29.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 290/22


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over “Welke voorwaarden zijn er nodig om een maatschappelijk draagvlak te verkrijgen voor de energietransitie en de overgang naar een koolstofarme economie?”

(verkennend advies op verzoek van het Franse voorzitterschap van de Raad van de EU)

(2022/C 290/04)

Rapporteur:

Arnaud SCHWARTZ

Corapporteur:

Pierre Jean COULON

Raadpleging

Franse voorzitterschap van de Raad, 20.9.2021

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij

Goedkeuring door de afdeling

10.3.2022

Goedkeuring door de voltallige vergadering

23.3.2022

Zitting nr.

568

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

224/6/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Om ervoor te zorgen dat er een maatschappelijk draagvlak is voor de energietransitie en daarbij rekening te houden met de feedback uit de plannings- en uitvoeringsfase, roept het EESC alle belanghebbenden op om de volgende elementen te verbeteren: onafhankelijkheid van het proces, kwaliteit en toegankelijkheid van informatie, vrijheid en diversiteit van participatie, duidelijkheid van procedures, verantwoordingsplicht en inachtneming van participatie in de besluitvorming, transparantie en monitoring van een plan of project van begin tot eind, maar ook betaalbaarheid en functionaliteit van de transitie (nieuwe oplossingen moeten beschikbaar zijn; zo moeten er bijvoorbeeld voldoende laadpalen voor elektrische voertuigen zijn op de juiste plaatsen).

1.2.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) dringt er bij de EU op aan om veel sterker in te zetten op eerlijke verdeling en prosumptie door middel van financiële prikkels, omdat dit de factor is die de grootste invloed heeft op de lokale acceptatie van de energietransitie. Informatie over deze prikkels moet voor iedereen toegankelijk zijn en de procedures moeten eenvoudig zijn. De doelstelling van de energie-unie, nl. de burgers centraal stellen in het beleid en ervoor zorgen dat zij gemakkelijk energieproducenten kunnen worden en kunnen profiteren van nieuwe technologieën, moet veel sneller dan tot nu toe worden verwezenlijkt. Het EESC benadrukt ook dat het belangrijk is dat de kosten en baten van een project eerlijk binnen een gemeenschap worden verdeeld.

1.3.

Het EESC stelt voor dat de EU de eventuele belemmeringen voor een geringe inspraak en steun van het publiek in kaart brengt en wegneemt. In het algemeen geldt dat het maatschappelijk draagvlak groter wordt wanneer de betrokken gemeenschappen en maatschappelijke organisaties de kans krijgen om deel te nemen aan de ontwikkeling van projecten en aan planningsbesluiten. Tijdgebrek, burgerschapseducatie, verantwoordingsplicht van de betrokken autoriteiten en andere factoren moeten derhalve worden aangepakt met een actieplan om de participatie te verbeteren.

1.4.

Het EESC dringt aan op overleg en zelfs co-constructie met de burgers, en met name de sociale partners en maatschappelijke organisaties, vanaf de planningsfase en intensiever dan momenteel het geval is, en op een zorgvuldige afstemming van de doelstellingen en de planning op alle territoriale niveaus, tot en met de lokale uitvoering van de transitie. Dit is van essentieel belang als we vooruitgang willen boeken bij het verkrijgen van een groter maatschappelijk draagvlak en de doelstellingen van de energietransitie in een adequaat tempo willen bereiken.

1.5.

Het EESC benadrukt dat, om het draagvlak voor de transitie en de bijbehorende technische veranderingen te vergroten bij de burger en de belanghebbenden, aandacht moet uitgaan naar specifieke maatregelen op gebieden zoals een leven lang leren, omscholing en bijscholing van werknemers, ondersteuning van bedrijven en voorlichtingscampagnes die zijn gericht op de verschillende doelgroepen die met de transitie te maken krijgen. In die campagnes moet duidelijk worden benadrukt dat de energietransitie noodzakelijk is omdat zij, zowel individueel als collectief, eerlijker en schoner is en op lange termijn goedkoper is voor de burgers.

1.6.

Het EESC herhaalt evenwel dat de energietransitie individuele en collectieve aanpassingen van individuen, bedrijven, gemeenten enz. zal vergen. Aangezien in het energiebeleid tot dusver geen rekening werd gehouden met de negatieve externe effecten van fossiele energie, zal het koolstofvrij maken van de economie op korte termijn gepaard gaan met hogere kosten voor producenten en hogere prijzen voor de consument. Grotere transparantie in dit verband is geboden. De huidige energieprijzen maken het voor de consument zeer moeilijk om vrijwillig hogere prijzen te aanvaarden. Het is belangrijk om dit te beseffen. Daarom is het ook van belang om de succesvolle voorbeelden van een rechtvaardige transitie onder de aandacht te brengen. In het huidige debat krijgen we echter te vaak negatieve verhalen te horen. Vrijwaring van het concurrentievermogen van Europese bedrijven op de wereldmarkt is van cruciaal belang voor een sociaal aanvaardbare en succesvolle transitie, om buitensporige druk op de economie en op het gebied van werkloosheid te voorkomen.

1.7.

Het EESC waarschuwt dat de oude belastingen op fossiele brandstoffen en de nieuwe groene belastingen verhoudingsgewijs zwaardere gevolgen hebben voor het budget van huishoudens met een lager inkomen dan voor dat van huishoudens met een hoger inkomen. Subsidies en belastingen met schadelijke gevolgen voor het milieu moeten geleidelijk maar snel worden afgeschaft, zoals politici vaak beloven. De opbrengsten van deze nieuwe groene belastingen moeten derhalve met name worden bestemd voor sociale innovatie, het subsidiëren van de energietransitie van kwetsbare huishoudens en het behoud van hun koopkracht.

1.8.

Het EESC wijst er nogmaals op dat het concept billijkheid centraal moet staan in alle overwegingen en maatregelen met betrekking tot de transitie naar een koolstofarme samenleving. Het streven naar billijkheid mag echter niet alleen tot uiting komen in een reeks beleidsdoelstellingen; het is de grondslag voor het maatschappelijk draagvlak voor de energietransitie. Op Europees niveau moet het “Fit for 55”-pakket worden aangevuld met een rechtskader voor een rechtvaardige transitie dat bijvoorbeeld de concrete voorstellen uit dit advies omvat, die kunnen worden opgenomen in nationale energie- en klimaatplannen.

1.9.

Het EESC dringt aan op een nieuwe beoordeling van het “Fit for 55”-pakket om beter het hoofd te kunnen bieden aan de volatiliteit van de energieprijzen en aan problemen als gevolg van noodsituaties, met inbegrip van oorlog, en op de invoering van passende bepalingen om dergelijke situaties op zodanige wijze aan te pakken dat negatieve gevolgen voor de eindgebruikers worden vermeden.

2.   Achtergrond en begrippen

2.1.

De mensheid wordt geconfronteerd met de uitputting van natuurlijke hulpbronnen (1), het massale verlies aan biodiversiteit en klimaatopwarming. De energietransitie en de overgang naar een koolstofneutrale economie vergen zowel een praktische als een cultuuromslag (met name door middel van een verandering in individuele en collectieve gedragspatronen). Deze transitie moet ons in staat stellen om op democratische en billijke wijze en met respect voor de ecosystemen (2) onze materiële en energiebehoeften te verminderen en tegelijkertijd het welzijn (3) van iedereen te waarborgen.

2.1.1.

In de komende decennia fossiele brandstoffen blijven winnen zoals we momenteel doen, is geen optie, zowel om milieu- en bevoorradings- als om maatschappelijke redenen. De transitie naar een koolstofneutrale samenleving is met andere woorden een dringende noodzaak.

2.1.2.

Tegen een achtergrond van groene groei (4) dreigt het lage rendement van investeringen in alternatieve energie onze economieën aan de rand van de afgrond te brengen, los van de potentieel verwoestende milieueffecten van de mijnbouw.

2.1.3.

Voor meer samenhang en een maatschappelijk draagvlak moeten we:

de vraag naar minerale grondstoffen verminderen door de recycling ervan te verbeteren;

effectbeoordelingen uitvoeren met het oog op een transitie waarbij het gebruik van dergelijke grondstoffen beter kan worden vermeden, verminderd of gecompenseerd;

zorgen voor een circulaire economie in de sector hernieuwbare energie;

de energie-efficiëntie verhogen en de totale vraag naar energie aanzienlijk verminderen;

de voorstellen in het “Fit for 55”-pakket opnieuw bezien om beter het hoofd te kunnen bieden aan de volatiliteit van de energieprijzen en aan problemen die worden veroorzaakt door noodsituaties, waaronder oorlog.

2.1.4.

Gezien de grenzen van de scenario’s in verband met technologische risico’s, het falen van koolstofputten en energie-efficiëntie, zal het niet alleen nodig zijn om met systemische soberheid een bepaalde speelruimte te creëren door onze levensstijl te heroverwegen, maar ook om de aanvaarding van maatregelen ter aanpassing aan de klimaatverandering te vergroten.

2.2.

De voorwaarden waaronder er voor een dergelijke overgang een maatschappelijk draagvlak is, zijn de afgelopen jaren door de wetenschap bestudeerd. Het EESC maakt in dit advies de balans op van de stand van zaken, onder meer om de praktijken binnen de EU-instellingen en de lidstaten te verbeteren.

2.3.

De maatschappelijke aanvaardbaarheid van een project in het kader van de energietransitie is een zeer complex vraagstuk. Het gaat om een combinatie van overwegingen die te maken hebben met inzicht in de voorgestelde technologieën, de ermee verbonden risico’s (onder meer op sociaal, gezondheids- en economisch gebied), de mogelijke alternatieven, de evaluatie van de kosten en baten van de aanbevolen opties en de respectieve territoriale omstandigheden. Wil de transitie breed maatschappelijk gedragen worden, dan moeten dergelijke projecten worden besproken met de burger en met alle belanghebbenden, en moet er nader worden ingegaan op de vraag welke richting de plaatselijke ontwikkeling moet inslaan en welke levensstijl daarbij wenselijk is.

2.4.

Volgens studies (5) en het EESC zijn de belangrijkste factoren voor een maatschappelijk draagvlak:

vertrouwen in de governance en in eerlijke procedures;

een rechtvaardige en betaalbare transitie;

kwesties in verband met locatie en planning;

de invloed van sociaal-demografische factoren;

de sociaal-technische haalbaarheid.

2.5.

Laten we nu eens kijken wat deze begrippen inhouden en welke aspecten we kunnen gebruiken om de transitie naar een koolstofarme economie te verwezenlijken.

3.   Uitvoeringsvoorwaarden

3.1.   Vertrouwen in de governance en in eerlijke procedures

3.1.1.

Uit tal van studies is gebleken dat vertrouwen van doorslaggevend belang is voor de mate van maatschappelijke acceptatie. Er bestaat een correlatie tussen eerlijke procedures, vertrouwen en acceptatieniveau van de transitie. Transparante besluitvorming en informatieverspreiding verbeteren het niveau van wederzijds vertrouwen tussen projectontwikkelaars en gemeenschappen.

3.1.2.

Het EESC herhaalt daarom dat de rechtsstaat centraal moet staan, bijvoorbeeld als het gaat om het gebruik van de verschillende EU-fondsen. Evenzo is het Comité van mening dat de Commissie haar voorstellen snel en op een begrijpelijke manier in alle officiële talen moet publiceren om een brede toegankelijkheid en participatie te waarborgen.

3.1.3.

Voorts blijkt uit studies dat burgerparticipatie ertoe bijdraagt om punten van zorg weg te nemen bij de bevolking en om het wederzijds vertrouwen te vergroten. Informatieverspreiding is van cruciaal belang om eventuele misvattingen over de transitie en de maatregelen of instrumenten die daarvoor moeten worden ingezet, recht te zetten. Derhalve is het belangrijk om overleg te plegen over kwesties als locatie, kosten en mogelijke negatieve milieu-, economische, gezondheids- en sociale gevolgen van projecten in het kader van de energietransitie, maar om ook de voordelen ervan over het voetlicht te brengen. Dit draagt ook bij tot het maatschappelijk draagvlak bij het publiek voor de bouw van nieuwe voorzieningen in hun buurt.

3.1.4.

Het EESC acht het voor het draagvlak binnen een gemeenschap dan ook van essentieel belang om de dialoog aan te gaan met bewoners en betrokken partijen, en om wederzijds vertrouwen te kweken door in een zo vroeg mogelijk stadium open te communiceren en inspraakmogelijkheden te bieden bij de ontwikkeling van maatregelen en projecten in verband met de energietransitie (6), op alle passende territoriale niveaus, van lokaal tot EU-niveau.

3.1.5.

Lokale steun, met name van maatschappelijke organisaties die de transitie openlijk steunen op basis van wetenschappelijke gegevens, is belangrijk om participatie te bevorderen en vertrouwen op te bouwen (7). Dit lokale netwerk kan op een meer organische wijze informatie verspreiden in de publieke sfeer en tegenwicht bieden aan eventuele misvattingen die de ronde doen.

3.1.6.

Participerende democratie is een sleutelelement van het Europese burgerschapsmodel. Het Verdrag van Lissabon waarborgt de complementariteit tussen de representatieve en de participerende democratie. Vanuit internationaal oogpunt zijn toegang tot informatie en publieke inspraak bij planning en ontwikkeling twee van de drie pijlers van het Verdrag van Aarhus. De uitvoering ervan moet nog worden verbeterd, evenals die van de pijler betreffende toegang tot de rechter (8).

3.1.7.

Het openbaar debat is een participatiemiddel dat moet worden aangemoedigd. Het moet worden georganiseerd door een commissie van experts op het gebied van burgerparticipatie met een bewezen staat van dienst en met een onafhankelijk karakter (9). Dit zorgt voor de onmisbare geloofwaardigheid van het hele debat door middel waarvan de burgers worden betrokken bij de ontwikkeling van belangrijk beleid ten aanzien van het gebied waar zij wonen. Het verschaft alle belanghebbende partijen in de ontwerpfase volledige en transparante informatie over een bepaald plan, programma of project, en biedt hun de gelegenheid om, zowel individueel als in groepsverband, hun mening te geven over de geschiktheid van de voorgestelde maatregelen.

3.1.8.

De digitalisering van burgerinspraak en het ontbreken van verantwoordingsplicht of van een debat met derde partijen die garant staan voor de methode hebben het vertrouwen van de burgers de afgelopen jaren geleidelijk ondermijnd. Naast informatie is echter ook een combinatie van onlineraadpleging en fysieke bijeenkomsten nodig (10) om het publiek in alle stadia bij de zaak te betrekken en mee te laten beslissen over de te maken keuzes.

3.1.9.

Om de dialoog tussen alle belanghebbenden te verbeteren, zouden besluitvormingsorganen of gekozen vertegenwoordigers bijvoorbeeld schriftelijk moeten aangeven wat zij na inspraak van het publiek met de verzamelde input zullen doen en welke verbeteringen de burger ten goede zullen komen. Een dergelijke verantwoordingsplicht zou een beter inzicht verschaffen in de redenen voor hun besluiten en zou het vertrouwen in de democratie ten goede komen.

3.2.   Een rechtvaardige en betaalbare transitie

3.2.1.

Met het “Klaar voor 55”-pakket en de doelstelling om tegen 2050 koolstofneutraliteit te bereiken, staat ons een enorme uitdaging te wachten. Volgens de Europese Commissie vergt het bereiken van onze doelstellingen voor 2030 350 miljard EUR aan extra investeringen per jaar alleen al in de energieproductiesystemen. De grote vraag voor het EESC, en natuurlijk voor de samenleving als geheel, is: wie zal betalen, wie zal investeren, wie zal profiteren en zullen de middelen toereikend zijn?

3.2.2.

Eerlijke verdeling, met het oog op een rechtvaardige en betaalbare transitie, zorgt ervoor dat de baten — en niet alleen de kosten — van een project op billijke wijze worden verdeeld. Dit is een doorslaggevende factor voor maatschappelijke acceptatie. Financiële prikkels, vrij van administratieve of technische complexiteit, blijken zelfs de belangrijkste motiverende factor te zijn voor de acceptatie van een project in het kader van de transitie. Hierdoor zullen particulieren, landbouwers, kleine en middelgrote ondernemingen, energiegemeenschappen enz. bereid zijn om zich binnen het nieuwe systeem met hun investeringen en hun betrokkenheid in te zetten voor de totstandbrenging van de noodzakelijke transitie.

3.2.3.

Het spreekt vanzelf dat een fundamentele voorwaarde voor een sociaal aanvaardbare en succesvolle transitie naar een koolstofneutrale economie is dat Europese bedrijven concurrerend blijven op de wereldmarkt, om buitensporige druk op de economie en op het gebied van werkloosheid te voorkomen.

3.2.4.

Verschillende vormen van financiële prikkels (zoals lagere energietarieven of mogelijke inkomsten, steun voor de plaatselijke economie, bijscholing of omscholing) zijn van grote invloed op de acceptatie op lokaal niveau en op het verkrijgen van steun voor een project.

3.2.5.

Ook de perceptie van voordelen kan bijdragen tot een groter lokaal draagvlak. Zo wordt het scheppen van lokale banen — met name in het geval van een energietransitie in een werkgelegenheidsgebied — gezien als een voordeel voor de gemeenschap dat het draagvlak voor een project kan bevorderen.

3.2.6.

Met name elektriciteit uit wind- en zonne-energie wordt — en is op veel plaatsen al — de meest betaalbare en meest duurzame vorm van energie. Het is mogelijk om hele lokale bevolkingsgroepen deze betaalbare elektriciteit te laten opwekken en benutten: door zelf energie op te wekken, verandert hun rol van consument in prosument. Hun rechten moeten worden versterkt en beschermd. Deze aanpak is des te belangrijker nu de sectoren vervoer en verwarming steeds meer overschakelen op elektriciteit.

3.2.7.

Voor het klimaat maakt het in principe niet uit wie een fotovoltaïsch of windenergiesysteem bouwt en exploiteert, maar voor het lokale draagvlak en de regionale economie is dit wel van cruciaal belang. In de praktijk moeten dus bijzondere inspanningen worden geleverd om een dergelijke participatie mogelijk te maken.

3.2.8.

Het EESC denkt dat het aantal prosumenten en het maatschappelijk draagvlak voor de transitie met de volgende maatregelen snel kunnen toenemen:

a)

collectieve zelfvoorziening: als verbruikers systemen collectief exploiteren en de aldus opgewekte elektriciteit plaatselijk wordt verbruikt, moet deze worden behandeld als elektriciteit van individuele oorsprong;

b)

energiedeling: binnen gemeenschappen voor hernieuwbare energie zou een verlaagd netwerktarief moeten gelden voor elektriciteit die wordt gedeeld voor gebruik door producenten;

c)

virtueel salderen: hierdoor krijgen mensen die niet in de onmiddellijke nabijheid van een systeem voor hernieuwbare energie wonen, de kans om eraan deel te nemen en om de opgewekte elektriciteit rechtstreeks te gebruiken. Hiertoe moet virtueel salderen als nieuwe mogelijkheid in de wet worden opgenomen, waarbij elk kilowattuur elektriciteit die wordt afgenomen van het systeem waaraan de verbruiker deelneemt, wordt verrekend met een kilowattuur die de verbruiker op een ander tijdstip uit een andere bron haalt. Een dergelijke saldering bestaat bijvoorbeeld al in Griekenland, Polen en Litouwen.

3.2.9.

Lokale prosumptie is ook interessant in combinatie met slimme meters die marktprijssignalen verwerken en een netwerkvriendelijk verbruik en dito flexibiliteit mogelijk maken die kunnen worden beloond. Deze combinatie kan helpen de belasting van het net te verminderen en zo de behoefte aan uitbreiding van het net verkleinen.

3.2.10.

De problematiek van de stijgende energiekosten en het vermogen van de lidstaten om deze in de hand te houden, moet centraal staan in toekomstige beleidsmaatregelen. Het EESC steunt niet alleen noodmaatregelen om ingrijpende sociale gevolgen te voorkomen, maar is ook een groot voorstander van marktevaluaties waarbij het gedrag van de actoren op de energiemarkt wordt getoetst. Tegelijkertijd wijst het Comité op de gemeenschappelijke EU-waarden met betrekking tot diensten van algemeen economisch belang in de zin van artikel 14 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zoals vastgelegd in protocol nr. 26 betreffende diensten van algemeen belang, dat aan het VWEU is gehecht. Dit zou kunnen leiden tot meer efficiëntie en het opheffen van tekortkomingen van de markt. Er is behoefte aan een effectievere marktcontrole door de autoriteiten.

3.2.11.

Het EESC dringt aan op een nieuwe beoordeling van het “Fit for 55”-pakket om beter het hoofd te kunnen bieden aan de volatiliteit van de energieprijzen en aan problemen als gevolg van noodsituaties, met inbegrip van oorlog, op een manier die negatieve gevolgen voor de eindgebruikers voorkomt, bijvoorbeeld door de invoering van passende mechanismen ter voorkoming van buitensporige prijzen, zoals een tijdelijke opschorting van het ETS.

3.2.12.

Tegelijkertijd moet worden gezorgd voor sociale rechtvaardigheid en moet de toenemende energiearmoede onder Europeanen worden aangepakt (11). Volgens de Europese Commissie brengt de strijd tegen de klimaatverandering tastbare risico’s met zich mee inzake groeiende ongelijkheid, waartegen gericht overheidsbeleid moet worden gevoerd. Het komt er met name op aan sterker in te zetten op opleiding en omscholing en de stijging van bepaalde prijzen voor huishoudens in “energiearmoede” (12) onder controle te houden. Een energietransitie die banen schept en de koopkracht van huishoudens met lage inkomens op peil houdt, is maatschappelijk aanvaardbaarder (13).

3.2.13.

Voor het vergroten van het draagvlak voor de transitie zijn overigens verschillende scenario’s in overweging genomen waarbij huishoudens met een lager inkomen meer middelen worden verschaft, zoals in de simulaties van het Locomotion-consortium. Het EESC herhaalt echter dat het Sociaal Klimaatfonds en het Fonds voor een rechtvaardige transitie (14) van de EU zouden moeten worden uitgebreid en verruimd om er werkelijk voor te zorgen dat niemand achterblijft, waarbij alle aspecten van uitsluiting en marginalisering in acht moeten worden genomen.

3.2.14.

Om met name de meest kwetsbaren te helpen de energietransitie te verwezenlijken, zou het ook nuttig zijn om herverdelingsbeleid te ontwikkelen en te verbeteren, en daartoe innovatieve maatregelen (15) uit te proberen, zoals een universeel basisinkomen, belastingkredieten, kortere werkweken, duobanen, baangarantiestelsels en een grotere rol voor werknemers in het bestuur van ondernemingen.

3.2.15.

Deze en andere, eerder genoemde maatregelen kunnen het draagvlak voor de transitie vergroten en hebben baat hebben bij een onmiddellijke heroriëntatie van de subsidies, tegemoetkomingen en belastingvoordelen die momenteel nog aan fossiele brandstoffen worden toegekend. Het is belangrijk om financieringsbronnen voor duurzame investeringen te creëren.

3.2.16.

Daarom moet nu, zoals al lang is beloofd, zeer snel werk worden gemaakt van de afschaffing van milieuonvriendelijke belastingen en van de ontwikkeling van groene belastingen in overeenstemming met een belastingaanpak (16) waarbij financieringsbronnen worden gericht op het stimuleren van de transitie. Dit zal iedereen helpen het overheidsoptreden op dit gebied te begrijpen en te aanvaarden.

3.2.17.

Om een maatschappelijk draagvlak voor groene belastingen te verkrijgen, moet in een compensatie worden voorzien die rekening houdt met het inkomen van huishoudens en met energiearmoede (gebrek aan openbaar vervoer, slechte isolatie van woningen, laagrenderende verwarmingssystemen, type voertuig dat men bezit enz.), om hen te helpen (17) profiteren van de besparingen die op lange termijn mogelijk worden dankzij een energiezuinigere uitrusting.

3.2.18.

Evenzo zou een “koolstofkaart” (18) waarbij burgers individuele, niet-overdraagbare emissiequota krijgen toegekend moeten worden uitgetest om niet alleen na te gaan of het educatieve potentieel ervan kan leiden tot een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en een versterkte energietransitie in de praktijk, maar ook of het draagvlak voor de energietransitie met behulp van dit egalitaire instrument kan worden versterkt.

3.2.19.

De voorbeeldfunctie van overheidsactoren (naast hun praktijken en maatregelen ten gunste van soberheid en hernieuwbare energie, de participerende democratie, de sociale dialoog en de financiering van civiele voorzieningen en educatieve acties met het oog op de transitie in het kader van een leven lang leren) zal afhangen van hun vermogen om de kwestie van financiering op tafel te leggen en duurzaam te maken, bijvoorbeeld via een meerjarig programma voor de financiering van energierenovatie met een resultaatverbintenis.

3.2.20.

Nieuwe subsidies en fiscale maatregelen zullen op passende wijze moeten worden aangevuld met regels die voor iedereen bindend zijn, want net als de maatregelen die moeten worden genomen om de ontwikkeling van voor de transitie bevorderlijke wisselwerkingen mogelijk te maken, zullen ook zij het mogelijk maken een wereld tot stand te brengen waarin wij kunnen en willen leven.

3.3.   Locatie en planning

3.3.1.

Tal van problemen in verband met de locatie van projecten die bevorderlijk zijn voor de energietransitie, zijn terug te voeren op de specifieke fysieke kenmerken ervan. Er zijn verdere inspanningen nodig om deze problemen aan te pakken, met name door kennis te verspreiden om onjuiste informatie te bestrijden en door beste praktijken toe te passen.

3.3.2.

Hierbij gaat het er vooral om dat men zich bewust wordt van de culturele en stedenbouwkundige erfenis uit het verleden (stadsranden die worden ontsierd door handels- en industrieterreinen, parkeerterreinen die vruchtbare ruimte in beslag nemen, woonwijken en voorsteden die tot afhankelijkheid van de auto leiden enz.). De voordelen van de energietransitie wegen vandaag zwaarder door dan de gevolgen voor “het landschap”. Om ervoor te zorgen dat zij duurzaam is, moeten we de negatieve effecten die de behoefte aan land met zich meebrengt, zo veel mogelijk voorkomen, zo niet verminderen en compenseren.

3.3.3.

Dit moet worden bereikt door infrastructuur aan te leggen op plaatsen waar deze niet concurreert met de landbouw of met de bescherming van de natuur en het cultureel erfgoed. Een oplossing is om de infrastructuur te integreren in bestaande stedelijke of industriële gebieden of te plaatsen op marginale grond met een verwaarloosbare productieve of natuurlijke waarde.

3.3.4.

Als plaatsing op productieve grond onvermijdelijk is, moet deze zo veel mogelijk worden geïntegreerd in het landbouwsysteem en niet leiden tot het schonen van terreinen en/of nettoruimtebeslag.

3.3.5.

Om de burger naar behoren te informeren en zijn vertrouwen te winnen, moeten bovendien systematisch grondige milieueffectbeoordelingen worden uitgevoerd voor installaties en voor alle nationale en Europese energiegerelateerde doelstellingen en plannen.

3.3.6.

Beoordelingen achteraf zijn ook essentieel om onze samenleving in een continu verbeteringsproces te houden. Bovendien is er behoefte aan dialoog tussen alle territoriale niveaus en aan efficiënte instrumenten voor de monitoring en uitvoering van het beleid, om ruimtebeslag zo veel mogelijk te voorkomen en om “verschuiving van milieuproblemen” tegen te gaan, zoals met name door het Europees Milieuagentschap (EEA) wordt aanbevolen (19).

3.3.7.

Bij de beoordeling achteraf van maatregelen en projecten in verband met de energietransitie is de kwantificering van de lokale economische voordelen een factor die voor maatschappelijke acceptatie kan zorgen.

3.3.8.

Het in vloeibare vorm, in de vorm van waterstof, invoeren van in buurlanden geproduceerde groene stroom kan een aanvullende oplossing zijn voor de problemen met het vinden van energieproductielocaties in Europa. Wat de maatschappelijke aanvaardbaarheid betreft, moet dit initiatief worden opgevat als een dimensie van gezamenlijke ontwikkeling van deze regio’s (20).

3.4.   Sociaal-demografische factoren

3.4.1.

Naast deze redenen spelen ook algemene demografische factoren een rol bij de publieke perceptie. Voorafgaand demografisch onderzoek kan helpen bij het beter formuleren van een strategie om het draagvlak voor projecten te vergroten dankzij inzicht in de omvang en samenstelling van de doelgroep die er het waarschijnlijkst tegen gekant zal zijn. Dergelijke studies moeten voor alle belanghebbenden toegankelijk zijn.

3.4.2.

Een hogere mate van aanvaarding hangt samen met een hoger opleidingsniveau en een jongere leeftijd. Daarom is het belangrijk om in te zetten op een leven lang leren (ook in bedrijven en centra voor beroepsopleiding) op het gebied van energiesoberheid, burgerparticipatie en investeringen in collectieve maatregelen ten behoeve van de transitie.

3.4.3.

Het EESC stelt voor om voor bewustmakingscampagnes omtrent de transitie inspiratie te halen bij de BIMBY-trend (Build In My Backyard), die zich afzet tegen de NIMBY-trend (Not In My Backyard), en daarbij de aandacht te vestigen op voorbeelden die positieve sociale navolging en voordelen voor de bevolking kunnen genereren: een reeks positieve verhalen via getuigenissen en concrete succesverhalen uit verschillende regio’s en landen waarmee mensen zich kunnen identificeren.

3.4.4.

Dit alles zou kunnen leiden tot een draagvlak en de wil om samen de weg in te slaan naar deze nieuwe manier van leven die het noodzakelijke gevolg is van de huidige noodzaak om af te stappen van fossiele brandstoffen. Er moeten middelen worden uitgetrokken voor bewustmakingsactiviteiten die op oordeelkundige wijze door diverse belanghebbenden kunnen worden gepromoot.

3.4.5.

Er bestaat geen consensus over het directe effect van specifieke sociaal-demografische factoren, aangezien dat van land tot land en naargelang van de politieke context verschilt. Zij hebben echter wel degelijk invloed op het lokale maatschappelijke draagvlak voor plannen en projecten die de transitie mogelijk maken. Het EESC acht het derhalve noodzakelijk om, in samenwerking met de sociale partners en maatschappelijke organisaties, steun te verlenen aan maatregelen voor zowel initiële als voortgezette opleiding op het gebied van energietransitie.

3.4.6.

Redeneren in termen van maatschappelijk draagvlak komt er echter soms op neer dat de verantwoordelijkheid voor het al dan niet invoeren van de betrokken technologieën bij de doelgroepen wordt gelegd. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat alleen de maatschappelijke dimensie een rol zou spelen bij de verwezenlijking van het potentieel van technologieën. De weerstand tegen de aankoop of het gebruik van nieuwe instrumenten kan echter complexer liggen (21).

3.5.   Sociaal-technische haalbaarheid (22)

3.5.1.

De belemmeringen voor de invoering van bepaalde apparatuur zijn ook van technische aard. Zij hebben met name betrekking op de moeilijkheid om tot een minder energieverslindende cultuur te komen in een maatschappij die paradoxaal genoeg aanzet tot steeds meer consumptie, hetgeen haaks staat op boodschappen die aanmoedigen tot energiebesparing.

3.5.2.

Het bestaan van een maatschappelijk draagvlak verwijst naar een complexe situatie van aanvaarde co-existentie tussen technologie en gebruikers. Aanvaarding is echter nog iets anders dan ingang vinden (denk bijv. aan de slimme meter, die in theorie wordt aanvaard maar geen ingang vindt, d.w.z. dat mensen hem niet laten installeren). Voordat een technologie ingang vindt, moet deze eerst “gemeengoed” worden. De technologie staat niet meer ter discussie, de waarde ervan is bewezen, ze bestaat naast andere technologische alternatieven, maar wordt niet per se omarmd. Omarmen betekent het zich eigen maken, in de zin dat het wordt geïntegreerd in iemands manier van leven, waarbij de technologie als onmisbaar wordt beschouwd.

3.5.3.

Een van de redenen waarom de technologie die de transitie mogelijk moet maken niet op grote schaal ingang vindt, is dat er meestal van wordt uitgegaan dat gebruikers wel weten hoe zij technologie op de juiste manier moeten gebruiken.

3.5.4.

De gebruikers worden geacht zich achter de onderliggende energieprojecten te scharen, voordat zij het potentieel van de technologieën ten volle kunnen benutten. Uit tal van enquêtes blijkt echter dat zelfs alledaagse technische voorwerpen grotendeels onderbenut blijven omdat de werkelijke (gebruiks)mogelijkheden ervan niet algemeen bekend zijn.

3.5.5.

De sociaal-technische haalbaarheid kan worden beschouwd als een proces van maatschappelijke integratie en verspreiding volgens een tijdschema dat een aantal fasen omvat. De eerste fase is van fundamenteel belang omdat die betrekking heeft op de tijd voor onderzoek en ontwikkeling en controverse (23), d.w.z. het anticiperen op veranderingen als gevolg van de invoering van een nieuwe technologie. De tweede fase heeft betrekking op de eerste praktijkervaringen. Hier wordt de logica achter het ontwerp geconfronteerd met het beoogde gebruik en het vermogen van de technologie om in de samenleving te worden geïntegreerd. De laatste fase is de fase waarin de technologie gemeengoed wordt en voor langere termijn wordt ingevoerd. In deze fase wordt duidelijk of een project wordt afgewezen of aanvaard, of en hoe het publiek zich het project eigen maakt en hoe de samenleving het integreert.

3.5.6.

Hier wordt het lokale niveau actief: lokale overheden zetten deze technologieën al dan niet in om een aantal uitdagingen aan te gaan. Integratie in de maatschappij komt dan overeen met de macro-sociale veranderingen die door de invoering ervan in gang zijn gezet.

3.5.7.

Door het gebruik van een technologie kunnen opvattingen over de wereld en sociale verhoudingen en ideeën ingrijpend veranderen. Dit is alleen mogelijk indien de technologie niet als “vanzelfsprekend” wordt opgelegd, maar de mogelijkheid biedt tot aanpassingen, tot opnieuw toe-eigenen. In dit verband is het EESC van mening dat technologische neutraliteit op basis van wetenschappelijke studies, eerlijke concurrentie en de mogelijkheid om de geschiktheid van verschillende technologieën te testen en te bespreken, kunnen bijdragen tot een groter maatschappelijk draagvlak.

3.5.8.

Wanneer nauwkeuriger wordt gekeken naar het debat over de energietransitie, verschuift het van een op technische aspecten gerichte benadering naar een meer maatschappijgerichte benadering. Dit impliceert dat het begrip maatschappelijk draagvlak — wanneer het ertoe neigt de verantwoordelijkheid voor onze energiegulzige levensstijl uitsluitend bij de consument te leggen — moet worden genuanceerd, en moet worden gezien in het bredere verband van sociaal-technische haalbaarheid, die ons ertoe dwingt de relevantie van technieken en politieke keuzes op energiegebied in twijfel te trekken.

Brussel, 23 maart 2022.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  https://www.footprintnetwork.org/our-work/ecological-footprint/

(2)  https://www.ipcc.ch/site/assets/uploads/2021/07/IPBES_IPCC_WR_12_2020.pdf

(3)  https://doughnuteconomics.org/about-doughnut-economics

(4)  https://eeb.org/library/decoupling-debunked/; https://www.eea.europa.eu/publications/growth-without-economic-growth

(5)  Trends in Social Acceptance of Renewable Energy Across Europe — A Literature Review, 8.12.2020.

(6)  Dit wordt aanbevolen door de Franse milieuorganisatie France Nature Environnement in haar informatiebrochures (die onder meer beschikbaar zijn over de onderwerpen methanisering en windenergie).

(7)  https://www.fondation-nicolas-hulot.org/sondage-science-et-transition-ecologique-en-qui-les-francais-ont-il-confiance/ (alleen in het Frans beschikbaar).

(8)  PB C 123 van 9.4.2021, blz. 66.

(9)  Zoals de Commission nationale du débat public (nationale commissie voor het openbare debat) in Frankrijk.

(10)  Cf. Conseil d’État, rapport public 2011: “Consulter autrement, participer effectivement”, La Documentation française 2011 [openbaar verslag van de Franse Raad van State].

(11)  Informatief rapport van het Europees Economisch en Sociaal Comité: “Evaluatie van de Europese energie-unie — de sociale en maatschappelijke dimensie van de energietransitie”.

(12)  Deze vorm van armoede leidt tot verschijnselen als diefstal (door het aftappen van andermans netwerk), vanwege gebrek aan financiële middelen of vanwege burgerlijke ongehoorzaamheid tegen de manier waarop elektriciteit wordt verhandeld.

(13)  PB C 152 van 6.4.2022, blz. 158.

(14)  PB C 311 van 18.9.2020, blz. 55.

(15)  https://eeb.org/library/escaping-the-growth-and-jobs-treadmill/

(16)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 8.

(17)  Eurofound, 2015, “Access to social benefits: reducing non-take-up”, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg. Beleidsnota EEA Eurofound “Exploring the social challenges of low energy policies in Europe”, ef22004en.pdf

(18)  https://www.socialter.fr/article/carte-carbone-plutot-qu-une-taxe-un-quota-pour-chaque-citoyen-1 (alleen in het Frans beschikbaar).

(19)  https://www.eea.europa.eu/themes/energy/renewable-energy/eu-renewable-electricity-has-reduced

(20)  PB C 123 van 9.4.2021, blz. 30.

(21)  Zo verandert met de aanschaf van een elektrische auto ook de manier van autorijden (van manueel naar automatisch schakelen), wat kan afschrikken.

(22)  https://www.larevuedelenergie.com/les-energies-renouvelables-en-transition-de-leur-acceptabilite-sociale-a-leur-faisabilite-sociotechnique/ (alleen in het Frans beschikbaar).

(23)  Zie bijv. — op een ander gebied dan de energietransitie — smartphones, die op grote schaal zijn geaccepteerd en ingevoerd.