5.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 184/159


P9_TA(2021)0440

Situatie in Tunesië

Resolutie van het Europees Parlement van 21 oktober 2021 over de situatie in Tunesië (2021/2903(RSP))

(2022/C 184/12)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Tunesië en zijn resolutie van 25 februari 2016 over de opening van de onderhandelingen over een vrijhandelsovereenkomst EU-Tunesië (1),

gezien het eindverslag van de verkiezingswaarnemingsmissie van de EU voor de presidents- en parlementsverkiezingen in Tunesië van 15 september en 6 oktober 2019,

gezien de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Tunesië, en de verscheidene thematische vergaderingen in het kader daarvan in 2019 en 2020,

gezien de conclusies van het College van Bewindvoerders van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) op grond van artikel IV (Raadpleging van Tunesië) van 26 februari 2021,

gezien het gezamenlijke communiqué van 4 juni 2021 over de betrekkingen tussen de EU en Tunesië, getiteld “Voor een hernieuwd partnerschap”,

gezien Tunesisch presidentieel decreet nr. 2021-69 van 26 juli 2021 tot opheffing van de functies van hoofd van de regering en leden van de regering, Tunesisch presidentieel decreet nr. 2021-80 van 29 juli 2021 betreffende de schorsing van de bevoegdheden van de Kamer van volksvertegenwoordigers, Tunesisch presidentieel decreet nr. 2021-109 van 24 augustus 2021 betreffende de verlenging van buitengewone maatregelen in verband met de schorsing van de bevoegdheden van de Kamer van volksvertegenwoordigers, en Tunesisch presidentieel decreet nr. 2021-117 van 22 september 2021 betreffende buitengewone maatregelen,

gezien de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) namens de Europese Unie van 27 juli 2021 en zijn verklaringen aan de pers in Tunis van 10 september 2021,

gezien de grondwet van Tunesië van 2014,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, waarbij Tunesië partij is,

gezien het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW), dat Tunesië in 1985 heeft geratificeerd en waartegen het in 2014 zijn voorbehouden heeft ingetrokken,

gezien het nationaal actieplan inzake vrouwen, vrede en veiligheid 2018-2022, dat in 2018 werd aangenomen,

gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat Tunesië een bevoorrechte partner van de EU is en dat de voortdurende ondersteuning van het land in dit verband altijd een prioriteit is geweest voor de EU; overwegende dat de verkiezingswaarnemingsmissies van 2011, 2014, 2018 en 2019 blijk geven van de niet-aflatende inzet van de EU voor de democratie in Tunesië; overwegende dat het dit jaar tien jaar geleden is dat de Tunesische revolutie plaatsvond en dat dit een belangrijk moment is voor de democratische ontwikkeling in Tunesië;

B.

overwegende dat de sociaal-economische situatie wordt gekenmerkt door een wijdverbreide economische stagnatie — waaraan de interne politieke context niet vreemd is — en een gezondheidscrisis met het op een na hoogste aantal slachtoffers van COVID-19 ter wereld; overwegende dat de COVID-19-pandemie, het gebrek aan toerisme, de hoge jeugdwerkloosheid en inflatie de kwetsbaarheid van de Tunesische economie hebben verergerd; overwegende dat endemische corruptie, een onvolledig transitioneel rechtsstelsel en ernstige economische en veiligheidsuitdagingen aanzienlijke belemmeringen blijven vormen voor de volledige consolidatie van de democratie in Tunesië;

C.

overwegende dat president Kais Saied zich in dit licht op 25 juli 2021 heeft beroepen op artikel 80 van de Tunesische grondwet, op grond waarvan hij buitengewone maatregelen kan nemen om een dreigend gevaar voor de staat het hoofd te bieden, en dat hij daarbij het ontslag van premier Hichem Mechichi heeft aangekondigd, evenals de schorsing van de Kamer van volksvertegenwoordigers voor een verlengbare periode van 30 dagen, en de opheffing van de parlementaire immuniteit van alle leden; overwegende dat de president de schorsing van het parlement op 24 augustus 2021 heeft verlengd;

D.

overwegende dat de regeringen van de Verenigde Arabische Emiraten, Saudi-Arabië en Egypte het initiatief van president Saied onmiddellijk hebben geprezen en verbaal hebben ondersteund;

E.

overwegende dat er een grondwettelijk hof ontbreekt, waardoor de parlementsleden niet tegen een eenzijdige verlenging van de noodsituatie door de president in beroep kunnen gaan, zoals bepaald in het desbetreffende artikel van de grondwet, wat aanleiding heeft gegeven tot ernstige bezorgdheid over de Tunesische democratische transitie en de grondrechten in het land;

F.

overwegende dat de president op 22 september 2021 presidentieel decreet nr. 2021-117 heeft uitgevaardigd, dat bepalingen bevat waarmee hij alle macht naar zich toetrekt en het decreet op de grondwet laat primeren, waardoor de grondwet wordt ondermijnd en alle bevoegdheden van de staat worden geconcentreerd in handen van president Kais Saied; overwegende dat de bepalingen van de grondwet inzake rechten en vrijheden uitsluitend worden geëerbiedigd en gewaarborgd indien zij niet in strijd zijn met wetten die gebaseerd zijn op de presidentiële wetsbesluiten en buitengewone maatregelen; overwegende dat presidentieel decreet nr. 117 geen mogelijkheid biedt om tegen presidentiële beslissingen beroep in te stellen bij een rechtbank, ook niet bij de hoogste administratieve rechtbank van Tunesië en het Tunesische Hof van Cassatie;

G.

overwegende dat deze concentratie van bevoegdheden zonder tijdsbeperking in handen van de president is gelegd; overwegende dat de president zichzelf de volledige wetgevende bevoegdheid heeft toegekend om bij decreet wetten inzake politieke partijen, verkiezingen, het rechtsstelsel, vakbonden en verenigingen, de persvrijheid en de vrijheid van informatie, de organisatie van het Ministerie van Justitie, de mensenrechten en vrijheden, het wetboek inzake het persoonlijk statuut, binnenlandse veiligheidstroepen, de douane en de staatsbegroting te wijzigen;

H.

overwegende dat het Tunesische maatschappelijk middenveld openlijk zijn ernstige bezorgdheid heeft geuit over de nieuwe beperkingen, maar dat de maatregelen die president Kais Saied in juli heeft getroffen, wel veel bijval kregen, waaruit blijkt dat de bevolking ontevreden is over de ernstige sociaal-economische situatie en de slecht functionerende overheid waarmee het land wordt geconfronteerd; overwegende dat 18 plaatselijke en internationale ngo’s een gezamenlijke verklaring hebben afgelegd waarin zij waarschuwen voor de democratische situatie in Tunesië; overwegende dat de G7 Tunesië heeft opgeroepen terug te keren naar een grondwettelijke orde en de parlementaire werkzaamheden te hervatten;

I.

overwegende dat de Tunesische politie op 26 juli 2021 zonder enige uitleg de kantoren van Al Jazeera in Tunis heeft gesloten;

J.

overwegende dat het maatschappelijk middenveld in Tunesië goed ontwikkeld en geconsolideerd is en sinds 2011 een fundamentele rol heeft gespeeld bij het vormgeven en versterken van de democratische overgang van Tunesië, waarbij talrijke activisten hebben aangedrongen op dringende hervormingen, waaronder corruptiebestrijdingsmaatregelen, en overwegende dat nationale dialoog een van de specifieke kenmerken van het land is; overwegende dat persvrijheid en de vrijheid van publicatie essentiële onderdelen zijn van een open, vrije en democratische samenleving; overwegende dat het maatschappelijk middenveld sinds 26 juli 2021 niet bij de nationale dialoog is betrokken en evenmin over de stappen van president Saied is geraadpleegd;

K.

overwegende dat het Algemeen Tunesisch Arbeidsverbond (UGTT) op 10 september 2021 een routekaart voor de oprichting van een nationaal raadgevend comité heeft voorgesteld om te zorgen voor een rechtskader voor inclusieve sociale en politieke hervormingen in het land, met name de hervorming van het politieke stelsel en het kiesrecht en de herziening van de grondwet;

L.

overwegende dat de Tunesische economie sterk afhankelijk is van buitenlandse investeringen, toerisme en de uitvoer van producten naar de EU; overwegende dat de lopende rekening en de begrotingstekorten van Tunesië volgens de Wereldbank solide structurele hervormingen vergen; overwegende dat in 2020 57,9 % van de handel in Tunesië met de EU werd gevoerd, waarbij 70,9 % van de uitvoer van het land naar de EU ging en 48,3 % van zijn invoer uit de EU afkomstig was, en dat de EU daarmee de grootste handelspartner van Tunesië is; overwegende dat de economie alleen kan gedijen mits de democratie wordt hersteld en veiligheid en stabiliteit worden gewaarborgd;

M.

overwegende dat de reeds fragiele situatie in Tunesië nog nijpender is geworden door de COVID-19-pandemie; overwegende dat er een tekort is aan de zuurstofvoorraden en vaccins die nodig zijn om op doeltreffende wijze op de gezondheidscrisis te kunnen reageren;

N.

overwegende dat steeds meer Tunesiërs hun land verlaten en soms hun leven riskeren door de Middellandse Zee over te steken; overwegende dat Tunesië een van de hoogste percentages hersenvlucht onder de Arabische landen heeft;

O.

overwegende dat de EU sinds 2011 aanzienlijke en aanhoudende inspanningen ter ondersteuning van Tunesië heeft geleverd en meer dan 2 miljard EUR aan subsidies heeft verstrekt om het land te steunen bij zijn toezegging om de overgang naar democratie te maken, waaronder 260 miljoen EUR in 2020 en 200 miljoen EUR vanaf juni 2021, als onderdeel van de macrofinanciële bijstand van de EU; overwegende dat in mei 2021 een tranche van 600 miljoen EUR beschikbaar is gesteld in het kader van de macrofinanciële bijstand aan Tunesië, met als specifiek doel de economische gevolgen van de COVID-19-pandemie in het land te verzachten; overwegende dat de verschillende instrumenten van de EU voor de periode 2021-2027 worden vervangen door het nieuwe financieringsinstrument NDICI — Europa in de wereld; overwegende dat de consolidatie, ondersteuning en bevordering van de democratie en de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten onder de belangrijkste doelstellingen van de externe bijstand van de EU in het kader van het instrument vallen;

P.

overwegende dat in het in november 2020 door de Raad aangenomen EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie nogmaals wordt gewezen op het voornemen van de EU om haar inspanningen ter bevordering van de democratie te intensiveren;

Q.

overwegende dat in de Tunesische grondwet van 2014 wordt opgeroepen tot vrijheid van geloof en geweten;

1.   

herhaalt gehecht te zijn aan het bevoorrechte partnerschap tussen de EU en Tunesië en aan het democratische proces van Tunesië; vindt het echter zeer zorgwekkend dat de machtsconcentratie met presidentieel decreet nr. 2021-117 voor onbepaalde tijd in handen van de president is gelegd; herhaalt dat de eerbiediging van de rechtsstaat, de grondwet en het wetgevingskader moet worden gehandhaafd en dat er een goed functionerend en legitiem parlement nodig is, aangezien dit de instelling is die het volk vertegenwoordigt; betreurt daarom dat president Saied sinds 24 augustus 2021 het Tunesische parlement voor onbepaalde tijd heeft geschorst;

2.   

dringt aan op een terugkeer naar de normale werking van de staatsinstellingen, met inbegrip van een terugkeer naar een volwaardige democratie en een zo spoedig mogelijke hervatting van de parlementaire activiteiten, in het kader van een nationale dialoog, en op de aankondiging van een duidelijk stappenplan;

3.   

beklemtoont dat een parlement een essentiële democratische instelling is die noodzakelijk is voor elke constitutionele hervorming; benadrukt dat het gebrek aan een grondwettelijk hof in Tunesië ruimte biedt voor een verreikende uitlegging en toepassing van artikel 80 van de grondwet en de parlementsleden belet in beroep te gaan om een rechterlijke uitspraak te verkrijgen met betrekking tot de schorsing van het parlement en de andere maatregelen die de president op grond van artikel 80 heeft genomen; verzoekt Tunesië een grondwettelijk hof op te richten om onjuiste uitlegging en misbruik van de grondwet te voorkomen;

4.   

vestigt de aandacht op de oproep van de VV/HV om de institutionele stabiliteit zo spoedig mogelijk te herstellen, en met name om de in de Tunesische grondwet van 2014 vervatte grondrechten en fundamentele vrijheden te eerbiedigen en af te zien van alle vormen van geweld;

5.   

neemt kennis van de benoeming van Najla Bouden Ramadhan tot premier op 29 september en de aanstelling van het kabinet van ministers op 11 oktober 2021; stelt vast dat ook tien vrouwen tot minister zijn benoemd;

6.   

verzoekt de president zijn standpunt te herzien en actief steun te verlenen aan alle stappen ter waarborging van gelijke rechten voor vrouwen en mannen op alle gebieden, met name in de wetgeving tegen vrouwen op het gebied van erfrecht, voogdijrechten over kinderen, de rechten als gezinshoofd, het recht op ouderschapsverlof en arbeidsrechten, met name voor huishoudelijk personeel en vrouwen in de landbouw;

7.   

verzoekt de Tunesische autoriteiten de grondwet te eerbiedigen en ervoor te zorgen dat de grondrechten van alle burgers worden geëerbiedigd; wijst op de onvervreemdbare aard van grondrechten en mensenrechten alsmede op de onvoorwaardelijke superioriteit daarvan; pleit voor de herinstelling van de grondwet als primair recht; roept Tunesië op de doodstraf volledig af te schaffen;

8.   

verzoekt de autoriteiten met reisverboden, staatstoezicht en huisarrest geen rechtsonzekerheid te scheppen; acht de berechting van burgers door militaire rechtbanken uiterst problematisch en dringt aan op het herstel van een onafhankelijke rechterlijke macht, wat tot de hervorming van de militaire rechtbanken in Tunesië moet leiden zodat er niet langer sprake is van militaire berechting van burgers;

9.   

benadrukt dat de grondwet en het politieke stelsel uitsluitend binnen de grenzen van de grondwet kunnen worden gewijzigd; neemt kennis van de kritiek van de Tunesische Liga voor de bescherming van de mensenrechten en andere maatschappelijke organisaties op de machtsconcentratie in handen van de president; onderstreept dat een democratie moet stoelen op machtsevenwicht en de scheiding der machten;

10.   

erkent dat het Kwartet voor nationale dialoog, bestaande uit het UGTT, het Tunesisch Verbond van Industrie, Handel en Ambacht (UTICA), de Tunesische Liga voor de mensenrechten (LTDH) en de Tunesische Orde van advocaten, een sleutelrol heeft gespeeld bij het faciliteren van een inclusieve nationale dialoog, waarvoor het in 2015 de Nobelprijs voor de vrede heeft gekregen; verzoekt de president bij te dragen aan een nationaal kader voor alle belanghebbenden om deze dialoog daadwerkelijk te hervatten; wijst op de sleutelrol van de Coördinatiegroep democratieondersteuning en verkiezingen (DEG) van het Europees Parlement bij het bevorderen van een dialoog tussen het maatschappelijk middenveld en de politieke leiders van Tunesië;

11.   

benadrukt dat de sociaal-economische crisis waarmee het land kampt, dringend moet worden overwonnen met behulp van structurele hervormingen en beleidsmaatregelen;

12.   

bevestigt de niet-aflatende inzet van de EU ter ondersteuning van Tunesië bij het overwinnen van de financiële en economische crisis, alsook op zijn pad naar verdere democratische consolidatie; verzoekt de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) de dialoog met autoriteiten, economische instanties en maatschappelijke organisaties in Tunesië te intensiveren; beklemtoont dat er stabiele, functionele instellingen nodig zijn om vooruitgang te kunnen boeken bij de doorvoering van de structurele hervormingen die nodig zijn om in aanmerking te komen voor een noodlening van het IMF;

13.   

onderstreept dat een gemeenschappelijk opvatting van de rechtsstaat, democratie en mensenrechten de primaire grondslag vormt van een sterk partnerschap tussen de EU en Tunesië; dringt er bij de president op aan de onafhankelijke regelgevingsorganen van de staat, met inbegrip van het voorlopig orgaan voor de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en de nationale instantie voor corruptiebestrijding, volledig en goed te laten functioneren;

14.   

is bezorgd over buitenlandse inmenging die de Tunesische democratie ondermijnen;

15.   

verzoekt de EU de programma’s voor rechtstreekse ondersteuning van Tunesische burgers voort te zetten en waar nodig in het licht van de huidige crisis meer bijstand te verlenen, onder meer op het gebied van de gezondheidszorg via het Covax-systeem om het land te helpen de ernstige gevolgen van de COVID-19-pandemie op te vangen;

16.   

verzoekt de VV/HV en de lidstaten de situatie in Tunesië nauw te blijven volgen, en verzoekt de VV/HV geregeld verslag uit te brengen aan de Commissie buitenlandse zaken van het Europees Parlement zodat een passende parlementaire dialoog kan worden gevoerd over deze belangrijke en zorgwekkende situatie;

17.   

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de EDEO, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de president van Tunesië, de regering van Tunesië en het Tunesische parlement.


(1)  PB C 35 van 31.1.2018, blz. 117.