6.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 152/7


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over maatregelen die verder gaan dan het bbp voor een succesvol herstel en een duurzame en veerkrachtige EU-economie

(initiatiefadvies)

(2022/C 152/02)

Rapporteur:

Petru Sorin DANDEA

Besluit van de voltallige vergadering

25.3.2021

Rechtsgrondslag

Artikel 32, lid 2, van het reglement van orde

 

Initiatiefadvies

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de afdeling

23.11.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

8.12.2021

Zitting nr.

565

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

209/2/7

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC acht de overgang van een op groei gebaseerd economisch systeem naar een model waarin duurzame ontwikkeling centraal staat, onvermijdelijk. Gezien de grote complexiteit en de enorme uitdagingen die met deze transformatie gepaard gaan, zijn de voorstellen voor nieuwe indicatoren in dit advies slechts een voorbeeld van de benaderingen die kunnen worden gevolgd als het gaat om instrumenten om de sociale, economische en milieusituatie te meten.

1.2.

Het Comité stelt voor om een reeks indicatoren te ontwikkelen om beleidsmakers beter te informeren, zodat zij beleidsmaatregelen voor de ontwikkeling van de circulaire economie kunnen bevorderen. Zo kunnen, voor bepaalde duurzame consumptiegoederen, gegevens inzake het gehalte aan uit natuurlijke hulpbronnen afkomstige materialen, samen met de gemiddelde gebruiksduur en het potentiële terugwinningspercentage van deze materialen, beleidsmakers relevante informatie verschaffen over de investeringsbehoeften in de recyclingsector.

1.3.

Volgens het EESC zou het nuttig zijn om een beknopt scorebord “voorbij het bbp” op te stellen, dat vervolgens in het scorebord van de Europese Green Deal zou kunnen worden geïntegreerd. Het door het Duitse instituut voor duurzame economie (ZOE) ontwikkelde “EU Doughnut by 2030” (“donuteconomie” in de EU tegen 2030) zou kunnen worden gebruikt voor de ontwikkeling van dit scorebord, dat een rol kan gaan spelen in het Europese governanceproces door de vorderingen te beoordelen en te bepalen welke acties nodig zijn om de doelstellingen van het Europees Semester te verwezenlijken. Het Comité is van mening dat het Europese governanceproces een nieuw perspectief moet krijgen, gericht op het welzijn van de burgers.

1.4.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is van mening dat de lidstaten prioriteit moeten geven aan een aantal van de door de VN voorgestelde indicatoren, afhankelijk van de specifieke nationale omstandigheden, en moedigt hen aan gebruik te maken van de voorstellen die in de verslagen van de OESO zijn gedaan voor een betere meting van het welzijn en van de welvaart.

1.5.

Het EESC is het eens met het standpunt dat de Europese sociale partners tijdens de top van Porto hebben geformuleerd, namelijk dat de 14 voorgestelde indicatoren geschikt zijn om een dashboard te vormen dat het bbp aanvult en dat kan worden gebruikt om beleid te ontwerpen dat een duurzaam groeimodel ondersteunt.

1.6.

Investeringen in een hechte samenleving, duurzame ontwikkeling, menselijk en sociaal kapitaal en levenskwaliteit zijn van groot belang om kansen te creëren voor moderne ondernemingen en te zorgen voor werkgelegenheid, welvaart en duurzame groei in de toekomst. Het EESC is dan ook van mening dat de indicatoren die verder gaan dan het bbp niet alleen instrumenten mogen zijn om te monitoren en te meten, maar ook informatie moeten verschaffen om beleid richting te geven, moeten dienen om de communicatie te verbeteren en het vaststellen van doelstellingen moeten aanmoedigen.

1.7.

De Europese Commissie heeft onlangs een mededeling (1) gepresenteerd die erop gericht is de financiering te verschuiven naar duurzame activiteiten. Het EESC steunt dit initiatief van de Commissie en acht het noodzakelijk dat een reeks indicatoren wordt ontwikkeld waarmee enerzijds de vergroening van de financiering kan worden gevolgd en anderzijds de mate van vergroening van de economische sectoren kan worden aangegeven. Deze indicatoren zouden beleidsmakers een betere leidraad bieden bij het plannen van overheidsstimulansen voor duurzame activiteiten. Ook kunnen zij een belangrijk monitoringinstrument zijn voor de nationale overheden. Monitoring is noodzakelijk om te kunnen nagaan hoe snel investeringen op duurzame sectoren worden gericht. Een te traag investeringstempo houdt immers het risico in dat de beschikbare hulpbronnen uitgeput raken nog voordat er alternatieven voorhanden zijn. Dit zou de prijzen doen exploderen, met dramatische gevolgen voor het economisch systeem. Bij een te hoog investeringstempo daarentegen dreigen vele sectoren verstoken te blijven van investeringen, waardoor de economische activiteit wordt afgeremd die de voor investeringen benodigde middelen genereert.

1.8.

Met het oog op de bestrijding van de klimaatverandering is het EESC ook van mening dat de bestaande indicatoren moeten worden herzien om de vorderingen beter te kunnen monitoren. Sommige daarvan geven de negatieve gevolgen van bepaalde economische activiteiten voor het milieu niet volledig weer. Andere moeten worden aangepast om beter aan te sluiten bij de doelstellingen van de Europese Unie.

1.9.

Digitalisering en vergroening van het economische systeem vergen aanzienlijke ingrepen in diverse sectoren. Om ervoor te zorgen dat deze veranderingen tegen de laagst mogelijke sociale kosten worden doorgevoerd, moet een arbeidsbeschermingsbeleid worden gevoerd dat ervoor zorgt dat de benodigde arbeid op middellange en lange termijn op billijke wijze over de beroepsbevolking wordt verdeeld. Het EESC is voorts van mening dat er, zoals voorgesteld door de Europese sociale partners, een reeks indicatoren voor collectieve onderhandelingen moet worden ontwikkeld. Collectieve onderhandelingen beschermen werknemers in algemene zin, maar kunnen ook bevorderen dat in beroepsopleidingsprogramma’s de nodige maatregelen worden genomen ter waarborging van de mobiliteit van werknemers, hetgeen noodzakelijk is in het licht van de uitdagingen die de transformatie van de economie met zich meebrengt. Evenzo zou voor een billijke verdeling van het beschikbare werk over de gehele economie kunnen worden gezorgd door gebruik te maken van intelligente arbeidstijdregelingen, waarover door de sociale partners kan worden onderhandeld.

1.10.

Een ingrijpende hervorming van het economisch systeem is alleen haalbaar als er in de hele samenleving draagvlak voor is. Het EESC is van mening dat nieuwe enquêtes van het type Eurobarometer nodig zijn om na te gaan hoe de samenleving tegen de veranderingen van het economisch model aankijkt.

1.11.

De lidstaten en de Europese Commissie zouden ook steun moeten verlenen aan de ontwikkeling van initiatieven om het welzijn beter te meten en de milieugevolgen van economische activiteiten te analyseren (zoals dat van het Duitse onderzoeksinstituut ZOE, dat een systeem van indicatoren heeft ontwikkeld dat bekend staat als “Doughnut Economics”).

2.   Inleiding

2.1.

Het bruto binnenlands product (bbp) is nog steeds de belangrijkste macro-economische indicator die wereldwijd wordt gebruikt om de economische activiteit te kwantificeren. Volgens een wijdverbreide opvatting weerspiegelt het bbp echter noch het werkelijke niveau van welzijn en ontwikkeling van een samenleving, noch het negatieve effect van bepaalde economische activiteiten op het milieu.

2.2.

Hoewel de bedenkers van het concept zich reeds bewust waren van de beperkingen ervan, raakte het debat “voorbij het bbp” in de jaren negentig in een stroomversnelling. Het werd duidelijk dat er geschiktere indicatoren nodig waren om de mondiale uitdagingen van de 21e eeuw (klimaatverandering, armoede, uitputting van hulpbronnen, gezondheid en levenskwaliteit) het hoofd te kunnen bieden. Belangrijk voor het vinden van indicatoren die zich bij uitstek lenen om vooruitgang op deze gebieden te meten en die het best in de besluitvorming en in een maatschappelijk debat kunnen worden ingebed, was een in 2007 gehouden conferentie (2) op hoog niveau over maatstaven die meer dan alleen het bbp omvatten, georganiseerd door de Europese Commissie, het Europees Parlement, de Club van Rome, de OESO en het WWF. De Commissie voor de meting van economische prestaties en sociale vooruitgang, voorgezeten door Joseph E. Stiglitz, Amartya Sen en Jean-Paul Fitoussi, wees vervolgens in haar eindverslag (3) op verdere euvels van het bbp (twijfels over de manier waarop de productiviteit wordt gemeten en het feit dat menselijk kapitaal veronachtzaamd wordt).

2.3.

De afgelopen jaren zijn er voor Europese beleidsmakers een aantal nieuwe prioriteiten naar voren gekomen, zoals de digitale en ecologische transformatie en de toenemende aandacht voor sociale vraagstukken op een groot aantal beleidsdomeinen. Hoewel de COVID-19-pandemie ongetwijfeld een diepgaande en negatieve impact op de Europese economie zal hebben, mag niet uit het oog worden verloren dat andere uitdagingen (zoals klimaatverandering, toenemende ongelijkheid en trage productiviteitsgroei) niet zijn verdwenen. Investeringen in een hechte samenleving, duurzame ontwikkeling, menselijk en sociaal kapitaal en levenskwaliteit zijn van groot belang om kansen te creëren voor moderne ondernemingen en om werkgelegenheid, welvaart en duurzame groei in de toekomst te stimuleren. Daarom mogen de indicatoren die verder kijken dan het bbp niet alleen instrumenten zijn om beleid te monitoren en te meten; zij moeten ook informatie verschaffen voor beleidsontwikkeling en dienen om de communicatie te verbeteren en de vaststelling van doelstellingen te bevorderen.

2.4.

Met dit initiatiefadvies wil het EESC een waardevolle bijdrage leveren aan de discussie over de vraag welke indicatoren voor welzijn en ontwikkeling als aanvulling op de klassieke economische indicatoren moeten worden beschouwd. In het advies worden ook lacunes in de gegevens belicht en worden manieren geschetst om deze indicatoren beter te integreren in de beleidsvorming op Europees en nationaal niveau, zodat de EU sterker uit de huidige crisis tevoorschijn kan komen en beter bestand is tegen toekomstige schokken.

2.5.

Het is nu meer dan ooit noodzakelijk om indicatoren te ontwikkelen aan de hand waarvan beleidsmaatregelen kunnen worden uitgewerkt en uitgevoerd voor de ontwikkeling van een duurzaam mondiaal economisch model dat het welzijn van alle bewoners van de planeet garandeert. Het huidige economische model, dat voortdurende groei vooropstelt als grondslag voor de stabiliteit van het systeem, is niet langer houdbaar voor een planeet met beperkte hulpbronnen.

2.6.

In juni heeft de Europese Commissie een discussienota (4) gepubliceerd waarin zij nogmaals wijst op de noodzaak om indicatoren te ontwikkelen die het bbp aanvullen en die het mogelijk maken om de transformatie van de samenleving en de economie beter te monitoren naarmate beleid ter bevordering van de Europese Green Deal wordt uitgevoerd. In dit document wordt ook een overzicht gegeven van de inspanningen die sommige landen de afgelopen jaren hebben geleverd om aanvullende instrumenten te ontwikkelen voor de monitoring van het welzijn en de impact van economische activiteiten op het milieu.

2.7.

Op mondiaal niveau zijn er een aantal initiatieven om indicatoren te ontwikkelen die enerzijds beleidsmakers in staat stellen om beleid ter bevordering van duurzaamheid te ontwerpen en uit te voeren, en anderzijds betere informatie verschaffen over het proces van transformatie van het economisch model. Vermeldenswaardig in dit verband is “EU Doughnut by 2030”(“donuteconomie” in de EU tegen 2030) (5), waarin een nieuw concept is ontwikkeld voor de presentatie van een beleidssynthese van bestaande dashboards en dertig geselecteerde indicatoren), met het oog op een doeltreffender beleidsontwikkeling en een beter inzicht van het publiek in de vereisten inzake de transformatie van het economisch systeem.

3.   Algemene en specifieke opmerkingen

3.1.

Het debat over de vraag hoe verder te kijken dan het bbp heeft bij instellingen, onderzoekers en beleidsmakers levendige reacties losgemaakt. Zo hebben de OESO, de VN, de Europese Commissie en Eurostat voorstellen gedaan voor indicatoren om welzijn en welvaart op individueel, collectief en nationaal niveau beter te kunnen meten. In 2015 hebben de VN de duurzameontwikkelingsdoelstellingen aangenomen, waarbij 169 doelen en 200 indicatoren zijn vastgesteld. In 2018 heeft de deskundigengroep op hoog niveau van de OESO twee verslagen (6) opgesteld waarin wordt aanbevolen het welzijn beter te meten, door bestaande indicatoren te verbeteren of nieuwe indicatoren in te voeren. Het EESC is van mening dat de lidstaten prioriteit moeten geven aan een aantal van de door de VN voorgestelde indicatoren, afhankelijk van de specifieke nationale omstandigheden, en moedigt hen aan gebruik te maken van de voorstellen die in de verslagen van de OESO zijn gedaan voor een betere meting van het welzijn en van de welvaart.

3.2.

Onlangs hebben de Europese sociale partners Bussiness Europe, het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV), het Europees Centrum van werkgevers en bedrijven die openbare diensten en diensten van algemeen belang verlenen (SGI Europe) en de Europese koepelorganisatie voor het midden- en kleinbedrijf (SMEunited) een gezamenlijk document (7) ondertekend waarin een reeks complementaire indicatoren voor het bbp op sociaal, economisch en milieugebied wordt aanbevolen. Het EESC is het met de Europese sociale partners eens dat de voorgestelde 14 indicatoren een dashboard kunnen vormen dat het bbp aanvult en dat kan worden gebruikt om beleid te ontwerpen dat een duurzaam groeimodel ondersteunt.

3.3.

Het EESC is sinds 2011 betrokken bij het Europese debat over “voorbij het bbp” op Europees niveau. Het heeft een reeks adviezen (8) opgesteld waarin nieuwe indicatoren voor het meten van welzijn en welvaart worden voorgesteld, en heeft enquêtes gehouden waarin wordt nagegaan welke factoren de Europese burgers het gevoel geven dat ze een goed en betekenisvol leven leiden. Het EESC acht het noodzakelijk nieuwe indicatoren te ontwikkelen die niet alleen de economische veerkracht meten in termen van aanpassings- en transformatievermogen, maar die ook recht doen aan het beginsel “niemand aan zijn lot over te laten”.

3.4.

Om ervoor te zorgen dat de planeet in minstens even goede staat als vandaag aan de toekomstige generaties wordt nagelaten, moeten we het economische model dat gebaseerd is op de ongecontroleerde exploitatie van natuurlijke hulpbronnen heroverwegen. Het staat vast dat de circulaire economie, die steeds meer belangstelling krijgt, zorgt voor een rationeler gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Het Comité stelt dan ook voor om een reeks indicatoren te ontwikkelen om beleidsmakers beter te informeren, zodat zij beleidsmaatregelen voor de ontwikkeling van deze sector kunnen bevorderen. Als bijvoorbeeld voor bepaalde duurzame consumptiegoederen het gehalte aan uit natuurlijke hulpbronnen afkomstige materialen wordt vermeld, samen met de gemiddelde gebruiksduur en het potentiële terugwinningspercentage van deze materialen, dan wordt het mogelijk om beleidsmakers relevante informatie te verschaffen over de noodzaak om te investeren in de recyclingsector.

3.5.

Volgens het EESC zou het nuttig zijn om een beknopt scorebord “voorbij het bbp” op te stellen, dat vervolgens in het scorebord van de Europese Green Deal zou kunnen worden geïntegreerd. Het door het Duitse instituut voor duurzame economie (ZOE) ontwikkelde “EU Doughnut by 2030” (“donuteconomie” in de EU tegen 2030) zou kunnen worden gebruikt voor de ontwikkeling van dit scorebord, dat een rol kan gaan spelen in het Europese governanceproces door de vorderingen te beoordelen en te bepalen welke acties nodig zijn om de doelstellingen van het Europees Semester te verwezenlijken. Het Comité is van mening dat het Europese governanceproces een nieuw perspectief moet krijgen, gericht op het welzijn van de burgers.

3.6.

Het EESC beveelt de Commissie en de lidstaten aan om voor elk van de indicatoren streefcijfers vast te stellen. Dit zou het mogelijk maken het concept “afstand tot het doel” te gebruiken voor een betere monitoring van de vorderingen en voor een beter overzicht.

3.7.

De Europese Unie heeft een ambitieuze klimaatdoelstelling vooropgesteld: tegen 2050 moet zij koolstofneutraal zijn. Dit betekent ook dat investeringen moeten worden gericht op economische activiteiten zonder milieu-impact. De Europese Commissie heeft onlangs een mededeling (9) gepresenteerd die erop gericht is de financiering te verschuiven naar duurzame activiteiten. Het EESC steunt dit initiatief van de Commissie en acht het noodzakelijk dat een reeks indicatoren wordt ontwikkeld waarmee enerzijds de vergroening van de financiering kan worden gevolgd en anderzijds de mate van vergroening van de economische sectoren kan worden aangegeven. Deze indicatoren zouden beleidsmakers een betere leidraad bieden bij het plannen van overheidsstimulansen voor duurzame activiteiten. Ook kunnen zij een belangrijk monitoringinstrument zijn voor de nationale overheden. Monitoring is noodzakelijk om te kunnen nagaan hoe snel investeringen op duurzame sectoren worden gericht. Een te traag investeringstempo houdt immers het risico in dat de beschikbare middelen uitgeput raken nog voordat er alternatieven voorhanden zijn. Dit zou de prijzen doen exploderen, met dramatische gevolgen voor het economisch systeem. Bij een te hoog investeringstempo daarentegen dreigen vele sectoren verstoken te blijven van de nodige investeringen, waardoor de economische activiteit wordt afgeremd die de voor investeringen benodigde middelen genereert.

3.8.

Met het oog op de bestrijding van de klimaatverandering is het EESC ook van mening dat de bestaande indicatoren moeten worden herzien om de vorderingen beter te kunnen monitoren. Een voorbeeld hiervan is de indicator voor broeikasgasemissies. De emissies van bepaalde sectoren, zoals de luchtvaart, zijn niet opgenomen in de door Eurostat uitgewerkte indicator. Ook moeten verschillende indicatoren worden aangepast om beter aan te sluiten op de doelstellingen van de Europese Unie.

3.9.

Digitalisering en vergroening van het economische systeem vergen aanzienlijke ingrepen in diverse sectoren, zowel wat hun bijdrage aan het bbp als wat de werkgelegenheid betreft. Om ervoor te zorgen dat deze veranderingen tegen de laagst mogelijke sociale kosten worden doorgevoerd, moet een arbeidsbeschermingsbeleid worden gevoerd dat ervoor zorgt dat de benodigde arbeid op middellange en lange termijn op billijke wijze over de beroepsbevolking wordt verdeeld. Het EESC is voorts van mening dat er, zoals voorgesteld door de Europese sociale partners, een reeks indicatoren voor collectieve onderhandelingen moet worden ontwikkeld. Collectieve onderhandelingen beschermen werknemers in algemene zin, maar kunnen ook bevorderen dat in beroepsopleidingsprogramma’s de nodige maatregelen worden genomen ter waarborging van de mobiliteit van werknemers, hetgeen noodzakelijk is in het licht van de uitdagingen die de transformatie van de economie met zich meebrengt. Evenzo zou voor een billijke verdeling van het beschikbare werk over de gehele economie kunnen worden gezorgd door gebruik te maken van intelligente arbeidstijdregelingen, waarover door de sociale partners kan worden onderhandeld.

3.10.

Een ingrijpende hervorming van het economisch systeem is alleen haalbaar als er in de hele samenleving draagvlak voor is. Daarom is het van belang dat beleidsmakers gedurende dit moeilijke proces niet alleen over statistische indicatoren beschikken, maar ook over enquêtes en statistische studies, om na te kunnen gaan in hoeverre de samenleving de veranderingen doorgrondt en aanvaardt. Het EESC is van mening dat nieuwe enquêtes van het type Eurobarometer nodig zijn om na te gaan hoe de samenleving tegen de veranderingen van het economisch model aankijkt. De lidstaten en de Europese Commissie zouden ook steun moeten verlenen aan de ontwikkeling van initiatieven om het welzijn beter te meten en de milieugevolgen van economische activiteiten te analyseren (zoals dat van het Duitse onderzoeksinstituut ZOE, dat een systeem van indicatoren heeft ontwikkeld dat bekendstaat als “EU Doughnut by 2030” (10)).

3.11.

Het EESC acht de overgang van een op groei gebaseerd economisch systeem naar een model waarin duurzame ontwikkeling centraal staat, onvermijdelijk. Gezien de grote complexiteit en de enorme uitdagingen die met deze transformatie gepaard gaan, zijn de voorstellen voor nieuwe indicatoren in dit advies uiteraard slechts een voorbeeld van de benaderingen die kunnen worden gevolgd als het gaat om instrumenten om de sociale, economische en milieusituatie te meten.

Brussel, 8 december 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  COM(2021) 188 final, “EU-Taxonomie, duurzaamheidsrapportage door bedrijven, duurzaamheidsvoorkeuren en fiduciaire verplichtingen: Financiering sturen in de richting van de Europese Green Deal” (PB C 517 van 22.12.2021, blz. 72).

(2)  Samenvattend verslag van de conferentie “Beyond GDP” — https://ec.europa.eu/environment/beyond_gdp/proceedings/bgdp_proceedings_summary_notes.pdf (in het Engels).

(3)  Verslag van de Commissie voor de meting van economische prestaties en sociale vooruitgang — https://ec.europa.eu/eurostat/documents/8131721/8131772/Stiglitz-Sen-Fitoussi-Commission-report.pdf

(4)  https://ec.europa.eu/info/publications/economic-policy-making-beyond-gdp-introduction_nl

(5)  https://zoe-institut.de/en/publication/a-compass-towards-2030

(6)  OESO (2018), “Beyond GDP: Measuring what counts for economic and social performance”, OECD Publishing, Parijs — https://doi.org/10.1787/9789264307292-en

OESO (2018), “For Good Measure: Advancing Research on Well-Being Metrics Beyond GDP”, OECD Publishing, Parijs —https://doi.org/10.1787/9789264307278-en

(7)  https://est.etuc.org/wp-content/uploads/2021/05/FINAL-BEYOND-GDP-SOCIAL-PARTNERS-EU.pdf

(8)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over “Het bbp en verder — De rol van maatschappelijke organisaties bij de vaststelling van aanvullende indicatoren” (initiatiefadvies) (PB C 181 van 21.6.2012, blz. 14).

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — “Naar een intensivering van de economische beleidscoördinatie ten behoeve van stabiliteit, groei en werkgelegenheid — Instrumenten voor een krachtigere economische governance van de EU” (COM(2010) 367 definitief) (PB C 107 van 6.4.2011, blz. 7).

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over “Voorbij het bbp — maatstaven voor duurzame ontwikkeling” (PB C 100 van 30.4.2009, blz. 53).

(9)  COM(2021) 188 final, “EU-Taxonomie, duurzaamheidsrapportage door bedrijven, duurzaamheidsvoorkeuren en fiduciaire verplichtingen: Financiering sturen in de richting van de Europese Green Deal”.

(10)  Rapport van het ZOE-instituut: “A Compass towards 2030” (https://zoe-institut.de/en/publication/a-compass-towards-2030/).


BIJLAGE

Image 1

Een eerste impressie van de EU-donut in 2030