5.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 301/221


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de herziening van de LULUCF-verordening en de verordening inzake de verdeling van de inspanningen

(2022/C 301/17)

Rapporteur:

Åsa ÅGREN WIKSTRÖM (SE/EVP), lid van de provincieraad van Västerbotten

Referentiedocumenten:

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/841 wat betreft het toepassingsgebied, vereenvoudiging van de nalevingsvoorschriften, vaststelling van de streefcijfers voor de lidstaten voor 2030 en de verbintenis tot de collectieve verwezenlijking van klimaatneutraliteit in de sector landgebruik, bosbouw en landbouw tegen 2035, en van Verordening (EU) 2018/1999 wat betreft verbetering van monitoring, rapportage, het volgen van de vooruitgang en beoordeling

COM(2021) 554 final

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/842 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen

COM(2021) 555 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/841 wat betreft het toepassingsgebied, vereenvoudiging van de nalevingsvoorschriften, vaststelling van de streefcijfers voor de lidstaten voor 2030 en de verbintenis tot de collectieve verwezenlijking van klimaatneutraliteit in de sector landgebruik, bosbouw en landbouw tegen 2035, en van Verordening (EU) 2018/1999 wat betreft verbetering van monitoring, rapportage, het volgen van de vooruitgang en beoordeling

COM(2021) 554 final

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 7

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(7)

In de mededeling van 17 september 2020 over een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030 wordt een optie beschreven om niet-CO2-broeikasgasemissies in de landbouw te combineren met nettoverwijderingen in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw, en daarmee een nieuwe gereguleerde landsector te creëren. Deze combinatie kan synergieën tussen op het land gebaseerde mitigatiemaatregelen bevorderen en een meer geïntegreerde vorming en uitvoering van het beleid op nationaal en Unieniveau mogelijk maken. Daartoe moet de verplichting voor de lidstaten om geïntegreerde mitigatieplannen voor de landsector in te dienen, worden versterkt.

Geschrapt

Motivering

De samenvoeging van de twee sectoren zou weleens contraproductief, inefficiënt en onbillijk kunnen uitvallen. De EU moet zich in de eerste plaats richten op het verminderen van emissies en het optimaliseren van het mitigatiepotentieel van de LULUCF-sector.

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 8 bis (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

(8 bis)

Akkerland, grasland en wetlands zijn momenteel netto-uitstoters van broeikasgassen in de Unie, maar kunnen een bron van nettoverwijdering van broeikasgassen worden, met name door herstel van wetlands en veengebieden.

Wijzigingsvoorstel 3

Overweging 10

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om de broeikasgasverwijdering te verbeteren, moeten individuele landbouwers of bosbeheerders rechtstreeks worden gestimuleerd om meer koolstof op hun land en in hun bossen op te slaan. […] […] Met dergelijke stimulansen en bedrijfsmodellen wordt, in volledige overeenstemming met milieubeginselen waarmee de biodiversiteit en de circulaire economie worden bevorderd, de klimaatmitigatie in de bio-economie verbeterd, onder meer door het gebruik van duurzame geoogste houtproducten. Daarom moeten naast de geoogste houtproducten nieuwe categorieën koolstofopslagproducten worden ingevoerd. De opkomende bedrijfsmodellen en landbouw- en landbeheerpraktijken ten behoeve van meer verwijderingen dragen bij aan een evenwichtige territoriale ontwikkeling en economische groei in plattelandsgebieden. […]

Om de broeikasgasverwijdering te verbeteren, moeten individuele landbouwers of bosbeheerders rechtstreeks worden gestimuleerd om meer koolstof op hun land, in hun bossen en in koolstofopslagproducten op te slaan. […] […] Met dergelijke stimulansen en bedrijfsmodellen wordt, in volledige overeenstemming met milieubeginselen waarmee de biodiversiteit en de circulaire economie worden bevorderd, de klimaatmitigatie in de bio-economie verbeterd, onder meer door het gebruik van duurzame geoogste houtproducten en de vervanging van fossiele of koolstofintensieve materialen . Daarom moeten naast de geoogste houtproducten alle nieuwe categorieën koolstofopslagproducten worden ingevoerd , met inbegrip van nieuwe innovatieve oplossingen, en bio-energie met koolstofafvang en -opslag . De lidstaten moeten ook ramingen verstrekken van het mitigatiepotentieel van de vervanging van fossiele of koolstofintensieve materialen door hout. De opkomende bedrijfsmodellen , de verdere ontwikkeling van bio-energie met technologieën voor koolstofafvang en -opslag, en landbouw- en landbeheerpraktijken ten behoeve van meer verwijderingen en langetermijninvesteringen in de bio-economie dragen bij aan een evenwichtige territoriale ontwikkeling en economische groei in plattelandsgebieden. […]

Motivering

De klimaatimpact van innovatieve biogebaseerde producten moet volledig in aanmerking worden genomen. Alle relevante categorieën moeten worden opgenomen, zoals pulp, papier, karton, fineer, vezelplaat, spaanplaat, planken, samengesteld hout, textiel, composieten, lignine, chemische stoffen, biohoutskool en andere biogene koolstofproducten.

De klimaatdoelstelling van de EU is koolstofneutraliteit, met vrijwel geen emissies van fossiele brandstoffen in 2050. Academici en modelmakers (bv. van de VN en IPCC) zijn het erover eens dat de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs waarschijnlijk niet haalbaar zijn zonder de toepassing van op technologie gebaseerde koolstofverwijderingen. Bio-energie met koolstofafvang en -opslag (BECCS) is het proces waarbij bio-energie uit biomassa wordt gewonnen en koolstof wordt opgevangen en opgeslagen, waardoor dit uit de atmosfeer wordt verwijderd.

Het is logisch om BECCS in de verordening op te nemen, aangezien biogene emissies afkomstig zijn van op land geteelde hernieuwbare bronnen. Het gebruik van dezelfde boekhoudkundige regels voor alle koolstofopslagproducten, emissies en koolstofverwijderingen in deze sector zal helpen om dubbeltelling te voorkomen.

Wijzigingsvoorstel 4

Overweging 11 bis (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

(11 bis)

Aangezien duurzaam bosbeheer de koolstofvastlegging bevordert en veroudering van bossen en natuurrampen tegengaat, die tot de factoren behoren die de afgelopen jaren hebben bijgedragen tot de dalende koolstofverwijdering in de landsector, moet deze verordening, in alle soorten bossen in de EU, duurzame bosbeheerpraktijken aanmoedigen die bijdragen tot de beperking van en de aanpassing aan de klimaatverandering, zoals uiteengezet in de EU-bosbouwstrategie voor 2030.

Motivering

Een al te strikte beperking van de mogelijkheden voor actief bosbeheer zou de bossen kwetsbaarder maken voor schade zoals branden en uitbraken van plagen, en zou het langetermijnpotentieel van de bossen voor koolstofvastlegging verminderen.

Wijzigingsvoorstel 5

Artikel 1, eerste alinea, punt 1)

Verordening (EU) 2018/841

Artikel 1, punt e)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

e)

de toezeggingen van de lidstaten om de nodige maatregelen te nemen die bijdragen aan de collectieve verwezenlijking van klimaatneutraliteit in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in de Unie in 2035 , met inbegrip van niet-CO2-emissies afkomstig van landbouw .

e)

de toezeggingen van de lidstaten om de nodige maatregelen te nemen die bijdragen aan de collectieve verwezenlijking van klimaatneutraliteit in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in de Unie in 2035, met inbegrip van niet-CO2-emissies afkomstig van landbouw.

Motivering

Het CvdR vreest dat een combinatie van landgebruik en niet-CO2-landbouw afbreuk kan doen aan de noodzakelijke vooruitgang in de landbouwsector, aangezien de moeilijkheden die deze sector ondervindt bij het terugdringen van de uitstoot door andere sectoren, zoals de bosbouw, zouden kunnen worden gecompenseerd. Koolstofverwijdering door de LULUCF-sector speelt een belangrijke rol bij de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de EU. De samenvoeging van de twee sectoren zou weleens contraproductief, inefficiënt en onbillijk kunnen uitvallen. De EU moet zich in de eerste plaats richten op het verminderen van emissies en het optimaliseren van het mitigatiepotentieel van de LULUCF-sector.

Wijzigingsvoorstel 6

Artikel 1, eerste alinea, punt 1, 2)

Verordening (EU) 2018/841

Artikel 2, lid 2, inleidende zin

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   Deze verordening is eveneens van toepassing op emissies en verwijderingen van de in deel A van bijlage I vermelde broeikasgassen, zoals gerapporteerd overeenkomstig artikel 26, lid 4, van Verordening (EU) 2018/1999, die zich in de periode van 2026 tot en met 2030 op het grondgebied van de lidstaten voordoen in de volgende rapportagecategorieën en -sectoren voor land:

2.   Deze verordening is eveneens van toepassing op emissies en verwijderingen van de in deel A van bijlage I vermelde broeikasgassen, zoals gerapporteerd overeenkomstig artikel 26, lid 4, van Verordening (EU) 2018/1999, die zich in de periode vanaf 2026 op het grondgebied van de lidstaten voordoen in de volgende rapportagecategorieën en -sectoren voor land:

Motivering

Het CvdR vreest dat een combinatie van landgebruik en niet-CO2-landbouw afbreuk kan doen aan de noodzakelijke vooruitgang in de landbouwsector, aangezien de moeilijkheden die deze sector ondervindt bij het terugdringen van de uitstoot door andere sectoren, zoals de bosbouw, zouden kunnen worden gecompenseerd. Koolstofverwijdering door de LULUCF-sector speelt een belangrijke rol bij de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de EU. De samenvoeging van de twee sectoren zou weleens contraproductief, inefficiënt en onbillijk kunnen uitvallen. De EU moet zich in de eerste plaats richten op het verminderen van emissies en het optimaliseren van het mitigatiepotentieel van de LULUCF-sector.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 1, eerste alinea, punt 2)

Verordening (EU) 2018/841

Artikel 2, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

3.     Deze verordening is eveneens van toepassing op emissies en verwijderingen van de in deel A van bijlage I vermelde broeikasgassen, zoals gerapporteerd overeenkomstig artikel 26, lid 4, van Verordening (EU) 2018/1999, die zich in de periode vanaf 2031 op het grondgebied van de lidstaten voordoen in een van de in lid 2, punten a) tot en met j), vermelde categorieën land en in een van de volgende sectoren:

a)

darmgisting;

b)

mestbeheer;

c)

rijstteelt;

d)

landbouwgrond;

e)

verplicht afbranden van savannes;

f)

verbranding van landbouwresten op het veld;

g)

bekalking;

h)

toediening van ureum;

i)

andere koolstofhoudende meststoffen;

j)

overige.

Geschrapt

Motivering

Het CvdR vreest dat een combinatie van landgebruik en niet-CO2-landbouw afbreuk kan doen aan de noodzakelijke vooruitgang in de landbouwsector, aangezien de moeilijkheden die deze sector ondervindt bij het terugdringen van de uitstoot door andere sectoren, zoals de bosbouw, zouden kunnen worden gecompenseerd. Koolstofverwijdering door de LULUCF-sector speelt een belangrijke rol bij de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de EU. De samenvoeging van de twee sectoren zou weleens contraproductief, inefficiënt en onbillijk kunnen uitvallen. De EU moet zich in de eerste plaats richten op het verminderen van emissies en het optimaliseren van het mitigatiepotentieel van de LULUCF-sector.

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 1, eerste alinea, punt 3)

Verordening (EU) 2018/841

Artikel 4, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   Het streefcijfer van de Unie voor nettobroeikasgasverwijderingen in 2030 bedraagt 310 miljoen ton CO2-equivalent als som van de overeenkomstig lid 3 van dit artikel vastgestelde streefcijfers voor de lidstaten, en wordt gebaseerd op de gemiddelde broeikasgasinventarisgegevens voor de jaren 2016, 2017 en 2018.

2.   Het streefcijfer van de Unie voor nettobroeikasgasverwijderingen in 2030 bedraagt 310 miljoen ton CO2-equivalent als som van de overeenkomstig lid 3 van dit artikel vastgestelde streefcijfers voor de lidstaten, en wordt gebaseerd op de gemiddelde broeikasgasinventarisgegevens voor de jaren 2016, 2017 en 2018.

[…]

[…]

 

Uiterlijk op 30 juni 2024 levert elke lidstaat een nationale bijdrage aan de doelstelling voor nettobroeikasgasverwijdering voor 2030, zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel, die hoger is dan de in bijlage II bis vastgestelde nationale doelstelling. Deze bijdrage kan worden opgenomen in de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 worden ingediend.

De nationale bijdrage bevat informatie en doelstellingen betreffende de verlaging van de emissies of de verhoging van de verwijderingen van broeikasgassen uit akkerland, grasland en wetlands in verhouding tot de gerapporteerde gegevens voor 2016, 2017 en 2018.

Motivering

Het CvdR is voorstander van een ambitieuze, eerlijke en inclusieve LULUCF-doelstelling die er mede toe bijdraagt dat de klimaatdoelstellingen van de EU gestalte krijgen. Lokale en regionale overheden zijn zich bewust van de concrete gevolgen van klimaatverandering en steunen ambitieuze en eerlijke klimaatmaatregelen.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel 1, eerste alinea, punt 3)

Verordening (EU) 2018/841

Artikel 4, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

3.   […] Deze nationale trajecten worden gebaseerd op de door elke lidstaat gerapporteerde gemiddelde broeikasgasinventarisgegevens voor de jaren 2021, 2022 en 2023. De waarde van de 310 miljoen ton CO2-equivalent nettoverwijderingen als som van de in bijlage II bis vastgestelde streefcijfers voor de lidstaten kan in geval van wijziging van de methodologie door de lidstaten aan een technische correctie worden onderworpen. De methode voor de bepaling van de aan de streefcijfers van de lidstaten toe te voegen technische correctie wordt vastgesteld in dergelijke uitvoeringshandelingen. […]

3.   […] Deze nationale trajecten worden gebaseerd op de door elke lidstaat gerapporteerde gemiddelde broeikasgasinventarisgegevens voor de jaren 2021, 2022 en 2023. De waarde van de in bijlage II bis vastgestelde streefcijfers voor de lidstaten en de 310 miljoen ton CO2-equivalent nettoverwijderingen als som van de in bijlage II bis vastgestelde streefcijfers voor de lidstaten kan in geval van wijziging van de methodologie door de lidstaten aan een technische correctie worden onderworpen. De aan de streefcijfers van een lidstaat toe te voegen technische correctie moet overeenstemmen met het effect van de verandering in methodologie en gegevensbronnen op de streefcijfers en worden vastgesteld in dergelijke uitvoeringshandelingen. […]

Motivering

Het is van belang dat de lidstaten voortdurend werken aan de verbetering van hun methodologie en dat deze verbeteringen ook tot uiting komen in de beoordeling van de streefcijfers, om te voorkomen dat de streefcijfers onevenredig laag of hoog uitvallen. Voortdurende ontwikkeling van methoden voor het verstrekken van activiteitsgegevens en verfijnde emissiefactoren strookt met de huidige rapportagepraktijk. De lidstaten moeten daarom worden aangemoedigd om gebruik te maken van nieuwe resultaten van binnenlands onderzoek en geactualiseerde richtsnoeren van de IPCC en ander internationaal gepubliceerd onderzoek.

Wijzigingsvoorstel 10

Artikel 1, eerste alinea, punt 3)

Verordening (EU) 2018/841

Artikel 4, lid 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

4.     Het doel is dat de in artikel 2, lid 3, punten a) tot en met j), genoemde sectoren uiterlijk in 2035 broeikasgasneutraal zijn, en dat de Unie daarna negatieve emissies realiseert. De Unie en de lidstaten nemen de nodige maatregelen om de collectieve verwezenlijking van de doelstelling voor 2035 mogelijk te maken.

De Commissie doet uiterlijk op 31 december 2025 en op basis van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die elke lidstaat overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 uiterlijk op 30 juni 2024 indient voorstellen voor de bijdrage van iedere lidstaat aan de netto-emissiereductie.”.

Geschrapt

Motivering

Het CvdR vreest dat een combinatie van landgebruik en niet-CO2-landbouw afbreuk kan doen aan de noodzakelijke vooruitgang in de landbouwsector, aangezien de moeilijkheden die deze sector ondervindt bij het terugdringen van de uitstoot door andere sectoren, zoals de bosbouw, zouden kunnen worden gecompenseerd. Koolstofverwijdering door de LULUCF-sector speelt een belangrijke rol bij de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de EU. De samenvoeging van de twee sectoren zou weleens contraproductief, inefficiënt en onbillijk kunnen uitvallen. De EU moet zich in de eerste plaats richten op het verminderen van emissies en het optimaliseren van het mitigatiepotentieel van de LULUCF-sector.

Wijzigingsvoorstel 11

Artikel 1, eerste alinea, punt 7), b)

Verordening (EU) 2018/841

Artikel 9, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast om lid 1 van dit artikel en bijlage V te wijzigen door nieuwe categorieën koolstofopslagproducten, met inbegrip van geoogste houtproducten, met een koolstofvastleggingseffect toe te voegen, op grond van de IPCC-richtsnoeren als aangenomen door de Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC of de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij de Overeenkomst van Parijs fungeert, en die de milieu-integriteit waarborgen.”.

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   De Commissie stelt binnen afzienbare tijd overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast om lid 1 van dit artikel en bijlage V te wijzigen door nieuwe categorieën koolstofopslagproducten, met inbegrip van geoogste houtproducten , bio-energie met koolstofafvang en -opslag en alle andere relevante productcategorieën op biobasis , met een koolstofvastleggingseffect toe te voegen, op grond van de IPCC-richtsnoeren als aangenomen door de Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC of de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij de Overeenkomst van Parijs fungeert, en die de milieu-integriteit waarborgen.”.

Motivering

De klimaatimpact van innovatieve biogebaseerde producten moet volledig in aanmerking worden genomen. Alle relevante categorieën moeten worden opgenomen, zoals pulp, papier, karton, fineer, vezelplaat, spaanplaat, planken, samengesteld hout, textiel, composieten, lignine, chemische stoffen, biohoutskool en andere biogene koolstofproducten.

Wijzigingsvoorstel 12

Artikel 1, eerste alinea, punt 14)

Verordening (EU) 2018/841

Artikel 13 quater, tweede alinea

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Een hoeveelheid die gelijk is aan het aantal tonnen CO2-equivalent van het overschot aan nettobroeikasgasemissies vermenigvuldigd met een factor 1,08 wordt toegevoegd aan het broeikasgasemissiecijfer dat die lidstaat overeenkomstig de op grond van artikel 15 getroffen maatregelen in het daaropvolgende jaar rapporteert.

Geschrapt

Motivering

Het CvdR vreest dat de eisen inzake jaarlijkse verslaglegging gevolgen kunnen hebben voor het lokale en regionale niveau doordat lidstaten wordt toegestaan op te treden tegen onvoorziene jaarlijkse schommelingen met besluiten over snelle veranderingen van beheersactiviteiten en bodemgebruik. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor het vermogen van het lokale en regionale niveau om hun eigen bio-economie te ontwikkelen.

De LULUCF-sector wordt gekenmerkt door natuurlijke schommelingen en onzekerheden bij het meten van koolstofstromen. Het is voor een lidstaat niet mogelijk om de koolstofstromen van de reservoirs van de landsector voor elk jaar te beheersen. Daarom is het niet mogelijk om jaarlijkse streefcijfers vast te stellen en sancties op te leggen in geval van niet-naleving op jaarbasis.

Wijzigingsvoorstel 13

Artikel 1, eerste alinea, punt 15)

Verordening (EU) 2018/841

Artikel 14, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

[…]

[…]

Het nalevingsrapport bevat een beoordeling van:

Het nalevingsrapport bevat een beoordeling van:

a)

de voor- en nadelen van het beleid en de maatregelen;

a)

de voor- en nadelen van het beleid en de maatregelen;

b)

de synergieën tussen klimaatmitigatie en aanpassing aan de klimaatverandering;

b)

de synergieën tussen klimaatmitigatie en aanpassing aan de klimaatverandering;

c)

synergieën tussen klimaatmitigatie en biodiversiteit.

c)

synergieën tussen klimaatmitigatie en biodiversiteit;

 

d)

synergieën tussen klimaatmitigatie, adaptatie en de ontwikkeling van de bio-economie, met inbegrip van ramingen van de broeikasgasemissiereducties die gepaard gaan met de vervanging van koolstof- en fossielintensieve materialen door materialen op houtbasis.

[…]

[…]

Motivering

Ondersteuning van het gebruik van alle bosproducten versnelt de transitie naar een circulaire bio-economie die fossiele materialen en emissies vervangt. Opgemerkt zij dat het substitutievoordeel (d.w.z. de vermindering van de emissies in verband met producten op houtbasis ten opzichte van andere functioneel gelijkwaardige materialen en producten) samenhangt met zowel duurzame houtproducten als producten op vezelbasis.

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/842 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen

COM(2021) 555 final

Wijzigingsvoorstel 14

Overweging 6 bis (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

De voor uiterlijk 2050 nagestreefde klimaatneutraliteit kan worden belemmerd door een te grote divergentie in de streefcijfers van de lidstaten voor de verdeling van de inspanningen; voor de periode 2021-2027 moet de programmering van de fondsen in het kader van het cohesiebeleid, en met name van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Cohesiefonds en het Fonds voor een rechtvaardige transitie, voorzien in op maat gesneden programma’s, prioritaire zwaartepunten, strategieën en territoriale plannen die er tevens op gericht zijn de capaciteiten van de lidstaten op het gebied van de reductie van broeikasgassen in de onder Verordening 2018/842 vallende sectoren te vergroten en aldus reeds in deze programmeringsperiode bij te dragen tot een betere convergentie van hun streefcijfers.

Wijzigingsvoorstel 15

Overweging 18 bis (nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

(18 bis)

Om de 1,5  oC binnen bereik te houden en om klimaatrechtvaardigheid te waarborgen, is het nodig dat alle sectoren van de economie, met inbegrip van de landbouw, een gezamenlijke inspanning leveren. In haar strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie  (1) heeft de Commissie bevestigd dat emissies van andere broeikasgassen dan CO2 afkomstig van de landbouw tegen 2050 tot 211 MtCO2e kunnen worden teruggebracht, waardoor er minder behoefte is aan niet-duurzame negatieve-emissietechnologieën om de nettobroeikasgasemissies tot nul te herleiden. Een aantal sectoren die onder deze verordening vallen, hebben echter de afgelopen jaren zeer weinig vooruitgang geboekt. Minimale sectorale bijdragen aan de verwezenlijking van de in deze verordening vastgestelde doelstelling op EU-niveau voor de vermindering van broeikasgasemissies tegen 2030 en daarna, vergezeld van gedegen monitoring en rapportage door en maatregelen van de Commissie, zouden ervoor zorgen dat alle ESR-sectoren bijdragen aan de tijdige verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen. Overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad moeten lidstaten langetermijnstrategieën ontwikkelen die bijdragen aan de naleving van de verbintenissen van de lidstaten in het kader van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de verwezenlijking van broeikasgasemissiereducties op de lange termijn en de verbetering van verwijderingen door koolstofputten in alle sectoren, overeenkomstig de klimaatneutraliteitsdoelstelling van de Unie. De Commissie zal deze strategieën en de overige plannen en verslagen die de lidstaten indienen in het kader van Verordening (EU) 2018/1999 gebruiken om de collectieve verwezenlijking van de sectorale streefcijfers van de ESR op EU-niveau vast te stellen en te monitoren.

Wijzigingsvoorstel 16

Artikel 1, eerste alinea, punt 3 bis) (nieuw)

Verordening (EU) 2018/842

Artikel 4, nieuw lid 3 bis)

Bestaande tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

3 bis)

Aan artikel 4 wordt het volgende lid 3 bis) toegevoegd:

“Emissiereductiestreefcijfers van de lidstaten voor het jaar 2030 en daarna

Om de in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119 (“Europese klimaatwet”) vastgestelde doelstelling inzake klimaatneutraliteit en de Uniebrede klimaatdoelstelling voor 2040 overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1119 te verwezenlijken, dient de Commissie indien nodig uiterlijk eind 2025, op basis van een gedetailleerde effectbeoordeling, een wetgevingsvoorstel in om deze verordening zo te wijzigen dat zij minimale sectorale bijdragen bevat voor de verwezenlijking van de in deze verordening vastgestelde reductiedoelstellingen voor broeikasgasemissies op EU-niveau voor het jaar 2030 en daarna. Een en ander moet gepaard gaan met passende monitoring, verslaglegging en maatregelen om ervoor te zorgen dat alle sectoren die onder deze verordening vallen bijdragen tot de tijdige verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen.”.

Motivering

Ervoor zorgen dat alle sectoren bijdragen aan de vermindering van broeikasgasemissies.

Wijzigingsvoorstel 17

Artikel 1, eerste alinea, punt 3 ter) (nieuw)

Verordening (EU) 2018/842

Artikel 5, leden 1 en 2

Bestaande tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

3 ter)

In artikel 5 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

1.     Gedurende de jaren 2021 tot en met 2025 kan een lidstaat een maximale hoeveelheid van 10 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor het volgende jaar lenen.

 

“1.     Gedurende de jaren 2021 tot en met 2029 mag een lidstaat een maximale hoeveelheid van 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor het volgende jaar lenen.”.

2.     Gedurende de jaren 2026 tot en met 2029 kan een lidstaat een maximale hoeveelheid van 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor het volgende jaar lenen.

 

Motivering

Met het oog op de uitvoering van de verordening is het raadzaam de flexibiliteit te beperken om te voorkomen dat het uitstel op korte termijn dat door het opnemen van leningen wordt geboden, tot uitvoeringsproblemen op middellange termijn leidt, ook voor lokale en regionale overheden die vaak niet rechtstreeks betrokken zijn bij nationale besluiten over flexibiliteit.

Wijzigingsvoorstel 18

Artikel 1, eerste alinea, punt 3 quater) (nieuw)

Verordening (EU) 2018/842

Artikel 5, lid 4

Bestaande tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

(3 quater)

In artikel 5 wordt lid 4 vervangen door:

4.   Een lidstaat kan maximaal 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor een bepaald jaar overdragen aan andere lidstaten met betrekking tot de jaren 2021 tot en met 2025, en maximaal 10 % met betrekking tot de jaren 2026 tot en met 2030. De ontvangende lidstaat kan die hoeveelheid gebruiken om te voldoen aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 voor het betrokken jaar of de daaropvolgende jaren, tot en met 2030.

 

“4.   Een lidstaat kan maximaal 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor een bepaald jaar overdragen aan andere lidstaten met betrekking tot de jaren 2021 tot en met 2030. De ontvangende lidstaat kan die hoeveelheid gebruiken om te voldoen aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 voor het betrokken jaar of de daaropvolgende jaren, tot en met 2030.”.

Motivering

Overdrachten moeten worden beperkt ter wille van een doeltreffende uitvoering in alle lidstaten. Benadrukt zij dat een lidstaat die in aanmerking komt voor overdrachten regionale verschillen kan vertonen. Er moet gekeken worden naar regionale problemen alvorens overdrachten naar andere landen te overwegen.

Wijzigingsvoorstel 19

Artikel 1, eerste alinea, punt 5 bis (nieuw)

Verordening (EU) 2018/842

Artikel 8

Bestaande tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

5 bis)

Artikel 8 wordt vervangen door:

1.   Indien de Commissie bij haar jaarlijkse beoordeling overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) nr. 525/2013, rekening houdend met het beoogd gebruik van de flexibiliteit als bedoeld in de artikelen 5, 6 en 7 van de onderhavige verordening, constateert dat een lidstaat onvoldoende vooruitgang boekt bij het voldoen aan zijn verplichtingen op grond van artikel 4 van deze verordening, dient die lidstaat binnen drie maanden bij de Commissie een actieplan met corrigerende maatregelen in dat het volgende omvat:

“1.   Indien de Commissie bij haar jaarlijkse beoordeling overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) nr. 525/2013, rekening houdend met het beoogd gebruik van de flexibiliteit als bedoeld in de artikelen 5, 6 en 7 van de onderhavige verordening, constateert dat een lidstaat onvoldoende vooruitgang boekt bij het voldoen aan zijn verplichtingen op grond van artikel 4 van deze verordening, dient die lidstaat binnen drie maanden bij de Commissie een actieplan met corrigerende maatregelen in dat het volgende omvat:

[…]

[…]

 

c)

in geval van aanzienlijke regionale prestatieverschillen of ernstige structurele uitdagingen op regionaal niveau, zoals geldt voor bepaalde eilandgebieden, bevat het plan met corrigerende maatregelen specifieke bepalingen voor deze problemen.

[…]

2.   Het Europees Milieuagentschap staat, overeenkomstig zijn jaarlijkse werkprogramma, de Commissie bij in haar werkzaamheden om zulke actieplannen met corrigerende maatregelen te beoordelen.

2.   Het Europees Milieuagentschap staat, overeenkomstig zijn jaarlijkse werkprogramma, de Commissie bij in haar werkzaamheden om zulke actieplannen met corrigerende maatregelen te beoordelen.

3.   De Commissie kan over de soliditeit van de overeenkomstig lid 1 ingediende actieplannen met corrigerende maatregelen advies uitbrengen. Zij doet dat in voorkomend geval binnen vier maanden na de ontvangst van die plannen. De betrokken lidstaat houdt zo veel mogelijk rekening met het advies van de Commissie en kan zijn actieplan met corrigerende maatregelen dienovereenkomstig herzien.

3.   De Commissie kan over de soliditeit van de overeenkomstig lid 1 ingediende actieplannen met corrigerende maatregelen advies uitbrengen. Zij doet dat in voorkomend geval binnen vier maanden na de ontvangst van die plannen. De betrokken lidstaat houdt zo veel mogelijk rekening met het advies van de Commissie en kan zijn actieplan met corrigerende maatregelen dienovereenkomstig herzien. De lidstaat maakt het advies van de Commissie bekend en zorgt voor de verspreiding ervan onder lokale en regionale overheden .

4.     De lidstaat zorgt voor de publicatie van het plan met corrigerende maatregelen en eventuele herzieningen hiervan en de verspreiding onder de lokale en regionale overheden.”.

Motivering

Actieplannen om probleemsituaties op te lossen moeten maatregelen voor het regionale niveau omvatten als regionale problemen een belangrijke oorzaak van de situatie zijn. Lokale en regionale overheden moeten worden geïnformeerd over actieplannen om volwaardig te kunnen bijdragen aan het klimaatbeleid.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR),

1.

is zich bewust van de verwoestende gevolgen van de klimaatverandering voor lokale gemeenschappen en erkent dat krachtige maatregelen geboden zijn om de nagestreefde EU-klimaatdoelstellingen te halen. Het CvdR is voorstander van een engagement op hoog niveau voor LULUCF, maar herhaalt ook dat flexibiliteit nodig is om de doelstellingen te halen.

2.

Het meent dat lokale en regionale overheden zonder meer een cruciale rol vervullen in de sectoren waarop de lastenverdelingsverordening (2) en de LULUCF-verordening (3) betrekking hebben, omdat krachtens deze verordeningen de territoriale dimensie in aanmerking moet worden genomen. Het gaat hier om gebieden waarop de lokale en regionale overheden op grond van hun wettelijke bevoegdheden actief kunnen ingrijpen.

3.

Het dringt erop aan dat de maatregelen van de LULUCF-verordening in de pas blijven lopen met de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie en de EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering. Om de klimaatdoelstellingen te verwezenlijken is het van essentieel belang dat elke lidstaat, in samenwerking met de lokale en regionale overheden, een rechtskader voor bossen invoert dat voor een evenwicht zorgt tussen productie, biodiversiteit en bescherming.

4.

De transitie mag zeker niet ten koste gaan van de territoriale cohesie en mag de meest kwetsbare groepen en gebieden niet in gevaar brengen. Alle lidstaten en economische sectoren dragen bij aan het behalen van de CO2-emissiereductie, waarbij overwegingen van billijkheid en solidariteit op een evenwichtige manier in aanmerking moeten worden genomen. In dit verband kunnen territoriale effectbeoordelingen individuele land- en bosbouwers een duidelijker beeld verschaffen van de werkelijke kosten en baten.

5.

Het CvdR is er sterk tegen gekant dat de aandacht in het voorstel vooral uitgaat naar bossen als koolstofputten en niet naar hun rol als duurzame grondstof voor de vervanging van fossiele alternatieven. Zo wordt grotendeels voorbijgegaan aan het potentieel van de bosbouwsector om de klimaatverandering tegen te gaan en om de lokale en regionale bio-economie te ontwikkelen.

6.

Een vermindering van de terugwinning van energie uit houtbiomassa is noodzakelijk om de doelstellingen in de LULUCF-sector te kunnen halen. De nadruk moet eerst liggen op cascadering met veelvuldig en zo hoogwaardig mogelijk materiaalgebruik; daarna kan er ook ruimte komen voor gebruik voor energiedoeleinden.

7.

De toegenomen ambities in de LULUCF-sector mogen niet leiden tot de invoer van grondstoffen van onzekere oorsprong van buiten de EU. Dit zou kunnen betekenen dat de maatregelen die zijn genomen om de netto koolstofputten in de LULUCF-sector te verbeteren, wereldwijd misschien geen echte verbeteringen voor het klimaat opleveren. Er is een breder systeemperspectief nodig om op alomvattende wijze te bezien hoe koolstofvastlegging in het bos, productgebruik en bio-energie uit het bos de klimaatgevolgen kunnen helpen verminderen.

8.

deelt het standpunt van de Commissie dat de negatieve trend, namelijk vermindering van het koolstofreservoir in de EU, moet worden tegengegaan als onderdeel van de uitvoering van de langetermijndoelstelling, te weten klimaatneutraliteit. Het CvdR stelt als EU-doelstelling voor een netto-opname van 310 miljoen ton CO2-equivalent tegen 2030, te combineren met een aanvullende nationale bijdrage aan de nettodoelstelling voor 2030 die hoger ligt dan de in bijlage II bis vermelde nationale doelstellingen en die door elk van de lidstaten afzonderlijk moet worden voorgesteld. Het potentieel om de netto-koolstofopname te verhogen en de broeikasgasemissies in de LULUCF-sector te verminderen, loopt tussen de lidstaten sterk uiteen. Het hangt af van de natuurlijke productiecapaciteit van de grond en de verdeling van het totale landoppervlak over verschillende categorieën landgebruik. Volgens het CvdR moeten de hogere ambities voor 2030 op een niveau liggen dat verenigbaar is met het binnenlandse klimaatbeleidskader van de lidstaten en dat de ontwikkeling van de bio-economie in elke lidstaat mogelijk maakt.

9.

Een gemeenschappelijke sector voor land- en bosbouw zou naar het oordeel van het CvdR de druk om de emissies in de landbouwsector te verlagen kunnen verminderen, en bosrijke landen met een grote netto-opname van bossen zullen de emissies in landen met een grote landbouwsector of fossiele emissies in het algemeen “compenseren”. In elke sector en elk land moeten op basis van de specifieke omstandigheden maatregelen worden genomen om de klimaatverandering te beperken.

10.

De LULUCF-verordening moet niet worden uitgebreid tot monitoring en rapportage op andere beleidsterreinen die in andere wetgeving zijn geregeld. Het voorstel van de Commissie dat de LULUCF-rapportage informatie moet bevatten over het behoud van koolstof in koolstofrijke bodems, gebieden met een grote biodiversiteit, herstelde bodems en bodems die het risico lopen van natuurlijke verstoring, verbetert de kwaliteit van de broeikasgasrapportage van de LULUCF-sector niet.

11.

Financiering uit de lidstaten mag niet ten koste gaan van de regio’s. Lokale en regionale overheden moeten geïnformeerd worden over de financieringsmogelijkheden ter ondersteuning van klimaatmaatregelen.

12.

Gewezen zij op het risico van ondoeltreffende uitvoering. Het CvdR steunt de geplande herziening en de noodzaak om rekening te houden met de gevolgen van de COVID-19-pandemie, maar onderstreept dat ervoor moet worden gezorgd dat de in de ESR-verordening voorgestelde trajecten worden gevolgd.

13.

De Commissie zou een methode moeten vaststellen waarmee lokale en regionale overheden hun emissiereducties kunnen berekenen op een manier die strookt met de nationale doelstellingen en onevenredige verstoringen voorkomt.

14.

De risico’s van buitensporige flexibiliteit zijn zeker niet denkbeeldig wat betreft het lenen van jaarlijks toegewezen emissierechten en overdrachten tussen de lidstaten. Lokale en regionale overheden hebben behoefte aan zekerheid om hun klimaat- en economisch beleid te plannen. Nationale situaties die flexibiliteit op grond van de verordening toestaan, kunnen aanzienlijke regionale verschillen omvatten.

15.

Er moeten oplossingen komen, met name inkomsten genererende prikkels, voor de regio’s die problemen of een achteruitgang kunnen ondervinden bij de noodzakelijke overgang naar een koolstofarme economie. Het is van belang om de lokale en regionale overheden te betrekken bij de ontwikkeling van trajecten voor duurzame ontwikkeling die de economie van deze regio’s kunnen stimuleren.

16.

Het CvdR bepleit striktere bepalingen inzake corrigerende actieplannen en transparantie waarin de regionale dimensie wordt onderstreept, specifiek wordt aangegeven hoe regionale verschillen moeten worden aangepakt en praktische oplossingen voor regionale uitdagingen worden bevorderd.

17.

Benadrukt zij het belang van nalevingscontroles; het CvdR stelt voor de mogelijkheid van financiële sancties in geval van gebrekkige naleving te beoordelen. Inkomsten uit sancties moeten opnieuw worden geïnvesteerd in klimaatmaatregelen en een rechtvaardige transitie, met bijzondere aandacht voor regionale uitdagingen.

18.

Een veiligheidsreserve voor lidstaten met een laag bbp per hoofd van de bevolking zou overwogen kunnen worden. Het bbp wordt reeds in aanmerking genomen bij het vaststellen van nationale doelstellingen; als exclusieve waarde kunnen er vraagtekens bij worden geplaatst, aangezien de situatie van de regio’s er niet volledig in wordt weerspiegeld en het niet per se recht doet aan de complexe ontwikkelingsbehoeften van een gebied.

Brussel, 28 april 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)   Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Europese Investeringsbank — Een schone planeet voor iedereen — Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie

(2)  Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).

(3)  Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 en Besluit nr. 529/2013/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 1).