Brussel, 31.5.2021

COM(2021) 268 final

2021/0131(NLE)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen over het beoogde besluit van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten


TOELICHTING

1.Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft een besluit tot vaststelling van het standpunt dat de Commissie namens de Europese Unie moet innemen in het kader van de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten (“de regeling”) met betrekking tot een beoogd besluit tot wijziging van de in de regeling opgenomen bepalingen over rentetarieven. Deze bepalingen stellen de minimale commerciële referentierentetarieven (“CIRR’s”) vast die van toepassing zijn op financieringssteun van de overheid voor exportkredieten. Het beoogde besluit zou de praktijken van de partijen bij de regeling harmoniseren en voorwaarden garanderen die in overeenstemming zijn met die van de particuliere financiële markten.

2.Achtergrond van het voorstel

2.1.De regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten

De regeling is een herenakkoord tussen de EU, de VS, Canada, Japan, Korea, Noorwegen, Zwitserland, Australië, Nieuw-Zeeland en Turkije, en heeft ten doel een kader te creëren voor het ordelijke gebruik van door de overheid gesteunde exportkredieten. In de praktijk betekent dit dat wordt gezorgd voor een gelijk speelveld (zodat de mededinging wordt gebaseerd op de prijs en de kwaliteit van de uitgevoerde goederen en diensten in plaats van op de geboden financiële voorwaarden), terwijl wordt gewerkt aan het uitbannen van subsidies en marktverstoringen met betrekking tot door de overheid gesteunde exportkredieten. De regeling is in april 1978 in werking getreden, is van onbepaalde duur en is, hoewel het OESO-secretariaat administratieve steun verleent, geen besluit van de OESO 1 .

De regeling wordt regelmatig bijgewerkt, waarbij rekening wordt gehouden met ontwikkelingen op de financiële markten en het beleid die van invloed zijn op de verstrekking van door de overheid gesteunde exportkredieten. De regeling is omgezet krachtens Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad en is bijgevolg juridisch bindend in de EU 2   3 . Overeenkomstig artikel 2 van die verordening worden herzieningen van de voorwaarden van de regeling in het EU-recht opgenomen door middel van gedelegeerde handelingen.

2.2.De deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten

De Europese Commissie vertegenwoordigt de Unie in vergaderingen van de deelnemers aan de regeling (hierna ook: “de deelnemers”) en in de schriftelijke besluitvormingsprocedures van de deelnemers aan de regeling. Alle besluiten over wijzigingen van de regeling worden bij consensus genomen. Het standpunt van de Unie wordt vastgesteld door de Raad en besproken door de lidstaten in de Groep exportkredieten van de Raad 4 .

In artikel 63, onder a), van de regeling wordt het volgende bepaald: “De deelnemers evalueren op gezette tijden het systeem voor de vaststelling van de CIRR’s om ervoor te zorgen dat de medegedeelde tarieven de marktvoorwaarden weerspiegelen en aan de doelstellingen beantwoorden waarvoor ze zijn vastgesteld. Deze evaluatie omvat ook de marge die moet worden toegevoegd wanneer deze rentetarieven worden toegepast.”.

2.3.De beoogde handeling van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten

Sinds begin 2014 is een herziening van het CIRR-systeem gaande. De CIRR’s zijn vaste minimumrentetarieven die kunnen worden aangeboden als onderdeel van een door de overheid gesteunde exportfinancieringsovereenkomst. De CIRR’s worden vastgesteld voor elke valuta van de deelnemers aan de regeling. Tijdens de 127e vergadering van de deelnemers in juni 2014 hebben de deelnemers de technische deskundigen van de deelnemers opgedragen de voorschriften van de regeling inzake CIRR’s te herzien.

De hervorming van het CIRR zou een omvattende hervorming zijn die betrekking heeft op operationele aspecten (bv. modaliteiten zoals het aanhouden en vaststellen van de rentevoeten), en op structurele aspecten (bv. basisrentetarieven, marges en toeslagen). Doel van de hervorming van het CIRR is de kredietverleningspraktijken van de deelnemers te harmoniseren en de CIRR’s dichter bij de marktrente te brengen. De beoogde bepalingen inzake CIRR’s zouden van toepassing zijn op alle transacties, met uitzondering van transacties die onder de sectorovereenkomst voor schepen en de sectorovereenkomst voor burgerluchtvaartuigen vallen.

Tijdens de 141e vergadering van de deelnemers in juni 2019 presenteerde de voorzitter van het TEP een ontwerpvoorstel van de voorzitter over de hervorming van het CIRR, dat tot doel heeft een evenwicht te vinden tussen uiteenlopende belangen en standpunten die tijdens de technische werkzaamheden naar voren zijn gebracht. Het ontwerpvoorstel van de voorzitter kreeg brede algemene steun van de deelnemers, maar er moest wel een aantal kleine kwesties worden opgelost. Tijdens de bijeenkomst van de deelnemers van november van vorig jaar zijn de standpunten van de deelnemers op elkaar afgestemd. De deelnemers aan de regeling moeten via de schriftelijke procedure een besluit over het ontwerpcompromisvoorstel vaststellen.

3.Namens de Unie in te nemen standpunt

De WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen (“ASCM”) bevat een uitsluiting voor de regeling in de illustratieve lijst van exportsubsidies, op voorwaarde dat een exportkredietpraktijk die in overeenstemming is met de bepalingen van de regeling, niet wordt beschouwd als een verboden exportsubsidie die door de OSCM verboden is. Dit betekent dat indien een WTO-lid partij is bij de regeling en zijn exportkredietpraktijk in overeenstemming is met de regeling of indien een WTO-lid in de praktijk een rentepraktijk toepast die in overeenstemming is met de bepalingen van de regeling, de exportkredietpraktijk niet als exportsubsidie wordt beschouwd. Hierdoor worden de bepalingen van de regeling inzake rentevoeten van bijzonder belang geacht.

De bepalingen inzake de CIRR’s zijn lange tijd ongewijzigd gebleven en moeten ingrijpend worden hervormd. Handelsfinanciering is steeds belangrijker geworden bij de besluitvorming in de wereldhandel en dit heeft ertoe geleid dat op de particuliere financiële markten een breed scala aan financiële producten en contractstructuren wordt aangeboden. Om de conformiteit te waarborgen, moeten de rentevoetbepalingen van de regeling periodiek worden aangepast aan de veranderende marktpraktijken. De regeling schetst slechts de algemene beginselen voor het verstrekken van door de overheid gesteunde leningen tegen vaste rentetarieven en richt zich op structurele aspecten. Aangezien de lidstaten CIRR’s in grotere mate verstrekken dan de meeste andere deelnemers, en om de praktijken binnen de EU op elkaar af te stemmen, hebben de lidstaten informeel ingestemd met een reeks regels die betrekking hebben op operationele aspecten van het CIRR-systeem, als aanvulling op de bepalingen van de regeling. Naast de regeling en de informele EU-richtsnoeren hebben de meeste lidstaten nationale CIRR-verordeningen vastgesteld.

Het beoogde besluit over de hervorming van het CIRR zou resulteren in een meer gedetailleerde en alomvattende actualisering van bijlage XVI bij de regeling. Deze zou zowel de kosten dekken die de kredietgever maakt voordat een exportcontract door een koper is ondertekend (bv. regels inzake minimumvergoedingen voor het aanbieden en vaststellen van de rentevoet) als regels voor de berekening van de rentevoet, die overeenkomt met het rendement van een staatslening plus een marge ter dekking van andere financieringskosten. Door componenten op te nemen die van invloed zijn op de financieringskosten, heeft de hervorming van het CIRR tot doel de door ECA’s geboden voorwaarden coherenter te maken en zo een gelijk speelveld voor de deelnemers aan de regeling te waarborgen. Op die manier zou de hervorming de ruimte voor de EU-lidstaten beperken om de bepalingen van de CIRR’s op nationaal niveau aan te passen aan de specifieke behoeften van het binnenlandse bedrijfsleven. Er wordt een overgangsperiode van twee jaar overwogen om exportkredietinstellingen die rechtstreekse leningen aanbieden de tijd te geven zich aan de nieuwe richtsnoeren aan te passen.

Kortom, het beoogde besluit over de hervorming van het CIRR omvat regels over zowel operationele als structurele aspecten die zorgen voor meer beleidscoherentie en een gelijk speelveld voor de deelnemers. Daarom wordt aanbevolen dat de Unie het beoogde, via een schriftelijke procedure vast te stellen besluit van de deelnemers aan de regeling om nieuwe richtsnoeren over CIRR’s vast te stellen, goedkeurt.

4.Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat ook handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen ook instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die een “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 5 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

De beoogde handeling zal een beslissende invloed hebben op de inhoud van de EU-wetgeving, met name Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van de Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad. In artikel 2 van die verordening wordt namelijk het volgende bepaald: “De Commissie stelt overeenkomstig artikel 3 gedelegeerde handelingen vast om bijlage II te wijzigen naar aanleiding van wijzigingen in de richtsnoeren die de deelnemers aan de regeling overeenkomen.”.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is daarom artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op exportkredieten, die binnen de werkingssfeer van het gemeenschappelijke handelsbeleid vallen. De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

2021/0131 (NLE)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen over het beoogde besluit van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)De richtsnoeren van de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten (“de regeling”) zijn omgezet en derhalve in de EU juridisch bindend gemaakt op grond van Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad 6 .

(2)Overeenkomstig artikel 63 van de regeling moeten de deelnemers aan de regeling op gezette tijden het systeem evalueren voor de vaststelling van de commerciële referentierentetarieven (“CIRR’s”) om ervoor te zorgen dat de medegedeelde tarieven de marktvoorwaarden weerspiegelen en aan de doelstellingen beantwoorden waarvoor ze zijn vastgesteld. Deze evaluatie moet ook de marge omvatten die moet worden toegevoegd wanneer deze rentetarieven worden toegepast.

(3)De deelnemers moeten via een schriftelijke procedure een besluit nemen over een beoogd besluit tot wijziging van de in de regeling opgenomen bepalingen over de CIRR’s.

(4)Het beoogde besluit tot hervorming van de CIRR’s moet zorgen voor meer beleidscoherentie en harmonisatie van de kredietverleningspraktijken, waardoor het gelijke speelveld voor de deelnemers wordt verbeterd. Voorts moeten de vaste rentetarieven die worden aangeboden bij door de overheid gesteunde exportkrediettransacties dichter bij de marktrente worden gebracht en moet ervoor worden gezorgd dat deze rentetarieven beter worden aangepast aan de voorwaarden die op de particuliere financiële markt worden geboden. Een overgangsperiode van twee jaar moet de exportkredietinstellingen de tijd geven om de nieuwe richtsnoeren vast te stellen en mee te delen.

(5)Aangezien het beoogde besluit op grond van artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1233/2011 beslissende invloed zal hebben op de inhoud van het recht van de Unie, is het passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie tijdens de schriftelijke procedure van de deelnemers aan de regeling moet worden ingenomen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat namens de Unie in een schriftelijke procedure van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten moet worden ingenomen over het beoogde besluit om de bepalingen over de CIRR’s te wijzigen, is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Commissie.

Gedaan te Brussel,

   Voor de Raad

   De voorzitter

(1)    Zoals gedefinieerd in artikel 5 van de OESO-overeenkomst.
(2)    Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van de Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad (PB L 326 van 8.12.2011, blz. 45).
(3)    Eerdere versies van de OESO-regeling zijn in EU-wetgeving omgezet bij beschikkingen/besluiten van de Raad.
(4)    Beschikking van de Raad houdende instelling van een Groep belast met de coördinatie van het beleid inzake kredietverzekering, garanties en financieringskredieten (PB 66 van 27.10.1960, blz. 1339).
(5)    Arrest van het Hof van Justitie van 7 oktober 2014, Duitsland/Raad, C‑399/12, ECLI:EU:C:2014:2258, punten 61 tot en met 64.
(6)    Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van de Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad (PB L 326 van 8.12.2011, blz. 45) (“Verordening (EU) nr. 1233/2011”).

Brussel, 31.5.2021

COM(2021) 268 final

BIJLAGE

bij

Voorstel voor een besluit van de Raad

betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen over het beoogde besluit van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten


BIJLAGE

VOORSTEL

BIJLAGE XVII

DEEL 1:VASTSTELLING VAN HET CIRR

1.Voor elke valuta van elke deelnemer wordt een CIRR opgesteld, mits de vereiste gegevens ter beschikking van het secretariaat worden gesteld. Een deelnemer of een niet-deelnemer mag om vaststelling van een CIRR voor de valuta van een niet-deelnemer verzoeken. In overleg met de belanghebbende niet-deelnemer kan een deelnemer of het secretariaat dat namens de niet-deelnemer optreedt, een voorstel doen voor de vaststelling van het CIRR in die valuta.

2.Indien andere deelnemers tot financiering in die valuta besluiten, gebruiken zij het CIRR dat voor een bepaalde valuta werd vastgesteld.

3.Het CIRR bestaat uit een basistarief en een marge.

4.Het minimale CIRR mag voor geen enkele valuta minder bedragen dan 15 basispunten.

I.VASTSTELLING VAN HET BASISTARIEF

5.De CIRR’s worden maandelijks berekend en worden op de 15e dag van elke maand van kracht.

6.De CIRR-basistarieven worden berekend met gebruikmaking van rendementen op staatsobligaties.

7.De voor elke transactie te gebruiken looptijd van de overheidsobligatie wordt bepaald aan de hand van de volgende formule: opnameperiode + 0,5 aflossingsperiode + 0,5 aflossingsfrequentie in jaren 1 (voor standaardaflossingsprofielen). Voor transacties met een niet-standaardaflossingsprofiel wordt de volgende formule toegepast: opnameperiode + [∑ (𝑡𝑙𝑖𝑡𝑠𝑝)  𝐷𝑙𝑖] / ∑ 𝐷𝑙𝑖 𝑛 𝑖=1 𝑛 𝑖=1 1/365] 2 . Het resultaat wordt afgerond op het dichtstbijzijnde jaar, met een bovengrens van tien jaar en een benedengrens van drie jaar.

8.De deelnemers berekenen de obligatierendementen aan de hand van het rekenkundig gemiddelde van alle dagrendementen van de 3-,4-,5-,6-,7-,8-,9- en 10‑jaarsoverheidsobligaties van de voorgaande kalendermaand voor hun respectieve valuta’s. Deze rendementen worden uiterlijk vijf dagen na het einde van elke maand aan het secretariaat meegedeeld en worden maandelijks openbaar gemaakt.

9.Deelnemers kunnen lineaire interpolatie toepassen om de noodzakelijke rendementen vast te stellen, zolang dit binnen het interpolatiebereik van 2-jaarsoverheidsobligaties tot en met 15-jaarsoverheidsobligaties gebeurt. Extrapolatie naar een lager of hoger obligatierendement is niet toegestaan.

10.Indien de gegevens voor een of meer van de noodzakelijke overheidsobligaties niet konden worden verkregen (overeenkomstig de artikelen 8 en 9), is er in die valuta geen CIRR voor transacties waarvoor dergelijke looptijden vereist zijn (overeenkomstig artikel 7) tenzij de ontbrekende gegevens betrekking hebben op kortere looptijden en gegevens voor langere looptijden (tot 10 jaar). In dat geval worden de rendementen van de dichtstbijzijnde langerlopende overheidsobligaties gebruikt om de basisrentes te berekenen waarvoor dergelijke kortere looptijden nodig zijn.

II.VASTSTELLING VAN DE MARGE

11.De marge wordt elk kwartaal berekend (respectievelijk op 15 januari, 15 april, 15 juli en 15 oktober van elk jaar) op basis van het rendement van vijfjaarsswapspreads (verschil tussen de vijfjaarsoverheidsobligatierente en de vijfjaarsswaprente).

12.De marge wordt berekend aan de hand van de volgende formule: 0,5 * (driemaands gemiddelde van het dagelijkse rendement op vijfjaarsswapspreads) + 80 basispunten. Het resultaat wordt afgerond op het dichtstbijzijnde basispunt, met een bovengrens van 120 basispunten en een benedengrens van 80 basispunten.

13.Het driemaands gemiddelde van de te gebruiken dagelijkse vijfjaarsswapspreads wordt verkregen door het rekenkundig gemiddelde te berekenen van de dagelijkse vijfjaarsswapspread van de laatste drie kalendermaanden in de betrokken valuta’s. Zij worden uiterlijk vijf dagen na het einde van elk kwartaal aan het secretariaat gemeld.

14.Ingeval de vijfjaarsswapspread voor een bepaalde valuta niet op de markt beschikbaar is, wordt de marge vastgesteld op 100 basispunten.

15.De resulterende marges worden aan het begin van elk kwartaal openbaar gemaakt.

DEEL 2:TOEPASSING VAN HET CIRR

16.Wanneer de overheid financieringssteun verleent voor leningen met een zwevende rentevoet, mogen banken en andere financiële instellingen geen keuze aanbieden tussen het CIRR (ten tijde van het oorspronkelijke contract) en, indien deze lager is, de korte marktrente gedurende de gehele looptijd van de lening.

I.GELDIGHEIDSDUUR VAN DE CIRR’S

17.Een CIRR kan worden vergrendeld vóór, op of na de datum van het financiële contract (DFC).

18.Wanneer een CIRR vóór de DFC wordt vergrendeld en aangehouden, mag de periode van bezit niet langer zijn dan 12 opeenvolgende maanden 3 , wordt de duur van de periode van bezit uiterlijk op de datum van notering (DoQ) vastgesteld en wordt een extra spread toegevoegd aan het toepasselijke CIRR volgens onderstaande tabel.



Periode van bezit (in maanden)

Kosten van periode van bezit

1 m bezit

20 basispunten

2 maanden bezit

20 basispunten

3 maanden bezit

20 basispunten

4 maanden bezit

20 basispunten

5 maanden bezit

20 basispunten

6 maanden bezit

20 basispunten

7 maanden bezit

23 basispunten

8 maanden bezit

26 basispunten

9 maanden bezit

30 basispunten

10 maanden bezit

34 basispunten

11 maanden bezit

39 basispunten

12 maanden bezit

44 basispunten

19.Indien de periode van bezit vóór de DFC verstrijkt, kan het CIRR onmiddellijk of op een later tijdstip worden herzien en voor een nieuwe periode van bezit worden aangehouden. Indien de ondertekening van het commerciële contract (SCC) vóór de herziening heeft plaatsgevonden, mag de herziene rente niet lager zijn dan de laatst vergrendelde rente. Er is geen beperking van het aantal keren dat een CIRR kan worden herzien.

20.Elke wijziging in de effectieve renteperiode vóór of op de DFC leidt tot een herberekening van de CIRR-basisrente. Een dergelijke herberekening wordt gebaseerd op de nieuwe effectieve renteperiode, waarbij gebruik wordt gemaakt van de basistarieven die van kracht zijn op de oorspronkelijke datum van notering (DoQ); deze wordt niet aangemerkt als een herziening of annulering van het CIRR.

II.BESCHIKBAARSTELLINGSVERGOEDING

21.Voor directe kredieten wordt een beschikbaarstellingsvergoeding in rekening gebracht. Indien het CIRR vóór of op de DFC werd vergrendeld, wordt de beschikbaarstellingsvergoeding onmiddellijk na die datum in rekening gebracht. Indien het CIRR na de DFC werd vergrendeld, wordt de beschikbaarstellingsvergoeding onmiddellijk na de datum van notering (DoQ) in rekening gebracht.

22.Deelnemers brengen een beschikbaarstellingsvergoeding in rekening die gelijk is aan of hoger is dan commerciële marktpraktijken, mits deze informatie beschikbaar is.

III.VRIJWILLIGE ANNULERING EN VRIJWILLIGE VOORUITBETALING

23.Indien een CIRR vrijwillig wordt ingetrokken, mag een later voor dezelfde transactie en dezelfde exporteur genoteerd CIRR niet lager zijn dan het laatst genoteerde CIRR.

24.Vóór de DFC zijn er geen kosten verbonden aan het annuleren van een CIRR of het overschakelen op een variabele rente.

25.Na afloop van de DFC, en ongeacht het tijdstip waarop het CIRR werd vastgesteld, vergoedt de kredietnemer in geval van vrijwillige annulering of vrijwillige vooruitbetaling van een lening of een deel daarvan aan de overheidsinstelling die overheidssteun verleent alle kosten en verliezen die als gevolg van een dergelijke vervroegde vooruitbetaling of vrijwillige opzegging zijn ontstaan. Dit omvat de kosten voor de overheidsinstelling van de vervanging van het deel van de verwachte kasinstroom van vaste rente die wordt onderbroken door voortijdige vooruitbetaling of vrijwillige annulering.

DEEL 3:HERZIENINGS- EN OVERGANGSOVEREENKOMSTEN

26.De bepalingen van deze bijlage treden twee jaar na de datum van goedkeuring van de hervorming in werking voor transacties die vanaf die datum zijn vastgelegd.

27.Uiterlijk vier jaar na de datum van overeenstemming over de hervorming verrichten de deelnemers een uitgebreide evaluatie van de in deze bijlage opgenomen CIRR-bepalingen.

II.AANVULLINGEN VAN BIJLAGE XV (LIJST VAN DEFINITIES)

·Datum van het financiële contract (Date of Financial Contract – DFC): de datum waarop alle partijen bij het financiële contract gebonden zijn, rekening houdend met eventuele juridische verplichtingen.

·Datum van notering (Date of Quote – DoQ): de datum waarop een CIRR is vergrendeld.

·Periode van bezit: de periode die begint op de DoQ en eindigt op de DFC.

·Effectieve renteperiode: periode waarin rente ontstaat (d.w.z. vanaf de eerste uitbetaling tot de laatste aflossing van de hoofdsom: opnameperiode + aflossingsperiode).

III.WIJZIGING VAN ARTIKEL 20 BIJ DE INWERKINGTREDING VAN DE HERVORMING

20.VASTSTELLING EN TOEPASSING VAN CIRR’S

a)Het CIRR voor financieringssteun van de overheid in het kader van de regeling en alle bijlagen daarbij, met uitzondering van de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor schepen vliegtuigen voor de burgerluchtvaart (bijlage III) wordt vastgesteld en toegepast overeenkomstig de bepalingen van bijlage XVI.

b)Het CIRR voor financieringssteun van de overheid in het kader van de regeling en alle bijlagen daarbij, met uitzondering van de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor schepen (bijlage I) en de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor vliegtuigen voor de burgerluchtvaart (bijlage III) wordt vastgesteld en toegepast overeenkomstig de bepalingen van bijlage XVII.

(1)    Aflossingsfrequentie voor jaarlijkse aflossing = 1, voor halfjaarlijkse aflossingen = 0,5 en voor aflossingen per kwartaal = 0,25.
(2)    tli = datum van de ie aflossing; tsp = datum van het startpunt; Dli = bedrag betaald bij de ie aflossing.
(3)    Als het CIRR opnieuw wordt ingesteld, wordt het aantal maanden weer op nul gezet.