Brussel, 14.7.2021

COM(2021) 555 final

2021/0200(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EU) 2018/842 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen

(Voor de EER relevante tekst)

{SEC(2021) 555 final} - {SWD(2021) 553 final} - {SWD(2021) 611 final} - {SWD(2021) 612 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

• Motivering en doel van het voorstel

Met de mededeling over de Europese Green Deal 1 is een nieuwe groeistrategie voor de EU gelanceerd die bedoeld is om de EU tot een eerlijke en welvarende samenleving met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie om te vormen. De ambitie van de Commissie om haar klimaatdoelstellingen te verhogen en van Europa tegen 2050 het eerste klimaatneutrale continent te maken, wordt hierdoor bevestigd. De strategie is er bovendien op gericht om de gezondheid en het welzijn van de burgers tegen milieugerelateerde risico’s en effecten te beschermen. In het licht van de zeer ernstige gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de gezondheid en het sociaal en economisch welzijn van de burgers van de Unie, is de Europese Green Deal alleen maar noodzakelijker en waardevoller geworden.

Klimaatverandering is een urgent probleem dat vraagt om oplossingen. In overeenstemming met de wetenschappelijke bevindingen van het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) moet de wereldwijde CO2-neutraliteit rond 2050 worden bereikt en neutraliteit voor alle andere broeikasgassen later in de eeuw. Vanwege deze dringende uitdaging zal de EU meer inspanningen moeten leveren en wereldwijd leiderschap tonen door tegen 2050 klimaatneutraal te worden. Dit doel wordt in de mededeling “Een schone planeet voor iedereen – Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie” 2 uiteengezet.

Op basis van een uitgebreide effectbeoordeling heeft de Commissie in haar mededeling van september 2020 over een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030 3 (klimaatdoelstellingsplan 2030) voorgesteld om de ambitie van de EU aan te scherpen en een veelomvattend plan voor te stellen om de bindende doelstelling van de Europese Unie voor 2030 op verantwoorde wijze te verhogen tot nettoemissiereducties van ten minste 55 % ten opzichte van 1990. Die ambitieuzere doelstelling voor 2030 geeft beleidsmakers en investeerders meer zekerheid, in die zin dat wordt voorkomen dat besluiten die in de komende jaren worden genomen, tot emissieniveaus leiden die onverenigbaar zijn met de doelstelling van de EU om tegen 2050 klimaatneutraal te zijn. De doelstelling voor 2030 is in overeenstemming met de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs om de wereldwijde temperatuurstijging ruim onder 2 °C te houden en ernaar te blijven streven deze op 1,5 °C te houden.

De Europese Raad heeft tijdens zijn bijeenkomst van december 2020 zijn goedkeuring gehecht aan de nieuwe bindende EU-doelstelling voor 2030 4 . Hij heeft de Commissie ook verzocht “na te gaan hoe alle economische sectoren het best kunnen bijdragen aan de doelstelling voor 2030 en de nodige voorstellen te doen, vergezeld van een grondige analyse van de ecologische, economische en sociale gevolgen op het niveau van de lidstaten, rekening houdend met de nationale energie- en klimaatplannen en kijkend naar bestaande mogelijkheden tot flexibiliteit”.

Dat indachtig is met de verordening tot vaststelling van een kader voor de totstandbrenging van klimaatneutraliteit (de Europese klimaatwet) 5 de EU-doelstelling van klimaatneutraliteit in 2050 juridisch bindend gemaakt, en de ambitie voor 2030 verhoogd, in de vorm van een reductie binnen de Unie van nettobroeikasgasemissies (emissies na aftrek van verwijderingen) van ten minste 55 % tegen 2030 ten opzichte van de niveaus van 1990.

De huidige klimaat- en energiewetgeving die waarschijnlijk zal leiden tot een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen met slechts 40 % tegen 2030 en met 60 % tegen 2050, is door de Commissie herzien om de in de Europese klimaatwet gestelde koers te volgen en dit verhoogde ambitieniveau voor 2030 te realiseren.

Dit wetgevingspakket “Klaar voor 55” als aangekondigd in het klimaatdoelstellingsplan van de Commissie, is het meest uitgebreide onderdeel van de inspanningen om de ambitieuze nieuwe klimaatdoelstelling voor 2030 te verwezenlijken; alle economische sectoren en beleidsmaatregelen zullen hiertoe moeten bijdragen.

Doel van dit voorstel is om, als onderdeel van het “Klaar voor 55”-pakket, de verordening inzake de verdeling van de inspanningen 6 (ESR) te wijzigen en de bijdrage daarvan af te stemmen op de verwezenlijking van de verhoogde ambitie voor 2030. In december 2020 riep de Europese Raad op om de doelstelling collectief door de EU te laten verwezenlijken op de meest kosteneffectieve wijze, en daarbij het concurrentievermogen van de EU in stand te houden en rekening te houden met de verschillende uitgangsposities van de lidstaten, de specifieke nationale omstandigheden en hun emissiereductievermogen. De Raad gaf verdere richtsnoeren over de belangrijkste elementen voor een herzien beleidskader voor klimaat en energie 2030. Om in de hele economie broeikasgasemissiereducties van ten minste 55 % te realiseren, zullen de sectoren die onder de verordening inzake de verdeling van de inspanningen vallen, grotere inspanningen moeten leveren. Uit de effectbeoordeling ter ondersteuning van het klimaatdoelstellingsplan bleek dat de totale reducties ten opzichte van 2005 met ongeveer 10 procentpunten zouden moeten toenemen in vergelijking met de huidige ESR-doelstelling van -30 %. De noodzaak om de ESR te herzien, een besluit te nemen over het toepassingsgebied ervan en de ambitie te vergroten, zijn al in het klimaatdoelstellingsplan toegelicht.

De ESR bestrijkt momenteel alle broeikasgasemissies die in de EU-doelstelling zijn opgenomen en die noch onder het EU-systeem voor de handel in emissierechten (EU-ETS), noch onder de verordening inzake landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) vallen. De verordening bestrijkt momenteel de directe broeikasgasemissies van vervoer (met uitzondering van de luchtvaart en de niet-binnenlandse scheepvaart), gebouwen, landbouw, industriële installaties en gassen die niet onder het EU-ETS vallen, alsook afval en niet-verbrandingsgerelateerde emissies van energie- en productgebruik. Hiertoe behoren zowel de CO2-emissies als een belangrijk deel van de niet-CO2-emissies. De ESR-wetgeving is in 2018 aangenomen om de desbetreffende emissies tegen 2030 met 30 % 7 te verminderen ten opzichte van 2005, hetgeen in overeenstemming is met een emissiereductiedoelstelling voor de hele EU-economie tegen 2030 van ten minste 40 % ten opzichte van 1990. In de ESR worden bindende jaarlijkse broeikasgasemissiedoelstellingen voor de lidstaten vastgesteld die gezamenlijk deze reductie verwezenlijken. Als de wetgeving ongewijzigd blijft, zouden de sectoren die momenteel onder de ESR vallen samen een emissiereductie van 32 % ten opzichte van 2005 realiseren tegen 2030 8 . Hoewel dit zou betekenen dat de bovengenoemde bijdrage van -30 % zou worden overtroffen, zou dit nog steeds een ontoereikende bijdrage zijn aan de algemene doelstelling van ten minste -55 % ten opzichte van 1990 die in de overeenkomst betreffende de Europese klimaatwet is vastgesteld. De algemene doelstelling van dit initiatief is dan ook de ESR zodanig te herzien dat zij bijdraagt aan de klimaatambitie voor 2030 — om tegen 2030 op een kosteneffectieve en samenhangende manier nettobroeikasgasemissiereducties van minstens 55 % ten opzichte van de niveaus van 1990 te realiseren, daarbij rekening houdend met de noodzaak van een rechtvaardige transitie en het feit dat alle sectoren aan de klimaatinspanningen van de EU zullen moeten bijdragen. Het doel is om tot een geleidelijk en evenwichtig traject naar klimaatneutraliteit in 2050 te komen.

Dit voorstel zorgt voor een verhoging van de nationale streefcijfers die aansluit bij een reductie van 40 % tegen 2030 voor de ESR-sectoren in de hele EU ten opzichte van de niveaus van 2005. De lidstaten leveren een bijdrage tot de algehele EU-reductie in 2030, met doelstellingen gaande van -10 % tot -50 % onder het niveau van 2005.

• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein 

De Unie heeft, met name via het pakket “Schone energie voor alle Europeanen” 9 , een ambitieuze decarbonisatieagenda nagestreefd, met name door een robuuste energie-unie tot stand te brengen, met inbegrip van de 2030-doelstellingen op het gebied van energie-efficiëntie en de inzet van hernieuwbare energie.

Het “Klaar voor 55”-klimaat- en energiepakket is een veelomvattende stap in de hervorming van de wetgeving van de Unie om deze in overeenstemming te brengen met de verhoogde klimaatambitie van de EU. Alle initiatieven in het pakket zijn nauw met elkaar verbonden.

Dit wetgevingsvoorstel vormt een aanvulling op andere voorstellen in het “Klaar voor 55”-pakket, en moet samen met die andere voorstellen de klimaatdoelstellingen helpen verwezenlijken. De wisselwerking tussen maatregelen op EU-niveau en maatregelen van de lidstaten zelf neemt aan belang en intensiteit toe. Daarom blijft dit wetgevingsvoorstel verenigbaar met:

a)de Europese klimaatwet;

b)de herziening van Richtlijn 2003/87/EG betreffende het EU-systeem voor de handel in emissierechten (ETS) 10 ;

c)de herziening van de verordening inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF);

d)de wijziging van de richtlijn hernieuwbare energie (Richtlijn (EU) 2018/2001) 11 om de ambitie van de nieuwe klimaatdoelstelling voor 2030 te realiseren;

e)de wijziging van de richtlijn betreffende energie-efficiëntie (Richtlijn 2012/27/EU) 12 om de ambitie van de nieuwe klimaatdoelstelling voor 2030 te realiseren;

Samen met de nieuwe aanpassingsstrategie van de EU die is goedgekeurd in de mededeling van de Commissie van februari 2021 getiteld “Een klimaatveerkrachtig Europa tot stand brengen – de nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering 13 zullen dit initiatief en het klimaat- en energiepakket “Klaar voor 55” ervoor zorgen dat Europa de klimaatuitdaging aan kan.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie 

De voorstellen van het pakket “Klaar voor 55” moeten in overeenstemming zijn met alle acties en beleidsmaatregelen van de EU, en helpen de EU haar verhoogde doelstelling voor 2030 te behalen en een succesvolle en rechtvaardige transitie naar de doelstelling van klimaatneutraliteit in 2050, zoals geformuleerd door de Commissie in haar mededeling over de Europese Green Deal, te bewerkstelligen.

Dit initiatief betreffende de verordening inzake de verdeling van de inspanningen is dus in overeenstemming met het beleid van de Unie inzake een schone en circulaire economie, duurzame en slimme mobiliteit, de “van boer tot bord”-strategie, de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030, het actieplan inzake de ambitie om alle verontreiniging tot nul terug te dringen, de afvalwetgeving, de herziening van de verordening betreffende gefluoreerde broeikasgassen (de F-gasverordening) en van de verordening betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (de ozonverordening), alsook met de positie van de Unie op het internationale toneel en de “Green Deal”-diplomatie.

Met het “Klaar voor 55”-pakket in combinatie met het instrument NextGenerationEU en het meerjarig financieel kader voor 2021-2027 wordt bijgedragen aan de door Europe nagestreefde gelijktijdige groene en digitale transities. Door deze beleidslijnen te combineren en met financiële ondersteuning van de EU wordt de economische crisis na de COVID-19-pandemie aangepakt, wordt de overschakeling op een schone en duurzame economie, waarin klimaatactie en economische groei worden gecombineerd, versneld en wordt klimaatneutraliteit tegen 2050 gehaald. Samen zullen de EU-begroting (MFK) 2021-2027 en het NextGenerationEU-pakket ervoor zorgen dat 30 % van alle MFK-uitgaven worden aangewend voor het integreren van klimaatdoelen in beleid. Elk nationaal herstel- en veerkrachtplan in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit van NextGenerationEU moet ten minste 37 % van de uitgaven voor klimaatinvesteringen omvatten. In het kader van het cohesiebeleid wordt aan de klimaatuitgaven bijgedragen met 100 % van het Fonds voor een rechtvaardige transitie, ten minste 37 % van het Cohesiefonds en 30 % van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling. Vanuit deze fondsen kunnen de investeringen en hervormingen die zijn opgenomen in de nationale energie- en klimaatplannen, die zijn vastgesteld op basis van Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie 14 (de “governanceverordening”), flink worden ondersteund en de sociaal-economische kosten van de transitie worden verlicht.

Daarnaast, om de samenhang tussen de verschillende beleidsinitiatieven te versterken, en zoals aangekondigd in haar mededeling Samen zorgen voor betere regelgeving 15 , verbetert de Commissie haar richtsnoeren voor betere regelgeving om ervoor te zorgen dat al haar initiatieven in overeenstemming zijn met het beginsel dat “geen ernstige afbreuk” mag worden gedaan en voldoet zij aan de verplichtingen uit hoofde van de Europese klimaatwet.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID 

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Overeenkomstig artikel 191 en artikel 192, lid 1, VWEU moet de Europese Unie bijdragen tot het nastreven van onder meer de volgende doelstellingen: behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu; bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder de bestrijding van klimaatverandering.

Subsidiariteit

Klimaatverandering is een grensoverschrijdend probleem dat niet enkel met acties op nationaal of lokaal niveau kan worden opgelost. Klimaatactie moet op EU-niveau en, waar mogelijk op mondiaal niveau, worden gecoördineerd. Op grond van artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel is optreden van de EU gerechtvaardigd. Sinds 1992 werkt de EU aan de ontwikkeling van gezamenlijke oplossingen en aan de bevordering van wereldwijde actie om de klimaatverandering aan te pakken. Meer specifiek zullen de emissiereductiedoelstellingen voor 2030 en op lange termijn dankzij de maatregelen op EU-niveau op kosteneffectieve wijze kunnen worden behaald, waarbij de billijkheid en de milieu-integriteit worden gewaarborgd. In de artikelen 191 tot en met 193 VWEU worden de bevoegdheden van de EU op het gebied van klimaatverandering bevestigd en gespecificeerd.

Evenredigheid

Dit voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, aangezien het niet verder gaat dan hetgeen nodig is voor de verwezenlijking van de doelstellingen om de beoogde broeikasgasemissies van de EU voor de periode 2021-2030 op een kosteneffectieve wijze te verminderen en tegelijkertijd de billijkheid en de milieu-integriteit te waarborgen.

In de Europese klimaatwet is het streven vastgelegd om de totale uitstoot van broeikasgassen in de gehele economie van de Unie tegen 2030 met ten minste 55 % ten opzichte van de niveaus van 1990 te verminderen. Dit voorstel betreft een groot deel van die uitstoot van broeikasgassen, en de ESR-verordening wordt met dit voorstel herzien om die doelstelling te verwezenlijken.

• Keuze van het instrument

Het belangrijkste doel van dit initiatief is de in de ESR vastgestelde streefcijfers te actualiseren om ze af te stemmen op het hogere ambitieniveau voor 2030, en daarom kan de doelstelling van het voorstel het best door middel van een verordening worden nagestreefd, in overeenstemming met het vorige wetgevingsinstrument voor het vaststellen van wettelijk bindende nationale emissiereductiedoelstellingen.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING 

• Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

De ESR werd in 2018 vastgesteld na een evaluatie 16 van het voorgaande kader, Beschikking nr. 406/2009/EG inzake de verdeling van de inspanningen 17 . In het algemeen heeft Beschikking nr. 406/2009/EG als resultaat dat de lidstaten actiever kijken naar nieuwe maatregelen voor de vermindering van emissies in de betrokken sectoren alsook naar de manier waarop deze het best kunnen worden opgezet.

• Raadpleging van belanghebbenden

De herziening van de ESR bouwt voort op de feedback die tijdens de voorbereiding en na de presentatie van het klimaatdoelplan 2030 is ontvangen.

Voor dit voorstel publiceerde de Commissie op 29 oktober 2020 een aanvangseffectbeoordeling waarin de eerste overwegingen en beleidsopties voor de herziening waren uiteengezet. Er kon van 29 oktober 2020 tot en met 26 november 2020 feedback over de aanvangseffectbeoordeling worden ingediend. Er zijn 101 bijdragen ontvangen 18 .

Daarnaast heeft de Commissie van 13 november 2020 tot en met 5 februari 2021 een openbare raadpleging georganiseerd om bewijsmateriaal te verzamelen en voor meer transparantie te zorgen. Deze raadpleging is gelijktijdig met andere raadplegingen betreffende de ETS-richtlijn, de LULUCF-verordening en de verordening inzake CO2-normen voor auto’s en bestelwagens van start gegaan. Op de openbare raadpleging kwamen 45 678 reacties binnen, waarvan 45 403 reacties afkomstig waren van burgers die bij een campagne betrokken waren. De overige 276 antwoorden werden door ondernemersorganisaties, bedrijven, particulieren, overheidsinstanties en vakbonden ingediend. De overgrote meerderheid van de respondenten was het ermee eens dat de sectoren die onder het ESR vallen, extra reducties moeten bereiken en dat de lidstaten hun inspanningen moeten opvoeren en ambitieuzere doelstellingen moeten nastreven. Een meerderheid van de respondenten was voorstander van parallelle dekking door de ESR en het ETS in geval van uitbreiding van het ETS tot gebouwen en wegvervoer. Een grote meerderheid van de ngo’s en burgers is voorstander van deze optie. Een kleiner, maar significant deel van de respondenten, voornamelijk uit de private sector, was voorstander van een beperking van het sectorale toepassingsgebied van de ESR, met een kleinere meerderheid, die vooral aan de energiesector te danken was. Bijlage 2 bij de effectbeoordeling voor dit voorstel bevat een gedetailleerde samenvatting en de resultaten van de openbare raadpleging.

Op 1 juni 2021 hebben uitvoerend vicevoorzitter Timmermans en commissaris Schmit een hoorzitting met de sociale partners gehouden om de economische en sociale dimensie van het “Klaar voor 55”-pakket te bespreken. De sociale partners steunden de reductiedoelstelling van 55 % en gaven hun mening over de verschillende voorstellen in het pakket. 

• Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Net als in andere voorstellen en effectbeoordelingen bij het “Klaar voor 55”-beleidspakket wordt in dit voorstel ook gebruik gemaakt van een verzameling geïntegreerde modelleringsinstrumenten waarin alle broeikasgasemissies van de EU-economie worden gevat. Deze instrumenten worden gebruikt om een reeks kernscenario’s op te stellen die een afspiegeling vormen van autonome beleidspakketten die zijn afgestemd op de verhoogde klimaatdoelstelling voor 2030, voortbouwend op de scenario’s die zijn ontwikkeld voor het klimaatdoelstellingsplan 2030. De scenario’s zijn gebaseerd op het geactualiseerde EU-referentiescenario 2020 (REF 2020) 19 , een prognose van de ontwikkeling van de nationale en EU-energiesystemen en van de uitstoot van broeikasgassen in het huidige beleidskader 20 , waarin de gevolgen van COVID-19 zijn meegenomen. Deze scenario’s zijn opgesteld met behulp van een contract met het E3M-lab, de nationale technische universiteit van Athene, het IIASA en EuroCare, in samenwerking met deskundigen van de lidstaten via de Deskundigengroep referentiescenario, en de gedetailleerde modelleringsresultaten zullen samen met de wetgevingsvoorstellen worden gepubliceerd.

De modelreeks die het meest is gebruikt bij het opstellen van de in deze effectbeoordeling gepresenteerde scenario’s is al eerder met succes gebruikt bij de beoordelingen van het energie- en klimaatbeleid van de Commissie. Zij is met name gebruikt voor de voorstellen van de Commissie met betrekking tot het klimaatdoelstellingsplan 21 om de verhoogde emissiereductiedoelstelling voor 2030, de langetermijnstrategie 22 en het klimaat- en energiebeleidskader van de EU voor 2020 en 2030 te analyseren.

De belangrijkste onderdelen van het modelkader voor energie, vervoer en CO2-emissieprognoses zijn twee specifieke modellen: i) het Price-Induced Market Equilibrium System 23 of PRIMES-model en ii) het PRIMES-TREMOVE-model voor vervoer. Het model voor Greenhouse gas and Air Pollution Information and Simulation (GAINS) wordt gebruikt voor broeikasgasemissieprognoses met uitzondering van CO2, het Global Biosphere Management of GLOBIOM-G4M-model voor prognoses van emissies en verwijderingen uit landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw, en het Common Agricultural Policy Regionalised Impact of CAPRI-model omvat internationale vergelijkingen voor prognoses betreffende landbouwactiviteiten.

Daarnaast bouwt het voorstel voort op: i) emissiegegevens en ervaringen met de uitvoering van de monitoring-, rapportage- en verificatiesystemen van de EU; ii) het in het kader van de effectbeoordeling ter ondersteuning van het voorstel voor de ESR van 2016 verzamelde materiaal, iii) en eerdere studies met betrekking tot broeikasgasemissies in verband met wegvervoer en gebouwen.

Op basis van REF2020 is een reeks kernbeleidsscenario’s opgesteld. Zij zijn op de te realiseren broeikasgasemissiereductie van 55 % afgestemd door middel van beleidspakketten die in overeenstemming zijn met de beleidsopties die in de verschillende effectbeoordelingen zijn onderzocht. Deze kernbeleidsscenario’s worden aangevuld met beleidsspecifieke varianten en aanvullende analyses, zoals beschreven in de effectbeoordeling ter ondersteuning van dit voorstel en in de daarmee verband houdende effectbeoordelingen van het “Klaar voor 55”-beleidspakket.

• Effectbeoordeling

De effectbeoordelingen voor de verschillende initiatieven in het “Klaar voor 55”-beleidspakket zijn gebaseerd op geïntegreerde modelleringsscenario’s waarin de interactie van de verschillende beleidsinstrumenten met betrekking tot marktdeelnemers worden weergegeven, teneinde complementariteit, samenhang en doeltreffendheid bij het verwezenlijken van de klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050 te waarborgen (zie het punt hierboven).

De effectbeoordeling bij dit voorstel is een aanvulling op de analyse die is uitgevoerd in de effectbeoordeling van 2020 die het klimaatdoelstellingsplan 2030 staafde. Dit vormde de analytische basis voor het vaststellen van de doelstelling van een broeikasgasemissiereductie van ten minste 55 % tegen 2030 ten opzichte van 1990 en van de doelstelling van klimaatneutraliteit in 2050.

De Raad voor regelgevingstoetsing heeft op 19 april 2021 een positief advies uitgebracht, met aanbevelingen voor verbetering. De effectbeoordeling werd dienovereenkomstig gewijzigd. De belangrijkste wijzigingen betreffen de volgende punten:

·verbeterde probleembeschrijving om de tekortkomingen van de huidige ESR voldoende in kaart te brengen;

·samenhang met andere verwante initiatieven, met name met de herzieningen van het ETS en de LULUCF, en de Europese klimaatwet;

·het aantonen van de evenredigheid van het aanhouden van het toepassingsgebied van de ESR waar het gaat om sectoren die onder het nieuwe ETS zullen vallen;

·verbeterde en verduidelijkte verdeling van de inspanningen over de lidstaten;

·beter kunnen beoordelen wie de gevolgen zal ondervinden en hoe, wat de kosten en baten van de voorkeursoptie zijn en beter kunnen herleiden welke standpunten groepen belanghebbenden erop nahouden.

• Beleidsopties

In de effectbeoordeling zijn drie belangrijke beleidsopties meegenomen:

1.het ETS uitbreiden tot enkele van de sectoren die momenteel onder de ESR vallen (d.w.z. gebouwen en wegvervoer) en deze sectoren tegelijkertijd ook onder de ESR laten blijven vallen;

2.bepaalde sectoren (d.w.z. gebouwen en wegvervoer) overhevelen naar het ETS en het toepassingsgebied van de ESR dienovereenkomstig beperken;

3.bepaalde sectoren (alle verbranding van fossiele brandstoffen) overhevelen naar het ETS en de ESR geleidelijk uitfaseren door de niet-energiegerelateerde ESR-emissies van de landbouw samen te voegen met de sectoren die onder de LULUCF-verordening vallen (in de zogenaamde landsector) en de resterende sectoren onder relevante klimaatbeleidsinstrumenten en specifieke nieuwe regelgeving (indien nodig) laten vallen die alle niet-ETS-sectoren die momenteel onder de ESR vallen, zouden bestrijken.

In de effectbeoordeling wordt daarnaast voor de opties 1 en 2 nagegaan hoeveel de emissiereductiedoelstellingen verhoogd moeten worden, en of dit snel of geleidelijk moet plaatsvinden, hoe de inspanningen over de lidstaten verdeeld moeten worden, wat hun bijdrage aan de collectieve doelstelling en wat het beginpunt van de jaarlijkse toewijzingstrajecten moet zijn, en hoe de flexibiliteit in het kader van het ETS en de LULUCF moeten werken.

Tot dusver hebben de EU-ETS-richtlijn, de ESR en de LULUCF-verordening samen de broeikasgasemissies van verschillende delen van de economie afgedekt, waarbij elk van hen de bijdrage van de betrokken sectoren aan de algemene doelstelling bepaalt. De uitbreiding van koolstofbeprijzing tot nieuwe sectoren, een belangrijk instrument om de uitstoot van broeikasgassen te bestrijden, brengt specifieke vragen met zich mee.

De uitbreiding met nieuwe emissiehandel voor wegvervoer en gebouwen rechtvaardigde een heroverweging van het toepassingsgebied van de verordening inzake de verdeling van de inspanningen, rekening houdend met de doeltreffendheid, kostenefficiëntie en billijkheid van het instrument en de vormgeving van het klimaatbeleid als geheel. Ook een wijziging van het toepassingsgebied van de LULUCF-verordening om een instrument specifiek voor landgebruik tot stand te brengen, zou gevolgen hebben voor het toepassingsgebied van de ESR. Het LULUCF-voorstel voorziet echter pas in nationale streefcijfers voor de landsector vanaf na 2030 en heeft daarom geen gevolgen voor het ESR-voorstel, dat in tijd tot 2030 beperkt is. Daarnaast zijn in de effectbeoordeling verschillende opties voor het toepassingsgebied van de ESR overwogen en geanalyseerd, met name om te bepalen of een sector al dan niet zowel onder de ESR als de handel in emissierechten zou vallen, en/of of een instrument voor landgebruik gevolgen zou hebben voor de verwezenlijking van de algehele doelstelling van de EU tegen 2030.

De toepassing van emissiehandel in sectoren zoals gebouwen en wegvervoer zal ongeveer de helft van de emissies van de huidige verordening inzake de verdeling van de inspanningen betreffen. Net als bij het huidige ETS het geval is, zal een dergelijk systeem de CO2-prijs in economische en financiële beslissingen integreren en een belangrijk instrument zijn om kosteneffectieve actie vanuit bedrijven en consumenten in deze sectoren in alle lidstaten te stimuleren. Tegelijkertijd zou koolstofbeprijzing als maatregel op zich niet op efficiënte wijze de vereiste transformatie in de betrokken sectoren tot stand brengen. In het klimaatdoelstellingsplan 2030 werd geconcludeerd dat er een duidelijke behoefte is aan complementair en gericht beleid. Hiermee kunnen marktfalen en gesplitste stimulansen worden aangepakt, kunnen technologische veranderingen worden versneld en kan de vereiste infrastructuur op gecoördineerde wijze worden ontwikkeld (bv. voor de renovatie van gebouwen, elektrificatie en waterstoftechnologie voor de industrie).

Daarom zou het voorbarig zijn om de beoogde vermindering van de emissies van gebouwen en wegvervoer uitsluitend aan de handel in emissierechten over te laten. Een dergelijke optie moet terdege worden onderzocht bij een toekomstige herziening van de ESR, waarbij kan worden voortgebouwd op de lessen die zijn getrokken uit de werking van de emissiehandel voor deze twee sectoren.

De voorkeursoptie is een ambitieuzere ESR, in overeenstemming met de kostenefficiënte prognoses, om de algehele klimaatambitie voor 2030, zoals uiteengezet in het klimaatdoelstellingsplan voor 2030, te verwezenlijken. De uitbreiding van de handel in emissierechten tot nieuwe sectoren — wegvervoer en gebouwen — zonder dat deze sectoren onder het toepassingsgebied van de ESR vallen, wordt gezien als een bijdrage aan de verwezenlijking van de ESR-doelstelling, en niet als een vervanging ervan.

Het verhogen van de nationale streefcijfers in het kader van de ESR vereist een heroverweging van de billijkheid en kostenefficiëntie van het instrument. Wat de billijkheid betreft, wordt in de beoordeling geconcludeerd dat bijwerking van de wijze waarop streefcijfers op basis van het bbp per hoofd van de bevolking worden vastgesteld, nog steeds gepast is. Daarbij wordt een beperkt aantal gerichte correcties toegepast waar de kostenefficiëntie beter kon. In zijn geheel genomen zal dit tot gevolg hebben dat de broeikasgasemissies per hoofd van de bevolking in deze sectoren voor de hele EU convergeren.

Om maximale kostenefficiëntie te verzekeren, wordt verwacht dat alle bestaande vormen van flexibiliteit worden gebruikt in lijn met een ambitieuzere ESR, zoals die in een EU-streefdoel van 40 % tot uiting komt. De flexibiliteitsinstrumenten worden zowel qua omvang als qua werking geschikt geacht om een grotere kostenefficiëntie van het algehele beleid te garanderen.

Voor de jaren 2023 tot en met 2030 moeten nieuwe bindende nationale grenswaarden worden vastgesteld, uitgedrukt in jaarlijkse emissieruimten, die geleidelijk tot de doelstelling voor 2030 van elke lidstaat moeten leiden. De emissieruimten voor de jaren 2023, 2024 en 2025 worden berekend op basis van de broeikasgasemissiegegevens voor de jaren 2005 en 2016 tot en met 2018, zoals beoordeeld door de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 3, van de ESR. Om de nauwkeurigheid te vergroten, zal de berekening van de jaarlijkse emissieruimten voor de jaren 2026 tot en met 2030 worden gebaseerd op het gemiddelde van de broeikasgasemissies van elke lidstaat voor de jaren 2021, 2022 en 2023 na een door de Commissie in 2025 uit te voeren uitgebreide evaluatie van de nationale inventarisgegevens.

Voorts moet de Commissie in 2027 een uitgebreide evaluatie uitvoeren van de nationale inventarisgegevens met het oog op de naleving van de ESR, zoals bepaald in artikel 38 van de governanceverordening. De Commissie zal door middel van uitvoeringshandelingen de reikwijdte van deze twee uitgebreide evaluaties bepalen om onnodig dubbel werk te voorkomen.

In de Europese klimaatwet is bepaald dat, om ervoor te zorgen dat tot 2030 voldoende mitigatie-inspanningen worden geleverd, de bijdrage van nettoverwijderingen tot de doelstelling van een broeikasgasemissiereductie van ten minste 55 % tegen 2030 beperkt moet blijven tot 225 Mt CO2-equivalent. Deze bepaling in de Europese klimaatwet laat de herziening van de wetgeving van de Unie onverlet. De voorgestelde ambitieuzere doelstellingen van de LULUCF-verordening en de opsplitsing van het gebruik van de bestaande LULUCF-flexibiliteit in de twee nalevingsperioden van vijf jaar verkleinen samen de kans dat niet aan de vereisten uit hoofde van de klimaatwet wordt voldaan. Toch is het gunstig om voor de ESR-sectoren flexibiliteit aangaande de LULUCF-sectoren toe te staan, en in beperkte mate ook omgekeerd, om de lidstaten in staat te stellen hun afzonderlijke verplichtingen effectief na te komen.

Voorgesteld wordt een nieuw mechanisme in de vorm van een aanvullende reserve aan te leggen. De lidstaten kunnen besluiten van deelname af te zien. Deze reserve zou met het oog op de naleving van de ESR-streefcijfers op nationaal niveau pas kunnen worden geactiveerd zodra aan de vereisten van de klimaatwet is voldaan, door ongebruikte LULUCF-kredieten 24 aan het einde van de tweede nalevingsperiode aan meer behoeftige lidstaten over te dragen. Het gebruik van deze reserve zal dan echter van overprestaties in de LULUCF-sector afhankelijk zijn.

• Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging 

Overeenkomstig het streven van de Commissie naar een betere regelgeving is het voorstel op inclusieve wijze opgesteld, op basis van transparantie en voortdurend overleg met de belanghebbenden.

In de ESR worden emissiereductiestreefcijfers voor de lidstaten op nationaal niveau vastgesteld. Het is dus aan de lidstaten om te bepalen hoe deze streefcijfers moeten worden bereikt (om redenen van subsidiariteit). Dit voorstel herziet de streefcijfers die elke lidstaat tegen 2030 moet halen, maar brengt geen extra administratieve lasten met zich mee voor de nationale overheden, die in dit verband de belangrijkste actoren zijn waarop de ESR gericht is.

Grondrechten 

Het voorstel eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie 25 zijn erkend. Het draagt met name bij tot de verwezenlijking van de doelstelling van een hoog niveau van milieubescherming in overeenstemming met het beginsel van duurzame ontwikkeling, zoals neergelegd in artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING 

Een goede uitvoering van het voorstel tot wijziging van de ESR is voor de verwezenlijking van de beoogde streefcijfers en van de doelstellingen van de Europese klimaatwet van cruciaal belang. De verhoging van de ESR-streefcijfers vereist aanvullende maatregelen op nationaal niveau en de lidstaten zullen hun klimaatactiestrategieën moeten herzien en ambitieuzer moeten maken. Daarom moeten gedurende vijf jaar (2023-2027) capaciteitsopbouwende steunmaatregelen worden uitgevoerd, zodat de lidstaten zich aan een veeleisender kader kunnen aanpassen. De totale kosten van de steunmaatregelen worden geraamd op 1 750 000 EUR.

In het voorstel wordt ook de in artikel 7 van de ESR vastgestelde LULUCF-flexibiliteit herzien en een nieuwe vrijwillige reserve, de aanvullende reserve, aangelegd om de lidstaten te helpen hun afzonderlijke streefcijfers te halen, zodat zij gebruik kunnen maken van niet-gebruikte nettoverwijderingen die in de periode 2026-2030 zijn gegenereerd, op voorwaarde dat de emissiereductiedoelstelling van de Unie van 55 % tegen 2030 wordt verwezenlijkt en een maximale bijdrage van nettoverwijderingen van 225 Mt CO2-equivalent wordt aangehouden, zoals voorgeschreven in de Europese klimaatwet. Deze wijzigingen vereisen aanpassingen van het EU-register, die moeten worden uitgevoerd met ondersteuning door een externe contractant, wat naar schatting 600 000 EUR gaat kosten.

De bovengenoemde taken vereisen ook een vergroting van de capaciteit van de diensten van de Commissie, die drie nieuwe AD-posten nodig zullen hebben, die ook bij de medebeslissingsprocedure ondersteuning zullen bieden. Het bijgevoegde financieel memorandum bevat gedetailleerde informatie over de gevolgen van dit voorstel voor de EU-begroting.

Voor keuzes inzake IT-ontwikkeling en overheidsopdrachten zal de voorafgaande goedkeuring vereist zijn van de raad voor informatietechnologie en cyberbeveiliging van de Europese Commissie.

5.OVERIGE ELEMENTEN 

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage 

De transparante en regelmatige rapportage over de verplichtingen van de lidstaten, in combinatie met solide nalevingscontroles, zijn essentieel om ervoor te zorgen dat er vooruitgang wordt geboekt bij het nakomen van de EU-verbintenissen voor emissiereductie op lange termijn. Het initiatief houdt de nalevingsregeling van het ESR intact en blijft steunen op het robuuste monitoring-, rapportage- en verificatiekader waarin de governanceverordening voorziet. De Commissie zal onder meer gebruikmaken van de door de lidstaten in het kader van de governanceverordening verstrekte en gerapporteerde informatie als basis voor haar regelmatige beoordeling van de vooruitgang. Hieronder valt ook informatie over broeikasgasemissies, beleidsinitiatieven en maatregelen, prognoses en aanpassingen. De Commissie zal deze informatie ook gebruiken voor de evaluatie van de uitvoering van het milieubeleid en de monitoring van de milieuactieprogramma’s. De van de lidstaten verkregen informatie kan worden aangevuld met systematische waarnemingen in de atmosfeer, met gebruikmaking van in-situ-monitoring en teledetectie, bijvoorbeeld via Copernicus.

De doeltreffendheid van het voorstel voor de verwezenlijking van de herziene doelstellingen voor 2030 hangt af van het vermogen van de lidstaten om hun plannen en strategieën aan te passen tot een krachtigere aanpak voor de grote opgave die klimaatverandering vormt. In dit verband zal de Commissie capaciteitsopbouwende maatregelen nemen om de lidstaten te ondersteunen bij hun inspanningen om de herziene streefcijfers in hun nationale klimaatplannen en -strategieën, met inbegrip van de nationale energie- en klimaatplannen, te verwerken.

Dit initiatief behoudt ook de bestaande evaluatiebepalingen, op grond waarvan de Commissie binnen zes maanden na elke krachtens artikel 14 van de Overeenkomst van Parijs overeengekomen algemene inventarisatie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag over de werking van deze verordening moet indienen. De eerste algemene inventarisatie vindt plaats in 2023 en daarna zal de vooruitgang om de vijf jaar worden geëvalueerd.

Ten slotte zullen de ESR, de relevantie ervan als regelgevingsinstrument en het toepassingsgebied ervan worden geëvalueerd in het kader van de ontwikkeling van het klimaat- en energiekader voor de periode na 2030, waarbij rekening wordt gehouden met de wisselwerking tussen de verschillende instrumenten en met name met de uitbreiding van de handel in emissierechten tot nieuwe sectoren en het reguleren van een pijler voor landbouw, landgebruik en bosbouw.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 

Dit artikel bevat alle voorgestelde wijzigingen van de ESR, te weten:

1)artikel 1 betreffende het voorwerp: om de verwijzing naar de voor de ESR geldende emissiereductiedoelstelling op EU-niveau te actualiseren;

2)artikel 2 betreffende het toepassingsgebied: om de wijze waarop het toepassingsgebied wordt gedefinieerd aan te passen en rekening te houden met de voorgestelde opneming van het zeevervoer in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG;

3)artikel 4, leden 2) en 3), betreffende de jaarlijkse emissieniveaus voor 2021-2030: om het kader waarbinnen de Commissie de jaarlijkse emissieniveaus van de nieuwe lidstaten voor de jaren 2023-2030 zal vaststellen te actualiseren. Het nieuwe kader omvat een actualisering van de nationale jaarlijkse emissieruimten, waarbij gebruik wordt gemaakt van de nieuwe gegevens die pas in 2025 beschikbaar zullen komen. Gezien de onzekerheden in verband met de gevolgen op de middellange termijn van de COVID-19-pandemie voor de economie en de snelheid van het herstel, zal in de herziening van 2025 een aanpassing van de jaarlijkse emissieruimten voor de jaren 2026 tot en met 2030 mogelijk zijn om ervoor te zorgen dat deze te mild noch te streng uitvallen;

4)artikel 6, een nieuw lid 3 bis over flexibiliteit in het EU-ETS: om aan te geven binnen welk termijn Malta moet aangeven of het van plan is gebruik te maken van zijn grotere ETS-flexibiliteit. Deze nieuwe termijn is noodzakelijk gezien het feit dat Malta, vanwege de specifieke kenmerken van zijn economie, toegang zal hebben tot grotere flexibiliteit in het ETS als gevolg van een wijziging van bijlage II bij de ESR;

5)artikel 7 betreffende het gebruik van verwijderingen uit LULUCF: om het gebruik van de LULUCF-flexibiliteit in twee perioden van vijf jaar op te splitsen en elke periode te begrenzen op maximaal de helft van het totale bedrag, en om lid 2 te schrappen, aangezien de beoogde wijziging van de titel van bijlage III zal plaatsvinden door middel van de hier voorgestelde wijziging van de ESR (zie punt 9 hieronder);

6)een nieuw artikel toevoegen (artikel 11 bis): om een vrijwillige aanvullende reserve aan te leggen (van alle ongebruikte LULUCF-kredieten aan het einde van de tweede nalevingsperiode) die door de lidstaten moet worden gebruikt voor de naleving van hun ESR-doelstelling voor 2030, op voorwaarde dat het streefcijfer van -55 % op EU-niveau wordt bereikt met een maximale bijdrage van 225 Mt CO2-equivalent aan nettoverwijderingen overeenkomstig de Europese klimaatwet. Deze aanvullende flexibiliteit zal de naleving vergemakkelijken voor lidstaten die misschien moeilijk aan strengere nationale streefcijfers voor zowel de ESR-sectoren als de LULUCF-sectoren kunnen voldoen, maar pas aan het eind van de periode;

7)bijlage I betreffende de broeikasgasemissiereducties van de lidstaten: om de nieuwe streefwaarden voor de reductie van de broeikasgasemissies door de lidstaten tegen 2030 in verhouding tot hun niveau van 2005 voor sectoren die onder de ESR vallen op te nemen;

8)bijlage II betreffende flexibiliteit in het emissiehandelssysteem: om de maximale flexibiliteit in het emissiehandelssysteem voor Malta te vergroten van 2 % naar 7 %;

9)bijlage III: om de titel te wijzigen overeenkomstig de nieuwe tekst van artikel 7.

2021/0200 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EU) 2018/842 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 26 ,

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s 27 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

1)De Overeenkomst van Parijs, die in december 2015 in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) is ondertekend, is in november 2016 in werking getreden. De partijen zijn overeengekomen de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C boven het niveau van het pre-industriële tijdperk te houden, en te streven naar een maximale temperatuurstijging van 1,5 °C boven dit pre-industriële niveau.

2)De Unie beschikt over een regelgevingskader voor de verwezenlijking van de broeikasgasemissiereductiedoelstelling van ten minste 40 % voor 2030 die in 2014 door de Europese Raad is bekrachtigd, vóór de inwerkingtreding van de Overeenkomst van Parijs. De wetgeving ter uitvoering van die doelstelling omvat onder meer Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad 28 (tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie), Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad 29 (op grond waarvan de lidstaten broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw met elkaar in evenwicht moeten brengen), en Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad 30 , waarin nationale streefcijfers voor de vermindering van broeikasgasemissies tegen 2030 zijn vastgesteld voor de sectoren die niet onder Richtlijn 2003/87/EG en ook niet onder Verordening 2018/841 vallen.

3)De Europese Green Deal 31 omvat een uitgebreide reeks elkaar versterkende maatregelen en initiatieven die gericht zijn op het bereiken van klimaatneutraliteit in de EU tegen 2050, en er wordt een nieuwe groeistrategie in vastgesteld die tot doel heeft de Unie om te vormen tot een eerlijke en welvarende samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie waarin economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. De Green Deal moet daarnaast het natuurlijk kapitaal van de Unie beschermen, behouden en verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. Tegelijkertijd treft deze transitie vrouwen en mannen anders en heeft deze een bijzonder effect op bepaalde achtergestelde groepen, zoals ouderen, personen met een handicap en personen die tot een raciale of etnische minderheid behoren. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de transitie rechtvaardig en inclusief is en niemand aan zijn lot wordt overgelaten.

4)Bij Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad 32 (de Europese klimaatwet) heeft de Unie de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit voor de hele economie te bereiken, in wetgeving vastgelegd. Bij die verordening is ook de bindende toezegging van de Unie vastgesteld om de nettobroeikasgasemissies (emissies na aftrek van verwijderingen) tegen 2030 met ten minste 55 % te reduceren ten opzichte van de niveaus van 1990.

5)Om deze verbintenissen en de bijdragen van de Unie ten aanzien van de in het kader van het UNFCCC aangenomen Overeenkomst van Parijs 33 na te komen, moet het regelgevingskader voor het verwezenlijken van de broeikasgasemissiereductiedoelstelling van de Unie worden aangepast.

6)Bij Verordening (EU) 2018/842 zijn verplichtingen vastgelegd voor de lidstaten met betrekking tot de minimumbijdragen die zij in de periode 2021 tot en met 2030 moeten leveren om het huidige streefdoel van de Unie te halen, namelijk haar uitstoot van broeikasgassen in de door artikel 2 van deze verordening bestreken sectoren in 2030 met 30 % te hebben verminderd in vergelijking met de niveaus van 2005. Bij deze verordening worden tevens regels vastgesteld voor het bepalen van de jaarlijkse emissieruimten en voor de evaluatie van de vorderingen van de lidstaten bij het leveren van hun minimumbijdrage.

7)Hoewel de handel in emissierechten ook van toepassing zal zijn op broeikasgasemissies van weg- en zeevervoer en gebouwen, blijft het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/842 ongewijzigd. Verordening (EU) 2018/842 blijft daarom van toepassing op de broeikasgasemissies van de binnenlandse scheepvaart, maar niet op die van de internationale scheepvaart. De voor nalevingscontroles in aanmerking te nemen broeikasgasemissies van een lidstaat die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/842 vallen, zullen nog altijd na de voltooiing van de inventarisevaluaties uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad 34 worden bepaald.

8)In haar mededeling van 17 september 2020 35 heeft de Commissie aangegeven dat de verhoogde algemene doelstelling voor 2030 alleen kan worden verwezenlijkt als alle sectoren bijdragen.

9)In zijn conclusies van 11 december 2020 heeft de Europese Raad aangegeven dat de inspanningen om de doelstelling voor 2030 te verwezenlijken door de Unie collectief en zo kosteneffectief mogelijk moeten worden geleverd, en dat alle lidstaten hieraan moeten meewerken op basis van billijkheid en solidariteit, rekening houdend met de verschillende uitgangsposities, de al geleverde inspanningen en de specifieke nationale omstandigheden van elk van de lidstaten, met inbegrip van de insulaire lidstaten en eilanden, zonder iemand aan zijn lot over te laten.

10)Om de doelstelling van een vermindering van de broeikasgasemissies met 55 % te verwezenlijken, zullen de sectoren die onder Verordening (EU) 2018/842 vallen hun emissies geleidelijk moeten terugdringen tot zij tegen 2030 een reductie van 40 % ten opzichte van de niveaus van 2005 hebben behaald.

11)Daartoe moeten de broeikasgasemissiereductiestreefcijfers voor 2030 voor elke lidstaat worden herzien. Bij de herziening van de broeikasgasemissiereductiestreefcijfers moet dezelfde methode worden gehanteerd als bij de vaststelling van Verordening (EU) 2018/842, waarvoor bij het vaststellen van de nationale bijdragen rekening werd gehouden met de verschillende capaciteiten van en mogelijkheden wat betreft kostenefficiëntie in de lidstaten met het oog op een billijke en evenwichtige verdeling van de inspanningen. De mate waarin elke lidstaat de maximale broeikasgasemissies in 2030 moet hebben gereduceerd, moet daarom worden bepaald in verhouding tot de hoeveelheid onder deze verordening vallende broeikasgasemissies die in 2005 is vastgesteld, met uitsluiting van de geverifieerde broeikasgasemissies van installaties die in 2005 bestonden en pas na 2005 in het emissiehandelssysteem van de Unie zijn opgenomen.

12)Bijgevolg zullen vanaf het jaar van vaststelling van deze verordening nieuwe bindende nationale grenswaarden, uitgedrukt in jaarlijkse emissieruimten, moeten worden vastgesteld die geleidelijk leiden tot de streefwaarde voor 2030 van elke lidstaat, met behoud van de jaarlijkse grenswaarden die zijn vastgesteld voor de daaraan voorafgaande jaren zoals vastgesteld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2126 van de Commissie 36 .

13)De COVID-19-pandemie heeft gevolgen gehad voor de economie van de Unie en de emissieniveaus in een mate die nog niet volledig kan worden gekwantificeerd. Aan de andere kant zet de Unie haar grootste stimuleringspakket ooit in, dat ook gevolgen voor de emissieniveaus kan hebben. Gezien deze onzekerheden is het passend de emissiegegevens in 2025 te evalueren en de jaarlijkse emissieruimten zo nodig bij te stellen.

14)Daarom is het goed de jaarlijkse emissieruimten voor de jaren 2026 tot en met 2030 in 2025 te actualiseren. Dit moet gebeuren op basis van een uitgebreide evaluatie van de nationale inventarisgegevens die door de Commissie wordt uitgevoerd om het gemiddelde van de broeikasgasemissies van elke lidstaat voor de jaren 2021, 2022 en 2023 te bepalen.

15)Krachtens Verordening (EU) 2018/842 kan de annulering van een beperkte hoeveelheid emissierechten in het emissiehandelssysteem van de Europese Unie voor de naleving van de verplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/842 van sommige lidstaten in aanmerking worden genomen. Gezien de specifieke structuur van de Maltese economie is het nationale reductiestreefcijfer van die lidstaat op basis van het bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking aanzienlijk hoger dan zijn kosteneffectief reductiepotentieel. Het is daarom passend Malta uitgebreider toegang tot die flexibiliteit te geven, zonder daarbij de doelstelling van de Unie inzake emissiereducties voor 2030 in het gedrang te brengen.

16)Naast die flexibiliteit kan een beperkte hoeveelheid nettoverwijderingen en netto-emissies door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (“LULUCF”) voor de naleving van de verplichtingen van lidstaten overeenkomstig Verordening (EU) 2018/842 in aanmerking worden genomen (“de LULUCF-flexibiliteit”). Om ervoor te zorgen dat tot 2030 voldoende mitigatie-inspanningen worden geleverd, is het passend het gebruik van de LULUCF-flexibiliteit te beperken door het gebruik van deze flexibiliteit op te splitsen in twee afzonderlijke perioden, met voor elk een bovengrens die overeenkomt met de helft van de in bijlage III bij Verordening (EU) 2018/842 vastgestelde maximumhoeveelheid totale nettoverwijderingen. Het is ook passend de titel van bijlage III in overeenstemming te brengen met de wijziging van Verordening (EU) 2018/841 bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/268 van de Commissie van 28 oktober 2020 37 . Bijgevolg hoeft Verordening (EU) 2018/842 niet langer te voorzien in een rechtsgrondslag op grond waarvan de Commissie gedelegeerde handelingen kan vaststellen om de titel van bijlage III bij die verordening te wijzigen. Artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) 2018/842 moet daarom worden geschrapt.

17)Gezien de invoering van een striktere nalevingsregeling in Verordening (EU) 2018/841 met ingang van 2026 is het passend de regeling dat indien de broeikasgasemissies die elke lidstaat in de periode van 2026 tot en met 2030 voor de sector land heeft gegenereerd hoger uitvielen dan zijn verwijderingen, de jaarlijkse emissieruimten dienovereenkomstig worden verkleind, af te schaffen. Artikel 9, lid 2, moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

18)De vaststelling van ambitieuzere doelstellingen in het kader van Verordening (EU) 2018/841 zal het voor de lidstaten moeilijker maken om nettoverwijderingen te genereren die voor naleving in het kader van Verordening (EU) 2018/842 kunnen worden gebruikt. Bovendien zal de opsplitsing van het gebruik van de LULUCF-flexibiliteit in twee afzonderlijke perioden de beschikbaarheid van nettoverwijderingen voor de naleving van Verordening (EU) 2018/842 verder inperken. Als gevolg daarvan zouden sommige lidstaten moeite kunnen hebben hun doelstellingen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/842 te halen, terwijl sommige lidstaten — dezelfde of andere — nettoverwijderingen zullen genereren die niet kunnen worden gebruikt voor de naleving van Verordening (EU) 2018/842. Zolang aan de in artikel 3 van Verordening (EU) 2021/1119 vastgestelde doelstellingen van de Unie wordt voldaan, met name wat betreft de maximumbijdrage van nettoverwijderingen, is het passend een nieuw vrijwillig mechanisme in de vorm van een aanvullende reserve aan te leggen dat de lidstaten zal helpen hun verplichtingen na te komen.

19)Verordening (EU) 2018/842 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) 2018/842 wordt als volgt gewijzigd:

1)In artikel 1 wordt “30 %” vervangen door “40 %”.

2)In artikel 2 wordt lid 1 vervangen door:

“Deze verordening is van toepassing op de broeikasgasemissies van de IPCC-broncategorieën energie, industriële processen en gebruik van producten, landbouw en afval zoals bepaald in het kader van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad*, behalve de broeikasgasemissies afkomstig van de activiteiten die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG, met uitzondering van de activiteit “zeevervoer”.”.

* Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).

3)In artikel 4 worden de leden 2 en 3 vervangen door:

“2. Met inachtneming van de in de artikelen 5, 6 en 7 van deze verordening genoemde vormen van flexibiliteit en de aanpassing overeenkomstig artikel 10, lid 2, van deze verordening, en rekening houdend met een eventuele verkleining van de emissieruimte ingevolge artikel 7 van Beschikking nr. 406/2009/EG, zorgt elke lidstaat ervoor dat zijn broeikasgasemissies:

a) in de jaren 2021 en 2022 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend met het gemiddelde van zijn broeikasgasemissies gedurende 2016, 2017 en 2018, zoals bepaald op grond van lid 3 van dit artikel, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 1 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd. Het lineair traject van een lidstaat begint hetzij op vijf twaalfde van de afstand van 2019 tot 2020, hetzij in 2020 indien dat in een kleinere emissieruimte voor die lidstaat resulteert;

b) in de jaren 2023, 2024 en 2025 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend in 2022 met de jaarlijkse emissieruimten voor die lidstaat, zoals bepaald op grond van lid 3 van dit artikel, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 2 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd;

c) in de jaren 2026 tot en met 2030 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend in 2024 met het gemiddelde van zijn broeikasgasemissies gedurende de jaren 2021, 2022 en 2023, zoals ingediend door de lidstaat op grond van artikel 26 van Verordening (EU) 2018/1999, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 2 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd.

3. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot bepaling van de jaarlijkse emissieruimten voor elke lidstaat voor de jaren 2021 tot en met 2030, uitgedrukt in ton CO2-equivalent, overeenkomstig de in lid 2 bedoelde lineaire trajecten.

Voor de jaren 2021 en 2022 bepaalt zij de jaarlijkse emissieruimten op basis van een uitgebreide evaluatie van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 525/2013 ingediende recentste nationale inventarisgegevens betreffende het jaar 2005 en de jaren 2016 tot en met 2018 en vermeldt zij de waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 voor elke lidstaat die wordt gebruikt om die jaarlijkse emissieruimten te bepalen.

Voor de jaren 2023, 2024 en 2025 bepaalt zij de jaarlijkse emissieruimten op basis van de overeenkomstig de tweede alinea vermelde waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 voor elke lidstaat en de waarden van de beoordeelde nationale inventarisgegevens voor de jaren 2016, 2017 en 2018 als bedoeld in de tweede alinea.

Voor de jaren 2026 tot en met 2030 bepaalt zij de jaarlijkse emissieruimten op basis van de overeenkomstig de tweede alinea vermelde waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 voor elke lidstaat en een uitgebreide evaluatie van de recentste nationale inventarisgegevens voor de jaren 2021, 2022 en 2023 die door de lidstaten zijn ingediend overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2018/1999.”.

4)In artikel 6 wordt het volgende lid 3 bis ingevoegd:

“3 bis. Malta stelt de Commissie uiterlijk op 31 december 2023 in kennis als het voornemens is gebruik te maken van de in lid 1 genoemde beperkte annulering van EU-ETS-emissierechten, tot maximaal het in bijlage II opgenomen percentage voor ieder jaar van de periode van 2025 tot en met 2030 om aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 te voldoen.”.

5)Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)    de titel wordt vervangen door:

“Extra gebruik van nettoverwijderingen afkomstig van LULUCF”;

b)    lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)    de inleidende zin wordt vervangen door:

“In zoverre voor een bepaald jaar de broeikasgasemissies van een lidstaat hoger liggen dan zijn jaarlijkse emissieruimten, met inbegrip van eventuele jaarlijkse emissieruimten in reserve uit hoofde van artikel 5, lid 3, van deze verordening, kan een hoeveelheid van maximaal de som van de totale nettoverwijderingen uit de gecombineerde landgerelateerde boekhoudcategorieën binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/841 worden meegerekend voor de naleving van de verplichtingen van die lidstaat overeenkomstig artikel 9 van deze verordening voor dat jaar, op voorwaarde dat:”;

ii)    punt a) wordt vervangen door:

“a) de totale hoeveelheid die voor die lidstaat wordt meegerekend voor de jaren 2021 tot en met 2025 niet hoger ligt dan de helft van de in bijlage III bij deze verordening voor die lidstaat vastgestelde maximumhoeveelheid totale nettoverwijderingen;

a bis) de totale hoeveelheid die voor die lidstaat wordt meegerekend voor de jaren 2026 tot en met 2030 niet hoger ligt dan de helft van de in bijlage III bij deze verordening voor die lidstaat vastgestelde maximumhoeveelheid totale nettoverwijderingen;”;

iii)    punt 2 wordt geschrapt.

6)In artikel 9 wordt lid 2 vervangen door:

“2. Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat in de in artikel 4 van Verordening (EU) 2018/841 bedoelde periode van 2021 tot en met 2025 hoger lagen dan de verwijderingen, zoals bepaald overeenkomstig artikel 12 van die verordening, verkleint de centrale administrateur de jaarlijkse emissieruimten voor deze lidstaat met een hoeveelheid gelijk aan de omvang in ton CO2-equivalent van die bovenmatige broeikasgasemissies voor de desbetreffende jaren.”.

7)Het volgende artikel wordt ingevoegd:

Artikel 11 bis

Aanvullende reserve

1. Indien de Unie tegen 2030 haar nettobroeikasgasemissies met ten minste 55 % ten opzichte van de niveaus van 1990 heeft teruggedrongen overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad**, en rekening houdend met de bovengrens van de bijdrage van nettoverwijderingen, wordt een aanvullende reserve in het EU-register aangelegd.

2. Lidstaten die besluiten niet aan de aanvullende reserve bij te dragen en er geen gebruik van te maken, stellen de Commissie uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening in kennis van hun beslissing.

3. De aanvullende reserve bestaat uit de nettoverwijderingen die de deelnemende lidstaten in de periode van 2026 tot en met 2030 hebben gegenereerd boven hun respectieve streefcijfers uit hoofde van Verordening (EU) 2018/841, na aftrek van beide volgende elementen:

a)alle uit hoofde van de artikelen 11 tot en met 13 ter van Verordening (EU) 2018/841 gebruikte flexibiliteit;

b)de voor de naleving van artikel 7 van deze verordening in aanmerking genomen hoeveelheden.

4. Indien een aanvullende reserve wordt aangelegd overeenkomstig lid 1, kan een deelnemende lidstaat er gebruik van maken indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)de broeikasgasemissies van de lidstaat overtreffen zijn jaarlijkse emissieruimten in de periode 2026 tot en met 2030;

b)de lidstaat heeft de flexibiliteitsinstrumenten uit hoofde van artikel 5, leden 2 en 3, uitgeput;

c)de lidstaat heeft maximaal gebruikgemaakt van nettoverwijderingen overeenkomstig artikel 7, ook al bereikt deze hoeveelheid niet het in bijlage III vastgestelde niveau, en

d)de lidstaat heeft geen netto-overdrachten aan andere lidstaten uit hoofde van artikel 5 verricht.

5. Indien een lidstaat voldoet aan de voorwaarden van lid 4 van dit artikel ontvangt deze een aanvullende hoeveelheid uit de aanvullende reserve tot maximaal zijn tekort, die moet worden gebruikt voor naleving op grond van artikel 9.

Indien de hieruit voortvloeiende collectieve hoeveelheid, te ontvangen door alle lidstaten die voldoen aan de in lid 4 van dit artikel gestelde voorwaarden, groter is dan de op grond van lid 3 van dit artikel voor de aanvullende reserve toegewezen hoeveelheid, wordt de door elk van deze lidstaten te ontvangen hoeveelheid pro rata verkleind.”.

** Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).

8)Bijlage I bij Verordening (EU) 2018/842 wordt door de in de bijlage bij deze verordening opgenomen tekst vervangen.

9)In bijlage II worden de gegevens voor Malta vervangen door:

Maximumpercentage van de broeikasgasemissies uit 2005 zoals bepaald overeenkomstig artikel 4, lid 3

“Malta

7 %”.

10)De titel van bijlage III wordt vervangen door:

“TOTALE NETTOVERWIJDERINGEN AFKOMSTIG VAN DE ONDER VERORDENING (EU) 2018/841 VALLENDE CATEGORIEËN LAND DIE DE LIDSTATEN MOGEN MEEREKENEN VOOR NALEVING VOOR DE PERIODE 2021-2030 KRACHTENS ARTIKEL 7, LID 1, PUNT A), VAN DEZE VERORDENING”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

FINANCIEEL MEMORANDUM

Inhoud

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

5.OVERIGE ELEMENTEN

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

1.2.Betrokken beleidsterrein(en)

1.3.Het voorstel/initiatief betreft:

1.4.Doelstelling(en)

1.4.1.Algemene doelstelling(en)

1.4.2.Specifieke doelstelling(en)

1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

1.4.4.Prestatie-indicatoren

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief

1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief

1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.

1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarige financiële kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten

1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking

1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief

1.7.Beheersvorm(en)

2.BEHEERSMAATREGELEN

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)

2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie

2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken

2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting).

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

3.2.Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

3.2.2.Geraamde output, gefinancierd met operationele kredieten

3.2.3.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

3.2.5.Bijdragen van derden

3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/842 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen

1.2.Betrokken beleidsterrein(en) 

Klimaatactie 

Rubriek 3 — Natuurlijke hulpbronnen en milieu

Titel 9: Milieu- en klimaatmaatregelen

1.3.Het voorstel/initiatief betreft: 

 een nieuwe actie 

 een nieuwe actie na een proefproject/voorbereidende actie 38  

 de verlenging van een bestaande actie 

de samenvoeging of ombuiging van een of meer acties naar een andere/een nieuwe actie 

1.4.Doelstelling(en)

1.4.1.Algemene doelstelling(en)

Het voorstel maakt deel uit van het klimaat- en energiepakket 2030 “Klaar voor 55”, dat ten doel heeft de doelstelling van de EU om de eigen broeikasgasemissies tegen 2030 met ten minste 55 % te verminderen ten opzichte van 1990 op een kosteneffectieve wijze te verwezenlijken en bij te dragen aan het beperken van de opwarming van de aarde. Met het pakket wordt voldaan aan de in artikel 3 van de klimaatwet vervatte verplichting voor de Commissie om de desbetreffende wetgeving van de Unie te herzien teneinde het mogelijk te maken de bovengenoemde doelstelling te verwezenlijken.

In het voorstel worden de collectieve en nationale emissiereductiedoelstellingen die tegen 2030 moeten zijn gerealiseerd door de sectoren die onder de verordening inzake de verdeling van de inspanningen vallen, herzien en geactualiseerd en worden het kader en de flexibiliteitsmechanismen ervan dienovereenkomstig aangepast.

1.4.2.Specifieke doelstelling(en)

Bijdragen tot de doelstelling om tegen 2030 ten minste -55 % nettobroeikasgasemissies te realiseren en tot de doelstelling inzake klimaatneutraliteit in 2050 door de voortgang en de naleving van de verplichtingen inzake emissiereductie van de lidstaten uit hoofde van het voorstel te bewaken teneinde de EU-brede broeikasgasemissiereductie van 40 % in de ESR-sectoren ten opzichte van 2005 op een billijke en kostenefficiënte wijze te verwezenlijken, waarbij de milieu-integriteit wordt gewaarborgd.

1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.

Het voorstel zal ervoor zorgen dat de EU-doelstelling om de broeikasgasemissies in de ESR-sectoren met 40 % terug te dringen tegen 2030 ten opzichte van 2005 wordt verwezenlijkt.

In het voorstel worden nationale ESR-streefcijfers vastgesteld die voornamelijk gebaseerd zijn op het bbp per hoofd van de bevolking, teneinde billijkheid en kosteneffectiviteit bij de verdeling van de inspanningen te waarborgen en tegelijkertijd aan de hand van de geboden vormen van flexibiliteit een kostenefficiënte verwezenlijking van die doelstellingen mogelijk te maken.

Het voorstel is gericht tot de lidstaten als institutionele actoren. Het voorgestelde beleid moet op nationaal niveau worden uitgevoerd en heeft dus voornamelijk gevolgen voor de nationale overheidsdiensten. De aard en de omvang van de door de lidstaten gekozen nationale maatregelen om het beleid uit te voeren, zullen bepalen welke belanghebbenden worden getroffen.

1.4.4.Prestatie-indicatoren

Vermeld de indicatoren voor de monitoring van de voortgang en de beoordeling van de resultaten.

Indicator 1: niveau van de reductie van niet-ETS-broeikasgasemissies in de EU.

Indicator 2: niveau van de reductie van emissies in de lidstaten.

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief 

1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief

De lidstaten zorgen voor naleving van hun nationale emissiereductiedoelstellingen in 2030. Zij moeten beleidsinitiatieven en maatregelen uitvoeren, en wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vaststellen die op nationaal niveau nodig zijn om aan het voorstel te voldoen.

De Commissie moet de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen ontwikkelen, en onder meer nieuwe jaarlijkse emissieruimten vaststellen voor de jaren 2023, 2024 en 2025, en, na een uitgebreide evaluatie van de inventarisgegevens, voor de jaren 2026 tot en met 2030.

1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.

Klimaatverandering is een grensoverschrijdend probleem. Aangezien de doelstelling van de voorgestelde actie niet voldoende kan worden verwezenlijkt door de individuele lidstaten, is het noodzakelijk om klimaatactie op Europees niveau en waar mogelijk op mondiaal niveau te coördineren en is EU-actie op basis van subsidiariteit gerechtvaardigd. De EU en haar lidstaten zorgen samen voor de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs. Gezamenlijk optreden biedt de EU de mogelijkheid om kwesties omtrent kansengelijkheid en efficiëntie aan te pakken en tegelijk een ambitieuze klimaatdoelstelling te verwezenlijken. In de artikelen 191 tot en met 193 van het VWEU worden de bevoegdheden van de EU op het gebied van klimaatverandering bevestigd.

1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

De uitvoering en werking van het kader voor de verdeling van de inspanningen (eerst via Beschikking nr. 406/2009/EG, vervolgens via de overeenkomstig dit voorstel te wijzigen verordening inzake de verdeling van de inspanningen) heeft ertoe geleid dat de lidstaten inmiddels een actievere rol spelen bij het overwegen en zo goed mogelijk vormgeven van nieuwe maatregelen om de emissies van de sectoren terug te dringen.

Nu de bestaande nationale beleidslijnen en -maatregelen zijn ingevoerd, zullen de totale emissies in de EU-27 volgens de geaggregeerde nationale prognoses inzake broeikasgassen tegen 2030 naar verwachting met 30 % dalen. In 2019 hebben alle lidstaten hun definitieve geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen opgesteld. Met de invoering van de geplande maatregelen of de in de definitieve geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen genoemde ambities wordt de totale broeikasgasreductie van de EU geschat op 41 %, waarmee de huidige doelstelling van ten minste 40 % reductie wordt verwezenlijkt.

Door het bijstellen en herzien van de ESR zal de betrokkenheid van de lidstaten bij de collectieve inspanningen om de strijd tegen klimaatverandering op te voeren, verder worden vergroot.

1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarige financiële kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten

De voorstellen maken deel uit van het pakket “Klaar voor 55”, dat een reeks elkaar versterkende initiatieven binnen het klimaat- en energiekader samenbrengt die de Unie in staat zullen stellen de nettobroeikasgasemissies met ten minste 55 % terug te dringen tegen 2030 ten opzichte van de niveaus van 1990, zoals op grond van de klimaatwet wordt vereist.

Met het pakket “Klaar voor 55”, NextGenerationEU en het meerjarig financieel kader voor 2021-2027 wordt bijgedragen aan de verwezenlijking van de door Europa nagestreefde gelijktijdige groene en digitale transities. Het initiatief is ook in overeenstemming met het beleid van de Unie inzake een schone en circulaire economie, duurzame en slimme mobiliteit, de “van boer tot bord”-strategie, de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 en het aankomende actieplan inzake de ambitie om alle verontreiniging tot nul terug te dringen, alsook met haar internationale positie en haar “Green Deal”-diplomatie.

1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking

1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief

 beperkte geldigheidsduur

   van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

   financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor vastleggingskredieten en vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor betalingskredieten.

 onbeperkte geldigheidsduur

1.7.Beheersvorm(en) 39  

 Direct beheer door de Commissie

✓ door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;

   door de uitvoerende agentschappen

 Gedeeld beheer met lidstaten

 Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:

◻ derde landen of de door hen aangewezen organen;

◻ internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

◻ de EIB en het Europees Investeringsfonds;

◻ de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde organen;

◻ publiekrechtelijke organen;

◻ privaatrechtelijke organen met een openbaredienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;

◻ privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;

◻ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder “Opmerkingen”.

Opmerkingen

Het voorstel handhaaft de verordening inzake de verdeling van de inspanningen, met dezelfde verplichtingen inzake toezicht en rapportage voor de lidstaten en beheerstaken voor de Commissie. Het Europees Milieuagentschap zal de Commissie blijven ondersteunen bij de bewaking van de vooruitgang die de lidstaten boeken bij het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van dit voorstel.

2.BEHEERSMAATREGELEN 

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen 

Vermeld frequentie en voorwaarden.

De naleving zal berusten op het bestaande uitgebreide kader voor monitoring, rapportage en verificatie dat gedeeltelijk bij de verordening inzake de verdeling van de inspanningen en gedeeltelijk bij Verordening (EU) 2018/1999 (“de governanceverordening”) en de uitvoeringsbepalingen daarvan is vastgesteld.

Om te garanderen dat de nalevingscontrole steunt op nauwkeurige gegevens, zal de Commissie doorgaan met het beoordelen van de door de lidstaten ingediende broeikasgasinventarissen. Het Europees Milieuagentschap zal het toezicht op de transparantie, nauwkeurigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en volledigheid van de ingediende informatie blijven coördineren.

2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en) 

2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie

Niet van toepassing – Het voorstel heeft geen betrekking op de uitvoering van een financieel programma, maar op het vormgeven van een beleid voor de lange termijn. De beheersvorm, de uitvoeringsmechanismen voor financiering, de betalingsvoorwaarden en de controlestrategie met betrekking tot foutenpercentages zijn niet van toepassing. Voor de uitvoering van dit voorstel moeten personele middelen binnen de Commissie worden herverdeeld. Hiervoor zijn geschikte procedures voorhanden.

2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken

Lidstaten die hun jaarlijkse broeikasgasemissies niet of niet tijdig rapporteren.

2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting). 

Dit initiatief brengt geen significante nieuwe controles/risico’s mee die niet onder een bestaand internecontrolekader vallen. Er zijn geen specifieke maatregelen overwogen, behalve de toepassing van het Financieel Reglement.

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden 

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie.

Het toezicht op de vorderingen van de lidstaten om hun verbintenissen uit hoofde van dit voorstel na te komen, steunt op een bestaand en gevestigd systeem voor kwaliteitscontrole en verificatie van hun jaarlijkse rapporten over broeikasgasemissies. Dit garandeert dat lacunes of onregelmatigheden met betrekking tot de gerapporteerde emissiegegevens tijdig worden aangepakt en worden gecorrigeerd met het oog op de nalevingscontrole.

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 

3.1.Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven 

·Bestaande begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarig financieel kader

Begrotingsonderdeel

Soort

Bijdrage

Aantal

GK/ NGK [1]

van EVA-landen [2]

van kandidaat-lidstaten [3]

van derde landen

in de zin van artikel 21, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement

3

09 01 01 01

NGK

JA

NEE

NEE

NEE

3

09 02 03

GK

JA

NEE

NEE

NEE

7

20 01 02 01

NGK

NEE

NEE

NEE

NEE

7

20 02 06 01

NGK

NEE

NEE

NEE

NEE

7

20 02 06 02

NGK

NEE

NEE

NEE

NEE

7

20 02 06 03

NGK

NEE

NEE

NEE

NEE

·Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen: Niet van toepassing.

3.2.Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten 

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten 

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Rubriek van het meerjarig financieel kader

3

“Natuurlijke hulpbronnen en milieu”

DG: CLIMA

 

2023 

2024

2025

2026

2027

TOTAAL

Beleidskredieten

09 02 03

Vastleggingen

(1)

1,750

 

 

 

 

1,750

Betalingen

(2)

 

0,700

1,050

 

 

1,750

Uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten

09 01 01 01

 

(3)

 

 

0,467

0,042

0,092

0,601

TOTAAL kredieten voor DG CLIMA

Vastleggingen

= 1 + 3

1,750

 

0,467

0,042

0,092

2,351

Betalingen

= 2 + 3

 

0,700

1,517

0,042

0,092

2,351

TOTAAL beleidskredieten

Vastleggingen

(4)

1,750

 

0,467

0,042

0,092

2,351

Betalingen

(5)

 

0,700

1,517

0,042

0,092

2,351

TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten

(6)

TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 3 van het meerjarig financieel kader

Vastleggingen

= 4+ 6

1,750

 

0,467

0,042

0,092

2,351

Betalingen

= 5+ 6

 

0,700

1,517

0,042

0,092

2,351

Rubriek van het meerjarig financieel kader

7

“Administratieve uitgaven”

Dit deel moet worden ingevuld aan de hand van de “administratieve begrotingsgegevens”, die eerst moeten worden opgenomen in de ( bijlage bij het financieel memorandum (Bijlage V bij de interne voorschriften), te uploaden in DECIDE met het oog op overleg tussen de diensten.

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

 

 

 

2023 

2024

2025

2026

2027

TOTAAL

DG: CLIMA

 

Personele middelen

0,465

0,474

0,484

0,494

0,503

2,421

Andere administratieve uitgaven

0,055

0,107

0,107

-

-

0,269

TOTAAL DG CLIMA

Kredieten

0,520

0,581

0,591

0,494

0,503

2,689

TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 7 van het meerjarig financieel kader

(totaal vastleggingen = totaal betalingen)

0,520

0,581

0,591

0,494

0,503

2,689

 

 

 

2023

2024

2025

2026

2027

TOTAAL

TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 7 van het meerjarig financieel kader

Vastleggingen

2,270

0,581

1,058

0,536

0,595

5,040

Betalingen

0,520

1,281

2,108

0,536

0,595

5,040



3.2.2.Geraamde output, gefinancierd met operationele kredieten 

Vastleggingskredieten, in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

 

 

 

 

2023

2024

2025

2026

2027

Totaal

Vermeld doelstellingen en outputs

Begrotingsonderdeel

OUTPUTS

 

Soort 40

Gem. kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

specifieke doelstelling ESR 41

 

— wijzigingen van het EU-register

 

Dienstencontracten

 

 

0,000

 

0,000

 

0,075

 

0,000

 

0,000

 

0,075

 

Opgegeven tijd en middelen (Quoted Time and Means, QTM), extern, uitrusting

 

 

0,000

 

0,000

 

0,350

 

0,000

 

0,050

 

0,400

— uitbreiding van de servicedesk

 

Dienstencontracten

 

 

0,000

 

0,000

 

0,000

 

0,000

 

0,000

 

0,000

 

Opgegeven tijd en middelen (Quoted Time and Means, QTM), extern, uitrusting

 

 

0,000

 

0,000

 

0,042

 

0,042

 

0,042

 

0,126

Subtotaal voor specifieke doelstelling ESR

 

0,000

 

0,000

 

0,467

 

0,042

 

0,092

 

0,601

TOTAAL

 

0,000

 

0,000

 

0,467

 

0,042

 

0,092

 

0,601



3.2.3.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten 

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig.

   Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

 

2023

2024

2025

2026

2027

TOTAAL

RUBRIEK 7 van het meerjarig financieel kader

 

 

 

 

 

 

Personele middelen

0,465

0,474

0,484

0,494

0,503

2,421

Andere administratieve uitgaven

0,055

0,107

0,107

-

-

0,269

Subtotaal RUBRIEK 7 van het meerjarige financiële kader

0,520

0,581

0,591

0,494

0,503

2,689

Buiten RUBRIEK 7[1] van het meerjarig financieel kader

 

 

 

 

 

 

Personele middelen

-

-

-

-

-

-

Andere administratieve uitgaven

-

-

-

-

-

-

Subtotaal buiten RUBRIEK 7 van het meerjarig financieel kader

-

-

-

-

-

-

TOTAAL

0,520

0,581

0,591

0,494

0,503

2,689

De benodigde kredieten voor personeel en andere administratieve uitgaven zullen worden gefinancierd uit de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

3.2.3.1.Geraamde personeelsbehoeften

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig.

   Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Raming in voltijdequivalenten

 

2023

2024

2025

2026

2027

Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

20 01 02 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie)

3

3

3

3

3

20 01 02 03 (delegaties)

 

 

 

 

 

01 01 01 01  (onderzoek door derden)

 

 

 

 

 

01 01 01 11 (eigen onderzoek)

 

 

 

 

 

Andere begrotingsonderdelen (te vermelden)

 

 

 

 

 

Extern personeel (in voltijdequivalenten (vte)[1]

20 02 01 (AC, END, INT van de “totale financiële middelen”)

 

 

 

 

 

20 02 03 (AC, AL, END, INT en JPD in de delegaties)

 

 

 

 

 

XX 01 xx yy zz [2]

— zetel

 

 

 

 

 

— delegaties

 

 

 

 

 

01 01 01 02 (AC, END, INT — onderzoek door derden)

 

 

 

 

 

01 01 01 12 (AC, END, INT — eigen onderzoek)

 

 

 

 

 

Andere begrotingsonderdelen (te vermelden)

 

 

 

 

 

TOTAAL

3

3

3

3

3

Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Beschrijving van de uit te voeren taken:

Ambtenaren en tijdelijk personeel

2 AD: berekening van nieuwe jaarlijkse emissieruimten 2023-2030, en de bijbehorende uitvoeringshandeling van de Commissie;

algemene inventarisevaluaties voor 2025 en 2027 (contractbeheer en bijbehorende uitvoeringshandelingen);

bedrijfsanalyse voor IT-aanpassingen en daaropvolgende uitvoering van de nieuwe elementen in het Unieregister; verplichtingen inzake bedrijfsinformatie en verslaglegging; beheer van klantenrelaties en coördinatie van hulpmiddelen voor de nieuwe servicedesk.

1 AD: capaciteitsopbouw bij de lidstaten om strategieën voor emissiereductie op te stellen; ondersteunen van de lidstaten bij het actualiseren van hun nationale energie- en klimaatplannen in het kader van de governanceverordening om hun nationale klimaatbeleid en -maatregelen aan te scherpen, teneinde tegen 2030 de nodige emissiereducties te realiseren.

Extern personeel

-

3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader 

Het voorstel/initiatief:

   kan volledig worden gefinancierd door middel van herschikking binnen de relevante rubriek van het meerjarig financieel kader (MFK).

De uitgaven zullen worden gedaan vanuit het LIFE-budget.

   hiervoor moet een beroep worden gedaan op de niet-toegewezen marge in de desbetreffende rubriek van het MFK en/of op de speciale instrumenten zoals gedefinieerd in de MFK-verordening.

   hiervoor is een herziening van het MFK nodig.

3.2.5.Bijdragen van derden 

Het voorstel/initiatief:

   voorziet niet in medefinanciering door derden

   voorziet in medefinanciering door derden, zoals hieronder wordt geraamd:

Kredieten in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

2023

2024

2025

2026

2027

Totaal

Medefinancieringsbron 

TOTAAL medegefinancierde kredieten

 

3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten 

   Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

   Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

   voor de eigen middelen

   voor overige ontvangsten

Geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven    

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:

Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten

Gevolgen van het voorstel/initiatief 42

Jaar 
2023

Jaar 
2024

Jaar 
2025

Jaar 
2026

Jaar 
2027

Totaal

Artikel ………….

Vermeld voor de toegewezen ontvangsten het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

Andere opmerkingen (bv. over de methode/formule voor de berekening van de gevolgen voor de ontvangsten of andere informatie).

(1)    COM(2019) 640 final.
(2)    COM(2018) 773 final.
(3)    COM(2020) 690 final.
(4)    Conclusies van de Europese Raad van 10-11 december 2020 EUCO 22/20 CO EUR 17 CONCL 8.
(5)    Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
(6)    Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).
(7)    29 % voor de EU-27.
(8)    Volgens het EU-referentiescenario 2020 (REF), dat als basis dient voor de effectbeoordeling (zie punt 5.1 van de effectbeoordeling).
(9)    COM/2016/0860 final.
(10)    Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
(11)    Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
(12)    Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).
(13)    COM(2021) 82 final.
(14)    Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).
(15)    COM(2021) 219 final.
(16)    COM(2016) 483 - Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de evaluatie van de uitvoering van Beschikking nr. 406/2009/EG, krachtens artikel 14 van die beschikking.
(17)    Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136).
(18)    De feedback is te vinden op de webpagina “Geef uw mening” van de Europese Commissie onder “Nationale doelstellingen voor uitstootbeperking (verordening verdeling inspanningen) – evaluatie op basis van het klimaatplan voor 2030” via de volgende link: feedback over de aanvangseffectbeoordeling .
(19)    Op modellen gebaseerde prognoses van trends op het gebied van energie, vervoer en broeikasgasemissies tot 2050, voortbouwend op een consistente reeks aannames in het beleid van de EU en de lidstaten, en de specifieke kenmerken van de lidstaten; en op basis van de raadpleging van deskundigen van de lidstaten.
(20)    Het “huidige beleidskader” omvat de EU-initiatieven die eind 2019 zijn aangenomen en de nationale doelstellingen en beleidslijnen en maatregelen zoals uiteengezet in de definitieve nationale energie- en klimaatplannen.
(21)     https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX:52020SC0176  
(22)     https://ec.europa.eu/clima/sites/clima/files/docs/pages/com_2018_733_analysis_in_support_en_0.pdf
(23)    Meer informatie en modelleringsdocumentatie: https://e3modelling.com/modelling-tools/primes/
(24)    Niet-gebruikte nettoverwijderingen zijn die verwijderingen die niet in het kader van de huidige LULUCF-flexibiliteit van artikel 7 van de ESR worden gebruikt en ook niet in het kader van de nieuwe concept-LULUCF-veiligheidsreserve.
(25)    COM(2019) 640 final. 
(26)    PB C , , blz. .
(27)    PB C , , blz. .
(28)    Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
(29)    Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030 en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 en Besluit nr. 529/2013/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 1).
(30)    Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).
(31)    Mededeling van de Commissie – De Europese Green Deal, COM(2019) 640 final van 11 december 2019.
(32)    Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
(33)    Overeenkomst van Parijs (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4).
(34)    Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).
(35)    COM/2020/562 final.
(36)    Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2126 van de Commissie van 16 december 2020 tot vaststelling van de jaarlijkse emissieruimten voor de lidstaten voor de periode 2021 tot en met 2030 overeenkomstig Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 426 van 17.12.2018, blz. 58).
(37)    Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/268 van de Commissie van 28 oktober 2020 tot wijziging van bijlage IV bij Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de referentieniveaus voor bossen die door de lidstaten moeten worden toegepast voor de periode van 2021 tot en met 2025 (PB L 60 van 22.2.2021, blz. 21)
(38)    In de zin van artikel 58, lid 2, punt a) of punt b), van het Financieel Reglement.
(39)    Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: https://myintracomm.ec.europa.eu/budgweb/EN/man/budgmanag/Pages/budgmanag.aspx  
(40)    Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv. aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen enz.).
(41)    Zoals beschreven in punt 1.4.2. “Specifieke doelstelling(en)…”.
(42)    Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 20 % aan inningskosten.

Brussel, 14.7.2021

COM(2021) 555 final

BIJLAGE

bij voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EU) 2018/842 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen

{SEC(2021) 555 final} - {SEC(2021) 612 final} - {SWD(2021) 553 final} - {SWD(2021) 611 final} - {SWD(2021) 612 final}


BIJLAGE

BROEIKASGASEMISSIEREDUCTIES VAN DE LIDSTATEN KRACHTENS ARTIKEL 4, LID 1

Reductie van de broeikasgasemissies van de lidstaten in 2030 in verhouding tot hun niveau van 2005, als bepaald overeenkomstig artikel 4, lid 3

Kolom 1

Kolom 2

België

– 35 %

– 47 %

Bulgarije

– 0 %

– 10 %

Tsjechië

– 14 %

– 26 %

Denemarken

– 39 %

– 50 %

Duitsland

– 38 %

– 50 %

Estland

– 13 %

– 24 %

Ierland

– 30 %

– 42 %

Griekenland

– 16 %

– 22,7 %

Spanje

– 26 %

– 37,7 %

Frankrijk

– 37 %

– 47,5 %

Kroatië

– 7 %

– 16,7 %

Italië

– 33 %

– 43,7 %

Cyprus

– 24 %

– 32 %

Letland

– 6 %

– 17 %

Litouwen

– 9 %

– 21 %

Luxemburg

– 40 %

– 50 %

Hongarije

– 7 %

– 18,7 %

Malta

– 19 %

– 19 %

Nederland

– 36 %

– 48 %

Oostenrijk

– 36 %

– 48 %

Polen

– 7 %

– 17,7 %

Portugal

– 17 %

– 28,7 %

Roemenië

– 2 %

– 12,7 %

Slovenië

– 15 %

– 27 %

Slowakije

– 12 %

– 22,7 %

Finland

– 39 %

– 50 %

Zweden

– 40 %

– 50 %