22.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 517/45


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “Samen zorgen voor betere regelgeving”

(COM(2021) 219 final)

(2021/C 517/06)

Rapporteur:

Heiko WILLEMS

Raadpleging

Brief van de Commissie, 1.7.2021

Rechtsgrondslag

Artikel 304 VWEU

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

2.9.2021

Goedgekeurd door de voltallige vergadering

22.9.2021

Zitting nr.

563

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

231/0/4

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ermee ingenomen dat betere regelgeving een prioriteit blijft voor de nieuwe Europese Commissie. Het verzoekt de Commissie en de EU-wetgevers om het systeem voor betere regelgeving van de EU in al zijn aspecten consequent te verdiepen en te bevorderen, en om bij hun werkzaamheden systematisch gebruik te maken van de instrumenten en richtsnoeren voor betere regelgeving.

1.2.

Het EESC benadrukt dat betere regelgeving een essentieel onderdeel is van goed bestuur en goede wetgeving. Betere regelgeving kan bijdragen aan transparante, verantwoordelijke en participatieve beleidsvormingsprocessen die regels opleveren die empirisch onderbouwd, onafhankelijk getoetst, eenvoudig, duidelijk, samenhangend, doeltreffend, duurzaam, doelmatig, proportioneel, toekomstbestendig en gemakkelijk uitvoerbaar zijn. Dat is een essentiële voorwaarde om de democratische legitimiteit van en het vertrouwen van het publiek in de EU en haar instellingen te waarborgen.

1.3.

Het EESC benadrukt dat de instrumenten voor betere regelgeving beleidsneutraal moeten blijven en duidelijk gescheiden moeten zijn van de politieke besluitvorming, die aan de daartoe aangewezen en legitieme politieke organen moet worden overgelaten. Economische, milieu- en sociale aspecten van de wetgeving van de Unie moeten altijd op gelijke voet worden behandeld en daarbij moet worden uitgegaan van zowel kwantitatieve als kwalitatieve analysen om de effecten ervan te beoordelen.

1.4.

Het EESC wijst op het feit dat de COVID-19-pandemie een ongekende gezondheids-, sociale en economische crisis is in het Europa van na 1945. Het verzoekt de Commissie dan ook bijzondere aandacht te besteden aan de meervoudige effecten van de door haar voorgestelde acties op deze gebieden in de huidige buitengewone omstandigheden, teneinde een snel en volledig herstel te ondersteunen.

2.   Algemene opmerkingen

2.1.

Het EESC wijst op de aanzienlijke vertraging bij het uitbrengen van de mededeling. Het dringt er bij de Commissie op aan de verloren tijd in te halen, haar voorstellen te verduidelijken overeenkomstig onderstaande opmerkingen en de door haar voorgestelde maatregelen zo snel mogelijk uit te voeren.

2.2.

Het EESC benadrukt dat betere regelgeving ertoe kan bijdragen de best mogelijke regelgevingskaders voor burgers, werknemers, bedrijven en overheidsdiensten te scheppen. Het wijst erop dat betere regelgeving moet bijdragen aan de voltooiing van de eengemaakte markt op alle gebieden, de werking ervan moet verbeteren en de veerkracht en het concurrentievermogen ervan moet versterken, onderzoek en innovatie mogelijk moet maken, duurzame groei en het scheppen van hoogwaardige banen moet stimuleren, de groene en digitale transitie moet ondersteunen, en de sociale dimensie ervan en de sociale markteconomie, zoals uiteengezet in artikel 3 van het VWEU, moet versterken.

2.3.

Het EESC moedigt de Commissie aan om de beginselen en instrumenten van betere regelgeving bij al haar diensten te blijven bevorderen, onder meer door regelmatige personeelsopleidingen op alle niveaus om ervoor te zorgen dat iedereen zich bewust is van die beginselen en instrumenten en dat ze worden nageleefd.

2.4.

Onder verwijzing naar zijn eerdere adviezen (1) herinnert het EESC eraan dat het bij betere regelgeving “niet mag gaan om “meer” of “minder” EU-wetgeving of om een streven bepaalde beleidsterreinen te dereguleren of ondergeschikt te maken aan andere prioriteiten en aldus de waarden te ondergraven waar de EU voor staat: sociale bescherming, milieubescherming en grondrechten” (2). Bovendien wijst het EESC erop dat betere regelgeving niet mag leiden tot overbureaucratisering van de beleidsvorming in de EU of tot vervanging van politieke besluiten door technische procedures.

3.   Specifieke opmerkingen

3.1.

Het EESC is de instelling die het maatschappelijk middenveld in de EU vertegenwoordigt en een brug slaat tussen de Europese wetgevers en de maatschappelijke organisaties en sociale partners. Het EESC heeft ruime ervaring en expertise opgedaan met alle aspecten van betere regelgeving. Het geeft hieronder zijn beoordeling van specifieke in de mededeling aan de orde gestelde aspecten, alsmede van andere niet in de mededeling aan de orde gestelde aspecten die het noodzakelijk acht te benadrukken.

3.2.   Subsidiariteit en evenredigheid

3.2.1.

Het EESC herinnert aan zijn in vorige adviezen geformuleerde aanbevelingen ten aanzien van subsidiariteit en evenredigheid (3). Het herhaalt dat de Unie enkel mag optreden wanneer die beginselen volledig worden geëerbiedigd en wanneer gezamenlijk optreden voor iedereen een meerwaarde oplevert. Om dat te waarborgen moedigt het Comité de Commissie aan om de aanbevelingen van de taskforce Subsidiariteit, Evenredigheid en “Minder en efficiënter optreden” volledig uit te voeren (4).

3.3.   Verzamelen van feitenmateriaal en openbare raadplegingen

3.3.1.

Het EESC is ingenomen met het voornemen van de Commissie om het verzamelen van feitenmateriaal te stroomlijnen en te vergemakkelijken. Het is tevens ingenomen met het voornemen om de relevante belanghebbenden en de wetenschappelijke gemeenschap beter bij de beleidsvorming te betrekken en de publieke toegang tot feitenmateriaal dat aan voorstellen ten grondslag ligt, te vergemakkelijken.

3.3.2.

Wat de raadpleging van belanghebbenden betreft, verwijst het EESC (5) naar zijn advies en naar het advies van het Refit-platform (6), dat mede dankzij het EESC tot stand is gekomen. Het EESC wijst erop dat openbare raadplegingen een essentieel onderdeel vormen van het verzamelen van feitenmateriaal en nooit pro forma mogen worden gehouden over vooraf bepaalde resultaten. De Commissie moet er altijd naar streven degenen die het meest rechtstreeks door de voorgestelde maatregelen worden getroffen, te raadplegen en representativiteit te waarborgen. Verder mogen openbare raadplegingen geen afbreuk doen aan de adviesrol van het EESC en evenmin aan de autonomie en de prerogatieven van de sociale partners zoals vastgelegd in de Verdragen, met name op sociaal en werkgelegenheidsgebied (sociale dialoog).

3.3.3.

Het EESC moedigt de Commissie aan om zich bij de planning en uitvoering van raadplegingen nauwgezet te houden aan de richtsnoeren in hoofdstuk VII van de toolbox voor betere regelgeving over de raadpleging van stakeholders (7). Het wijst er met name op dat vragenlijsten altijd duidelijk, eenvoudig en gebruiksvriendelijk moeten zijn, in een bewerkbaar formaat moeten worden aangeleverd, ruimte moeten laten voor open antwoorden en opmerkingen, de mogelijkheid moeten bieden om aanvullende documenten te uploaden en leidende vragen moeten vermijden.

3.3.4.

Het EESC herinnert de Commissie eraan dat het Comité, gezien zijn representatieve functie, zeer geschikt is om te helpen vaststellen welke belanghebbenden het meest te maken krijgen met voorgestelde beleidsmaatregelen. Het verzoekt de Commissie om nauwer overleg te plegen met het Comité bij het uitstippelen van raadplegingsstrategieën en het vaststellen van relevante doelgroepen.

3.3.5.

Het EESC is ingenomen met het voornemen van de Commissie om belanghebbenden beter te informeren over hoe hun bijdragen zijn gebruikt. Een goede feedback over de wijze waarop de bijdragen de besluitvorming hebben ondersteund, is van essentieel belang om ervoor te blijven zorgen dat het publiek vertrouwen heeft in en deelneemt aan de beleidsvorming.

3.3.6.

Het EESC verzoekt de Commissie om gehoor te geven aan een verzoek dat het al lang geleden heeft gedaan, en om aan de hand van praktische details uit te leggen hoe zij de tijdens openbare raadplegingen ontvangen bijdragen weegt op basis van hun representativiteit. In tijden van desinformatie, massacampagnes (bijv. via sociale media) en het gebruik van bots wordt een dergelijke weging steeds belangrijker.

3.4.   Effectbeoordelingen

3.4.1.

Het EESC herinnert aan zijn advies (8) over de wijze waarop het Europese ecosysteem voor de effectbeoordelingen kan worden verbeterd.

3.4.2.

Het EESC wijst erop dat de Commissie elk wetgevingsvoorstel standaard moet onderbouwen met een volledig uitgewerkte effectbeoordeling. Indien de Commissie dat nalaat, moet zij haar besluit uitvoerig toelichten en alle informatie en gegevens verstrekken die het voorstel onderbouwen en/of ondersteunen.

3.4.3.

Het EESC verzoekt het Europees Parlement en de Raad de afspraken uit het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven na te komen (9) en hun eigen effectbeoordelingen van hun substantiële wijzigingen tijdens het wetgevingsproces uit te voeren, inclusief van de wijzigingen die tijdens de trialoogonderhandelingen zijn aangebracht. Het EESC stelt voor dat de Commissie en de wetgevers samen met de Raad voor regelgevingstoetsing een reeks gemeenschappelijke criteria ontwikkelen om “substantieel” te helpen definiëren en beter te bepalen wanneer wijzigingen een aanvullende effectbeoordeling vereisen.

3.4.4.

Het EESC herinnert aan zijn verzoek (10) aan de Commissie om een intelligente evaluatiematrix op te zetten waarmee het effect van substantiële wijzigingen door de medewetgevers dynamisch kan worden gemodelleerd door objectivering van het effect van bepaalde parameters, maar ook van kwalitatieve gegevens. In dat verband pleit het EESC voor het opzetten van een proefproject voor intelligente modellering.

3.4.5.

Het EESC neemt met bezorgdheid kennis van de bevindingen in het jaarverslag 2020 van de Raad voor regelgevingstoetsing (11) over de kwaliteit van de effectbeoordelingen van de Commissie, waarin wordt gesteld dat de Raad voor regelgevingstoetsing in 2020 veel minder positieve adviezen (12 % van de adviezen) en meer negatieve adviezen (46 % van de adviezen) heeft uitgebracht. Volgens het jaarverslag was ook de gemiddelde kwaliteitsscore van de eerste adviezen merkbaar lager was dan in voorgaande jaren. In veel gevallen was de lagere kwaliteit te wijten aan een gebrek aan tijd om de effectbeoordelingen voor te bereiden, gezien de ambitieuze politieke termijnen voor de verwezenlijking van de nieuwe prioriteiten van de Commissie. Het EESC dringt er dan ook bij de Commissie op aan realistische termijnen vast te stellen, zodat haar diensten altijd in staat zijn om volledig uitgewerkte effectbeoordelingen uit te voeren.

3.4.6.

Het EESC neemt met bezorgdheid kennis van de bevinding in het verslag van de Raad voor regelgevingstoetsing over de verslaglegging van de Commissie over de opties, waarin wordt gesteld dat de reeks opties vaak niet volledig was. De opties waren vaak alleen toegespitst op de gewenste (politieke) keuze, terwijl de door de belangrijkste groepen van belanghebbenden gesteunde alternatieven niet in aanmerking werden genomen. In andere effectbeoordelingen zijn belangrijke keuzes weggelaten omdat de diensten van mening waren dat zij eerst politieke richtsnoeren moesten krijgen. Het EESC wijst erop dat het doel van effectbeoordelingen erin bestaat feitenmateriaal en analyses te presenteren met het oog op het maken van politieke keuzes, en niet de gewenste keuze van de Commissie te rechtvaardigen. Het dringt er bij de Commissie op aan af te zien van bevooroordeelde verslaglegging.

3.4.7.

Het EESC is ingenomen met het voornemen van de Commissie om “de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) te mainstreamen”, hetgeen in overeenstemming is met zijn eerdere verzoek (12), en om de effectbeoordelingen af te stemmen op de ondersteuning van de “dubbele transitie”. Evenzo wijst het Comité erop dat effectbeoordelingen een feitelijke, empirisch onderbouwde en beleidsneutrale uitoefening moeten blijven en dat het effectbeoordelingsproces niet gericht mag zijn op het rechtvaardigen van een politiek gewenst resultaat en niet in de plaats mag komen van de politieke besluitvorming door de bevoegde organen. Relevante effecten mogen niet worden gerangschikt op basis van politieke voorkeuren, maar moeten altijd op gelijke voet worden geanalyseerd. Het EESC zal bijzonder waakzaam blijven met betrekking tot de praktische uitvoering van deze mainstreaming bij de herziening van de toolbox voor betere regelgeving, die het zo nodig in een aanvullend advies zal behandelen.

3.4.8.

Het EESC wijst op de noodzaak om bij effectbeoordelingen systematisch “denk eerst klein” en de “kmo-toets” uitgebreid toe te passen. Het herinnert de Commissie aan de tien beginselen die als leidraad moeten fungeren voor de beleidsvorming ten behoeve van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), zoals uiteengezet in de “Small Business Act” voor Europa (SBA). Het benadrukt dat voor kmo’s, en met name voor micro-ondernemingen, de wetgeving van de Unie doeltreffend en gemakkelijk toepasbaar moet zijn. Het is ingenomen met de aankondiging in de mededeling dat de kmo-gezant van de EU tijdens de beraadslagingen over de effectbeoordeling zal worden geraadpleegd en verzoekt de kmo-gezant een gestructureerde dialoog en samenwerking te onderhouden met nationale organisaties die zich met kmo-belangen bezighouden. Ten slotte verzoekt het EESC de Commissie om de lasten voor kmo’s, met inbegrip van micro-ondernemingen, te beperken en systematischer na te gaan of lichtere regelingen mogelijk zijn, waarbij per geval wordt bekeken of alle kmo’s dan wel alleen micro-ondernemingen hiervoor in aanmerking komen, overeenkomstig instrument #22 uit de toolbox voor betere regelgeving, zonder de verwezenlijking van de in de wetgeving vastgelegde doelstellingen of vastgestelde normen en standaarden te ondermijnen.

3.4.9.

Het EESC herinnert aan zijn vorige advies (13), waarin het stelt dat ook voor gedelegeerde en uitvoeringshandelingen systematisch effectbeoordelingen kunnen en moeten worden uitgevoerd. Het herinnert de Commissie eraan dat “het feit dat er een effectbeoordeling is gemaakt van de wetgevingstekst die aan de gedelegeerde en de uitvoeringshandeling ten grondslag ligt, [niet] volstaat als rechtvaardiging om geen effectbeoordeling van de afgeleide handelingen te maken. Iedere handeling moet afzonderlijk op haar eigen verdiensten worden beoordeeld […].”

3.4.10.

Het EESC is ingenomen met het voornemen van de Commissie om strategische prognoses te integreren in de beleidsvorming van de EU en verwijst naar zijn eigen advies over dit onderwerp (14). Als de vertegenwoordiger van een grote verscheidenheid aan stemmen uit alle lidstaten, en als waarnemend lid van het Europees systeem voor strategische en beleidsanalyse (Espas), is het EESC bereid om belangrijke input en informatie voor het prognoseproces leveren.

3.5.   Raad voor regelgevingstoetsing

3.5.1.

Het EESC is zeer ingenomen met het werk van de Raad voor regelgevingstoetsing om toezicht op de regelgeving te waarborgen. Om ervoor te zorgen dat de Raad voor regelgevingstoetsing zijn mandaat volledig kan uitvoeren, verzoekt het EESC de Commissie ervoor te zorgen dat de Raad voor regelgevingstoetsing over voldoende middelen en capaciteiten beschikt.

3.5.2.

Het EESC wijst erop dat de Raad voor regelgevingstoetsing formeel niet onafhankelijk is. Vier van zijn zeven leden zijn lid van de Commissie. Om voor een beter evenwicht te zorgen, stelt het EESC voor om de Raad voor regelgevingstoetsing uit te breiden met één extra extern lid.

3.6.   Lastenverlichting en de “one in, one out”-benadering

3.6.1.

Het EESC neemt kennis van het voornemen van de Commissie om de stroom van regelgevingskosten en -lasten als gevolg van nieuwe regelgeving te beperken en onnodige bestaande kosten en lasten voor burgers, bedrijven en overheidsdiensten te verminderen. Ook pleit het EESC nogmaals “voor een kwalitatieve benadering die op gelijke voet staat met de kwantitatieve analyse en rekening houdt met de verwachte voordelen van de wetgeving” (15). Zoals het in een eerder advies (16) stelde, “[moeten] de kosten van regelgeving in verhouding staan tot de baten ervan”. Het EESC wijst er derhalve op dat het evenredigheidsbeginsel van het grootste belang blijft bij de invoering van nieuwe wetgeving. Bovendien moet de Commissie altijd de kosten van niet-optreden beoordelen, bijvoorbeeld met betrekking tot de verdieping van de eengemaakte markt en tot sociale en milieu-uitdagingen.

3.6.2.

Evenzo benadrukt het EESC dat lastenverlichting niet mag leiden tot aantasting van de harmonisatie op de eengemaakte markt of tot dereguleringsdruk. Lastenverlichting mag er niet toe leiden dat de beleidsdoelstellingen worden ondermijnd, dat de strikte economische, sociale en milieunormen van de EU naar beneden worden bijgesteld of dat er geen nieuwe initiatieven met een duidelijke meerwaarde worden goedgekeurd. De lasten moeten echter wel worden verlaagd wanneer is aangetoond dat zij niet noodzakelijk zijn om de beleidsdoelstelling te bereiken.

3.6.3.

De “one-in, one-out”-benadering (hierna “OIOO” genoemd) houdt in dat ieder wetsvoorstel dat nieuwe lasten voor burgers en bedrijven met zich meebrengt, gecompenseerd moet worden door intrekking van EU-regelgeving met vergelijkbare lasten op hetzelfde beleidsterrein. Het EESC stelt met bezorgdheid vast dat, in tegenstelling tot wat de Commissie heeft aangekondigd, de mededeling geen operationele en methodologische details van OIOO bevat. Hierdoor is het voor het EESC moeilijker om de mogelijke voordelen en uitdagingen in verband met de toepassing van OIOO te toetsen. Het Comité verzoekt de Commissie dan ook om deze details zo snel mogelijk te verstrekken en behoudt zich het recht voor om de OIOO-methodologie na publicatie nader te beoordelen.

3.6.4.

Het EESC wijst erop dat OIOO weliswaar een instrument voor betere regelgeving kan zijn, maar dat het niet moet worden gezien als een “op zichzelf staand” instrument voor lastenverlichting. In plaats daarvan moet het dienen als een aanvullend instrument naast en in synergie met de bestaande EU-instrumenten voor betere regelgeving, met inbegrip van effectbeoordelingen, openbare raadplegingen, evaluaties en regelgevingstoetsing. Het EESC is ingenomen met de garantie van de Commissie dat OIOO niet mechanisch of aan de hand van vooraf bepaalde cijfermatige doelstellingen zal worden toegepast, maar op basis van een evaluatie per geval, waarbij specifiek wordt nagegaan wat vereenvoudigd, gestroomlijnd of afgeschaft kan worden en tegelijkertijd rekening wordt gehouden met de voordelen van de wetgeving. Het zal er in het bijzonder op blijven toezien dat de Commissie die garantie in de praktijk omzet. Bovendien wijst het Comité op de rol van het “Fit for Future”-platform, waarvan het lid is, bij het adviseren van de Commissie over het vereenvoudigen van de wetgeving van de Unie en het verminderen van onnodige lasten, terwijl ervoor wordt gezorgd dat het beleid van de Unie toekomstgericht en relevant is in het licht van nieuwe uitdagingen, met inbegrip van sociale, milieu-, geopolitieke, technologische en digitale ontwikkelingen.

3.6.5.

Het EESC wijst erop dat de uitvoering van het OIOO moet worden gezien als een gezamenlijke institutionele inspanning die gedurende de gehele wetgevingscyclus nauwe samenwerking tussen alle EU-instellingen vergt. In lijn met punt 3.4.3 van dit advies verzoekt het EESC het Europees Parlement en de Raad ervoor te zorgen dat de doelstellingen van de EU-wetgeving op de meest kostenefficiënte wijze worden verwezenlijkt. Daartoe is het nodig dat de wetgevers en de Commissie in alle fasen van het beleidsproces nauw met elkaar samenwerken en dat de lidstaten informatie over de kosten en baten van EU-wetgeving, wanneer deze is uitgevoerd, met de Commissie delen.

3.6.6.

Het EESC is ingenomen met het voornemen van de Commissie om in elke effectbeoordeling een raming te geven van zowel de administratieve kosten als de aanpassingskosten die uit haar voorgestelde optreden voortvloeien. Het merkt echter op dat alleen de administratieve kosten zullen worden gecompenseerd door het OIOO-instrument, terwijl de aanpassingskosten zullen worden gecompenseerd door andere instrumenten, zoals de herstel- en veerkrachtfaciliteit, het cohesiebeleid en de landbouwfondsen, en het mechanisme voor een rechtvaardige transitie. Aangezien aanpassingskosten een aanzienlijke last kunnen betekenen voor ondernemingen, met name voor kmo’s en micro-ondernemingen, verzoekt het EESC de Commissie om, in aanvulling op de kostenraming, concrete voorstellen te doen voor maatregelen om ondernemingen te ondersteunen bij de aanpassing aan en de naleving van nieuwe regelgevingskaders en te zorgen voor arbeidszekerheid alsmede beroepsopleiding en omscholing voor werknemers.

3.6.7.

Het EESC neemt kennis van het voornemen van de Commissie om de vervanging van 27 nationale regelingen door één geharmoniseerd kader automatisch als “out” te beschouwen. Dat is een mechanische aanpak waarvan de Commissie beweert af te zien. Harmonisatie leidt niet automatisch tot efficiëntiewinst; de effecten ervan moeten per geval worden beoordeeld. Het Comité verzoekt de Commissie dan ook om “outs” altijd te definiëren op basis van een individuele kosten-batenanalyse.

3.6.8.

Wat de flexibiliteitsregeling voor OIOO betreft, verzoekt het EESC de Commissie de criteria te verduidelijken op basis waarvan zij zal beslissen over vrijstellingen, alsmede over “uitzonderlijke omstandigheden” voor de handel.

3.6.9.

Het EESC merkt op dat de OIOO-benadering alleen zal worden toegepast op initiatieven die in het jaarlijkse werkprogramma van de Commissie voor 2022 zijn opgenomen, waardoor belangrijke beleidsinitiatieven die tijdens de eerste helft van het mandaat van de Commissie zijn ingediend, worden uitgesloten. De Commissie geeft daarmee geen gehoor aan hetgeen Commissievoorzitter Ursula von der Leyen in haar werkmethoden (17) en in haar opdrachtbrieven aan de Eurocommissarissen belooft, namelijk dat de Commissie het “one in, one out”-beginsel zal toepassen op elk wetgevingsvoorstel dat nieuwe lasten met zich meebrengt.

3.6.10.

Het EESC dringt er bij de Commissie op aan een adequaat kader voor verslaglegging over de uitvoering van de OIOO-aanpak op te zetten, zodat in de volgende jaren een goede evaluatie kan worden gemaakt.

3.7.   Het “Fit for Future”-platform

3.7.1.

Het EESC is ingenomen met de oprichting van het “Fit for Future”-platform (hierna “het platform”). Het herinnert eraan dat het mandaat van het platform betrekking heeft op ex-postevaluatie en niet op het voorstellen van nieuwe wetgeving. Het Comité zal actief deelnemen aan de werkzaamheden van het platform.

3.7.2.

Het EESC wijst erop dat indieningen via de website “Geef uw mening: Vereenvoudigen!” moeten blijven bijdragen aan het jaarlijkse werkprogramma van het platform, ook al vallen zij niet onder bijlage II van het werkprogramma van de Commissie. Bovendien moet het platform de Commissie kunnen blijven adviseren over horizontale werkstromen van betere regelgeving.

3.7.3.

Het EESC stelt voor dat personen of organisaties die een bijdrage aan het platform indienen, van de Commissie gemotiveerde feedback krijgen over de wijze waarop de zaak is afgehandeld.

3.8.   Ex-posttoezicht en -evaluaties

3.8.1.

Het EESC is sterk voorstander van het beginsel “eerst evalueren” en spoort de Commissie aan dit beginsel systematisch toe te passen.

3.8.2.

Het Comité is ingenomen met de succesvolle samenwerking met de Commissie op het gebied van de ex-postevaluaties, waarbij zijn bijdrage nuttig is gebleken teneinde de evaluaties van de Commissie te verrijken met de input van het maatschappelijk middenveld. Het Comité pleit ervoor die samenwerking te blijven versterken. Ook dringt het erop aan dat de evaluaties van het EESC worden opgenomen in het beoogde gemeenschappelijke gemeenschappelijk feitenregister — het gezamenlijk wetgevingsportaal.

3.8.3.

Wat het toezicht op de uitvoering van de EU-wetgeving betreft, waarschuwt het EESC ervoor dat toezicht- en verslagleggingsverplichtingen om de nodige informatie en gegevens te verzamelen altijd evenredig moeten zijn en geen onnodige lasten mogen meebrengen voor burgers, bedrijven of overheidsdiensten.

3.8.4.

Het EESC neemt met bezorgdheid kennis van de bevindingen van het verslag van de Raad voor regelgevingstoetsing over de evaluaties van de Commissie. In het verslag staat dat de conclusies van de evaluaties geen goede afspiegeling van de bevindingen waren. De Raad voor regelgevingstoetsing toonde zich regelmatig bezorgd dat de conclusies een selectieve lezing van het feitenmateriaal inhielden, of niet duidelijk genoeg waren over de zwakke punten van het verzamelde bewijsmateriaal. Dit is een cruciale tekortkoming, aangezien de evaluatie hierdoor niet haar belangrijkste functie als leerproces kan vervullen. Het EESC dringt er bij de Commissie op aan om op onbevooroordeelde wijze verslag uit te brengen over de prestaties van de Uniewetgeving.

3.8.5.

Het EESC wijst er met bezorgdheid op dat de diensten van de Commissie niet verplicht zijn evaluatieverslagen opnieuw in te dienen in geval van een negatief advies van de Raad voor regelgevingstoetsing. Het stelt voor om voor effectbeoordelingen dezelfde regeling te hanteren en de diensten van de Commissie te verplichten om in geval van een negatief eerste advies de verslagen te herzien en formeel een positief advies van de Raad van regelgevingstoetsing te verkrijgen.

3.9.   Uitvoering en handhaving

3.9.1.

Het EESC verwijst in zijn advies naar zijn aanbevelingen ten aanzien van uitvoering en handhaving (18).

3.9.2.

Het EESC is ingenomen met het langetermijnactieplan van de Commissie voor een betere uitvoering en handhaving van de regels inzake de eengemaakte markt (19) en spoort haar aan om de voorgestelde acties snel uit te voeren.

3.9.3.

Het EESC herhaalt dat de meeste regeldruk voor burgers en bedrijven nog steeds op nationaal niveau wordt gegenereerd als gevolg van de procedures en methoden voor omzetting en de ontoereikende toepassing van het recht van de Unie door de nationale autoriteiten. Als nationale wetgevers — met gebruikmaking van hun beoordelingsmarge — besluiten om op nationaal niveau vereisten toe te voegen, moeten zij dit op transparante wijze doen, de Commissie en andere nationale autoriteiten hiervan in kennis stellen en hun motivering toelichten, overeenkomstig hun toezegging in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven. De lidstaten moeten eveneens rekening houden met de mogelijke gevolgen van hun toevoegingen voor de integriteit en de goede werking van de eengemaakte markt en moeten, indien mogelijk, maatregelen vermijden die tot aanzienlijke verstoring en fragmentatie kunnen leiden.

3.9.4.

Daarnaast pleit het EESC ervoor om, zoals het in zijn adviezen (20) aangeeft, in de eerste plaats voor verordeningen in plaats van richtlijnen te kiezen teneinde inconsistente regelgevingskaders in de EU te vermijden en de integratie van de eengemaakte markt te ondersteunen. Het EESC merkt echter op dat de bestaande beschermingsniveaus voor burgers, consumenten, werknemers en het milieu niet mogen worden verlaagd.

Brussel, 22 september 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  PB C 13 van 15.1.2016, blz. 192, PB C 262 van 25.7.2018, blz. 22.

(2)  COM(2015) 215 final.

(3)  PB C 487 van 28.12.2016, blz. 51, en PB C 262 van 25.7.2018, blz. 22.

(4)  C(2017) 7810.

(5)  PB C 383 van 17.11.2015, blz. 57.

(6)  Advies van het Refit-platform over kwestie XXII.4.a die door de Duitse Kamer van koophandel (DIHK) aan de orde is gesteld, en kwestie XXII.4.b die door een burger aan de orde is gesteld, inzake mechanismen voor de raadpleging van belanghebbenden. Datum van goedkeuring: 7 juni 2017.

(7)  Toolbox voor betere regelgeving, Europese Commissie (europa.eu).

(8)  PB C 434 van 15.12.2017, blz. 11.

(9)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1 (https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32016Q0512(01)&from=EN).

(10)  PB C 14 van 15.1.2020, blz. 72.

(11)  https://ec.europa.eu/info/sites/default/files/rsb_report_2020_en_0.pdf

(12)  PB C 14 van 15.1.2020, blz. 72.

(13)  PB C 262 van 25.7.2018, blz. 22.

(14)  PB C 220 van 9.6.2021, blz. 67.

(15)  PB C 434 van 15.12.2017, blz. 11.

(16)  PB C 487 van 28.12.2016, blz. 51.

(17)  P(2019) 2.

(18)  PB C 262 van 25.7.2018, blz. 22.

(19)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52020DC0094&from=EN

(20)  PB C 18 van 19.1.2011, blz. 95.