30.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 498/154


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de richtlijn inzake industriële emissies

(2022/C 498/16)

Rapporteur:

Jean-Noël VERFAILLIE (FR/RE), burgemeester van Marly

Referentiedocumenten:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) en Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen

COM(2022) 156

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rapportage van milieugegevens van industriële installaties en tot oprichting van een portaal voor industriële emissies

COM(2022) 157

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) en Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen

COM(202) 156

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 16

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

(16)

De bijdrage van Richtlijn 2010/75/EU aan hulpbronnen- en energie-efficiëntie en circulaire economie in de Unie moet doeltreffender worden gemaakt, rekening houdend met het beginsel “energie-efficiëntie eerst” als leidend beginsel van het energiebeleid van de Unie. Daarom moeten in de vergunningen waar mogelijk bindende milieuprestatiegrenswaarden voor het verbruik en de hulpbronnenefficiëntie worden vastgesteld , onder meer voor het gebruik van water, energie en gerecyclede materialen, op basis van de met de BBT’s geassocieerde milieuprestatieniveaus die in de besluiten over BBT-conclusies zijn vastgesteld.

(16)

De bijdrage van Richtlijn 2010/75/EU aan hulpbronnen- en energie-efficiëntie en circulaire economie in de Unie moet doeltreffender worden gemaakt, rekening houdend met het beginsel “energie-efficiëntie eerst” als leidend beginsel van het energiebeleid van de Unie. Daarom overwegen de bevoegde overheden waar mogelijk bindende milieuprestatiegrenswaarden voor het verbruik en de hulpbronnenefficiëntie vast te stellen , onder meer voor het gebruik van water, energie en gerecyclede materialen, op basis van de met de BBT’s geassocieerde milieuprestatieniveaus die in de besluiten over BBT-conclusies zijn vastgesteld.

Motivering

Technisch wijzigingsvoorstel om de overweging af te stemmen op de voorgestelde wijzigingen in het desbetreffende artikel.

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 25

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

(25)

Om de doelstellingen van de Unie inzake een schone, circulaire en klimaatneutrale economie tegen 2050 te bereiken, is een grondige transformatie van de economie van de Unie nodig. In overeenstemming met het achtste milieuactieprogramma moeten exploitanten van installaties die onder Richtlijn 2010/75/EU vallen, derhalve worden verplicht om in hun milieubeheersysteem een transformatieplan op te nemen. Dergelijke transformatieplannen zullen ook een aanvulling vormen op de eisen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen krachtens Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (1), door een middel te bieden voor de concrete uitvoering van deze eisen op installatieniveau. De eerste prioriteit is de transformatie van de in bijlage I genoemde energie-intensieve activiteiten. Daarom moeten de exploitanten van energie-intensieve installaties uiterlijk op 30 juni 2030 transformatieplannen opstellen. Van exploitanten van installaties die andere in bijlage I genoemde activiteiten verrichten, moet worden verlangd dat zij transformatieplannen opstellen in het kader van de herziening en bijstelling van vergunningen na de bekendmaking van na 1 januari 2030 gepubliceerde besluiten over BBT-conclusies. Hoewel de transformatieplannen indicatieve documenten moeten blijven die onder de verantwoordelijkheid van de exploitanten worden opgesteld, moet de door de exploitanten in het kader van hun milieubeheersystemen ingeschakelde auditorganisatie nagaan of zij de door de Europese Commissie in een uitvoeringshandeling vast te stellen minimuminformatie bevatten, en moeten de exploitanten de transformatieplannen openbaar maken .

(25)

Om de doelstellingen van de Unie inzake een schone, circulaire en klimaatneutrale economie tegen 2050 te bereiken, is een grondige transformatie van de economie van de Unie nodig. In overeenstemming met het achtste milieuactieprogramma moeten exploitanten van installaties die onder Richtlijn 2010/75/EU vallen, derhalve worden verplicht om in hun milieubeheersysteem een transformatieplan op te nemen. Dergelijke transformatieplannen zullen ook een aanvulling vormen op de eisen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen krachtens Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (1), door een middel te bieden voor de concrete uitvoering van deze eisen op installatieniveau. De eerste prioriteit is de transformatie van de in bijlage I genoemde energie-intensieve activiteiten. Daarom moeten de exploitanten van energie-intensieve installaties uiterlijk op 30 juni 2030 indicatieve transformatieplannen opstellen. Van exploitanten van installaties die andere in bijlage I genoemde activiteiten verrichten, moet worden verlangd dat zij indicatieve transformatieplannen opstellen in het kader van de herziening en bijstelling van vergunningen na de bekendmaking van na 1 januari 2030 gepubliceerde besluiten over BBT-conclusies.

Motivering

Technisch wijzigingsvoorstel om de overweging af te stemmen op de voorgestelde wijzigingen in het desbetreffende artikel.

Wijzigingsvoorstel 3

Artikel 1, punt 5)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

5)

aan artikel 5 wordt het volgende lid 4 toegevoegd:

5)

aan artikel 5 wordt het volgende lid 4 toegevoegd:

“4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de krachtens dit artikel verleende vergunningen kosteloos op het internet beschikbaar worden gesteld, zonder de toegang te beperken tot geregistreerde gebruikers. Daarnaast wordt onder dezelfde voorwaarden een samenvatting van elke vergunning ter beschikking van het publiek gesteld. Deze samenvatting bevat in elk geval het volgende:

“4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de krachtens dit artikel verleende vergunningen kosteloos op het internet beschikbaar worden gesteld, zonder de toegang te beperken tot geregistreerde gebruikers. Daarnaast wordt onder dezelfde voorwaarden een samenvatting van elke vergunning ter beschikking van het publiek gesteld. Deze samenvatting bevat in elk geval het volgende:

a)

een overzicht van de belangrijkste vergunningsvoorwaarden;

a)

een overzicht van de belangrijkste vergunningsvoorwaarden;

b)

de emissiegrenswaarden en de grenswaarden voor de milieuprestaties;

b)

de emissiegrenswaarden en de grenswaarden voor de milieuprestaties;

c)

toegestane afwijkingen overeenkomstig artikel 15, lid 4;

c)

toegestane afwijkingen overeenkomstig artikel 15, lid 4;

d)

de toepasselijke BBT-conclusies;

d)

de toepasselijke BBT-conclusies;

e)

de bepalingen inzake herziening en bijstelling van de vergunning.

e)

de bepalingen inzake herziening en bijstelling van de vergunning;

 

f)

vermelding van de specifieke autoriteit of instantie die verantwoordelijk is voor informatieverzoeken en klachten.

De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast om het formaat te bepalen dat voor de in de tweede alinea bedoelde samenvatting moet worden gebruikt. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 75, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld”.

De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast om het formaat te bepalen dat voor de in de tweede alinea bedoelde samenvatting moet worden gebruikt. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 75, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld”.

Motivering

Het publiek moet worden geïnformeerd over het specifieke niveau dat verantwoordelijk is voor vragen en klachten, om contacten met de onjuiste instantie of autoriteit te voorkomen, hetgeen een administratieve last voor de overheid vormt en het moeilijker maakt informatie te ontvangen.

Wijzigingsvoorstel 4

Artikel 1, punt 12)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

12)

artikel 15 wordt vervangen door:

12)

artikel 15 wordt vervangen door:

“Artikel 15

“Artikel 15

Emissiegrenswaarden, grenswaarden van de milieuprestaties, gelijkwaardige parameters en technische maatregelen

Emissiegrenswaarden, grenswaarden van de milieuprestaties, gelijkwaardige parameters en technische maatregelen

[…]

[…]

3 bis.   De bevoegde autoriteit stelt grenswaarden voor milieuprestaties vast die garanderen dat die grenswaarden onder normale bedrijfsomstandigheden niet hoger liggen dan de met de BBT’s geassocieerde milieuprestatieniveaus als vastgesteld in de in artikel 13, lid 5, bedoelde besluiten over BBT-conclusies.

3 bis.   De bevoegde autoriteit kan grenswaarden voor milieuprestaties vaststellen die garanderen dat die grenswaarden onder normale bedrijfsomstandigheden niet hoger liggen dan de met de BBT’s geassocieerde milieuprestatieniveaus als vastgesteld in de in artikel 13, lid 5, bedoelde besluiten over BBT-conclusies.

[…]”

[…]”

Motivering

De verplichting om bindende prestatiewaarden vast te stellen zou tot inconsistente regelgeving leiden en de industriële transformatie in gevaar brengen. Deze eis moet aan het oordeel van de bevoegde autoriteiten worden overgelaten, nadat een zorgvuldige beoordeling heeft uitgewezen dat een dergelijke eis niet leidt tot inconsistentie tussen de elders gestelde vergunningsvoorwaarden.

Wijzigingsvoorstel 5

Artikel 1, punt 18 bis)

(nieuw punt)

Artikel 25, lid 3, van Richtlijn 2010/75/EU

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

18 bis)

Artikel 25, lid 3, wordt vervangen door:

3.   Wat wordt beschouwd als een voldoende groot belang of een inbreuk op een recht wordt bepaald door de lidstaten in overeenstemming met de doelstelling om het publiek een ruime toegang tot de rechter te verlenen.

3.   Wat wordt beschouwd als een voldoende groot belang of een inbreuk op een recht wordt bepaald door de lidstaten in overeenstemming met de doelstelling om het publiek een ruime toegang tot de rechter te verlenen.

Te dien einde wordt het belang van niet-gouvernementele organisaties die milieubescherming bevorderen en voldoen aan voorschriften van de nationale wetgeving, geacht te voldoen aan lid 1, punt a).

Te dien einde wordt het belang van niet-gouvernementele organisaties die milieubescherming bevorderen en voldoen aan voorschriften van de nationale wetgeving, geacht te voldoen aan lid 1, punt a).

 

Te dien einde worden het belang van elke subnationale overheidsinstantie waarvan het grondgebied of de bevolking nadelige gevolgen zou kunnen ondervinden en de naleving van eventuele vereisten van de nationale wetgeving geacht te volstaan in de zin van lid 1, punt a).

Dergelijke organisaties worden bovendien geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van lid 1, punt b).

Tevens worden die organisaties of overheden geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van lid 1, punt b).

Motivering

Het CvdR is voorstander van inspraak voor het publiek en toegang tot de rechter voor lokale gemeenschappen, en juicht de herzieningen op dit punt toe. Het wijst er wél op dat het belangrijk is dat ook lokale en regionale overheden in alle lidstaten toegang hebben tot de rechter, en dringt aan op volledige en tijdige informatie en inspraak voor het publiek in alle procedures.

Wijzigingsvoorstel 6

Artikel 1, punt 22)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

22)

De volgende artikelen 27 bis tot en met 27 quinquies worden ingevoegd:

22)

De volgende artikelen 27 bis tot en met 27 quinquies worden ingevoegd:

“[…]

“[…]

Artikel 27d

Artikel 27d

Transformatie naar een schone, circulaire en klimaatneutrale industrie

Transformatie naar een schone, circulaire en klimaatneutrale industrie

1.   De lidstaten eisen dat de exploitant uiterlijk op 30 juni 2030 in zijn milieubeheersysteem als bedoeld in artikel 14 bis een transformatieplan opneemt voor elke installatie die een activiteit uitvoert als bedoeld in de punten 1, 2, 3, 4, 6.1, punt a) en b), van bijlage I. Het transformatieplan bevat informatie over de manier waarop de installatie in de periode 2030-2050 zal worden getransformeerd om bij te dragen tot de opkomst van een duurzame, schone, circulaire en klimaatneutrale economie tegen 2050, met gebruikmaking van het in lid 4 bedoelde formaat.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de door de exploitant in het kader van zijn milieubeheersysteem aangetrokken auditorganisatie uiterlijk op 31 december 2031 beoordeelt of de in lid 1, eerste alinea, bedoelde transformatieplannen in overeenstemming zijn met de eisen die zijn vastgesteld in de in lid 4 bedoelde uitvoeringshandeling.

1.   De lidstaten eisen dat de exploitant uiterlijk op 30 juni 2030 en in het kader van de herziening van de vergunningsvoorwaarden overeenkomstig artikel 21, lid 3, na de bekendmaking van de besluiten over BBT-conclusies na 1 januari 2030, een indicatief transformatieplan opneemt voor elke installatie waarin een in bijlage I genoemde activiteit wordt uitgevoerd . Het indicatieve transformatieplan bevat informatie over de manier waarop de installatie in de periode 2030-2050 zal transformeren om bij te dragen tot de opkomst van een duurzame, schone, circulaire en klimaatneutrale economie tegen 2050, met gebruikmaking van het in lid 4 bedoelde formaat.

2.     De lidstaten eisen dat de exploitant in het kader van de herziening van de vergunningsvoorwaarden overeenkomstig artikel 21, lid 3, na de bekendmaking van de besluiten over BBT-conclusies na 1 januari 2030, in zijn milieubeheersysteem als bedoeld in artikel 14 bis een transformatieplan opneemt voor elke installatie waarin een in bijlage I genoemde activiteit wordt uitgevoerd die niet in lid 1 is genoemd. Het transformatieplan bevat informatie over de manier waarop de installatie in de periode 2030-2050 zal worden getransformeerd om bij te dragen tot de opkomst van een duurzame, schone, circulaire en klimaatneutrale economie tegen 2050, met gebruikmaking van het in lid 4 bedoelde formaat.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de door de exploitant in het kader van zijn milieubeheersysteem aangetrokken auditorganisatie beoordeelt of de in lid 2, eerste alinea, bedoelde transformatieplannen in overeenstemming zijn met de eisen die zijn vastgesteld in de in lid 4 bedoelde uitvoeringshandeling.

2.    De exploitant maakt de samenvatting van zijn indicatieve transformatieplan openbaar.

3.    De exploitant maakt zijn transformatieplan en de resultaten van de in de leden 1 en 2 bedoelde beoordeling openbaar , als onderdeel van de publicatie van zijn milieubeheersysteem .

3.    De Commissie stelt uiterlijk op 30 juni 2028 een uitvoeringshandeling vast tot vaststelling van het formaat van de transformatieplannen. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 75, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

4.    De Commissie stelt uiterlijk op 30 juni 2028 een uitvoeringshandeling vast tot vaststelling van het formaat van de transformatieplannen. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 75, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

 

Motivering

Het indicatieve karakter van het transformatieplan lijkt passend aangezien de nagestreefde doelstellingen toekomstgericht zijn en afhangen van externe factoren (bv. de beschikbaarheid van hernieuwbare en energie-efficiënte vectoren), alsook om ingewikkelde vergunningsprocedures te vermijden.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 1, punt 31)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

31)

artikel 79 wordt vervangen door:

31)

Artikel 79 wordt vervangen door:

“Artikel 79

“Artikel 79

Sancties

Sancties

1.   Onverminderd de verplichtingen van de lidstaten krachtens Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht, stellen de lidstaten voorschriften vast inzake de sancties die van toepassing zijn op schendingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen zij alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld van deze voorschriften en deze maatregelen in kennis en doen dit eveneens onverwijld bij alle eventuele latere wijzigingen ervan.

1.   Onverminderd de verplichtingen van de lidstaten krachtens Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht, stellen de lidstaten voorschriften vast inzake de sancties die van toepassing zijn op schendingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen zij alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld van deze voorschriften en deze maatregelen in kennis en doen dit eveneens onverwijld bij alle eventuele latere wijzigingen ervan.

2.   De in lid 1 bedoelde sancties omvatten boeten die evenredig zijn met de omzet van de rechtspersoon of met het inkomen van de natuurlijke persoon die de overtreding heeft begaan. Het niveau van de boeten wordt zo berekend dat zij de voor de schending verantwoordelijke persoon daadwerkelijk de economische voordelen ontnemen die uit die schending voortvloeien. Het niveau van de boeten wordt bij herhaalde overtredingen geleidelijk verhoogd. In het geval van een door een rechtspersoon gepleegde overtreding bedraagt het maximumbedrag van dergelijke boeten ten minste 8 % van de jaaromzet van de exploitant in de betrokken lidstaat .

2.   De in lid 1 bedoelde sancties omvatten boeten die evenredig zijn met de omzet van de rechtspersoon of met het inkomen van de natuurlijke persoon die de overtreding heeft begaan. Het niveau van de boeten wordt zo berekend dat zij de voor de schending verantwoordelijke persoon daadwerkelijk de economische voordelen ontnemen die uit die schending voortvloeien. Het niveau van de boeten wordt bij herhaalde overtredingen geleidelijk verhoogd. In het geval van een door een rechtspersoon gepleegde overtreding bedraagt het maximumbedrag van dergelijke boeten ten minste 8 % van de jaaromzet van de exploitant , rekening houdend met moedermaatschappijen en dochterondernemingen .

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat bij de in lid 1 bedoelde sancties, waar van toepassing, naar behoren rekening wordt gehouden met het volgende:

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat bij de in lid 1 bedoelde sancties, waar van toepassing, naar behoren rekening wordt gehouden met het volgende:

a)

de aard, ernst en omvang van de schending;

b)

de opzettelijke of nalatige aard van de schending;

c)

de bevolking die of het milieu dat door de schending wordt getroffen, rekening houdend met de gevolgen van de overtreding voor de doelstelling om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu tot stand te brengen.”.

a)

de aard, ernst en omvang van de schending;

b)

de opzettelijke of nalatige aard van de schending;

c)

de bevolking die of het milieu dat door de schending wordt getroffen, rekening houdend met de gevolgen van de overtreding voor de doelstelling om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu tot stand te brengen.

 

4.     De lidstaten moeten ervoor zorgen dat middelen uit sancties bij voorrang worden gebruikt voor het herstel of de vergoeding van schade aan lokale gemeenschappen.

Indien de toepassing van de richtlijn leidt tot reorganisatie of stopzetting van economische activiteiten moeten de sociale gevolgen voor lokale gemeenschappen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de sanctie en moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de opbrengsten uit de sancties worden gebruikt om de sociale en economische verliezen voor lokale gemeenschappen te compenseren, in overleg met de lokale en regionale overheden. ”.

Motivering

De gevolgen van verontreiniging voor lokale gemeenschappen kunnen milieu-, gezondheids-, sociale en economische schade veroorzaken die uiterst problematisch kan zijn, met name voor een kleine en/of arme gemeenschap. In de sancties moet hiermee rekening worden gehouden.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR)

Algemene opmerkingen

1.

herhaalt andermaal zijn toezegging dat het zich zal inzetten voor de versnelling van een rechtvaardige en schone transitie naar een klimaatneutrale en circulaire economie tegen 2050 die gunstig is voor de regio’s, waarbij niemand en geen enkel gebied in de hele Europese Unie wordt uitgesloten. Het staat daarom achter een herziening van de richtlijn industriële emissies (RIE), die niet alleen bedoeld is om verontreiniging te helpen voorkomen en beheersen met het oog op een betere bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid, maar ook om innovatie te stimuleren, koplopers te belonen en gelijke concurrentievoorwaarden op de EU-markt te helpen creëren.

2.

Het CvdR meent dat de RIE een doeltreffend wetgevingskader is dat zijn doeltreffendheid bij het terugdringen van industriële emissies van verontreinigende stoffen reeds heeft bewezen; als zodanig blijft zij geschikt om de omschakeling mogelijk te maken die de Europese industrie nodig heeft om de doelstellingen van de Europese Green Deal te verwezenlijken. De synergieën tussen de op preventie gerichte aanpak van de richtlijn inzake industriële emissies en de marktgerichte aanpak van het emissiehandelssysteem (ETS) kunnen leiden tot een “win-win-win”-situatie voor de exploitanten, het klimaat en het milieu.

3.

Het CvdR is voorstander van een wetenschappelijk onderbouwde aanpak, met name om de werkelijke impact van industriële activiteiten op de totale verontreiniging te beoordelen.

4.

Een van de huidige resterende tekortkomingen is dat er een gebrek aan consistentie is in de toepassing van de RIE in de lidstaten.

5.

Gewezen zij op de context van de voorgestelde herziening van de RIE (de energieprijzen, gierende inflatie, verstoring van toeleveringsketens). Het CvdR waarschuwt voor de negatieve gevolgen die een onevenwichtige hervorming van de RIE zou hebben voor het concurrentievermogen van de Europese industrie.

6.

Het CvdR neemt in dit verband kennis van de bedenkingen die het comité voor de evaluatie van de wetgeving heeft geuit in zijn verslag over de effectbeoordeling van de herziening van de RIE (1), met name het gebrek aan duidelijkheid in deze tekst over bepaalde gevolgen van de herziening voor het concurrentievermogen van de industrie (de risico’s van verplaatsing en vervanging door producten uit derde landen met minder strenge regels, met inbegrip van die voor nieuwe activiteiten), alsmede de gevolgen van de opname van vee voor plattelandsgebieden en de prijzen voor de consument.

7.

De medewetgevers worden verzocht de uitvoering van de RIE consistenter te maken en rekening te houden met de kosten en uitdagingen van de transitie in het kader van het handelsbeleid van de EU, teneinde oneerlijke concurrentie van derde landen te voorkomen.

8.

De industriële locaties waarop de RIE betrekking heeft vallen overigens grotendeels onder verordeningen en regelingen voor het koolstofarm maken van de economie. Het CvdR dringt er dan ook op aan dat de RIE deze reeds industrieel toepasbare en bijzonder doeltreffende instrumenten niet ondermijnt, teneinde inconsistenties te voorkomen en de decarbonisatie-inspanningen op de meest kosteneffectieve wijze te bevorderen.

De doeltreffendheid van de RIE waarborgen

9.

Het algemene beginsel van voorlichting van het publiek en de noodzaak om de verspreiding van nuttige informatie niet te beperken, dienen te stroken met de beveiliging en veiligheid van de locatie, het bedrijfsgeheim en het voorkomen van kwaadwillige handelingen.

10.

Handhaving van de kernbeginselen en de geïntegreerde aanpak van de RIE dragen bij tot het welslagen van de industriële transformatie.

11.

Het CvdR staat daarom achter de handhaving van de definities van beste beschikbare technieken (BBT’s) en het proces van Sevilla (opstelling van referentiedocumenten over de beste beschikbare technieken of BREF’s).

12.

Het CvdR maakt een voorbehoud bij de huidige formulering van artikel 15, lid 3, namelijk de vaststelling van emissiegrenswaarden op de strengste niveaus, zoals vermeld in de BBT-conclusies.

13.

Het plaatst vraagtekens bij de formulering van artikel 15, lid 3 bis, over de milieuprestatieniveaus in verband met BBT’s. Deze eis moet aan het oordeel van de bevoegde autoriteiten worden overgelaten, nadat een zorgvuldige beoordeling heeft uitgewezen dat een dergelijke eis niet leidt tot inconsistentie tussen de elders gestelde vergunningsvoorwaarden.

14.

Het CvdR is een warm pleitbezorger van het beginsel dat de vervuiler betaalt. Terecht stelt de Europese Rekenkamer dat het beginsel “de vervuiler betaalt” een duidelijke betekenis moet krijgen. Het CvdR steunt de aanscherping van de bepalingen inzake sancties en schadevergoeding. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn en rekening houden met de volledige eigendomsstructuur van ondernemingen om ervoor te zorgen dat de sancties aan de verantwoordelijke partijen worden opgelegd.

15.

Lokale en regionale overheden moeten de milieu-, gezondheids-, sociale en economische gevolgen van verontreiniging aanpakken. De opbrengsten uit sancties en compensatiebetalingen moeten ook worden gebruikt om lokale en regionale overheden te helpen de consequenties van deze gevolgen op te vangen.

16.

De oprichting van het portaal voor industriële emissies is een goede zaak. Niettemin verzoekt het CvdR om de extra administratieve lasten voor lokale en regionale overheden te beperken.

Toepassingsgebied

17.

Elke uitbreiding tot nieuwe sectoren moet zorgvuldig worden geanalyseerd, met name aan de hand van een kosten-batenanalyse, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met de hiervoor bestaande beleidsmaatregelen en -kaders.

18.

Het CvdR onderschrijft de uitbreiding van de RIE tot andere sectoren, zoals de rundvleessector; het maakt zich echter zorgen over de administratieve lasten en kosten en stelt voor maatregelen te overwegen om bedrijven en lokale en regionale overheden financieel te ondersteunen bij deze transitie, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de sociale gevolgen voor kleine bedrijven. Ook verzoekt het de medewetgevers zich niet te beperken tot één criterium, te weten de fokdrempel.

19.

Het CvdR bepleit een grondigere beoordeling van de eventuele opname van aquacultuur in de richtlijn, waarbij rekening wordt gehouden met de kosten en baten voor het milieu en het klimaat, de administratieve lasten en kosten voor het bedrijfsleven en met name de sociale gevolgen in lokale gemeenschappen waar aquacultuur een belangrijk onderdeel van de lokale economie vormt.

20.

Het gevaar bestaat dat een te grote uitbreiding via artikel 74, dat de mogelijkheid biedt het toepassingsgebied bij gedelegeerde handeling uit te breiden, het hele proces van het verzamelen van grondige gegevens ondermijnt, de werking van het Sevilla-proces aantast en de afgifte van vergunningen bemoeilijkt.

Steun voor innovatie

21.

Ook het CvdR wil onderzoek en innovatie op het gebied van milieuefficiëntere technologieën stimuleren om aan de ambities van de Green Deal te voldoen.

22.

Positief is de oprichting van het Innovatiecentrum voor industriële transformatie en emissies (Incite), dat een troef voor innovatie in de EU zou kunnen worden. Het is echter niet de bedoeling dat Incite het BREF-evaluatieproces overdoet.

23.

Innovatie vindt ook op lokaal en regionaal niveau plaats; lokale en regionale overheden zouden deel moeten uitmaken van de overheidsinstellingen die bij de activiteiten van het nieuwe Incite betrokken zijn.

24.

De wens wordt geuit om prestatieniveaus te koppelen aan technieken in opkomst; volgens het CvdR is het risico aanwezig dat de daadwerkelijke toepassing van deze technieken wordt vertraagd indien de in de vergunningen opgenomen emissiegrenswaarden niet met 100 % zekerheid haalbaar zijn.

25.

Het CvdR is ingenomen met de transformatieplannen voor de lange termijn; het merkt evenwel op dat deze plannen indicatief moeten zijn en op bedrijfsniveau moeten worden opgesteld en niet op het niveau van de afzonderlijke bedrijfsvestigingen, en dat de openbaarmaking ervan geen inbreuk mag maken op industriële geheimen.

26.

Het CvdR erkent dat de voorgestelde maatregelen in hun huidige vorm geen vragen lijken op te werpen met betrekking tot de naleving van het subsidiariteitsbeginsel, gezien de grensoverschrijdende aard van verontreiniging door agro-industriële installaties en de noodzaak van een gelijk speelveld op de interne markt. De voorgestelde maatregelen lijken geen algemene problemen op te leveren wat betreft de naleving van het evenredigheidsbeginsel gezien de urgentie van de milieu- en klimaatcrisis.

Brussel, 12 oktober 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Vasco ALVES CORDEIRO


(1)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(1)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(1)  SEC(2022) 169.