EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 25.11.2021
COM(2021) 754 final
2021/0397(NLE)
Voorstel voor een
AANBEVELING VAN DE RAAD
tot wijziging van Aanbeveling (EU) 2020/912 van de Raad over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
•Motivering en doel van het voorstel
Sinds de laatste wijziging van Aanbeveling (EU) 2020/912, die de Raad op 20 mei 2021 vaststelde, hebben het Parlement en de Raad Verordening (EU) 2021/953 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren, vastgesteld alsook Verordening (EU) 2021/954 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat), ten aanzien van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven of wonen tijdens de COVID-19-pandemie.
Aangezien vaccinatie een belangrijke rol heeft gespeeld bij de hervatting van het reizen naar de EU, stelt de Commissie voor Aanbeveling (EU) 2020/912 te wijzigen zodat een duidelijk verband wordt gelegd tussen de aanbeveling en het digitale EU-covidcertificaat, zodat het voor de autoriteiten van de lidstaten gemakkelijker is de echtheid, geldigheid en integriteit van de door derde landen afgegeven certificaten te controleren.
Voorts heeft de Europese Raad op 22 oktober 2021 opgeroepen tot verdere coördinatie om reizen naar de EU te vergemakkelijken. Daarom wordt voorgesteld de drempel van het maximale “totale aantal COVID-19-meldingen over een periode van 14 dagen” te verhogen van 75 naar 100 (het gemiddelde percentage in de EU/EER bedroeg op 14 november 2021 473,8 per 100 000 inwoners), en tegelijkertijd het wekelijkse testpercentage te verhogen van 300 naar 600 per 100 000 inwoners, om rekening te houden met de algemene toename van de testcapaciteit (het gemiddelde wekelijkse testpercentage in de EU/EER bedroeg op 14 november 2021 meer dan 5 000 tests per 100 000 inwoners).
Er wordt een standaardaanvaardingsperiode van 9 maanden na de voltooiing van de primaire vaccinatiereeks voorgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de richtsnoeren van het ECDC betreffende de toediening van boosterdoses vanaf 6 maanden na voltooiing van de primaire vaccinatiereeks, en wordt voorzien in een extra periode van 3 maanden om ervoor te zorgen dat de nationale vaccinatiecampagnes kunnen worden aangepast en burgers toegang krijgen tot boosterprikken. Met het oog op een gecoördineerde aanpak mogen de lidstaten geen vaccinatiecertificaten aanvaarden die na voltooiing van de primaire vaccinatiereeks zijn afgegeven indien meer dan 9 maanden zijn verstreken sinds de toediening van de daarin vermelde dosis.
Tot slot acht de Commissie het voorbarig om, hoewel de vaccinatiegraad wereldwijd blijft toenemen en verscheidene derde landen hun grenzen geleidelijk heropenen voor internationale reizigers die volledig gevaccineerd zijn, een mogelijkheid die de EU sinds 20 mei 2021 heeft geboden, volledig en onmiddellijk over te gaan van de huidige hybride aanpak op basis van land/persoon, naar een louter persoonsgebonden aanpak, aangezien reizigers uit derde landen met een lage vaccinatiegraad hierdoor zouden worden benadeeld. Daarom moet bijlage I (Derde landen, speciale administratieve regio’s en andere territoriale entiteiten en autoriteiten waarvan de ingezetenen niet zouden mogen vallen onder de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU aan de buitengrenzen) pas op 1 mei 2022 worden ingetrokken en moeten de desbetreffende bepalingen pas op die datum worden geschrapt. Dit zal de inhoud van de aanbeveling vereenvoudigen en de administratieve lasten in verband met de uitvoering ervan verminderen.
•Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Dit voorstel voor een aanbeveling dient ter uitvoering van de bestaande bepalingen op het beleidsterrein, namelijk het verrichten van personencontrole en efficiënte bewaking bij overschrijdingen van de buitengrenzen.
•Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
Deze aanbeveling is in overeenstemming met ander beleid van de Unie, onder meer op het gebied van externe betrekkingen en volksgezondheid.
2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•Rechtsgrondslag
Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 77, lid 2, punten b) en e), en artikel 292, eerste en tweede zin.
•Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Het waarborgen van de goede werking van de ruimte zonder controles aan de binnengrenzen tussen de lidstaten houdt een gezamenlijke inspanning in en is een gedeelde verantwoordelijkheid die een coherente en gecoördineerde aanpak vereist, met name wat betreft beperkingen voor niet-essentiële reizen naar de EU. De doelstelling te zorgen voor een gecoördineerde benadering kan niet voldoende worden verwezenlijkt door de lidstaten alleen en kan beter door de Unie worden bereikt.
•Evenredigheid
In dit voorstel wordt rekening gehouden met de evoluerende epidemiologische situatie en met alle beschikbare relevante gegevens. De voorgestelde wijzigingen van Aanbeveling 2020/912 van de Raad zullen de administratieve lasten verminderen door de bestaande reismogelijkheden te versoepelen en uiteindelijk de in bijlage I bij de aanbeveling weergegeven nationale aanpak te schrappen. Daarom is het voorstel geschikt om het beoogde doel te bereiken en gaat het niet verder dan wat nodig en evenredig is.
•Keuze van het instrument
Het doel van dit voorstel is Aanbeveling 2020/912 van de Raad te wijzigen. Deze doelstelling vereist dat een nieuwe aanbeveling van de Raad wordt aangenomen.
3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
•Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
•Raadpleging van belanghebbenden
In dit voorstel wordt rekening gehouden met de besprekingen met de lidstaten sinds de invoering van de eerste tijdelijke beperkingen van niet-essentiële reizen. Er is geen effectbeoordeling uitgevoerd, hoewel in het voorstel rekening wordt gehouden met de evoluerende epidemiologische situatie en met alle beschikbare relevante gegevens.
•Bijeenbrengen en gebruik van expertise
Dit voorstel is gebaseerd op de steeds grotere wetenschappelijke expertise met betrekking tot het virus SARS-CoV-2, de wijze van verspreiding ervan, de variaties ervan in meer besmettelijke en gevaarlijke stammen (belangwekkende varianten en zorgwekkende varianten), alsook de doeltreffendheid van vaccinatie en van niet-farmaceutische ingrepen bij de beheersing van de verspreiding van dit virus. Het gebruikte wetenschappelijke bewijs is voornamelijk afkomstig van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
2021/0397 (NLE)
Voorstel voor een
AANBEVELING VAN DE RAAD
tot wijziging van Aanbeveling (EU) 2020/912 van de Raad over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, punten b) en e), en artikel 292, eerste en tweede zin,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)Op 30 juni 2020 heeft de Raad Aanbeveling (EU) 2020/912 over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking aangenomen.
(2)Op 2 februari 2021 heeft de Raad Aanbeveling (EU) 2020/912 over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking gewijzigd om de criteria te actualiseren die worden gehanteerd om te beoordelen of niet-essentiële reizen vanuit derde landen veilig zijn en moeten worden toegestaan.
(3)Bij dezelfde wijziging werden mechanismen ingevoerd om de verspreiding van zorgwekkende varianten van het virus SARS-CoV-2 in de EU te beperken.
(4)Op 20 mei 2021 heeft de Raad Aanbeveling (EU) 2020/912 gewijzigd om rekening te houden met de uitrol en de positieve effecten van de vaccinatiecampagnes bij het indammen van de verspreiding van het virus, en om de invoer en verspreiding in de EU van de nieuwe, belangwekkende en zorgwekkende varianten verder te beperken.
(5)Op 14 juni 2021 hebben het Parlement en de Raad de Verordeningen (EU) 2021/953 en (EU) 2021/954 betreffende het digitale EU-covidcertificaat aangenomen. Het digitale EU-covidcertificaat is een fundamenteel instrument gebleken om het reizen binnen de EU weer mogelijk te helpen maken.
(6)Sinds de vaststelling van Verordening (EU) 2021/953 heeft de Commissie verschillende uitvoeringshandelingen vastgesteld waarbij wordt bepaald dat door een bepaald derde land afgegeven COVID-19-certificaten gelijkwaardig moeten worden geacht met door de lidstaten overeenkomstig die verordening afgegeven certificaten. Vaccinatie-, herstel- en testcertificaten die onder dergelijke uitvoeringshandelingen vallen, kunnen dus veilig en betrouwbaar worden geauthenticeerd. Daarom hebben het digitale EU-covidcertificaat, en met name de op basis daarvan vastgestelde uitvoeringsbesluiten, het ook gemakkelijker gemaakt om het reizen vanuit derde landen naar de EU weer veilig mogelijk te maken.
(7)Gezien de ontwikkeling van de pandemie, de toenemende vaccinatiegraad en de geleidelijke opheffing van reisbeperkingen wereldwijd, moet de huidige aanpak in Aanbeveling (EU) 2020/912 worden geactualiseerd teneinde rekening te houden met de invoering van het digitale EU-covidcertificaat.
(8)Op 22 oktober 2021 heeft de Europese Raad in zijn conclusies, in het licht van de ontwikkeling van de epidemiologische situatie, aangedrongen op verdere coördinatie om het vrije verkeer binnen en het reizen naar de EU te vergemakkelijken, en op een herziening van de twee aanbevelingen, met name Aanbeveling (EU) 2020/912 van de Raad.
(9)De standaardperiode voor de aanvaarding van vaccinatiecertificaten die na voltooiing van een primaire vaccinatiereeks worden afgegeven, moet worden vastgesteld op 9 maanden. Daarmee wordt rekening gehouden met de richtsnoeren van het ECDC met betrekking tot de toediening van boosterdoses vanaf 6 maanden na voltooiing van de primaire vaccinatiereeks, en voorzien in een extra periode van 3 maanden om ervoor te zorgen dat de nationale vaccinatiecampagnes kunnen worden aangepast en dat de burgers toegang krijgen tot boosterprikken. Met het oog op een gecoördineerde aanpak mogen de lidstaten geen vaccinatiecertificaten aanvaarden die na voltooiing van de primaire vaccinatiereeks zijn afgegeven, indien sinds de toediening van de daarin vermelde dosis meer dan 9 maanden zijn verstreken.
(10)Om veilig reizen naar de EU verder te vergemakkelijken, moet het maximale totale aantal COVID-19-meldingen over een periode van 14 dagen worden verhoogd van 75 naar 100 per 100 000 inwoners. Aangezien de testmogelijkheden bijna twee jaar na de eerste uitbraak van het virus zijn verbeterd, moet tegelijkertijd ook het vereiste minimale wekelijkse testpercentage worden verhoogd en wel van 300 tot 600 tests per 100 000 inwoners. Dit moet de betrouwbaarheid van de gegevens die worden gebruikt om te bepalen in hoeverre niet-essentiële reizen vanuit een bepaald derde land mogelijk moeten zijn, verder vergroten.
(11)Om niet-essentiële reizen naar de Unie beter mogelijk te maken en om reizigers uit derde landen meer voorspelbaarheid te bieden, moeten de lidstaten niet alleen COVID-19-vaccins aanvaarden waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen is verleend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad, maar ook vaccins waarvoor de procedure voor Emergency Use Listing van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is voltooid.
(12)Bovendien moeten de lidstaten, als alternatief voor vaccinatie, niet-essentiële reizen toestaan voor personen die binnen 180 dagen vóór hun reis naar de EU zijn hersteld van COVID-19 en die houder zijn van een digitaal EU-covidcertificaat of een certificaat dat als gelijkwaardig is erkend.
(13)Tegelijkertijd moeten de lidstaten, om het risico op overdracht van het SARS-CoV-2-virus verder te beperken, ook een geldig bewijs verlangen van een negatieve RT-PCR-test (realtime polymerasekettingreactie) vóór vertrek wanneer de reiziger i) een COVID-19-vaccin heeft ontvangen waarvoor de procedure voor Emergency Use Listing van de WHO is voltooid, maar dat niet voorkomt op de lijst van vaccins die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 in de EU zijn toegelaten, of ii ) binnen 180 dagen vóór de reis naar de EU hersteld is van COVID-19.
(14)Kinderen ouder dan 6 jaar en jonger dan 18 jaar moeten kunnen reizen op voorwaarde dat zij vóór vertrek negatief hebben gereageerd op een RT-PCR-test. In deze gevallen zouden de lidstaten na aankomst aanvullende tests, quarantaine of zelf-isolatie kunnen eisen.
(15)Aangezien de vaccinatiegraad wereldwijd toeneemt, wordt het passend geacht geleidelijk over te gaan van de huidige hybride aanpak op basis van land/persoon naar een louter persoonsgebonden aanpak, en daarom bijlage I te schrappen en de opheffing van reisbeperkingen uitsluitend te baseren op de vaccinatiestatus of de functie/behoefte van reizigers. Momenteel zijn er echter nog derde landen met een beperkte toegang tot vaccins of een lage vaccinatiegraad. Om derde landen de tijd te geven om hun vaccinatiegraad te verhogen, moeten, na een voorafgaande algemene beoordeling van de vaccinatiestatus in derde landen op basis van onder meer door de EU-delegaties verstrekte gegevens, bijlage I en de desbetreffende bepalingen van Aanbeveling (EU) 2020/912 op 1 maart 2022 worden geschrapt. Intrekking van bijlage I moet Aanbeveling (EU) 2020/912 vereenvoudigen en de administratieve lasten in verband met de uitvoering ervan verminderen.
(16)Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze aanbeveling; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. Aangezien deze aanbeveling voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemde protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad heeft beslist over deze aanbeveling, of het deze zal uitvoeren.
(17)Deze aanbeveling vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad; Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze aanbeveling, die bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is op deze lidstaat.
(18)Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze aanbeveling een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad.
(19)Wat Zwitserland betreft, vormt deze aanbeveling een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad.
(20)Wat Liechtenstein betreft, vormt deze aanbeveling een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad.
(21)De juridische status van deze aanbeveling, zoals uiteengezet in de overwegingen 15 tot en met 19, doet geen afbreuk aan de noodzaak dat alle lidstaten, om de goede werking van het Schengengebied te waarborgen, op gecoördineerde wijze tot opheffing van de beperking van niet-essentiële reizen naar de Unie besluiten,
HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:
Aanbeveling (EU) 2020/912 wordt als volgt gewijzigd:
(1)Met ingang van 10 januari 2022 wordt in punt 2, tweede alinea, het cijfer “75” vervangen door “100” en het cijfer “300” door “600”;
(2)Met ingang van 10 januari 2022 worden de eerste, tweede en derde alinea van punt 6 bis vervangen door:
“Onverminderd het bepaalde in punt 6 bis en 6 ter, moeten de lidstaten, wanneer zij het bewijs van vaccinatie aanvaarden om af te zien van reisbeperkingen om de verspreiding van COVID-19 te beperken, in beginsel de tijdelijke beperking op niet-essentiële reizen naar de EU opheffen met betrekking tot reizigers die uiterlijk 14 dagen voor binnenkomst in het EU+-gebied de laatste aanbevolen dosis hebben ontvangen van een krachtens Verordening (EG) nr. 726/2004* in de EU toegelaten COVID-19-vaccin, op voorwaarde dat minder dan 9 maanden zijn verstreken sinds de toediening van de in het vaccinatiecertificaat voor de voltooiing van de primaire vaccinatiereeks vermelde dosis of een aanvullende dosis is ontvangen na voltooiing van de primaire vaccinatiereeks.
De lidstaten moeten ook de tijdelijke beperking op niet-essentiële reizen naar de EU opheffen met betrekking tot reizigers die de laatste aanbevolen dosis van een van de COVID-19-vaccins hebben ontvangen waarvoor uiterlijk 14 dagen voor het binnenkomen in het EU+-gebied de procedure voor Emergency Use Listing van de WHO is voltooid, op voorwaarde dat minder dan 9 maanden zijn verstreken sinds de toediening van de in het vaccinatiecertificaat voor de voltooiing van de primaire vaccinatiereeks vermelde dosis of een aanvullende dosis is ontvangen na voltooiing van de primaire vaccinatiereeks.
De lidstaten moeten ook de tijdelijke beperking op niet-essentiële reizen naar de EU opheffen voor reizigers die binnen 180 dagen vóór hun reis naar de EU zijn hersteld van COVID-19.
Reizigers die een niet-essentiële reis naar een lidstaat wensen te ondernemen, moeten bijgevolg in het bezit zijn van ofwel:
a) een geldig bewijs van vaccinatie tegen COVID-19 dat is afgegeven op basis van een overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 in de EU toegelaten vaccin tegen COVID-19, ofwel
b) een geldig bewijs van vaccinatie tegen COVID-19 dat is afgegeven op basis van een COVID-19-vaccin waarvoor de procedure voor Emergency Use Listing van de WHO is voltooid, maar dat niet voorkomt op de lijst van vaccins die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 in de EU zijn toegelaten, of
c) een geldig bewijs van herstel.
Voor reizigers die onder de bovenstaande punten b) en c) vallen, moet de lidstaat ook een geldig bewijs verlangen van een negatieve RT-PCR-test (realtime polymerasekettingreactie) die ten vroegste 72 uur voor vertrek is verricht.
Naast de digitale EU-covidcertificaten moeten de lidstaten dergelijke bewijzen van vaccinatie tegen of herstel van COVID-19 aanvaarden indien zij overeenstemmen met certificaten die zijn erkend als gelijkwaardig met certificaten die zijn afgegeven overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad** in een uitvoeringshandeling die de Commissie overeenkomstig artikel 8 van die verordening heeft aangenomen.
Indien een dergelijke handeling betreffende door een derde land afgegeven certificaten niet is vastgesteld, kunnen de lidstaten overeenkomstig het nationale recht een door het derde land afgegeven bewijs van tests en vaccinatie aanvaarden, rekening houdend met de mogelijkheid om de authenticiteit, geldigheid en integriteit van het certificaat te verifiëren en na te gaan of het alle relevante gegevens bevat als bedoeld in Verordening (EU) 2021/953.
Kinderen tussen 6 en 18 jaar moeten niet-essentiële reizen naar een lidstaat kunnen ondernemen als zij in het bezit zijn van een geldig bewijs van een negatieve RT-PCR-test (realtime polymerasekettingreactie) die ten vroegste 72 uur voor vertrek is verricht. In deze gevallen zouden de lidstaten na aankomst aanvullende tests, quarantaine of zelf-isolatie kunnen eisen.”.
____________
* Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van procedures van de Unie voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1).
** Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren (PB L 211 van 15.6.2021, blz. 1).
(3)Met ingang van 1 maart 2022:
a) punt 1 wordt vervangen door:
“1. Tijdelijke beperkingen op niet-essentiële reizen naar de EU zouden moeten worden opgeheven ten aanzien van ingezetenen van derde landen overeenkomstig de regels van deze aanbeveling.”.
b) de punten 2 tot en met 5, punt 9 en bijlage I worden geschrapt.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter