockdowns hebben geleid tot een drastische vermindering van de werktijd en tot een stijging van de werkloosheid, al was het maar tijdelijk. De resultaten van het structurele effect wijzen op een verschuiving van subsectoren met een hogere energie-intensiteit naar subsectoren met een lagere intensiteit in acht lidstaten, te weten Bulgarije, Tsjechië, Estland, Frankrijk, Italië, Cyprus, Luxemburg en Slowakije. Ten slotte leidde het intensiteitseffect tot een daling van het eindenergieverbruik in negen lidstaten, te weten België, Denemarken, Estland, Griekenland, Luxemburg, Nederland, Polen, Roemenië en Finland. Daarentegen steeg in de overige lidstaten het eindenergieverbruik per toegevoegde waarde in monetaire termen.

Figuur 5: bijdrage van verschillende effecten aan de variatie in het eindenergieverbruik in de productieve sectoren in 2019-2020

Bron: Eurostat, JRC, dataset van april 2022.  10

3.Voortgang op weg naar de energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2030

Bij de analyse van de voortgang op weg naar de streefcijfers voor 2030 lagen het primaire verbruik en het eindverbruik van energie in de EU in 2020 respectievelijk 9,6 % en 7,2 % boven de streefniveaus voor 2030. Het streefniveau voor 2030 komt neer op een vermindering van 32,5 % ten opzichte van het in 2007 vastgestelde referentiescenario. In 2020 leken zowel het primaire als het eindenergieverbruik snel genoeg te dalen in de richting van de streefcijfers voor 2030, voornamelijk door de onvoorziene situatie als gevolg van de COVID-19-pandemie. Er zijn veel meer inspanningen nodig om het energieverbruik structureel te verminderen en om een heropleving van het verbruik te voorkomen zodra de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de nationale economieën voorbij zijn.

Zoals weergegeven in figuur 6 heeft de Commissie in haar voorstel van juli 2021 voor een herschikking van de EED 11 een EU-streefcijfer voor 2030 van een vermindering van 9 % ten opzichte van het in 2020 vastgestelde referentiescenario voorgesteld. Dit komt overeen met een vermindering van 39 % voor primair energieverbruik en 36 % voor eindenergieverbruik in vergelijking met het in 2007 vastgestelde referentiescenario, wat op zijn beurt neerkomt op 1 023 Mtoe voor primair energieverbruik en 787 Mtoe voor eindenergieverbruik. Dit streefcijfer werd verder verhoogd tot 13 % bij het in mei 2022 goedgekeurde REPowerEU-pakket, wat overeenkomt met een maximaal energieverbruik in de EU van 980 Mtoe voor primair energieverbruik en 750 Mtoe voor eindenergieverbruik.

Figuur 6: vermindering van primair energieverbruik en eindenergieverbruik vergeleken met de prognoses van het in 2007 vastgestelde referentiescenario (REF 2007)

Bron: Europese Commissie, directoraat-generaal Energie, 2022. 

4.Verwezenlijking van de energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2020 per lidstaat

Tabel 2 bevat een overzicht van de streefcijfers voor primair energieverbruik en eindenergieverbruik. Van de 27 lidstaten hebben er 24 hun streefcijfer voor primair energieverbruik voor 2020 gehaald, terwijl 21 lidstaten hun streefcijfer voor eindenergieverbruik voor 2020 hebben gehaald. Wanneer de streefcijfers niet werden gehaald, was het verschil over het algemeen klein. Alleen Bulgarije en België hebben het streefcijfer voor zowel het primaire als het eindenergieverbruik niet gehaald. Met uitzondering van Litouwen, dat voor het eindenergieverbruik 19 % achterbleef, bedraagt het verschil gemiddeld 0,9 % bij een niet gehaald streefcijfer voor primair energieverbruik en 6,7 % voor eindenergieverbruik. 

Tabel 2: verwezenlijking van de streefcijfers voor primair energieverbruik (PEC) en eindenergieverbruik (FEC) per lidstaat

LS

PEC

PEC-streefcijfer

Gehaald % PEC

FEC

FEC-streefcijfer

Gehaald % FEC

BE 

43,9 

43,7 

99,6 % 

33,3 

32,5 

97,6 % 

BG 

17,2 

16,9 

98,1 % 

9,5 

8,6 

90,6 % 

CZ 

37,5

44,3

118,2 % 

24,5

25,3

103,4 % 

DK 

15,3

17,5

114,3 % 

13,1

15,2

115,4 % 

DE 

262,3

276,6

105,4 % 

201,7

194,3

96,4 % 

EE 

4,3

5,5

127,5 % 

2,8

2,9

105,4 % 

IE 

13,4

13,9

103,5 % 

11,2

11,7

104,7 % 

EL 

19,2

24,7

128,4 % 

14,5

18,4

127,3 % 

ES 

105,0

123,4

117,5 % 

73,8

86,3

117,0 % 

FR 

208,4

226,40

108,6 % 

130,1

137,9

106,0 % 

HR 

7,8

10,7

137,9 % 

6,5

7,0

107,6 % 

IT 

132,3

158,0

119,4 % 

102,7

124,0

120,7 % 

CY 

2,2

2,2

101,6 % 

1,6

1,9

121,8 % 

LV 

4,3

5,4

126,0 % 

3,9

4,5

115,9 % 

LT 

6,2

6,5

104,4 % 

5,3

4,3

81,0 % 

LU 

3,9

4,5

113,9 % 

3,8

4,2

111,2 % 

HU 

23,9

26,6

111,4 % 

18,0

18,2

101,1 % 

MT 

0,7

0,8

111,1 % 

0,5

0,6

116,4 % 

NL 

58,4

60,7

103,9 % 

45,5

52,2

114,7 % 

AT 

29,7

31,5

106,1 % 

26,1

25,1

96,2 % 

PL 

96,9

96,4

99,5 % 

71,1

71,6

100,6 % 

PT 

19,5

22,5

115,1 % 

15,0

17,4

115,8 % 

RO 

30,9

43,0

139,1 % 

23,5

30,3

128,9 % 

SI 

6,1

7,1

115,8 % 

4,4

5,1

116,6 % 

SK 

15,2

16,4

108,0 % 

10,4

10,4

100,2 % 

FI 

29,9 

35,9 

120,0 % 

23,3

26,7

114,5 % 

SE 

41,7 

43,4 

104,1 % 

30,9 

30,3 

97,8 % 

Bron: JRC op basis van rapportage door de lidstaten, Eurostat, dataset van april 2022 12 .

5.Voorbeeldfunctie van de gebouwen van overheidsinstanties — artikel 5 van de EED

Op grond van artikel 5, lid 1, van de EED moeten de lidstaten ervoor zorgen dat vanaf 1 januari 2014 jaarlijks 3 % van de totale vloeroppervlakte van verwarmde en/of gekoelde gebouwen die eigendom zijn van en gebruikt worden door hun centrale overheid en die niet voldoen aan de minimumeisen inzake energie, wordt gerenoveerd. Het doel is dat de lidstaten ten minste voldoen aan de in artikel 4 van de EPBD vastgestelde minimumnormen inzake energieprestaties (MEPS). De lidstaten kunnen ook voor een alternatieve benadering kiezen (op grond van artikel 5, lid 6, van de EED) en tegen 2020 een energiebesparing bereiken die gelijkwaardig is aan of groter is dan de in artikel 5, lid 1, voor hetzelfde gebouwenbestand vereiste energiebesparing. De tabellen 3 en 4 geven een overzicht van de recentste vorderingen van de lidstaten in verband met artikel 5, lid 1, voor respectievelijk de standaardbenadering en de alternatieve benadering.

Tabel 3: stand van de uitvoering van artikel 5 van de EED door de lidstaten die voor de standaardbenadering hebben gekozen 13   14   15   16   17  

Lidstaat

Gebouwen van de centrale overheid met een vloeroppervlakte > 250 m2 op 1 januari 2021

Jaarlijkse eis van artikel 5

Voortgang in 2020 ten aanzien van artikel 5

Alle [m2]

Niet in overeen-stemming met MEPS 
[m2]

Verplicht te renoveren vloeropper-vlakte [m2]

Gereno-veerde vloeropper-vlakte 
[m2]

In 2020 nagekomen jaarlijkse verplichting in termen van vloeropper-vlakte [%]

Som van de besparing-en in 2014-2020

Totale gerenoveerde vloeropper-vlakte in de periode 2014-2020

Totale in 2014-2020 nagekomen verplichting in termen van vloeropper-vlakte [%]

BG

2 571 112

1 761 062

54 903

91 796

167,2 %

n.b.

480 595

59,3 %

EE

1 386 400

853 951

26 600

9 471

35,6 %

n.b.

209 041

105,4 %

EL

212 725

200 725

6 030

0

0,0 %

0,25

12 000

27,7 %

ES

11 273 677

9 198 323

279 902

304 763

108,9 %

n.b.

1 930 977

95,7 %

HU

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

IT

16 485 850

13 401 778

404 023

89 180

22,1 %

n.b.

3 107 612

99,6 %

LT

n.b.

1 996 799 

62 541

2 720

4,3 %

n.b.

504 249

113,8 %

LU

126 253

61 050

1 832

0

0,0 %

n.b.

23 013

148,9 %

LV

1 862 320

1 862 320

53 550

98 102

183,2 %

n.b.

409 659

91,9 %

PT

4 478 805

849 415

24 967

3 107

12,4 %

n.b.

28 034

27,2 %

RO

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

SI

957 014

890 992

24 822

2 528

10,2 %

0,33

59 717

n.b.

Bron: JRC op basis van rapportage door de lidstaten, Eurostat, dataset van april 2022.  18

Tabel 4: stand van de uitvoering van artikel 5 van de EED door de lidstaten die voor de alternatieve benadering hebben gekozen 19 20   21   22 23 24  

Lidstaat

Gebouwen van de centrale overheid met een vloeroppervlakte > 250 m2 op 1 januari 2021

Jaarlijkse eis van artikel 5

Voortgang in 2020 ten aanzien van artikel 5

Alle 
[m2]

Niet in overeen-stemming met MEPS 
[m2]

Jaarlijkse energiebe-sparings-verplichting 
[ktoe]

Gereali-seerde besparing 
[ktoe]

In 2020 nage-komen jaarlijkse verplicht-ing in termen van energie-besparing [%]

Som van de besparing-en in 2014-2020

Totale gereno-veerde vloeropper-vlakte in de periode 2014-2020

Totale in 2014-2020 nagekomen verplichting in termen van vloeroppervlakte [%]

AT

n.b.

750 000

0,15

0,89

593,3 %

4,90

n.b.

478,9 %

BE

n.b.

n.b.

0,11

1,13

1054,8 %

8,42

n.b.

1 119,2 %

CY

n.b.

n.b.

0,11

0,17

153,3 %

1,78

n.b.

97,8 %

CZ

2 405 077

1 599 209

0,49

0,60

121,4 %

7,60

n.b.

219,6 %

DE

2 900 000 (2019)

n.b.

0,61 (2019)

5,58 (2019)

909 % (2019)

83,996 (2014-2019)

n.b.

2 128 % (2014-2019)

DK

n.b.

988 782

0,38

0,80

210,5 %

4,20

n.b.

157,9 %

FI

n.b.

2 195 943

0,09

0,14

156,4 %

1,55

n.b.

206,1 %

FR

n.b.

22 200 000

35,55

98,02

275,7 %

764,40

n.b.

307,2 %

HR

n.b.

n.b.

0,12

0,00

0,0 %

4,07

n.b.

497,9 %

IE

n.b.

335 954

0,16

0,77

478,8 %

4,24

n.b.

378,2 %

MT

167 166

49 715

n.b.

0,02

n.b.

0,04

n.b.

n.b.

NL

n.b.

n.b.

4,18

1,87

44,7 %

185,90

n.b.

635,4 %

PL

n.b.

n.b.

0,37

0,58

155,3 %

3,22

n.b.

123,2 %

SE

n.b.

86 871

0,24

–3,71

0,0 %

1,57

n.b.

83,7 %

SK

n.b.

1 339 616,22

4,49

10,63

236,9 %

43,22

n.b.

160,6 %

Bron: JRC op basis van de verslagen van de lidstaten, 2022 25 .

6.Verplichting inzake energiebesparingen — artikel 7 van de EED

Artikel 7 van de EED heeft betrekking op de verplichting van de lidstaten om onder meer de in 2019 en 2020 bereikte cumulatieve energiebesparingen te verstrekken om te beoordelen of zij aan hun energiebesparingsverplichting voor de periode 2014-2020 hebben voldaan.

Zoals blijkt uit tabel 5, bedroegen de cumulatieve energiebesparingen in de periode 2014-2020 in 24 lidstaten 26 197,4 Mtoe, oftewel 103 % van de som van de verplichtingen voor cumulatieve besparingen bij het eindgebruik van energie voor 2014-2020 (191,7 Mtoe) voor die 24 lidstaten. Dit komt overeen met 97,5 % van de som van de verplichtingen voor cumulatieve besparingen bij het eindgebruik van energie voor de periode 2014-2020 (202,5 Mtoe) voor de 27 lidstaten. Afhankelijk van de definitieve cijfers voor de overige drie lidstaten zou het streefcijfer voor de totale cumulatieve besparingen voor de 27 lidstaten als geheel gehaald kunnen zijn 27 .

Van de 24 lidstaten die gegevens over hun eindresultaat hebben ingediend 28 , voldeden 14 lidstaten aan hun energiebesparingsverplichting. Zeven lidstaten (Oostenrijk, Cyprus, Denemarken, Estland, Finland, Ierland en Nederland) hebben hun energiebesparingsverplichting met meer dan 20 % overtroffen, waarbij Oostenrijk, Denemarken en Finland deze met meer dan 50 % overtroffen. Zes lidstaten (Frankrijk, Letland, Litouwen, Malta, Slowakije en Zweden) hebben hun energiebesparingsverplichting met 5 tot 18 % overtroffen. België voldeed aan zijn energiebesparingsverplichting met een marge van ongeveer 1 %.

Tien lidstaten hebben niet aan hun energiebesparingsverplichting voldaan, waarvan er vier (Bulgarije, Italië, Slovenië en Spanje) hun energiebesparingsverplichting niet haalden met een verschil van minder dan 10 %. Duitsland heeft zijn energiebesparingsverplichting niet gehaald met een verschil van ongeveer 12 %. Vier lidstaten (Tsjechië, Griekenland, Polen en Portugal) hebben hun energiebesparingsverplichting niet gehaald met een verschil van 25 tot 30 %. Luxemburg heeft zijn energiebesparingsverplichting niet gehaald met een verschil van ongeveer 48 %.

Tabel 5: door de lidstaten gerapporteerde cumulatieve energiebesparing in de periode 2014-2020 — vergeleken met de cumulatieve energiebesparing die in 2014-2020 vereist is op grond van artikel 7 van de EED (in ktoe)

GERAPPORTEERDE cumulatieve energiebesparing in de periode 2014-2020

VEREISTE cumulatieve energiebesparing in de periode 2014-2020

Gerealiseerd %

Oostenrijk

10 309

5 200

198 %

België

6 815

6 759

101 %

Bulgarije

1 785

1 942

92 %

Kroatië

 

1 296

 

Cyprus

325

242

134 %

Tsjechië

3 459

4 882

71 %

Denemarken

5 821

3 841

151 %

Estland

790

610

130 %

Finland

7 831

4 213

186 %

Frankrijk

35 757

31 384

114 %

Duitsland

36 812

41 989

88 %

Griekenland

2 450

3 333

73 %

Hongarije

 

4 001

 

Ierland

2 627

2 164

121 %

Italië

23 239

25 502

91 %

Letland

898

851

106 %

Litouwen

1 115

1 004

111 %

Luxemburg

267

515

52 %

Malta

78

67

116 %

Nederland

16 043

11 512

139 %

Polen

10 473

14 818

71 %

Portugal

1 885

2 532

74 %

Roemenië

 

5 511

 

Slowakije

2 550

2 284

112 %

Slovenië

913

945

97 %

Spanje

15 207

15 979

95 %

Zweden

9 940

9 114

109 %

TOTAAL

197 389 *

202 489

97,5 % *

   * Totaal voor 24 lidstaten

Bron: door de lidstaten verstrekte informatie, aangevuld met de berekeningen van de Commissie en, waar nodig, schattingen.  29

Het is belangrijk om te benadrukken dat ongeveer 33 % van de energiebesparingen die per type uitgevoerde beleidsmaatregel zijn gerealiseerd, voor rekening van de verplichtingssystemen voor energie-efficiëntie komt, terwijl financieringsregelingen goed zijn voor zo’n 14 % van de energiebesparingen. Energie- en CO2-belastingen zijn goed voor 17 % van het totaal aan gerealiseerde energiebesparingen (zie figuur 7 hieronder).

Figuur 7: aandeel gerapporteerde cumulatieve energiebesparingen naar type beleidsmaatregel (links) en verdeling van het aantal beleidsmaatregelen per type beleidsmaatregel (rechts) op EU-niveau

Bron: berekeningen van de Europese Commissie (directoraat-generaal Energie) op basis van de in 2022 door de lidstaten ingediende gegevens over de krachtens artikel 7, lid 1, van de EED gemelde beleidsmaatregelen voor 2014-2020 en de voor 2014-2020 gerapporteerde cumulatieve energiebesparingen (gegevens beschikbaar voor 24 lidstaten).

Ten aanzien van de sectoren waarop de uitgevoerde beleidsmaatregelen krachtens artikel 7 van de EED waren gericht, geldt dat het grootste deel van de door de lidstaten gerapporteerde energiebesparingen te danken is aan transversale maatregelen die niet aan één enkele sector kunnen worden toegeschreven, zoals te zien is in figuur 9. Afgaande op het aantal krachtens artikel 7, lid 1, van de EED gerapporteerde beleidsmaatregelen, zijn de meeste daarvan gericht op de sectoren dienstverlening en industrie (hiertoe behoren de meeste ondernemingen, met uitzondering van vervoersondernemingen) en de publieke sector (met uitzondering van woningen die eigendom zijn van openbare instanties, die zijn ondergebracht bij de sector particuliere huishoudens).

Figuur 8: aandeel gerapporteerde cumulatieve energiebesparingen naar sector op EU-niveau (gegevens voor 24 lidstaten)

Bron: Berekeningen van de Europese Commissie (directoraat-generaal Energie) op basis van de in 2022 door de lidstaten ingediende gegevens over de voor 2014-2020 gerapporteerde cumulatieve energiebesparingen (gegevens beschikbaar voor 24 lidstaten).

Tabel 6 bevat de lijst van de drie belangrijkste maatregelen per lidstaat, waarin is aangegeven welke beleidsmaatregelen het hoogste percentage cumulatieve energiebesparingen voor elke lidstaat hebben opgeleverd. De lidstaten hebben bij hun rapportage geactualiseerde lijsten ingediend van de door hen krachtens artikel 7, lid 1, van de EED gerapporteerde beleidsmaatregelen voor de periode 2014-2020. In totaal werden 498 maatregelen gerapporteerd 30 , waarvan 40 voor het eerst 31 . Er moet worden opgemerkt dat er geen nieuwe verplichtingssystemen voor energie-efficiëntie werden gerapporteerd, hoewel er enkele zijn gepland voor de periode 2021-2030.

Tabel 6: overzicht van de drie belangrijkste maatregelen per lidstaat (op basis van de voor elke beleidsmaatregel gerapporteerde cumulatieve energiebesparingen in 2014-2020) 32

Lidstaat*

De drie belangrijkste beleidsmaatregelen per lidstaat (in afnemende volgorde van cumulatieve besparingen)

Cumula-tieve energie-besparingen in de periode 2014-2020 

% van de cumulatieve besparingen van de lidstaat

Oostenrijk

Energiebelasting

3 809

37 %

Verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie voor energieleveranciers

3 068

30 %

Provinciale steun voor woningbouw, energiesteun en milieusteun, en renovatievouchers voor de particuliere sector

1 440

14 %

België

Vlaanderen: energiebeleidsovereenkomsten met de bedrijven

2 950

43 %

Vlaanderen: openbaredienstverplichtingen voor rationeel energiegebruik (REG) opgelegd aan de netbeheerders

1 184

17 %

Wallonië: sectorakkoorden 2 (Accords de branche — AdB)

1 116

16 %

Bulgarije

Verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie ingevolge de afwijking van artikel 7, lid 8, van de EED — vorige regeling voor verplichtingen in de periode 2011-2013

780

44 %

Verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie

451

25 %

Nationaal programma voor energie-efficiëntie in meergezinswoningen (2016-2020)

271

15 %

Cyprus

Belastingen op vervoersbrandstof

278

85 %

Minimumeisen voor de energieprestatie van gebouwen vóór de omzetting van Richtlijn 2010/31/EU

19

6 %

Subsidieregeling “Energiebesparing — Verbetering van huishoudens”

13

4 %

Tsjechië

Strategisch kader voor duurzame ontwikkeling — Verbetering van technologische processen

1 371

40 %

Nieuw programma voor groene besparingen 2014-2020 (ministerie van Milieu)

320

9 %

Operationeel programma voor ondernemerschap en innovatie 2007-2013 (ministerie van Industrie en Handel)

298

9 %

Denemarken

Verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie

5 821

100 %

Estland

Accijnzen en belasting over de toegevoegde waarde op diesel en lichte stookolie

169

21 %

Vergoeding voor hernieuwbare energie

94

12 %

Accijnzen en belasting over de toegevoegde waarde op benzine

86

11 %

Finland

Energie-efficiëntieovereenkomsten

2 868

37 %

Belasting op vervoersbrandstof / autoverkeer

1 761

22 %

Warmtepompen voor vrijstaande woningen en rijtjeshuizen

923

12 %

Frankrijk

Witcertificatenregeling (CEE)

35 757

100 %

Duitsland

Energie- en elektriciteitsbelasting

12 205

33 %

Verordening energiebesparingen (bestaande gebouwen)

7 543

20 %

Ondersteuningsprogramma’s van de KfW voor energie-efficiënte bouw en renovatie

4 140

11 %

Griekenland

Verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie

578

24 %

Bijzondere verbruiksbelasting voor olieproducten

536

22 %

Vervanging van oude particuliere personenvoertuigen

463

19 %

Ierland

Verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie

1 185

45 %

Bouwverordeningen van 2005/2008 — Andere gebouwen dan woningen

402

15 %

Voertuigregistratiebelasting/motorrijtuigenbelasting afgestemd op emissies

240

9 %

Italië

Belastingvermindering

10 394

45 %

Witcertificaten

8 392

36 %

Plan “Impresa 4.0”

1 830

8 %

Letland

Energiebelastingen

359

40 %

Uitvoering van maatregelen die zijn vastgesteld naar aanleiding van energieaudits bij grote bedrijven en grote elektriciteitsverbruikers

168

19 %

Projectwedstrijden in het kader van het financieringsinstrument voor klimaatverandering

116

13 %

Litouwen

Belasting op vervoersbrandstof

473

42 %

Programma voor de renovatie (modernisering) van appartementsgebouwen

251

22 %

Overeenkomsten met energiebedrijven

162

15 %

Luxemburg

Verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie

267

100 %

Malta

Financieringsregelingen en -instrumenten en fiscale stimuli

45

58 %

Regelingen en vrijwillige overeenkomsten

25

32 %

Progressiviteit van het binnenlandse tariefstelsel voor huishoudens en het ecoverminderingsmechanisme

4

5 %

Nederland

Op huishoudens gericht beleid

6 794

42 %

Energie-investeringsaftrek (EIA)

5 238

33 %

Langetermijnovereenkomst grote industrie (MEE), excl. raffinaderijen

2 892

18 %

Polen

Witcertificatenregeling

9 159

87 %

Thermo-moderniseringsfonds

662

6 %

Brandstofbelasting

355

3 %

Portugal

Niet afzonderlijk gerapporteerde maatregelen van het nationaal actieplan voor energie-efficiëntie

864

46 %

SGCIE — Beheersysteem voor intensief energieverbruik

362

19 %

Programma ter ondersteuning van het gebruik van het openbaar vervoer

210

11 %

Slowakije

Vrijwillige overeenkomst voor energiebesparing, contractuele relatie met het Ministerie van Economische Zaken van de Slowaakse Republiek, eigen middelen

653

25 %

Verbetering van de thermische en technische eigenschappen van gebouwen (EHB), appartementsgebouwen, eigen middelen

524

20 %

Toepassing van wetgevingsmaatregelen, verplichte energieaudits in industriële ondernemingen, met inbegrip van beheer

164

6 %

Slovenië

Verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie: de verplichting voor energieleveranciers om aan te tonen dat er sprake is van energiebesparende activiteiten

512

56 %

Energie-efficiëntiemaatregelen die worden gefinancierd uit de door alle eindverbruikers van energie betaalde energieprijstoeslag (gefinancierd uit het Sloveense ECO-fonds — Eko sklad)

401

44 %

Spanje 33

Wet 15/2012 betreffende belastingmaatregelen voor energieduurzaamheid

2 947

19 %

Programma’s uitgevoerd door de autonome gemeenschappen (Menae)

2 534

17 %

Programma ter bevordering van het concurrentievermogen van de industrie

1 613

11 %

Zweden

Energie- en CO2-belasting

9 940

100 %

* Kroatië, Hongarije en Roemenië zijn niet in deze tabel opgenomen omdat zij de cumulatieve besparingen die zij in 2014-2020 hebben gerealiseerd, niet hebben gerapporteerd.

Bron: door de lidstaten verstrekte informatie, aangevuld met de berekeningen van de Commissie en, waar nodig, schattingen.

7.Energieaudits en energiebeheersystemen — artikel 8 van de EED

Op grond van artikel 8 van de EED moeten bedrijven die geen kleine of middelgrote ondernemingen zijn, ten minste om de vier jaar een energieaudit uitvoeren of een energiebeheersysteem toepassen. In hun rapportage over 2022 moesten de lidstaten het geschatte aantal grote bedrijven op hun grondgebied waarop artikel 8, lid 4, van de EED van toepassing is vermelden, en het aantal in die bedrijven uitgevoerde energieaudits. Figuur 9 geeft een overzicht van de door 23 lidstaten 34 ingediende kennisgevingen over 2020.

Figuur 9: energieaudits uitgevoerd in grote bedrijven in 2020 35

Bron: door de lidstaten gerapporteerde informatie.  36

Het gerapporteerde aantal grote bedrijven is niet gelijk aan het aantal energieaudits in grote bedrijven, omdat dergelijke energieaudits niet jaarlijks, maar ten minste om de vier jaar vereist zijn. Bovendien hebben verschillende bedrijven, gezien de omstandigheden van de COVID-19-pandemie, hun energieaudits uitgesteld 37 .

8.Langetermijnrenovatiestrategieën

Op grond van artikel 2 bis van de EPBD moeten de lidstaten hun langetermijnrenovatiestrategie uiterlijk in maart 2020 indienen 38 . De Commissie heeft de nationale strategieën geanalyseerd 39 met het oog op de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten. De nationale strategieën en de beoordeling van de Commissie leverden een belangrijke bijdrage aan de nationale herstel- en veerkrachtplannen, waarin energie-efficiënte renovatie van gebouwen een prominente plaats inneemt.

Het merendeel van de strategieën voor 2020 omvat een goed overzicht van op openbare gebouwen gerichte beleidsmaatregelen en biedt een langetermijnroutekaart voor de doelstelling voor 2050 om het gebouwenbestand koolstofvrij te maken. De meeste van deze routekaarten bevatten specifieke tussentijdse mijlpalen voor 2030 en 2050, en in mindere mate voor 2040.

Zoals in de mededeling over de renovatiegolf 40 wordt aangegeven, verdienen beleid en maatregelen voor de aanpak van energiearmoede en de slechtst presterende gebouwen bijzondere aandacht. Een meerderheid van de lidstaten heeft het belang van deze kwestie erkend en in het algemeen verschillende acties en maatregelen voorgesteld om energiearmoede aan te pakken. Er zijn verschillende benaderingen gevolgd om na te gaan welke gebouwen het slechtst presteren (bv. energieklasse, ouderdom en energieverbruik).

Alle langetermijnrenovatiestrategieën voor 2020 bevatten een specifiek deel waarin de verwachte energiebesparingen, de bredere voordelen in verband met gezondheid en luchtkwaliteit in gebouwen en de positieve economische effecten worden aangegeven. De helft van de lidstaten heeft deze potentiële voordelen echter niet gekwantificeerd.

De strategieën voldoen over het algemeen aan de eisen van de EPBD 41 , maar uit de analyse van de Commissie blijkt dat niet elke langetermijnrenovatiestrategie voldoende ambitieus is om de decarbonisatiedoelstellingen voor 2050 te halen. In de analyse van de Commissie van de langetermijnrenovatiestrategieën voor 2020 wordt erkend dat de kwaliteit van de strategieën sinds de eerste cyclus van de langetermijnrenovatiestrategieën (eerste indiening in 2014, gevolgd door actualiseringen in 2017) is verbeterd, maar wordt onderstreept dat er behoefte is aan een meer uniforme aanpak, ondersteund door richtsnoeren en geharmoniseerde modellen.

De verschillen in de aanpak van de lidstaten bij het vaststellen van nationale mijlpalen maken het moeilijk om de ambitie op EU-niveau te beoordelen. De meeste lidstaten hebben absolute waarden voor CO2-emissies in gebouwen in 2030, 2040 en 2050 verstrekt, met inbegrip van een referentiewaarde voor emissies die wordt gebruikt om de relatieve vermindering te ramen. Vanwege inconsistenties tussen de lidstaten kan een rechtstreekse vergelijking van hun ambities op het gebied van broeikasgasemissiereductie echter misleidend zijn.

Tabel 7 geeft een overzicht van de indicatieve renovatiemijlpalen voor het gebouwenbestand voor 2030, 2040 en 2050, zoals door de lidstaten vermeld in de langetermijnrenovatiestrategieën voor 2020 42 ..

Tabel 7: in de nationale langetermijnrenovatiestrategieën vermelde renovatiepercentages

Lidstaat

 

Voltooide renovaties

Geplande renovaties

2020

2030

2040

2050

Oostenrijk

1,5 % per jaar

1,5 % per jaar

1,5 % per jaar

1,5 % per jaar

België — Brussel

minder dan 1 % per jaar

100 % openbare gebouwen energieneutraal

80 % cumulatief woonsector

België – Vlaanderen

3,5 % per jaar woonsector

105 000 woningen

3 % per jaar woonsector

32 % cumulatief 973 500 woningen

3 % per jaar woonsector

64 % cumulatief 1 923 500 woningen

3 % per jaar woonsector

96,5 % cumulatief 2 873 500 woningen

België – Wallonië

12 % cumulatief woonsector (194 571 gebouwen)

63 400 000 m2 cumulatief buiten de woonsector

51 % cumulatief woonsector (830 158 gebouwen)

114 000 000 m2 cumulatief buiten de woonsector

99 % cumulatief woonsector (1 605 485 gebouwen) (25 % grondig gerenoveerd 399 103)

114 000 000 m2 cumulatief buiten de woonsector

Bulgarije

8 % (22 203 509 m2) cumulatief vloeroppervlakte

26 % (71 774 177 m2) cumulatief vloeroppervlakte

46 % (127 597 192 m2) cumulatief vloeroppervlakte

Cyprus

1 % cumulatief gebouwen

1 % per jaar

10 % cumulatief (43 000)

1 % per jaar

1 % per jaar

Tsjechië

45 % cumulatief gebouwen met meer dan 25 % oppervlakkige renovatie

1,4 % per jaar eengezinswoningen, 0,79 % per jaar meergezinswoningen; 2 % per jaar openbare gebouwen

55 % cumulatief

1,4 % per jaar eengezinswoningen, 0,79 % per jaar meergezinswoningen; 2 % per jaar openbare gebouwen

60 % cumulatief

1,4 % per jaar eengezinswoningen, 0,79 % per jaar meergezinswoningen; 2 % per jaar openbare gebouwen

70 % cumulatief

Duitsland

1,3-2 % per jaar eengezinswoningen en 1,5-2 % per jaar meergezinswoningen voor de periode 2020-2030

Denemarken

80 % gerenoveerd (55-60 % licht, 20-25 % middelzwaar, 5 % grondig)

Estland

500 000 m2 cumulatief vloeroppervlakte

22 % cumulatief (11 880 000 m2)

64 % cumulatief (34 560 000 m2)

100 % cumulatief (54 000 000 m2/

141 000 gebouwen)

Griekenland

23 % woonsector 9 % buiten de woonsector

36-42 % woonsector; 14-16 % buiten de woonsector

45-49 % woonsector; 19-20 % buiten de woonsector

Spanje

56 017 cumulatief woningen

1 256 017 cumulatief woningen (300 000 woningen/jaar)

4 756 017 cumulatief woningen

7 156 017 cumulatief woningen

Finland

29 % cumulatief gebouwen

54 % cumulatief

98 % cumulatief

100 % cumulatief

Frankrijk

1,5-3 % per jaar in de periode 2020-2050

Kroatië

0,7 % per jaar

5 % cumulatief gebouwen

3 % per jaar

3,5 % per jaar (4 % per jaar gebouwen met culturele waarde)

60 % cumulatief BENG’s

4 % per jaar

100 % cumulatief BENG’s

Hongarije

1 % per jaar

3 % per jaar woonsector; 5 % per jaar openbare gebouwen

20 % cumulatief BENG’s

3 % per jaar woonsector; 5 % per jaar openbare gebouwen

60 % cumulatief BENG’s

3 % per jaar woonsector; 5 % per jaar openbare gebouwen

90 % cumulatief BENG’s

Ierland

500 000 woningen cumulatief

100 % openbare gebouwen

33 % commerciële gebouwen

1 000 000 woningen cumulatief

66 % commerciële gebouwen

1 500 000 woningen cumulatief

100 % commerciële gebouwen

Italië

0,86 % per jaar

1,9 % per jaar woonsector; 2,8 % per jaar buiten de woonsector

2,7 % per jaar woonsector; 2,6 % per jaar buiten de woonsector

2,7 % per jaar woonsector; 2,6 % per jaar buiten de woonsector

Litouwen

8 % cumulatief gebouwen

17 % cumulatief (99 281 eenheden)

43 % cumulatief (225 421 eenheden)

74 % cumulatief (436 008 eenheden)

Luxemburg

10-14 % cumulatief woongebouwen

3 % per jaar woonsector

(4 500 woningen/jaar)

3 % per jaar woonsector

(4 500 woningen/jaar)

3 % per jaar woonsector

(4 500 woningen/jaar)

Letland

3 % (678 460 m2) cumulatief openbare gebouwen

8 100 eengezinswoningen (30 %) en 7 500 meergezinswoningen

500 000 m2 openbare gebouwen

16 200 meergezinswoningen (60 %) cumulatief

3 % per jaar openbare gebouwen

Alle BENG’s

Malta

0,5 % per jaar (0,7 % per jaar 2025)

5-6 % per jaar woonsector (0,6 % grondige renovatie) vanaf 2025

5-6 % per jaar woonsector (0,6 % grondige renovatie)

5-6 % per jaar woonsector (0,6 % grondige renovatie)

Nederland

1 500 000 woningen

Polen

3,6 % per jaar

236 000 cumulatief gebouwen

4,1 % per jaar

507 000 cumulatief gebouwen

3,7 % per jaar

751 000 cumulatief gebouwen

Portugal

69 % cumulatief gebouwen (363 680 501 m2)

99 % cumulatief gebouwen (635 637 685 m2)

100 % cumulatief gebouwen (747 953 071 m2)

Roemenië

0,5 % per jaar

6 % cumulatief vloeroppervlakte (32 352 000 m2)

van 0,5 % tot 3,39 % per jaar in 2030

19 % cumulatief vloeroppervlakte

3,79 % per jaar

57 % cumulatief vloeroppervlakte

4,33 % per jaar

100 % cumulatief vloeroppervlakte

Zweden

2,5-5 % per jaar 2016-2019

10 % per jaar na 2019

Slovenië

1 795 000 m2 cumulatief openbare gebouwen

29 733 000 m2 cumulatief

28 850 600 m2 cumulatief eengezinswoningen

12 778 700 m2 cumulatief meergezinswoningen

32 549 000 m2 cumulatief eengezinswoningen (74 %)

13 924 700 m2 cumulatief meergezinswoningen (91 %)

Slowakije

100 % cumulatief meergezinswoningen

100 % cumulatief eengezinswoningen

Bron: JRC 2022, op basis van de door de lidstaten gerapporteerde informatie.

Zoals uit tabel 7 blijkt, zijn de indicatoren voor de renovatiedoelstellingen niet voor de hele EU gestandaardiseerd. Door 14 lidstaten zijn absolute waarden verstrekt voor het aantal geplande renovaties van gebouwen/woningen of voor gerenoveerde vloeroppervlakte (in vierkante meter). Daarentegen hebben 13 lidstaten de renovatiedoelstellingen uitgedrukt als het jaarlijkse renovatiepercentage. Drie lidstaten hebben alleen het cumulatieve percentage gerenoveerde gebouwen verstrekt. De gegevens van 19 lidstaten betroffen zowel de woonsector als de niet-woonsector, maar sommige lidstaten richtten zich op de woonsector of op specifieke segmenten buiten de woonsector (bv. commerciële gebouwen of openbare gebouwen).

Het voor de komende decennia geplande jaarlijkse renovatiepercentage varieert van 1 % tot 6 %. Sommige lidstaten (Estland, Kroatië, Letland, Portugal, Roemenië en Finland) streven ernaar om tegen 2050 hun volledige gebouwenbestand te renoveren, terwijl andere lidstaten (Bulgarije, Griekenland, Cyprus en Oostenrijk) van plan zijn om tegen 2050 minder dan de helft van hun gebouwenbestand te renoveren. Het is tevens belangrijk erop te wijzen dat het effect van energierenovaties sterk afhankelijk is van hoe grondig de renovatie is. Dit is vaak niet vergelijkbaar of wordt niet nader aangegeven in de nationale strategieën. Niettemin is de beschikbare informatie voldoende om te concluderen dat de meeste lidstaten ernaar streven het jaarlijkse renovatiepercentage van hun gebouwenbestand met gemiddeld 1,5 % tot 3 % te verhogen.

Uit de analyse van de Commissie blijkt dat niet elke langetermijnrenovatiestrategie voldoende ambitieus is voor de decarbonisatiedoelstellingen voor 2050 en dat meer inspanningen, middelen en duurzame oplossingen nodig zullen zijn om zich voor te bereiden op de klimaatverandering en bij te dragen tot klimaatneutraliteit in overeenstemming met de Europese Green Deal 43 .

9.Bijna-energieneutrale gebouwen 44

Overeenkomstig artikel 9 van de EPBD werden BENG’s uiterlijk op 31 december 2020 (en na 31 december 2018 voor alle nieuwe openbare gebouwen) de nieuwe bouwnorm in de lidstaten 45 .. De prestatie-eisen voor BENG’s zijn de afgelopen tien jaar geleidelijk strenger geworden en leveren een belangrijke bijdrage aan het koolstofvrij maken van het gebouwenbestand van de EU 46 ..

De lidstaten hebben nationale BENG-definities vastgesteld en numerieke indicatoren voor het primaire energieverbruik verstrekt, uitgedrukt in kWh/m2 per jaar, die gemiddeld minder ambitieus lijken dan de benchmarks in de aanbeveling van de Commissie van 2016 47 , waarbij wordt opgemerkt dat een rechtstreekse vergelijking van nationale definities niet altijd mogelijk is 48 omdat de benaderingen van de lidstaten uiteenlopen als gevolg van verschillen in hun specifieke klimaat, markt, energiemix, bouwtradities en andere lokale omstandigheden.

Het gemiddelde aandeel hernieuwbare energie wordt geraamd op 20 % tot 50 % van de totale energiebehoefte voor gebouwen en zal naar verwachting toenemen als gevolg van de noodzaak om de uitfasering van fossiele brandstoffen te versnellen overeenkomstig de renovatiegolf en REPowerEU 49 .

Meer dan de helft van de lidstaten heeft een energieprestatieklasse die overeenkomt met het BENG-niveau. Sommige lidstaten maken een onderscheid in het energieprestatieniveau tussen voor bewoning bestemde en niet voor bewoning bestemde BENG’s, maar andere maken een onderscheid tussen nieuwe en bestaande BENG’s.

Tabel 8: aantal en vloeroppervlakte van nieuwe en gerenoveerde BENG’s

Aantal en vloeroppervlakte van nieuwe BENG’s

Aantal en vloeroppervlakte van gerenoveerde BENG’s

Aantal

Vloeroppervlakte (m2)

Aantal

Vloeroppervlakte (m2)

2019

2020

2019

2020

2019

2020

2019

2020

TOTAAL

330 704

585 340

77 316 865,46

141 013 006

165 130

203 394

62 180 459

73 600 197

Bron: JRC 2022, op basis van de door de lidstaten gerapporteerde informatie.

De gerapporteerde gegevens vormen een onduidelijk beeld van de ingebruikname van BENG’s in de verschillende lidstaten. Enkele lidstaten lijken koplopers te zijn en melden zeer hoge aantallen voor zowel nieuwe als gerenoveerde BENG’s 50 .

10.Kostenoptimale niveaus van de minimumeisen voor de energieprestatie van gebouwen 51

De toepassing van de op grond van artikel 5 van de EPBD vereiste methodologie voor kostenoptimaliteit vormt een nieuwe aanpak voor het vaststellen van minimumeisen voor de energieprestatie van nieuwe en bestaande gebouwen. Sinds 2013 en vervolgens om de vijf jaar moeten de lidstaten kostenoptimaliteitsberekeningen uitvoeren en hun nationale voorschriften dienovereenkomstig actualiseren.

Op basis van de beoordeling door het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de verslagen van de lidstaten inzake kostenoptimale niveaus 52 bedraagt het gemiddelde kostenoptimale niveau voor nieuwe gebouwen ongeveer 80 kWh/m2 per jaar voor gebouwen die voor bewoning zijn bestemd en 140 kWh/m2 per jaar voor gebouwen die niet voor bewoning zijn bestemd. Voor bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, bedraagt het gemiddelde kostenoptimale niveau ongeveer 130 kWh/m2 per jaar voor gebouwen die voor bewoning zijn bestemd en 180 kWh/m2 per jaar voor gebouwen die niet voor bewoning zijn bestemd.

Uit een vergelijking van de kostenoptimale niveaus voor 2013 en 2018 blijkt dat in de lidstaten de vraag naar primaire energie voor bijna alle soorten gebouwen is afgenomen, waarbij de gemiddelde waarden zijn gedaald met respectievelijk 21 % en 11 % voor nieuwe woon- en kantoorgebouwen, en met respectievelijk 14 % en 12 % voor bestaande woon- en kantoorgebouwen.

De lidstaten hebben de methodologie voor kostenoptimaliteit gebruikt voor het vaststellen van minimumeisen voor de energieprestatie van nieuwe en bestaande gebouwen, met inbegrip van BENG’s. Ongeacht de verschillen tussen de lidstaten met betrekking tot soorten gebouwen, markten, klimaat en oplossingen voor hernieuwbare energie, zijn de kostenoptimale minimumeisen inzake energieprestaties doorgaans lager dan de BENG-eisen (in sommige lidstaten zijn de kostenoptimale eisen en de BENG-eisen vergelijkbaar).

11.Conclusie

Sterk onder invloed van de COVID-19-pandemie werden de streefcijfers voor zowel primair energieverbruik als eindenergieverbruik in 2020 overtroffen. Alle lidstaten hebben hun nationale bijdragen voor 2020 gehaald, met uitzondering van België, Bulgarije en Polen voor primair energieverbruik, en België, Bulgarije, Duitsland, Litouwen, Oostenrijk en Zweden voor eindenergieverbruik.

Wat de voorgang op weg naar de streefcijfers voor 2030 van 32,5 % ten opzichte van het in 2007 vastgestelde referentiescenario betreft, lagen het primaire verbruik en het eindverbruik van energie in de EU in 2020 respectievelijk 9,6 % en 7,2 % boven de streefniveaus voor 2030. Er zijn veel meer inspanningen nodig als de EU het energieverbruik structureel wil verminderen en wil voldoen aan het nieuwe streefcijfer van 13 % dat de Commissie in REPowerEU heeft voorgesteld.

Wat artikel 7 van de EED betreft, bedroegen de cumulatieve energiebesparingen in de periode 2014-2020, van 24 lidstaten, 197,4 Mtoe, wat overeenkomt met 103 % van de som van de verplichtingen voor cumulatieve besparingen bij het eindgebruik van energie voor 2014-2020 (191,7 Mtoe) en 97,5 % (202,5 Mtoe) voor 27 lidstaten. Afhankelijk van de uiteindelijke resultaten van de drie ontbrekende lidstaten kon worden voldaan aan de som van de cumulatieve besparingen die nodig zijn voor de 27 lidstaten. Van de 24 lidstaten die de volledige gegevens over hun eindresultaat hebben ingediend, voldeden 14 lidstaten aan hun energiebesparingsverplichting, terwijl 10 lidstaten daar niet aan voldeden.

Als gevolg van de informatielacunes in artikel 5 van de EED en de verschillende benaderingen bij de rapportage tussen de lidstaten is het niet mogelijk om inzicht te krijgen in de mate waarin de streefcijfers op EU-niveau zijn bereikt. De meeste lidstaten hebben evenwel aan de jaarlijkse verplichting in 2020 of aan de totale verplichting voor de periode 2014-2020 voldaan.

Om de klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 te halen, moet prioriteit worden gegeven aan energie-efficiëntie. Om haar inspanningen op te voeren, heeft de Commissie in juli 2021 een voorstel ingediend voor een herschikking van de EED. Het voorstel bevat nieuwe streefcijfers en toepassingsgebieden voor de bovengenoemde artikelen, waarbij de ambitie is opgeschroefd. Het is dan ook van cruciaal belang dat de rapportage van de lidstaten in de komende geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat (artikel 17 van de governanceverordening) en in de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen volledig en consistent is, zodat zowel de Commissie als de lidstaten de voortgang in de richting van de energie-efficiëntiestreefcijfers kunnen beoordelen en kunnen vaststellen of er nieuwe beleidsmaatregelen nodig zijn.

Voor de renovatiegolf is het belangrijk om het momentum te behouden en duidelijke en ambitieuze maatregelen en mechanismen te ontwikkelen die ervoor kunnen zorgen dat gebouwen sneller worden gerenoveerd en dat het energie-efficiëntiepotentieel ervan veel beter wordt benut dan nu het geval is, teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van het energie-efficiëntiestreefcijfer en tot de verlaging van de energievraag en de energierekeningen voor de burgers.

Langetermijnstrategieën zijn erop gericht de kosteneffectieve renovatie van bestaande gebouwen te versnellen en te zorgen voor een toename van het aantal grondige renovaties. De verschillen in de nationale benaderingen bij het vaststellen van renovatiedoelstellingen maken het moeilijk om deze rechtstreeks te vergelijken en een raming te maken van een geaggregeerde EU-doelstelling. Uit de analyse van de Commissie blijkt dat de inspanningen van sommige lidstaten niet zullen volstaan om hun gebouwenbestand tegen 2050 volledig koolstofvrij te maken en dat daarom verdere maatregelen en een hogere ambitie nodig zullen zijn. Het voorstel van de Commissie tot herziening van de EPBD behelst de versterking en stroomlijning van de eisen voor langetermijnrenovatiestrategieën (die zouden worden omgedoopt tot nationale plannen voor de renovatie van gebouwen), zodat dit strategische plannings- en rapportage-instrumenten worden die meer gericht zijn op maatregelen met duidelijke, gekwantificeerde, vergelijkbare en verifieerbare doelstellingen, mijlpalen en middelen.

BENG’s werden op 31 december 2020 de nieuwe bouwnorm in de lidstaten, wat een “toekomstbestendige” visie voor de bouwsector heeft opgeleverd en de belanghebbenden dienovereenkomstig heeft gemobiliseerd. Het aandeel van BENG’s in het gebouwenbestand is nog steeds laag, maar verwacht wordt dat het aantal BENG’s de komende jaren zal toenemen, waardoor de weg wordt vrijgemaakt voor emissievrije gebouwen, zoals voorgesteld in het voorstel van de Commissie tot herziening van de EPBD.

Bovendien is de keuze voor een kostenoptimale methodologie om de bestaande nationale eisen inzake energieprestaties in de richting van kostenefficiënte niveaus te sturen, zowel voor nieuwe als voor bestaande gebouwen een efficiënte aanpak gebleken. De minimumeisen inzake energieprestaties zijn de afgelopen tien jaar geleidelijk verbeterd en hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de verbetering van het gebouwenbestand van de EU. Uit de recente evaluatie van de EPBD door de Commissie is gebleken dat het kader voor kostenoptimaliteit moet worden geactualiseerd om beter rekening te houden met de kosten van broeikasgasemissies en de gevolgen van externe milieu- en gezondheidseffecten.

(1) Tien lidstaten noemden in hun artikel 3-kennisgeving COVID-19 uitdrukkelijk als een van de factoren die van invloed waren op de verwezenlijking van de streefcijfers voor 2020.
(2) Tsemekidi-Tzeiranaki S., Paci D., Clementi E., Gonzales Torres M., Analysis of the Reports on 2020 Targets under Article 27 of the Governance Regulation — Energy Efficiency, 2022.
(3) Tsemekidi-Tzeiranaki S., Paci D., Clementi E., Gonzales Torres M., Analysis of the Reports on 2020 Targets under Article 27 of the Governance Regulation Energy Efficiency, 2022.
(4) Intensiteitsindicatoren worden vaak gebruikt als energie-efficiëntie-indicator voor een land. Zij worden weergegeven als de verhouding tussen energieverbruik en activiteitsgegevens. In dit geval wordt de eindenergie-intensiteit berekend als de verhouding tussen het eindenergieverbruik en het bruto binnenlands product (bbp) van de EU-27.
(5) Tsemekidi-Tzeiranaki S., Paci D., Clementi E., Gonzales Torres M., Analysis of the Reports on 2020 Targets under Article 27 of the Governance Regulation Energy Efficiency, 2022.
(6) 6 Tsemekidi-Tzeiranaki S., Paci D., Clementi E., Gonzales Torres M., Analyse van de verslagen over de streefcijfers voor 2020 krachtens artikel 27 van de governanceverordening — energie-efficiëntie, 2022.
(7) Deze weerspiegelt veranderingen in het energieverbruik als gevolg van veranderingen in de welvaart, weergegeven door de totale vloeroppervlakte van woningen () per hoofd van de bevolking voor het eindgebruik van verwarming en het bruto besteedbaar inkomen uitgedrukt in koopkrachtstandaard () per hoofd van de bevolking voor alle andere vormen van eindgebruik.
(8) De intensiteit wordt berekend als de verhouding tussen het eindenergieverbruik en de totale vloeroppervlakte (TFA) gedeeld door het bruto beschikbaar inkomen (GDI) van de woonsector.
(9) Tsemekidi-Tzeiranaki S., Paci D., Clementi E., Gonzales Torres M., Analysis of the Reports on 2020 Targets under Article 27 of the Governance Regulation — Energy Efficiency, 2022.
(10) Tsemekidi-Tzeiranaki S., Paci D., Clementi E., Gonzales Torres M., Analysis of the Reports on 2020 Targets under Article 27 of the Governance Regulation — Energy Efficiency, 2022.
(11) COM(2021) 558 final.
(12) Voor Frankrijk werden de streefcijfers voor zowel primair als eindenergieverbruik gecorrigeerd voor de internationale luchtvaart, met een raming van 6,5 Mtoe.
(13) Verslag van Spanje: “De totale vloeroppervlakte [m²] van de gebouwen die in 2020 in het kader van artikel 5, lid 6, zijn gerenoveerd, bedraagt 304 763 m². Dit komt neer op een verwezenlijking van 109 % van het streefcijfer van 279 944 m² (berekend als 3 % van de totale vloeroppervlakte [m²] van 9 331 465 m2 van de gebouwen die op 1 januari 2020 niet aan de energieprestatie-eisen van artikel 5, lid 1, voldeden). Rekening houdend met de 1 930 977 m² vloeroppervlakte die in 2014-2020 is gerenoveerd, is 96 % van het streefcijfer van 2 016 921 m² gerealiseerd.”Verslag van Italië: “Het verschil met de totale waarde van de in de bovenste rij bedoelde oppervlakte geeft de totale oppervlakte aan van de verwarmde en/of gekoelde gebouwen die eigendom zijn van en gebruikt worden door de centrale overheid met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 250 m², die zijn herontwikkeld of waarvan de herontwikkeling in de loop van het jaar was gepland.”
(14) Tenzij anders vermeld, wordt de jaarlijkse renovatieverplichting berekend door de in het voorgaande jaar gerapporteerde niet-naleving van de MEPS voor de vloeroppervlakte met 3 % te verhogen.
(15) Luxemburg: de algemene doelstelling voor de hele periode is meer dan bereikt. Daarom zijn er in 2020 geen extra gebouwen gerenoveerd.
(16) Portugal: het verslag had betrekking op het eerste jaar van toepassing van de standaardbenadering. Het was niet mogelijk om de cumulatieve prestatie te beoordelen omdat de gerenoveerde oppervlakte pas in 2019 en 2020 werd gerapporteerd.
(17) Slovenië: er ontbreken gegevens voor de jaren 2015 en 2016, zodat de waarde van “Totale in 2014-2020 nagekomen verplichting in termen van vloeroppervlakte [%]” niet bekend is.
(18) Tsemekidi-Tzeiranaki S., Paci D., Clementi E., Gonzales Torres M., Analysis of the Reports on 2020 Targets under Article 27 of the Governance Regulation — Energy Efficiency, 2022.
(19) Malta: er ontbreken gegevens voor de jaren 2014-2020, zodat de waarde van “Totale in 2014-2020 nagekomen verplichting in termen van vloeroppervlakte [%]” niet bekend is.
(20) Cyprus: ziekenhuizen en gezondheidscentra werden in 2020 van de lijst geschrapt, omdat deze onder het beheer zijn komen te vallen van de nationale organisatie voor gezondheidsdiensten (SHSO) in plaats van het ministerie van Volksgezondheid. De SHSO is onafhankelijk van de centrale overheid en is opgericht in het kader van de recente hervorming van de volksgezondheidssector. Het nieuwe streefcijfer voor de jaarlijkse energiebesparing op basis van de langetermijnrenovatiestrategie 2021-2030 bedraagt 1,31 GWh. Daarom bedraagt het streefcijfer voor 2020 1,31 GWh in plaats van 3,316 GWh.
(21) Uit het verslag van Kroatië: “Het streefcijfer voor 2020 is niet gehaald. In 2020 werden 205 energierenovatieprojecten in de sector openbare gebouwen afgerond, maar geen van de gebouwen was eigendom van en werd gebruikt door de centrale overheid. Er zij op gewezen dat 2020 bijzonder problematisch was omdat de Republiek Kroatië te midden van de COVID-19-pandemie werd getroffen door verschrikkelijke aardbevingen, waardoor de renovatie van gebouwen aanzienlijk werd vertraagd en de renovatietermijnen werden verlengd.”
(22) Nederland: in 2014-2021 bedroeg de cumulatieve besparing op energie (gas, warmte en elektriciteit) die wordt verbruikt door gebouwen die eigendom zijn van en gebruikt worden door de centrale overheid, 227 ktoe. Dit komt overeen met een gemiddelde jaarlijkse vermindering van het energieverbruik met 5 % (2021: –0,2 ktoe energiebesparing, 2014-2021: 226,7 ktoe energiebesparing).
(23) Het jaarlijkse streefcijfer van Ierland is meegedeeld in aanvullende informatie die Ierland in 2018 heeft verstrekt. Aangenomen wordt dat het streefcijfer gedurende de gehele betrokken periode gelijk is gebleven.
(24) Primaire energiebesparingen: België, Denemarken, Duitsland, Ierland, Cyprus en Polen. Eindenergiebesparingen: Tsjechië, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Malta, Nederland, Oostenrijk, Slovenië en Finland. Onduidelijk of het om primaire of eindenergiebesparingen gaat: Italië, Slowakije en Zweden.
(25) Tsemekidi-Tzeiranaki S., Paci D., Clementi E., Gonzales Torres M., Analysis of the Reports on 2020 Targets under Article 27 of the Governance Regulation — Energy Efficiency, 2022.
(26) Er zijn geen gegevens beschikbaar voor Kroatië, Hongarije en Roemenië.
(27) De evaluatie van de door de lidstaten gerapporteerde gegevens is nog gaande en de lidstaten hebben aanvullende toelichtingen verstrekt. De in dit verslag gepresenteerde resultaten kunnen derhalve nog worden gewijzigd.
(28) In de gegevens die zijn gerapporteerd en waarnaar wordt verwezen, wordt geen rekening gehouden met eventuele bezorgdheid over subsidiabiliteit, additionaliteit en materialiteit, noch met inconsistenties of mogelijke fouten in de gerapporteerde gegevens.
(29) De analyse is in overeenstemming met de middels het rapportagemodel verstrekte gegevens. De gegevens kunnen worden herzien indien de lidstaten verdere toelichtingen verstrekken.
(30) Voor slechts 422 van de 498 maatregelen werden energiebesparingen gerapporteerd, hetzij omdat sommige van de gemelde maatregelen niet zijn uitgevoerd, hetzij omdat er geen gegevens over energiebesparingen werden verstrekt.
(31) De nieuwe maatregelen die de lidstaten hebben genomen in het kader van hun herstel- en veerkrachtplan of om de huidige energiecrisis het hoofd te bieden, zijn niet in dit verslag opgenomen omdat het betrekking heeft op de verplichtingsperiode 2014-2020.
(32) Niet alle lidstaten hebben drie beleidsmaatregelen gerapporteerd.
(33) De analyse is in overeenstemming met de middels het rapportagemodel verstrekte gegevens. De gegevens kunnen worden herzien indien de lidstaten verdere toelichtingen verstrekken.
(34) Griekenland, Kroatië, Hongarije en Roemenië hebben het aantal grote bedrijven of het aantal in die bedrijven uitgevoerde energieaudits niet gerapporteerd.
(35) Voor de presentatie is op de verticale as van de grafiek gebruikgemaakt van een logaritmische schaal. Malta en Spanje hebben het aantal grote bedrijven in 2020 niet gerapporteerd. Voor Malta wordt voor 2020 uitgegaan van de gegevens van 2019.
(36) Tsemekidi-Tzeiranaki S., Paci D., Clementi E., Gonzales Torres M., Analysis of the Reports on 2020 Targets under Article 27 of the Governance Regulation — Energy Efficiency, 2022.
(37) Dit wordt uitdrukkelijk vermeld door sommige lidstaten, bijvoorbeeld NL en LV.
(38) Gezien de omstandigheden van de COVID-19-pandemie heeft een aantal lidstaten de indiening van hun langetermijnrenovatiestrategieën uitgesteld.
(39) SWD(2021) 365 final/2: analyse van de nationale langetermijnrenovatiestrategieën (de definitieve versie van het werkdocument van de diensten van de Commissie wordt binnenkort gepubliceerd).
(40) COM(2020) 662 final.
(41) Castellazzi L., Paci D., et al. (2022), Assessment of the first long-term renovation strategies under the Energy Performance of Building Directive, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg (nog niet gepubliceerd).
(42) Eigen berekening van het JRC, op basis van rapportage door de lidstaten, 2022. Zie:
(43) Het gaat onder meer om oplossingen op het gebied van onderzoek en innovatie, overeenkomstig de stedenmissie in het kader van Horizon Europa voor klimaatneutrale en slimme steden, tegen 2030.
(44) Dit punt vormt een aanvulling op het desbetreffende punt over BENG’s in de beoordeling voor 2020 van de door de lidstaten gemaakte voortgang met de uitvoering van de EED en met het voldoen aan de BENG-voorschriften en de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestaties van de EPBD. Het doel is de verdere analyse van de Commissie te weerspiegelen.
(45) De omstandigheden van de COVID-19-pandemie hebben ertoe geleid dat de daadwerkelijke uitvoering van de BENG-voorschriften in sommige lidstaten voor een korte periode vertraging opliep.
(46) Economidou, M., Todeschi, V., Bertoldi, P., D’Agostino, D., Zangheri, P. en Castellazzi, L., “Review of 50 years of EU energy efficiency policies for buildings”, Energy and Buildings, vol. 225, 2020.
(47) Aanbeveling (EU) 2016/1318 van de Commissie van 29 juli 2016 betreffende richtsnoeren voor de bevordering van bijna-energieneutrale gebouwen en beste praktijken om te waarborgen dat in 2020 alle nieuwe gebouwen bijna-energieneutrale gebouwen zijn.
(48) D'Agostino, D. en Mazzarella, L., “What is a Nearly zero energy building? Overview, implementation and comparison of definitions”, Journal of Building Engineering, vol. 21, 2019, blz. 200-212.
(49) REPowerEU Plan, COM(2022) 230 final, https://eur-lex.europa.eu/resource.html?uri=cellar:fc930f14-d7ae-11ec-a95f-01aa75ed71a1.0015.02/DOC_1&format=PDF
(50) Zie voor uitgesplitste gegevens Tsemekidi-Tzeiranaki S., Paci D., Clementi E., Gonzales Torres M., Analysis of the Reports on 2020 Targets under Article 27 of the Governance Regulation — Energy Efficiency, 2022.
(51) Dit punt vormt een aanvulling op de desbetreffende punten in de beoordeling voor 2020 van de door de lidstaten gemaakte voortgang met de uitvoering van de EED en met het voldoen aan de BENG-voorschriften en de kostenoptimale niveaus van de MEPS van de EPBD. Het doel is de voortgang van de uitvoering door de lidstaten en de verdere analyse door de Commissie te weerspiegelen.
(52) De resultaten van de lidstaten zijn niet volledig vergelijkbaar, omdat zij zelf de macro-economische of financiële basis voor de berekening van kostenoptimale niveaus konden kiezen en bij de berekening van de energieprestatie van gebouwen hun eigen nationale normen en methoden konden toepassen. Andere verschillen in verband met investeringskosten en andere factoren weerspiegelen de nationale marktomstandigheden.