18.9.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 311/1


Resolutie over de voorstellen van het EESC voor wederopbouw en herstel na de COVID-19-crisis: “De EU moet zich laten leiden door het beginsel dat zij een gemeenschap van landen met eenzelfde lotsbestemming is” op basis van de werkzaamheden van het subcomité inzake herstel en wederopbouw na COVID-19

(2020/C 311/01)

Rapporteurs

: Petr ZAHRADNIK (gr. I)

Stefano PALMIERI (gr. II-IT)

Jan DIRX (gr. III)

Tijdens zijn op 10 en 11 juni 2020 gehouden zitting (vergadering van 11 juni) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité de volgende resolutie met 221 stemmen vóór en geen stemmen tegen, bij 6 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Inleiding

1.1.

Het EESC verwelkomt en steunt de voorstellen van de Europese Commissie betreffende het herstelinstrument voor de Europese Unie, “Next Generation EU” genaamd, en de algemene EU-begroting voor 2021-2027. In deze resolutie wordt uiteengezet wat de voorstellen voor herstel en wederopbouw na de coronacrisis volgens het EESC moeten opleveren. De volgende vier punten staan voor het Comité centraal:

1.2.

Het EESC is ervan overtuigd dat het herstel van de gevolgen van de coronacrisis alleen kans van slagen heeft als een en ander gepaard gaat met een herstructurering van onze samenleving: we moeten evengoed inzetten op wederopbouw als op herstel. We kunnen zaken uit het verleden niet zomaar herstellen; ook herstructurering en verbetering zijn geboden. Voor het EESC moeten herstructurering en verbetering gebaseerd zijn op de beginselen die ten grondslag liggen aan al onze werkzaamheden: bescherming van mensenrechten en sociale rechten, democratische waarden en de rechtsstaat, benutting van het volledige potentieel van de eengemaakte markt, verwezenlijking van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s), het creëren van een circulaire economie en het bereiken van klimaatneutraliteit in de EU, uiterlijk in 2050. Tevens moeten goed bestuur en democratische verantwoording worden gegarandeerd. Voorts moeten we absoluut trachten te begrijpen waarom bepaalde sociale groepen tijdens de crisis kwetsbaarder zijn geworden, zowel inzake onvoldoende bescherming tegen besmetting als verlies van bestaansmiddelen, en moeten we ernaar streven deze kwetsbaarheid in de toekomst te verminderen.

1.3.

Het Europees Semester zal een steeds belangrijkere rol gaan spelen bij het toezicht op en de evaluatie van de maatregelen die in het kader van “Next Generation EU” worden genomen. Het EESC is in dit verband van mening dat de economische en sociale partners en de maatschappelijke organisaties een belangrijke rol in dit proces moeten spelen.

1.4.

In dit nieuwe herstel- en wederopbouwproces hoopt het EESC dat de komende conferentie over de toekomst van Europa de gelegenheid zal bieden om de institutionele structuur van de EU te versterken en te verdiepen en om het EU-project daadwerkelijk te vernieuwen, zodat aan de uitdagingen van de komende decennia het hoofd kan worden geboden.

1.5.

De investeringen die in het kader van het economisch stimuleringspakket op korte termijn worden gedaan, mogen de structurele transformatie van de Europese economie in de richting van nulverontreiniging, herstel van de biodiversiteit en klimaatneutraliteit tegen 2050 niet beïnvloeden, of moeten deze transformatie versnellen.

1.6.

Participatie van alle burgers via organisaties van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld zal het mogelijk maken de economie en de samenleving te hervormen. De lidstaten en de EU moeten er daarom voor zorgen dat in dit complexe proces niemand aan zijn lot wordt overgelaten.

1.7.

Wat nog belangrijker is: een van de belangrijkste lessen die uit de coronacrisis wordt getrokken, is dat de gezondheidszorgstelsels in zowat alle Europese landen moeten worden versterkt door een “Europese gezondheidsunie” tot stand te brengen.

2.   De COVID-19-crisis: een externe symmetrische schok voor de EU met verschillende effecten in de EU-lidstaten

2.1.   De COVID-19-crisis en de gevolgen daarvan voor de EU

2.1.1.

Hoewel het voorbarig zou zijn om op het moment dat deze resolutie wordt opgesteld, de volledige impact van de COVID-19-pandemie in te schatten, is het nu al duidelijk dat dit de ergste economische schok is waarmee de Europese economieën sinds de Tweede Wereldoorlog zijn geconfronteerd. De weg naar herstel zal waarschijnlijk lang en hobbelig zijn. De prognoses van het IMF en de Europese Commissie bevestigen dat deze crisis alle EU-lidstaten in verschillende mate heeft getroffen (1) en niet alleen onze gedragspatronen, maar ook onze productie-, consumptie- en werkgelegenheidspatronen op de proef stelt.

2.1.2.

Het is een ernstige crisis omdat ze de EU heeft getroffen in een tijd van grote economische en politieke zwakte. Sommige landen zijn de negatieve gevolgen van de vorige economische en financiële crisis (2008-2010) nog niet te boven gekomen en hun economieën zijn nog steeds vrij gevoelig, fragiel en kwetsbaar voor schokken. Ook sommige sociale groepen, zelfs in de rijkere lidstaten, zijn nog niet hersteld van de gevolgen van de laatste economische crisis. Dit is bijvoorbeeld het geval voor personen met een handicap (2). Bovendien heeft de crisis toegeslagen op een cruciaal moment voor de EU: in een overgangsfase naar een digitale economie waarbij economische, ecologische en sociale duurzaamheid een gevoelig punt is.

2.1.3.

Dit is een crisis die vanuit economisch en sociaal oogpunt een ontwrichtend effect heeft. Al onze activiteiten en beleidsmaatregelen zijn er dan ook prioritair op gericht om ons leven, onze economische, sociale en milieusystemen en onze organisaties op een “nieuw normaal” af te stemmen.

2.1.4.

De crisis zal een ernstige stresstest zijn voor de Europese Unie als geheel, voor ons economisch systeem en onze sociale modellen, voor onze waarden en voor onze democratie.

2.2.   Economische effecten

2.2.1.

In tegenstelling tot de vorige crisis zijn we dit keer voor veel activiteiten in een onmiddellijke totale lockdown terechtgekomen, wat heeft geleid tot een sterke daling van de productie, een snelle stijging van de werkloosheid en een verslechtering van de levensstandaard (vermindering van het reële inkomen, onzekerheid over de werkgelegenheid, beperkte mobiliteit), een drastische vermindering van de omzet in de buitenlandse handel, zowel binnen de EU als met derde landen, en een scherpe verslechtering van de indicatoren voor de overheidsfinanciën.

2.2.2.

Op basis van de beschikbare analyse van het effect van de COVID-19-crisis op de economische groei, die een vermindering van de groei van het bbp met ongeveer 8 % voorspelt (3), zouden er wereldwijd 24,7 miljoen werklozen bijkomen en staan 13 tot 36 miljoen banen op de tocht (4). In de EU zal de werkloosheidsgraad naar verwachting stijgen van 6,7 % (2019) tot 9,0 % (2020) (5). Deze crisis creëert ook ernstige uitdagingen voor: i) het systeem van kleine en middelgrote ondernemingen, die de ruggengraat van het Europese productiesysteem vormen; ii) het concurrentievermogen van het systeem van grote Europese bedrijven; iii) het voortbestaan van sommige economische sectoren zoals de horeca, toerisme, vervoer en cultuur.

2.2.3.

De ramingen voor 2021 (6) zijn veel optimistischer en stellen een mogelijk herstel in het vooruitzicht dat echter afhankelijk zal zijn van de volgende parameters: de beperkende maatregelen zijn opgeheven; de pandemie blijft onder controle; en de ongekende monetaire, fiscale en regelgevende maatregelen die de lidstaten en de EU hebben genomen, blijken efficiënt te zijn en hebben de onmiddellijke economische en sociale gevolgen van de crisis kunnen verzachten en de langdurige schade aan de economische en sociale betrekkingen en de mondiale waardeketens kunnen beperken.

2.2.4.

Vanuit EU-oogpunt is de interne markt nagenoeg verlamd. Voorts is door de crisispakketten van de lidstaten het risico ontstaan op ongelijke concurrentievoorwaarden, die dringend moeten worden aangepakt. De onzekerheid over toekomstige investeringen is toegenomen en leidende indicatoren zoals PMI (Purchasing Managers Index) of het vertrouwen van bedrijven en consumenten hebben een historisch dieptepunt bereikt.

2.2.5.

De zwaarste economische en sociale gevolgen zullen daarom hoogstwaarschijnlijk in de loop van het tweede kwartaal van dit jaar worden waargenomen, afhankelijk van de mate waarin de verschillende sectoren worden getroffen. In de tweede helft van 2020 kunnen we enig economisch herstel verwachten, hoewel het soort herstel van land tot land kan verschillen.

2.2.6.

Maar nog ernstiger is dat de schok onze gebruikelijke levensstijl en gedragspatronen volledig heeft verstoord en veranderd. Als onderdeel van het herstel- en herstartproces moeten we er niet alleen naar streven de economische prestaties weer op peil te brengen, maar is het misschien wel dringender en belangrijker hoop te geven en de kans te bieden om ons leven aan te passen aan het “nieuwe normaal”, en daarbij o.a. de beginselen van duurzame ontwikkeling volledig in acht te nemen.

2.3.   Sociale effecten

2.3.1.

COVID-19 zal verstrekkende gevolgen hebben voor de arbeidsmarktresultaten. Afgezien van de dringende bezorgdheid over de gezondheid van werknemers en hun gezinnen, zullen het virus en de daaruit voortvloeiende economische schokken de arbeidswereld op drie belangrijke manieren beïnvloeden: 1) de hoeveelheid werk (zowel werkloosheid als gebrek aan werkgelegenheid); 2) de kwaliteit van het werk; en 3) de effecten op specifieke groepen met minder kansen op de arbeidsmarkt. Sommige categorieën werknemers worden meer getroffen omdat ze geen sociaal vangnet hebben: jongeren in onzekere banen, oudere werknemers, werknemers met een handicap, vrouwen omdat ze oververtegenwoordigd zijn in de zwaarst getroffen sectoren of omdat ze thuisblijven om voor familieleden te zorgen, zelfstandigen en platformwerkers, laagbetaalde werknemers, migrerende werknemers en mensen die “onzichtbaar” worden genoemd, d.w.z. die zwartwerk verrichten. Ook de armoede onder werkenden zal waarschijnlijk aanzienlijk toenemen (7).

2.3.2.

Prioritair moeten de werkgelegenheid en het inkomen van alle werknemers worden veiliggesteld en moet het huidige beleid worden vormgegeven met de lange termijn in gedachten. De EU heeft behoefte aan een sterke Europese strategie voor sociaal herstel en wederopbouw op EU- en nationaal niveau, waarbij de sociale partners actief worden betrokken teneinde de economie nieuw leven in te blazen, de rechten van werknemers te beschermen en het welzijn van iedereen te waarborgen. Er zijn grondigere institutionele en beleidshervormingen nodig om het herstel te versterken en veerkracht op te bouwen door middel van robuuste en universele socialebeschermingsstelsels die als automatische economische en sociale stabilisatoren kunnen fungeren in het geval van crises. Een en ander moet ook bijdragen tot herstel van het vertrouwen in instellingen en regeringen.

2.3.3.

Bipartiete en tripartiete sociale dialoog tussen regeringen, werknemers- en werkgeversorganisaties is een belangrijk instrument voor de ontwikkeling en uitvoering van duurzame oplossingen, op zowel gemeenschapsniveau als mondiaal niveau. Dit vereist sterke, onafhankelijke en democratische organisaties van de sociale partners.

2.3.4.

Er moet in het bijzonder op worden gelet dat een herstel van deze crisis met twee snelheden, zoals we bij de laatste crisis hebben gezien, wordt voorkomen. Steun is geboden voor alle groepen, om samen te kunnen te herstellen, zonder dat meer kwetsbare sociale groepen geduldig moeten wachten totdat ook voor hen zoals voor de rest van de bevolking de arbeids- en leefomstandigheden verbeteren. Dit geldt met name voor jongeren, mensen met een handicap, mensen uit etnische minderheden, maar ook voor migranten en vluchtelingen.

2.3.5.

Speciale aandacht en actie is voorts nodig voor groepen buiten de arbeidsmarkten die al in armoede leven, en voor nieuwe met armoede bedreigde groepen die naar verwachting zullen toenemen. Deze groepen lopen het risico verder gemarginaliseerd te worden, wat gepaard gaat met veel sociale en gezondheidsproblemen.

2.3.6.

Maatschappelijke organisaties zelf behoren tot de slachtoffers van ongelijkheden en zwakheden in het systeem. Hun huidige en toekomstige vermogen om in te spelen op de behoeften wordt bedreigd door de vaak schaarse en fluctuerende middelen. Dit moet worden aangepakt door te zorgen voor financieringsmechanismen voor middenveldorganisaties.

3.   Evaluatie van de reactie van de EU op de COVID-19-crisis

3.1.   De noodmaatregelen

3.1.1.

Momenteel is de coronapandemie in Europa (en vergelijkbaar in de hele wereld) bepalend voor alle parameters van ons leven, met inbegrip van de economische activiteit, organisatie en systemen. Het economisch instrumentarium en beleid staan volledig in het teken van een succesvolle oplossing van de crisis en zijn erop gericht een substantiële bijdrage te leveren aan het beëindigen ervan. Maar zelfs in deze kritieke periode is het zaak te garanderen dat:

de gemobiliseerde financiële bronnen effectief worden gebruikt en doelgericht worden ingezet, afhankelijk van de behoeften;

alle in aanmerking komende subjecten (natuurlijke personen, bedrijven en ondernemingen, non-profitorganisaties, openbare dienstverleners enz.) die door de pandemie zijn getroffen, een billijke compensatie krijgen;

de economie klaar zal zijn om te herstarten wanneer de pandemie voorbij is, en tegelijkertijd lering zal hebben getrokken uit de huidige pandemie op het gebied van sociale kwesties die dringend moeten worden aangepakt.

3.1.2.

Hoewel de markt en de economie geen diagnose of evaluatie kunnen maken van een onbekend medisch probleem, zou het tegelijkertijd vrijwel onmogelijk zijn om het pandemieprobleem op te lossen zonder rekening te houden met de economische en financiële kosten en gevolgen ervan.

3.1.3.

Tot nu toe hebben de lidstaten en de respectieve EU-instellingen een reeks nood-, preventie-, stabilisatie- en compensatiemaatregelen genomen om op de crisis te reageren. We kunnen deze maatregelen in verschillende categorieën onderverdelen, zoals: monetaire en stabiliserende maatregelen, fiscale maatregelen, garantie- en kredietmaatregelen, en maatregelen op het gebied van regelgeving en procedures. De maatregelen zijn gericht op alle gebieden van het leven, maar vooral op de economie en het bedrijfsleven, en op sociale kwesties (zie bijlage 1).

3.1.4.

De maatregelen vormen een veelomvattende economische beleidsmix, waaronder een monetaire beleidsreactie, hoofdzakelijk via een nieuwe golf van kwantitatieve versoepeling, aangevuld met de nieuwe regeling voor de aankoop van effecten ter ondersteuning van de liquiditeit van de financiële markt onder de verantwoordelijkheid van de ECB, een macro-economische stabilisatiefunctie via het ESM, een reeks begrotingsmaatregelen, te beginnen met de tijdelijke vaststelling van flexibele begrotings- en staatssteunregels, via enorme begrotingsinjecties ter ondersteuning van bedrijven en personen die door de pandemie zijn getroffen, het uitstel van terugbetalingsverplichtingen, en de massale herverdeling van EU-begrotingsstromen. Ook zeer belangrijk is het pakket aan regelgevende en procedurele maatregelen van verschillende aard.

3.1.5.

De omvang van de financiële bronnen die verband houden met de maatregelen ter ondersteuning van de Europese samenleving wordt geschat op bijna 3 000 miljard EUR (16 % van het bbp van de EU in 2019). Tot dusver is het een economische beleidsmix van maatregelen die op het niveau van de EU en vooral van de lidstaten ten uitvoer worden gelegd. In het oorspronkelijke EU-plan voor een economische reactie op het coronavirus is slechts 165 miljard EUR rechtstreeks gekoppeld aan gemeenschappelijke EU-financieringsbronnen in de vorm van subsidies en financiële instrumenten. De andere door de EU geïnitieerde stappen omvatten maatregelen ter ondersteuning van de liquiditeit, om flexibelere regels toe te passen of om financiële instrumenten op basis van garanties in te zetten. Alle andere directe, op de begroting gebaseerde maatregelen bestonden uit stappen die door de lidstaten werden genomen of worden uitgevoerd. Het aandeel van de door de EU voorbereide stappen is vervolgens toegenomen.

3.1.6.

Het meest recente pakket van de Europese Commissie over toekomstige EU-financiering, met inbegrip van een voorstel voor een tijdelijk Europees herstelplan (“Next Generation EU” genaamd) en een substantiële aanpassing van het oorspronkelijke voorstel voor het meerjarig financieel kader (MFK) van de EU voor de periode 2021-2027, betekent in feite een revolutie op dit gebied.

3.1.7.

Tot slot levert de Europese Commissie met haar eind mei aangekondigde uitgebreide pakket een substantiële bijdrage aan een oplossing voor de huidige situatie. Het pakket is gekoppeld aan een robuust en doelgericht nieuw instrument dat uitsluitend gericht is op de exit, de herstart en het herstel na COVID-19. De aandacht gaat uit naar de werkelijke behoeften teneinde de interne markt homogeen en operationeel te houden. Het financieringsmodel lijkt vrij redelijk te zijn en staat voor zowel innovatie als solidariteit met de lidstaten. De werking van het toekomstige EU-herstelplan moet complementair zijn aan het nieuwe MFK, waarbij ook andere EU-prioriteiten, die niet noodzakelijkerwijs verband houden met de pandemie, voldoende tot uiting moeten komen (bijv. de EU Green Deal, de verbetering van de eengemaakte markt en de voorwaarden voor het concurrentievermogen van de EU, de Europese pijler van sociale rechten en de geleidelijke aanpassing aan de beginselen van duurzame ontwikkeling alsook aan alle internationale verdragen en overeenkomsten die door de EU en haar lidstaten zijn ondertekend en geratificeerd).

3.2.   Analyse en conclusie met betrekking tot de (on)toereikendheid van de maatregelen

3.2.1.

Zoals gezegd is de problematiek zo omvangrijk dat de juiste oplossing alleen gevonden kan worden met een goed gecoördineerde beleidsmix en duidelijke bevoegdheden van de specifieke actoren, met een relevante doelbepaling en een tijdschema voor actie. In het kader van de aangenomen maatregelen worden verschillende nieuwe innovatieve benaderingen gehanteerd die ook bruikbaar zijn voor de volgende periode.

3.2.2.

Het is de eerste keer sinds de laatste crisis en de gevolgen daarvan dat het pas opgerichte ESM de kans geboden wordt om de macro-economische omgeving van de eurozone te stabiliseren. De reactie op het gebied van het monetaire beleid is ook zeer relevant geweest om de financiële sector in staat te stellen functioneel en efficiënt te blijven, met voldoende liquiditeit. Van groot belang zijn ook de maatregelen tot invoering van flexibelere regels voor staatssteun en begrotingsdiscipline, die het mogelijk maken de financiële middelen in omloop te houden wanneer het risico van een verminderde totale vraag toeneemt. Het is van vitaal belang geweest om zo snel mogelijk alle door de crisis getroffen entiteiten — particulieren, bedrijven en non-profitorganisaties — te compenseren door hun verplichtingen uit te stellen en de schade te vergoeden die zij tijdens de periode van lockdown hebben geleden.

3.2.3.

De noodmaatregelen waren ook zeer adequaat. Uit de praktijk is gebleken dat de lidstaten in de context van een levensbedreigend risico er nog steeds de voorkeur aan geven om het beheer in eigen handen te houden. Een aantal gecoördineerde maatregelen in verband met de levering van essentiële medische goederen en apparatuur was niet alleen om praktische redenen nodig geweest, maar ook om de waarden van de Europese interne markt recht te doen. Dit kan ook inspiratie leveren voor de invoering van maatregelen in het kader van de exitstrategie en de opheffing van de beperkingen, die zorgvuldig moeten worden gecoördineerd. Deze noodsituatie biedt voorts aanzienlijke ruimte voor garantie- en kredietinstrumenten, ditmaal grotendeels onder leiding van het EIB-instrumentarium. Een en ander wijst erop dat in het kader van de toewijzingsregels met betrekking tot het algemeen belang meer particulier kapitaal moet worden ingezet. Wanneer de werkelijke behoefte zo groot is dat de beperkte middelen van de overheid tekortschieten, is dit de enige oplossing die in een tijd van “nieuw normaal” verder kan worden ontwikkeld.

3.2.4.

Net als bij de crisis van tien jaar geleden is ook nu aan het licht gekomen hoe de EU-begroting onvoldoende op onverwachte schokken kan reageren, met name nu de schokken zich aan het einde van het huidige financiële kader voordoen. De flexibiliteit van de EU-begroting is herhaaldelijk een van de belangrijkste zwakke punten van de financiële architectuur van de EU gebleken. Als er werkelijk enorme financiële middelen moeten worden gemobiliseerd, zal er een nieuw instrument moeten worden gecreëerd (zoals het herstelinstrument Next Generation EU), anders zal er een beroep moeten worden gedaan op de lidstaten om dit te doen. Deze situatie toont duidelijk aan dat het financiële systeem van de EU verder moet worden verbeterd, vooral met het oog op onverwachte schokken; het huidige model biedt de EU onvoldoende gemeenschappelijke financiële basis om de macro-economische stabiliteit van de EU en de eurozone te ondersteunen.

3.3.   Evaluatie van de bevoegdheden van de EU-instellingen om dergelijke maatregelen te nemen

3.3.1.

Afgaande op de bovenstaande beschrijving en analyse stellen wij de relevante en tijdige reactie van de ECB en de Eurogroep om het ESM te activeren, zeer op prijs. Ook de reactie van de Europese Commissie, in het bijzonder met betrekking tot de goedkeuring van flexibelere regels en noodmaatregelen ter ondersteuning van de toeleveringsketens van goederen en uitrusting die cruciaal waren om te reageren op het begin en de verspreiding van de pandemie, was uiterst relevant. Na enige tijd nam de Commissie een leidersrol op zich door in mei een uitgebreid pakket maatregelen in te voeren en toe te passen, met onder meer het aangepaste nieuwe MFK-voorstel en het “New Generation EU”-plan. Nu is het belangrijk om steun te krijgen van de lidstaten teneinde een consensus te bereiken over het pakket en het zo snel mogelijk in de praktijk te brengen. De belangrijkste les is nog steeds dat de EU als geheel behoorlijk kwetsbaar is in geval van grootschalige exogene schokken en ondanks voortdurende verbetering in bepaalde opzichten slecht toegerust is om die het hoofd te bieden. Het duidelijkste voorbeeld daarvan is de zeer beperkte flexibiliteit en bereidheid van de EU-begroting om te reageren.

3.3.2.

Bovendien heeft het enige tijd geduurd voordat de EU-instellingen en de lidstaten maatregelen namen om de integriteit, homogeniteit en doeltreffendheid van de eengemaakte markt, de belangrijkste economische verworvenheid van het EU-integratieproces, te waarborgen.

3.4.   Scenario’s en uitdagingen voor de toekomst

3.4.1.

Het meest waarschijnlijke scenario voor de toekomst is dat de economische cyclus zijn dieptepunt bereikt tijdens het tweede kwartaal van 2020, met geleidelijke tekenen van herstel in de tweede jaarhelft. Als er geen tweede pandemiegolf komt en de exit- en herstelstrategieën passend en doeltreffend zijn, zal de opleving naar verwachting voortduren in 2021 en het niveau van vóór de COVID-19-crisis worden bereikt in 2022 wat de economische output betreft en in 2023 wat de investeringsactiviteit betreft. Dit scenario kan worden beschouwd als realistisch, zij het enigszins optimistisch. Aangezien de onzekerheid groot blijft, moet de EU echter ook voorbereid zijn op minder positieve ontwikkelingen, met mogelijk ook de herinvoering van beperkende maatregelen, meer noodmaatregelen, een grotere inzet om de gevolgen te verzachten en een meer gerichte compensatie van bedrijven en personen in nood.

3.4.2.

Deze situatie is niet enkel een fase van cyclische economische ontwikkeling, maar ook een belangrijk en beslissend moment op het vlak van structurele veranderingen en hervormingen van de Europese economische en sociale stelsels en organisatie. Het doel is nu niet alleen om de economie in de praktijk weer op gang te brengen (en de cyclus weer op het niveau te brengen van de periode van vóór de COVID-19-crisis), maar, wat veel belangrijker is, om ingrijpende kwantitatieve en kwalitatieve veranderingen uit te denken en door te voeren. Het is de bedoeling om een algemene evaluatie te verrichten van ons sociaal-economisch-ecologisch model en om de voor- en nadelen daarvan in kaart te brengen. De radicale wederopbouw moet niet alleen in nieuw of aangepast beleid worden weerspiegeld, maar ook in nieuwe bevoegdheden waarbij alle actoren betrokken worden (in de betrekkingen tussen de lidstaten en de instellingen van de Unie en intern tussen de EU-instellingen onderling) in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. Dit is ook het moment om na te gaan waarom onze huidige sociale en economische structuren zoveel mensen zo kwetsbaar maken voor zulke schokken. De huidige pandemie heeft ook bijzondere kwetsbaarheden blootgelegd voor degenen die door hun onzekere arbeidssituatie geen recht hebben op sociale bescherming en geen verlof kunnen krijgen in tijden van nood alsook voor degenen die geïsoleerd waren van hun gemeenschappen en de ondersteunende netwerken die daarin bestaan.

3.4.3.

De belangrijkste doelstellingen van het proces van herstel en wederopbouw zijn:

het volledige potentieel van de eengemaakte markt ontsluiten om die geïntegreerd, functioneel en doeltreffend te houden en het concurrentievermogen te herstellen;

de eengemaakte markt aanvullen met een ambitieuze sociale agenda, in het bijzonder de volledige uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten om sociale opwaartse convergentie te waarborgen.

de noodzakelijke structurele veranderingen en daarmee verband houdende investeringsactiviteiten blijven nastreven, vooral op het vlak van digitale, slimme en sociale innovaties en de groene transitie;

het concurrentievermogen van de EU voortdurend verbeteren;

de voorwaarden creëren om het zelfvoorzienend vermogen en de veerkracht van de EU bij de aanpak van mondiale invloeden te versterken;

de voorwaarden creëren om de controle over strategische EU-activa en industrieën te behouden;

iedereen hulp bieden bij de toegang tot de arbeidsmarkt om een inclusieve en veerkrachtige beroepsbevolking tot stand te brengen;

investeren in de inclusie van bepaalde gemarginaliseerde gemeenschappen om hun volwaardige sociale en economische participatie te waarborgen;

de EU-toeleveringsketens in geval van risico’s en noodsituaties aanzienlijk verbeteren.

4.   Na de COVID-19-crisis: er kan en moet een en ander veranderen in de Europese Unie

4.1.   De “zwarte zwaan”

4.1.1.

Veel waarnemers associëren de COVID-19-crisis met de term “zwarte zwaan”, die door de Libanese wiskundige Nassim Nicholas Taleb werd bedacht: “een zeldzame en onvoorspelbare gebeurtenis die zich tegen alle normale menselijke verwachtingen in voltrekt en ontwrichtend is omdat hele levens erdoor op hun kop kunnen komen te staan, percepties veranderen en gemeenschappen die door het verschijnsel worden getroffen nooit meer hetzelfde zullen zijn (8)”. Klopt het wel dat we de COVID-19-crisis als een zwarte zwaan moeten zien? Is dit zo’n onvoorspelbare gebeurtenis? Of hebben we onze gezondheidszorgstelsels, strategische productie en sociale structuren verzwakt met een reeks slechte keuzes? Op de oude voet doorgaan kan geen politieke optie meer zijn om de gevolgen van de crisis aan te pakken. Europa heeft de mogelijkheid en de kans om een andere wereld op te bouwen en de EU moet daarbij een belangrijke rol spelen.

4.1.2.

Een andere mix en timing van beleidsreacties is dan ook noodzakelijk om van deze crisis te herstellen. Met een goede aanpak kunnen we ons hier doorheen slaan, levens en maatschappelijk welzijn redden, onze sociaaleconomische modellen omvormen tot modellen die nog meer gericht zijn op mens en natuur en een impuls geven aan wereldwijd partnerschap voor duurzame ontwikkeling.

4.1.3.

Daarom moeten we ons nu concentreren op wat voor iedereen essentieel is: bedrijven helpen om de crisis te boven te komen en hen ertoe in staat te stellen fatsoenlijk werk aan te bieden, goede levens- en arbeidsomstandigheden, gelijke toegang tot gezondheidszorg, schoon voedsel, schoon water, schone lucht en schone consumentenartikelen, een goed gedijende natuur, een veilig klimaat voor de volgende generatie, een samenleving die steeds inclusiever wordt en voor iedereen toegankelijk is en sterke en goed functionerende democratieën die ons blijven beschermen in tijden van nood. Om dit te bereiken moeten we ambitieus zijn en op het juiste moment de juiste beslissingen nemen: “een EU-plan voor wederopbouw en herstel”.

4.1.4.

De Europese Commissie moet concrete maatregelen treffen om overheden te doen afstappen van een “alarmtoestand” die afbreuk doet aan de mensenrechten en de rechtsstaat. Overheden mogen de coronacrisis niet misbruiken en mogen geen maatregelen nemen die verder gaan dan wat absoluut noodzakelijk is om de crisis het hoofd te bieden — bijv. maatregelen die een inbreuk vormen op de persoonlijke levenssfeer, het eerlijk verloop van de wetgevingsprocedure, rechterlijke bevoegdheden en rollen of rechten van burgers en het maatschappelijk middenveld. Alle maatregelen die worden genomen, moeten proportioneel zijn en erop gericht zijn de openbare veiligheid te waarborgen. Met name de vrijheid van meningsuiting moet worden gevrijwaard voor wie de door de huidige situatie veroorzaakte uitdagingen aan de orde stelt.

4.2.   Richtsnoeren voor een EU-plan voor herstel en wederopbouw

4.2.1.

Het EESC is ervan overtuigd dat het herstel van de gevolgen van de coronacrisis alleen kans van slagen heeft als een en ander gepaard gaat met een herstructurering van onze samenleving: we moeten evengoed inzetten op wederopbouw als op herstel. We kunnen zaken uit het verleden niet zomaar herstellen; ook herstructurering en verbetering zijn geboden. Voor het EESC moeten herstructurering en verbetering gebaseerd zijn op de beginselen die ten grondslag liggen aan al onze werkzaamheden: de eengemaakte markt volledig operationeel maken, mensenrechten, democratische waarden en de rechtsstaat beschermen, de SDG’s verwezenlijken, een circulaire economie creëren en uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit in de EU bereiken. Tevens moeten goed bestuur en democratische verantwoording worden gegarandeerd.

4.2.2.

Hoe goed en uitgebreid de te nemen maatregelen ook zijn, zij zijn slechts doeltreffend en kunnen alleen op steun rekenen als ze op het terrein worden toegepast en de mensen bereiken voor wie ze bedoeld zijn. Daarom moet er hard worden gewerkt om ervoor te zorgen dat de EU-instellingen en de lidstaten ze doeltreffend uitvoeren.

4.2.3.

Het is cruciaal dat we lessen trekken uit een sociaal falen dat aan de basis lag van een onevenredig aantal doden tijdens deze pandemie. Daarbij denken we aan tehuizen voor personen met een handicap en ouderen, waar tijdens de crisis in verhouding zeer veel besmettingen en sterfgevallen werden geteld. Dit moet een waarschuwing zijn dat EU-geld nooit mag worden geïnvesteerd in dergelijke instellingen die mensen niet alleen het recht ontzeggen om te leven zoals zij willen, maar ook structureel gezien slecht toegerust zijn om mensen te beschermen in gevallen van overmacht.

4.2.4.

De coronacrisis heeft jammer genoeg ook duidelijk gemaakt dat het van essentieel belang is om in de hele EU intensiever pedagogisch werk te verrichten met het oog op een burgercultuur van mensenrechten en democratische co-existentie op grond van de beginselen en waarden van artikel 2 VWEU. Wij hameren op onze diepe en voortdurende verbondenheid met de fundamentele waarden van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat, als bedoeld in de oprichtingsverdragen van de EU.

4.2.5.

Solidariteit is het sleutelwoord bij de aanpak van de crisis. Solidariteit met zorgverleners in ziekenhuizen en verzorgingstehuizen. Solidariteit met werknemers die het zonder loon moeten stellen en met werkgevers die afzien van lonen en bonussen om hun bedrijven te redden. Solidariteit van overheden met economische, maar ook culturele en andere sectoren van de samenleving die niet kunnen overleven zonder hulp. En bovenal solidariteit tussen landen, met name binnen de EU, want de landen binnen de EU zijn economisch zo nauw met elkaar verbonden dat alleen een gezamenlijke en constructieve aanpak van de impact van de crisis doeltreffend zal zijn.

4.2.6.

Een zeer grootschalig groen investeringsplan zal de nodige economische stimulans geven en weerbaarheid tegen toekomstige schokken opbouwen. Het volbrengen van een ambitieuze taak als deze ingrijpende hervormingen kan alleen slagen onder zeer specifieke voorwaarden, die uitdrukkelijk moeten worden erkend. Daarom moeten de economische en ecologische ambities van het COVID-19-herstelplan hand in hand gaan, wat resulteert in een win-winsituatie. Dat vergt een strenge selectie van investeringsprogramma’s, die gericht zijn op sectoren die veel potentieel bieden wat betreft economische groei, het scheppen van werkgelegenheid en ecologische transformatie (de groene stimulans).

4.2.7.

Daartoe zou een Europees groen stimuleringspakket in het leven moeten worden geroepen dat twee fundamentele doelstellingen heeft: ten eerste moet de economie worden gestimuleerd en moeten er nieuwe banen worden geschapen of banen die op de tocht staan worden veiliggesteld, en ten tweede moet ervoor worden gezorgd dat de Europese economie in de toekomst schoon en veerkrachtig wordt. Of zoals vicevoorzitter Frans Timmermans tweette: “Het herstel dat wij voorstellen zal de samenleving opleveren die deze en toekomstige generaties nodig hebben: schoon, voorspoedig, veerkrachtig. Waarbij niemand aan zijn lot wordt overgelaten.”

4.2.8.

Maak van wederkerigheid een vereiste. Wanneer openbare middelen worden gebruikt om de particuliere sector een toekomstperspectief te bieden, mag de samenleving verwachten dat daarbij waarde wordt gecreëerd voor de samenleving. Te denken valt aan afspraken over het betalen van belastingen, goed sociaal gedrag van werkgevers, het niet uitkeren van dividenden of bonussen, en een verplichting om inspanningen te leveren om CO2-emissies te verminderen, de naleving van milieuwetgeving en het verduurzamen van het mobiliteitsbeleid van bedrijven.

4.2.9.

Het huidige economische model heeft als referentiemeeteenheid (totem) het bbp, een meeteenheid waarmee nooit berekend kon worden wat er echt toe doet voor mensen. Vandaag nadenken over een nieuw model van economische en sociale ontwikkeling voor de EU betekent volgens het EESC deze belangrijke economische indicator samennemen met een indicator die even belangrijk is, met name het welzijn van een gemeenschap.

4.2.10.

Het EESC gelooft dat bij een plan voor wederopbouw en herstel mensen en de toekomst van onze planeet centraal moeten staan. Op korte termijn zo veel mogelijk nettowerkgelegenheid behouden is in dit opzicht cruciaal. Het is echter ook cruciaal om de stip aan de horizon in het vizier te houden: een toekomstbestendige economie die voorziet in de behoeften van de samenleving, niet bijdraagt aan de klimaatverandering, slim omspringt met hulpbronnen en de Europese rentabiliteit aanvult met een gezonde leefomgeving en goede werkgelegenheid. We moeten naar die stip, naar een duurzame toekomst toewerken. Een toekomstbestendige economie moet ook zo toegankelijk mogelijk zijn voor alle soorten werkenden en iedereen de mogelijkheid bieden om bij te dragen aan zijn gemeenschap en de samenleving als geheel. Wij moeten lessen trekken uit de nieuwe flexibiliteit die werkgevers tijdens de crisis aan de dag hebben gelegd om in te spelen op de behoeften van degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan (personen met een handicap, langdurig werklozen, oudere werknemers) teneinde hun betrokkenheid bij een nieuwe, groenere economie te bevorderen. Laten we koers zetten naar die stip, een duurzame toekomst.

4.2.11.

De EU en haar lidstaten moeten ervoor zorgen dat nieuwe ondernemingen uit de schone economie, met name start-ups en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), toegang hebben tot het kapitaal dat ze nodig hebben om de oplossingen van morgen te ontwikkelen.

4.2.12.

De sociale partners moeten betrokken worden bij de ontwikkeling en versterking van steunmaatregelen om het gebrek aan economische activiteit in veel sectoren te compenseren en alle soorten werkenden en kleine bedrijven te beschermen. Passende en duurzame werkloosheidsuitkeringen en andere vormen van bijstand zijn noodzakelijk, waaronder de Europese minimumnormen met betrekking tot de nettovervangingsratio, de duur van het recht op een werkloosheidsuitkering en de dekking. In sectoren waar het haalbaar is, kan — in overleg met de sociale partners — werktijdverkorting worden ingevoerd. In sommige lidstaten kunnen in quarantaine geplaatste werknemers aanspraak maken op de loondoorbetaling bij ziekte. De toegang tot telewerken vereenvoudigen in overleg met de sociale partners is een andere mogelijkheid om de situatie van ondernemingen, werknemers en zelfstandigen te verlichten. Bovendien kunnen overheden financiële steun en technische bijstand verlenen aan kmo’s om hen te helpen met het snel breder invoeren van telewerken.

4.2.13.

De participatie van alle burgers, via de organisaties van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld, zal het mogelijk maken de economie en de samenleving te hervormen. De lidstaten en de EU moeten er daarom voor zorgen dat bij dit complexe proces niemand aan zijn lot wordt overgelaten, in het bijzonder de werknemers met het meest onzekere werk, mensen die bijna de pensioenleeftijd hebben bereikt, personen met een handicap, vrouwen die minder gewaardeerd werk verrichten en jongeren, met name degenen die behoren tot zichtbare minderheden en degenen met een migratieachtergrond en vooral degenen die tot meer dan een van deze groepen behoren.

5.   Het herstelplan

Het EESC pleit voor een groen herstel, een krachtig sociaal herstel en een krachtig economisch herstel en betoogt dat een dergelijke ambitieuze agenda van ingrijpende hervormingen kan worden uitgevoerd als die gebaseerd is op zes beginselen: solidariteit, concurrentievermogen, duurzaamheid, behoud van werkgelegenheid, waarborging van inkomen en participatie. Hoe krachtiger de herstelmaatregelen zijn en hoe beter ze zijn afgestemd op de situatie van de lidstaten en hun bevolking, hoe geloofwaardiger Europa zal zijn en hoe beter het in staat zal zijn om het hoofd te bieden aan de ongekende uitdagingen waarmee deze crisis ons confronteert.

5.1.   De eengemaakte markt

5.1.1.

De strategie voor de eengemaakte markt staat centraal in het Europese project, en maakt een vrijer verkeer van personen, diensten, goederen en kapitaal mogelijk en biedt kansen voor Europese bedrijven, consumenten en werknemers. Er moeten maatregelen worden genomen om het volledige potentieel volledig te ontsluiten door obstakels weg te nemen. Voorts moet de eengemaakte markt in de nasleep van de crisis en in de context van andere aspecten van een veranderende omgeving, zoals digitalisering, volledig worden aangepast aan nieuwe ideeën en bedrijfsmodellen. Het doel is dus om de eengemaakte markt te herstellen, nieuw leven in te blazen en opnieuw op te bouwen als instrument voor herstel. Op korte termijn is een onmiddellijke opening van de grenzen geboden. Daarnaast moeten we kortetermijnmaatregelen nemen met twee doelen voor ogen:

Spanningen aanpakken. Hier is het ongelijke speelveld dat zich nu aftekent, een ernstig punt van zorg. De stimuleringspakketten van de lidstaten zijn zeer uiteenlopend en hebben (met de goede bedoeling om een deel van de vraagschok op te vangen) een ongelijk speelveld tussen de lidstaten teweeggebracht. Voorts moet de kwestie van staatssteun worden besproken en geanalyseerd vanuit een sectoraal perspectief, waarbij gekeken wordt naar hoe deze maatregelen op korte en lange termijn de concurrentie en een gelijk speelveld verstoren.

De economie en productiviteit op gang brengen. Wij hebben productiviteit in de reële economie nodig (dat betekent banen, koopkracht en basisproducten en -diensten). Deze productiviteit kan een andere vorm aannemen en door diverse bedrijfsmodellen worden gegenereerd, maar er moet op dit gebied actie worden ondernomen als we willen voorkomen dat de bestaande ongelijkheid nog toeneemt. De economie en productiviteit moeten worden aangezwengeld met steunpakketten en een gunstig klimaat voor kmo’s en de industrie. Zoals bekend vormen kmo’s de ruggengraat van de Europese economie en hebben ze specifieke steun nodig, zij het zonder extra lasten of administratieve rompslomp. Kmo’s kunnen de crisis enkel te boven komen als er EU- en nationale financiële steun ter beschikking wordt gesteld. Hierbij zijn subsidies, leningen, waarborging van de liquiditeit, fiscale stimulansen, gunstige voorwaarden om personeel in dienst te houden en te nemen, een herziening van de faillissementswetgeving en andere steun van cruciaal belang. Op het gebied van faillissementsrecht moet de EU wetgevende maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat kleine bedrijven die failliet zijn gegaan als gevolg van COVID-19, snel kunnen heropstarten. Deze maatregelen moeten in de tijd beperkt zijn.

5.2.   Industriële strategie

5.2.1.

Er is een goed gecoördineerd Europees industriebeleid nodig om zowel de huidige problemen in verband met de COVID-19-crisis en de uitdagingen in de periode daarna aan te pakken als aandacht te besteden aan aspecten als digitalisering en duurzaamheid. Dit beleid moet gepaard gaan met grootschalige investeringen in duurzame economische en bedrijfsstructuren en de keuze voor hoogwaardige reguliere vaste contracten. Door het innovatiepotentieel van kleine en middelgrote ondernemingen te benutten en geleidelijk over te gaan naar een inclusieve, circulaire en klimaatneutrale economie zouden zowel de voorzieningszekerheid van grondstoffen op lange termijn als de bevoorrading op korte termijn kunnen worden veiliggesteld, wat belangrijk is voor toekomstige uitdagingen.

5.2.2.

Cruciale bedrijfstakken en sectoren moeten in kaart worden gebracht en worden ondersteund, zowel qua personeel als in termen van onderzoek, en dit moet resulteren in een Europees industriebeleid dat deze strategische sectoren beschermt tegen de markt en dat de voorzieningszekerheid van essentiële middelen als beademingsapparatuur, mondmaskers en andere producten in een pandemische situatie waarborgt. Dit betekent dat steun moet worden verleend aan bedrijven die hun productiecapaciteit terughalen naar Europa, zodat de EU de controle over de productie terugkrijgt en autonoom kan opereren op de wereldmarkt, steeds in overeenstemming met de beginselen van een rechtvaardige milieutransitie. Deze bedrijven en ondernemingen moeten duurzaam zijn, een goede werknemersparticipatie kennen en deelnemen aan de Green Deal, die het kader vormt voor de herstel- en wederopbouwplannen.

5.2.3.

Het concept van servicegerichte ondernemingen houdt in dat bedrijven die het meest bijdragen aan het gemeenschappelijk welzijn (bijvoorbeeld op het gebied van gezondheidszorg, maatschappelijk werk, onderwijs, vernieuwing, de culturele en creatieve sector) en die profiteren van en bijdragen aan een eerlijk, concurrerend en duurzaam bedrijfsklimaat moeten worden gekoesterd. Natuurlijk gaan sociale en milieu-urgentie hand in hand, maar de noodzaak van milieubescherming zal meer dan ooit als een rode draad door al onze acties en beleidsmaatregelen moeten lopen, willen we de vernietiging van ons (eco)systeem afwenden. In dit verband moet bijvoorbeeld de financiële steun aan bedrijven in vervuilende sectoren afhankelijk worden gesteld van de vraag of zij daadwerkelijk overstappen op een sociale en milieuvriendelijke manier van produceren.

5.2.4.

Europa moet activiteiten financieren op basis van twee criteria: ten eerste moet er sprake zijn van het terughalen van strategische productie om Europa onafhankelijk te maken, vooral waar het gaat om de bescherming van de volksgezondheid en de respons op gezondheidscrises, waarbij hoogwaardige banen worden gecreëerd; ten tweede moet de focus liggen op duurzame investeringen die maatschappelijk verantwoord en milieuvriendelijk zijn. Kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) kunnen, net als grote ondernemingen en sociale ondernemingen, een cruciale rol spelen bij de herstructurering van het Europese productiesysteem.

5.3.   De Green Deal

5.3.1.

Om de overgang naar een meer duurzame en veerkrachtige Europese economie te bevorderen, moet het groene stimuleringspakket ervoor zorgen dat de wederopbouw inclusief is en dat geen enkele Europese burger aan zijn lot wordt overgelaten.

5.3.2.

De investeringen die in het kader van het economisch stimuleringspakket op korte termijn worden gedaan, mogen de structurele transformatie van de Europese economie in de richting van nulverontreiniging, herstel van de biodiversiteit en klimaatneutraliteit tegen 2050, overeenkomstig het beginsel van schadepreventie, niet beïnvloeden of moeten deze transformatie versnellen. Met het oog hierop moet het groene stimuleringspakket vooral maatregelen omvatten die een positieve invloed hebben op het verhogen van de hulpbronnenefficiëntie, het behoud van ons natuurlijk kapitaal en de reductie van broeikasgasemissies op middellange en lange termijn, met als uiteindelijk doel klimaatneutraliteit.

5.3.3.

Het is ook belangrijk dat het groene stimuleringspakket doelgericht is en economische steun en stimulansen biedt aan sectoren die een zo groot mogelijk positief effect hebben op de totale vraag. Om een maximale economische output te bereiken, moet het groene stimuleringspakket gericht zijn op sectoren met een aanzienlijk potentieel voor het scheppen van werkgelegenheid, op voorwaarde dat de nodige vaardigheden voorhanden zijn. Zo moet rekening worden gehouden met de asymmetrische impact van de coronacrisis, die de economie van de zuidelijke EU-landen onevenredig hard treft.

5.3.4.

Met de Europese Green Deal heeft de Europese Unie een eerste stap gezet naar een duurzame economie. Het is dan ook zinvol om economische steunmaatregelen te combineren met verdere stimulering van die transitie. Overheidsmiddelen moeten zodanig worden ingezet dat ze een positief effect hebben op de samenleving en het milieu. In termen van werkgelegenheid betekent dit niet noodzakelijkerwijs dat dezelfde banen of dezelfde economische activiteiten moeten worden behouden of gered. Als een bedrijf of sector geen redelijke vooruitzichten heeft in een duurzame economie, kan het steunpakket worden gebruikt voor aanpassingen binnen de sector of voor een verschuiving van de ene sector naar de andere.

5.3.5.

De Green Deal vereist in de toekomst veerkrachtige bedrijven die ernaar streven om succesvol te zijn. Europese bedrijven die grensoverschrijdend actief zijn, zijn relevante en maatschappelijk belangrijke actoren. Zij moeten zich in hun werk laten leiden door het politieke concept van een “rechtvaardige transitie”. Een “duurzame onderneming” met een krachtige “werknemersstem” is een belangrijke politieke speler die de plicht tot informatie, raadpleging en participatie van werknemers op het niveau van de raad van bestuur respecteert en het macro-economisch beleid meeneemt in collectieve overeenkomsten. Door werknemers, vakbonden en ondernemingsraden in staat te stellen een actieve rol te spelen bij de uitvoering van het bedrijfsbeleidsplan, dat is gebaseerd op het concept van een “duurzame onderneming voor een rechtvaardige transitie”, wordt perspectief geboden op fatsoenlijke arbeidsplaatsen, fatsoenlijke arbeidsomstandigheden in een gezonde omgeving en regio’s waar het de moeite waard is om te wonen.

5.3.6.

De steunpakketten moeten worden gespreid, omdat niemand kan voorspellen hoe de economie zich na de coronacrisis zal ontwikkelen. Wij pleiten dan ook voor een stapsgewijze tenuitvoerlegging van de steunmaatregelen, zodat aanpassingen kunnen worden gedaan op basis van de vooruitgang en evaluatie van een sector, mede afhankelijk van de omvang van de positieve effecten op het klimaat en de natuur.

5.3.7.

De Green Deal moet het Europese landbouwmodel, dat gebaseerd is op kwaliteit en duurzaamheid, intact laten. Het herstelplan moet het volgende bevorderen:

duurzamere voedselsystemen, op het niveau van zowel de productie als de consumptie, in overeenstemming met de intenties die de Commissie heeft met de “van boer tot bord”-strategie voor duurzaam voedsel;

de voedselsoevereiniteit van de EU in een geest van solidariteit tussen de verschillende vormen van Europese landbouw en de integratie van economische, sociale en milieuaspecten;

het ambitieuze voorstel van de nieuwe EU-biodiversiteitsstrategie: de biodiversiteitsstrategie moet een belangrijk onderdeel zijn van alle wederopbouwinspanningen. Een ambitieuze strategie zou een krachtig en eensgezind signaal zijn voor milieu-, klimaat-, sanitaire en sociale actie. Dit zou ten goede komen aan zowel het GLB als het Europese voedselsysteem, en zou deze duurzamer kunnen maken.

5.4.   De investeringsprioriteiten

5.4.1.

Duurzame investeringen in gemeenschappen, toegankelijke openbare ruimten, gezondheidszorg, inclusief onderwijs, sociale dienstverlening, koolstofvrije huisvesting en infrastructuur, alsook in de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en in gedecentraliseerde energieproductie zullen van cruciaal belang zijn voor de totstandbrenging van een “welzijnsgerichte” economie. Een van de terreinen die prioritaire aandacht moet krijgen, is het energiezuinig maken van gebouwen. De grootscheepse renovatie van gebouwen moet ook worden gebruikt om het woningbestand “geschikt te maken voor de toekomst” door de toegankelijkheid voor een vergrijzende bevolking en voor een toenemend aantal mensen met een handicap te verbeteren.

5.4.2.

De bouwsector is belangrijk: de renovatie van miljoenen huizen om ze energiezuiniger en duurzamer te maken, zal deze sector weer op de been helpen en ons een stap dichter bij klimaatneutraliteit brengen. De bouw is arbeidsintensief en het energieverbruik in gebouwen (verlichting, verwarming) is goed voor een derde van de CO2-uitstoot in Europa. Dit is een enorme opgave, omdat 75 % van de residentiële en commerciële gebouwen dateert uit de tijd dat er nog geen EU-regels bestonden op het gebied van energieverbruik. De renovatie van woningen van energiearme huishoudens in de EU kan leiden tot een aanzienlijke daling van de overheidsuitgaven aan gezondheidszorg. Uit eerdere studies blijkt namelijk dat de kosten van energiearmoede in een modern gezondheidszorgstelsel gemiddeld drie keer zo hoog zijn als de kosten van woningrenovatie (9).

5.4.3.

Gezien de veroudering van het woningbestand en het architecturale en infrastructurele erfgoed wijst het EESC erop dat er voldoende investeringen moeten worden gedaan om de veiligheid (in aardbevingsgebieden) en de bestendigheid van gebouwen, artistiek erfgoed (grootstedelijke gebieden, steden en dorpen) en vervoersinfrastructuur (havens, bruggen, autosnelwegen enz.) te waarborgen.

5.4.4.

Het toenemend gebruik van hernieuwbare en emissiearme energie vereist niet alleen de aanleg van geschikte faciliteiten, maar ook de modernisering van het hele Europese elektriciteitsnet en mogelijkheden voor opslag van elektriciteit.

5.4.5.

Het herstelplan is een kans om te investeren in het broodnodige openbaar vervoer en te zorgen voor een echte verschuiving tussen vervoerswijzen, waardoor de luchtverontreiniging wordt teruggedrongen en een bijdrage wordt geleverd aan de bescherming van het klimaat. Dit betekent meer trams, meer regelmatige en emissievrije bussen en echte intermodaliteit in onze steden; een EU-actieplan en grootschalige financiële steun voor de verbetering, de uitbreiding en het onderhoud van spoorwegen, investeringen in treinen, nachttreinen, grensoverschrijdende spoorwegverbindingen en andere innovatie op het gebied van spoorvervoer. Er moet coördinatie zijn op EU-niveau om ervoor te zorgen dat korteafstandsvluchten worden vervangen door duurzame alternatieven. Het transport moet van onze wegen af; er moeten meer goederen worden vervoerd via het spoor, de binnenwateren en de zee (bijvoorbeeld duurzame korte vaart).

5.4.6.

De basis moet worden gelegd voor een emissievrije Europese mobiliteitssector, die kan voldoen aan de groeiende vraag naar alternatieven voor verbrandingsmotoren en oplaadinfrastructuur voor auto’s, bestelwagens, bussen en vrachtwagens, maar ook het aanbod in het spoorvervoer vergroot. Dit omvat ook het opzetten van een uitgebreid netwerk van elektrische laadstations in heel Europa en de ontwikkeling van duurzame en krachtiger batterijen. Dit moet gepaard gaan met omscholingsprogramma’s om werknemers die de op fossiele brandstoffen gebaseerde transportsector verlaten, nieuwe loopbaanmogelijkheden te bieden.

5.4.7.

In verschillende steden is al te zien dat de lockdown het traditionele gebruik van de stedelijke ruimte en mobiliteit ter discussie stelt en experimenten stimuleert. Tijdens de herstelperiode kan ook het fietsen verder worden bevorderd. Fietsen maakt het immers gemakkelijker om afstand te houden, vermindert de drukte in het openbaar vervoer, neemt minder ruimte in beslag en maakt buurtwinkels beter bereikbaar. Investeringen in verbetering van de fietsinfrastructuur kunnen snel impact hebben op het stedelijk en interstedelijk vervoer en het gebruik van de fiets stimuleren.

5.4.8.

De omvorming van de economie tot een circulaire economie is essentieel voor het welslagen van de Green Deal. Daarom moeten bijvoorbeeld de staal- en cementindustrie (grote energieverbruikers) en de chemische sector anders worden georganiseerd.

5.4.9.

Het economisch stimuleringspakket, waarin de transitie naar een circulaire economie centraal staat, kan de noodzakelijke infrastructurele ontwikkelingen aanzienlijk versnellen en innovaties op het gebied van alternatieve materialen en nieuwe technologie bevorderen. Ten eerste moet de EU, om verspilling te voorkomen, steun verlenen aan initiatieven voor het oprichten van startups en sociale ondernemingen in de reparatie- en hergebruikssector, alsmede aan relevante (her)scholing voor degenen die hun baan verliezen als gevolg van de economische neergang. Dit zou met name kunnen worden toegespitst op “regio’s die bezig zijn met rechtvaardige transitie” om hen te helpen met de overstap van mijnbouw naar “stedelijke mijnbouw” (urban mining, d.w.z. de terugwinning van nuttige stoffen uit afval).

5.4.10.

Ten tweede is de gescheiden inzameling van stedelijk afval een belangrijke voorwaarde voor de effectieve terugwinning van waardevol materiaal uit afval door middel van recycling. De EU moet daarom de lokale overheden helpen met het zoeken naar de ontbrekende middelen om te investeren in infrastructuur voor de inzameling, scheiding en recycling van stedelijk afval in de komende vijf jaar.

5.4.11.

De coronacrisis toont aan dat grootscheepse digitalisering een belangrijk instrument is om onze samenleving crisisbestendiger te maken. Het is van het grootste belang dat wordt geïnvesteerd in de digitalisering van essentiële diensten en dat regeringen, wetgevers en overheidsinstellingen beter in staat zijn om hun diensten te blijven leveren tijdens een crisis. Tegelijkertijd moeten we beseffen dat digitale technologie niet het uiteindelijke doel is, maar slechts een middel. We moeten publieke verantwoordelijkheid nemen voor het kader rond digitale technologie en er hoge duurzaamheidseisen aan stellen. Het moet stevige waarborgen bevatten op democratisch en technologisch vlak en gepaard gaan met kostenondersteunende en kennisbevorderende maatregelen zodat niemand achterblijft. Daarom is het, in overeenstemming met de Europese toegankelijkheidswet, belangrijk ervoor te zorgen dat de digitale revolutie de toegankelijkheid voor de meer dan 100 miljoen burgers met een handicap in de EU waarborgt.

5.4.12.

De “van boer tot bord”-strategie moet een duidelijke koers uitzetten voor het voedselsysteem van de EU na de huidige gezondheidscrisis en de aanzet geven tot maatregelen om duurzamere, veerkrachtigere en eerlijkere voedselvoorzieningsketens tot stand te brengen. Er zijn kortetermijnmaatregelen nodig om de seizoensgebonden arbeidstekorten aan te pakken en verstoring van de toeleveringsketen te voorkomen. Op langere termijn moeten de “van boer tot bord”-strategie en het gemeenschappelijk landbouwbeleid de veerkracht en duurzaamheid van ons voedselsysteem vergroten. Dit vereist de ontwikkeling van meer gediversifieerde landbouwmodellen, steun voor lokale voedseldistributiecentra en kortere toeleveringsketens, alsook een betere markttoegang voor kleine boeren en milieuvriendelijke vissers en aquacultuurproducenten.

5.4.13.

Investeringen in omscholingsprogramma’s zijn nodig in sectoren die waarschijnlijk niet toekomstbestendig zijn (bijvoorbeeld omdat ze sterk afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen). Dit betekent dat moet worden gezocht naar manieren om minder fossiele brandstoffen te gebruiken en milieuvriendelijker te worden. Wij pleiten voor een gericht investeringsbeleid waardoor banen die verloren zijn gegaan, vlot kunnen worden overgeheveld naar een sector waar een tekort aan arbeidskrachten heerst, bijvoorbeeld de sociale en groene sector.

5.4.14.

De lidstaten moeten meer investeren in openbare diensten, aangezien de crisis heeft aangetoond dat zij een cruciale rol spelen bij het redden van levens en het indammen van de pandemie. Daarom moeten de Europese leiders de zogeheten “gouden regel” overwegen bij de toepassing van de begrotingsregels van de EU, zodat overheidsinvesteringen niet worden meegenomen in de berekening van het tekort en rekening wordt gehouden met de houdbaarheid van de bestaande schuld. De EU moet de liberalisering van strategische openbare diensten grondig evalueren op basis van het mededingingsrecht. Ook de toegang tot openbare diensten moet worden verbeterd.

5.5.   De sociale maatregelen

5.5.1.

De tenuitvoerlegging van de Europese pijler van sociale rechten (EPSR) op Europees niveau en in alle lidstaten is een belangrijke stap in de richting van het proactief in gang zetten van een proces van sociale convergentie. De EPSR is het instrument voor het ontwikkelen van een nieuw en verbeterd sociaal scorebord.

5.5.2.

Banen moeten centraal staan in de EU-strategie. Het belang van knowhow en de voortdurende toepassing ervan in het stelsel voor onderwijs, opleiding en permanente educatie moet worden benadrukt. Zo kan de Europese beroepsbevolking zich aanpassen aan de veranderingen in het productiesysteem na de digitale en groene transitie.

5.5.3.

Het herdefiniëren van werk is van cruciaal belang in de herstelfase na de COVID-19-crisis. In zowel de particuliere als de openbare gezondheidszorg en langdurige zorg heeft het streven naar productiviteitsgroei de kwaliteit van de dienstverlening in het gedrang gebracht en de werkervaring nadelig beïnvloed. Dit heeft dramatische gevolgen gehad in de meeste EU-landen tijdens de gezondheidscrisis. De verschuiving naar dienstverlenende activiteiten zou tot een arbeidsintensievere economie leiden, die tegenwicht biedt tegen het onzekere karakter van banen in deze sectoren, meer werkgelegenheid mogelijk maakt en banen terugbrengt in de reële economie. Beleid ter ondersteuning van kwaliteitswerk in arbeidsintensieve sectoren die hoogwaardige diensten leveren, is daarom van cruciaal belang.

5.5.4.

Het EESC is ingenomen met het geactualiseerde werkprogramma van de Europese Commissie (10) als een compromis om de sociale dimensie in de herstelstrategie te behouden. Er zijn verschillende wetgevings- en niet-wetgevingsinitiatieven die niet kunnen worden uitgesteld of op de lange baan kunnen worden geschoven, omdat zij de pijlers van de sociale agenda zijn. Daarbij valt te denken aan de omzetting van goedgekeurde richtlijnen volgens het reeds overeengekomen tijdschema (de richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven, de detacheringsrichtlijn en de richtlijn inzake transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden). De Commissie heeft ook alle initiatieven bevestigd die een eerlijk en sociaal duurzaam herstel kunnen stimuleren, onder meer op het gebied van loontransparantie, minimumlonen, eerlijke belastingheffing, werkgelegenheid voor jongeren, het Europees herverzekeringsstelsel voor werkloosheid, de vaardighedenagenda en digitaal onderwijs, platformwerk en EU-regels voor economische governance. Wat in het werkprogramma ontbreekt, is de actualisering van de wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk door middel van doeltreffende preventieve maatregelen op de werkplek.

5.5.5.

Een sterk sociaal herstel impliceert ook een betere toegang tot de vakbonden en een betere bescherming. We moeten collectieve onderhandelingen en democratie op de werkplek ondersteunen. De EU en de lidstaten moeten de sociale partners helpen om de dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen aanzienlijk te vergroten.

5.5.6.

Ook gendervraagstukken moeten worden aangepakt. De economische neergang als gevolg van de huidige COVID 19-uitbraak heeft aanzienlijke gevolgen voor de gelijkheid van mannen en vrouwen, in zowel de neerwaartse fase als de daaropvolgende herstelfase. Vergeleken met “gewone” recessies, waarbij mannen doorgaans zwaarder worden getroffen dan vrouwen in termen van werkgelegenheid, doet zich nu vooral, als gevolg van social distancing, een daling van de werkgelegenheid voor in sectoren waarin veel vrouwen werkzaam zijn. Bovendien heeft de sluiting van scholen en kinderdagverblijven geleid tot een aanzienlijke toename van de behoefte aan kinderopvang, hetgeen met name forse gevolgen heeft voor werkende moeders. De gevolgen van de crisis voor werkende moeders zullen waarschijnlijk aanhouden, gezien de waarde van hun ervaring op de arbeidsmarkt.

5.6.   Gezondheidszorgstelsels

5.6.1.

Een van de belangrijkste lessen uit de coronacrisis is dat de gezondheidszorgstelsels in zowat alle Europese landen moeten worden versterkt, allereerst door in te zetten op preventie. Door de gevolgen van het coronavirus zijn de gezondheidszorgstelsels in Europa onder enorme druk komen te staan. Sommige landen zijn zwaarder getroffen dan andere, en de omstandigheden op het gebied van personeel (artsen en verpleegkundigen), hooggekwalificeerde beroepsbeoefenaren, medische apparatuur en ziekenhuiscapaciteit lopen uiteen. Hoewel gezondheidszorg een bevoegdheid van de lidstaten is, is de verspreiding van het virus niet aan grenzen gebonden. Heel Europa is getroffen, zowel binnen als buiten onze grenzen, met gevolgen voor gezondheid, maatschappij en economie die een gemeenschappelijke respons op Europees niveau vereisen.

5.6.2.

De coronacrisis heeft blootgelegd hoezeer de EU voor medische producten aangewezen is op invoer uit derde landen. Er is behoefte aan investeringen in gezondheidsbescherming, zorg (met name langdurige zorg), preventieve gezondheidszorg en maatregelen inzake gezondheid en veiligheid op het werk, vanuit een benadering die de hele levenscyclus omspant, en die investeringen moeten door de EU-instellingen worden ondersteund.

5.6.3.

De coronacrisis maakt duidelijk dat multinationale farmaceutische bedrijven veel macht hebben. Om de onafhankelijkheid ten aanzien van de farmaceutische industrie te vergroten, moet tevens een groot Europees onderzoekfonds voor de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen en vaccins worden opgericht. De EU-instellingen moeten de nodige bevoegdheid hebben om de bevoorrading, de distributie en de prijsstelling van essentiële medische en beschermende uitrusting te coördineren op de interne markt.

5.7.   Internationale betrekkingen

5.7.1.

De Europese Unie is gebaseerd op gemeenschappelijke Europese waarden waarover onder geen enkele voorwaarde (11) kan worden onderhandeld: eerbiediging van de menselijke waardigheid en de mensenrechten, vrijheid, democratie, gelijkheid en de rechtsstaat. Deze waarden mogen niet terzijde worden geschoven wanneer de EU en haar lidstaten geconfronteerd worden met een noodsituatie en de gevolgen daarvan voor de economie en de samenleving. Hoewel de huidige crisis een snelle respons vereist en bepaalde uitzonderlijke en tijdelijke maatregelen rechtvaardigt, mogen deze niet indruisen tegen de rechtsstaat en mogen ze de democratie, de scheiding der machten en de grondrechten van de Europese burgers niet in gevaar brengen. Het EESC dringt erop aan dat alle beleidsmaatregelen in dit verband volledig in overeenstemming zijn met onze gemeenschappelijke waarden, zoals vastgelegd in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).

5.7.2.

De coronacrisis heeft aangetoond dat internationale vrijhandel, zelfs met de huidige levensmiddelen-, gezondheidsproducten- en industriële voorraden geen garanties biedt voor de continuïteit van de bevoorrading. Daarnaast is er sprake van een gebrek aan transparantie en traceerbaarheid.

5.7.3.

Sommige Europese bedrijven die industriële capaciteit hebben opgebouwd in derde landen, zouden moeten worden aangemoedigd om deze capaciteit naar de EU te verplaatsen. De verplaatsing van activiteiten in de industrie, de landbouw en de dienstensector moet het mogelijk maken om een grotere autonomie ten opzichte van de internationale markten te verwerven, controle over de productiemethoden te herwinnen en een ecologische en sociale transitie op gang te brengen met betrekking tot die activiteiten. Bedrijven zouden in dat geval financiële steun van de regeringen van de lidstaten kunnen ontvangen zonder dat de staatssteunregels worden toegepast.

5.7.4.

De crisis heeft ook duidelijk gemaakt dat er grote risico’s verbonden zijn aan het feit dat de EU voor een groot deel van de productie, met name op medisch gebied (bijvoorbeeld voor de productie van beschermend materiaal), afhankelijk is van China. Om de gezondheidsstelsels in bijna alle Europese landen te versterken, is het van groot belang dat deze afhankelijkheid voor essentiële producten kleiner wordt. Dit kan door de productie in de EU uit te bouwen (EU-productie-/toeleveringsketen) en in samenwerking met andere landen, bijvoorbeeld in Afrika, productiecapaciteit te ontwikkelen (EU-Afrika-productie-/toeleveringsketen). Het voordeel hiervan is dat de minst ontwikkelde landen ook in staat worden gesteld om nieuwe economische activiteiten te ontwikkelen en hun gezondheidszorgstelsels te versterken.

5.7.5.

In het post-COVID-19-tijdperk zou een nieuw systeem van internationale betrekkingen, wereldeconomie en -solidariteit tot stand moeten worden gebracht, met inbegrip van een verbintenis om welvaart te delen en levens te redden in de hele wereld en om gezondheidsgerelateerde, wetenschappelijke, intellectuele en industriële verworvenheden te beschermen. De EU moet een leidende rol spelen in dit nieuwe systeem van internationale betrekkingen dat gebaseerd is op solidariteit en ontwikkelingssamenwerking. Zij moet ook haar verbintenissen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking handhaven en zo mogelijk uitbreiden.

5.7.6.

Door het creëren van een gelijk speelveld voor de wereldeconomie kan een einde worden gemaakt aan de uitbuiting van arbeidskrachten enerzijds en ongerechtvaardigde, buitensporige voordelen voor bedrijven anderzijds. Door de IAO-normen en de normen voor duurzame ontwikkeling op te nemen in de regels van de WTO en andere VN-gerelateerde agentschappen, zou een aanzienlijke bijdrage kunnen worden geleverd aan de totstandbrenging van een nieuwe, eerlijke economische orde en een rechtvaardige en slimme globalisering. De regels moeten dienovereenkomstig worden aangepast en in de toekomst consequenter worden toegepast, zodat alle beschikbare materiële en personele middelen daar kunnen worden ingezet waar hulp het dringendst nodig is.

5.7.7.

Elke inbreuk op de grondrechten moet objectief gerechtvaardigd zijn en er dienen vervalclausules te worden opgenomen. Het is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de normaliteit zo snel mogelijk met alle fundamentele democratische beginselen wordt hersteld, wereldwijd. Inperking van mensenrechten, zoals het recht van vergadering, persvrijheid, recht op privacy en andere, mogen in geen geval het “nieuwe normaal” worden.

5.7.8.

De geopolitieke strategische rol van de EU bij het bevorderen van vredesprocessen moet nieuw leven worden ingeblazen, teneinde economische ontwikkelingsmogelijkheden in het nabuurschap van de EU (Westelijke Balkan, Euromed- en oostelijke partners en andere gebieden die door conflicten worden geteisterd) te stimuleren.

5.7.8.1.

In dat opzicht moeten de Euromed-regio en de Westelijke Balkan weer een regio met ontwikkelingsmogelijkheden worden, zoals in het verleden toen zij een kruispunt voor de uitwisseling van mensen, goederen en ideeën waren. Daarom moeten het Euromed-gebied en de Westelijke Balkan centraal staan in een Europees strategisch beleid voor integratie en interconnectie op het gebied van vervoer, handel en culturele uitwisselingen, met een specifieke en gerichte macroregionale strategie. Om dit te bevorderen, moeten macroregionale strategieën voor het Middellandse Zeegebied en de Europese stedelijke strategie een nieuwe impuls krijgen.

5.8.   Migratie en het post-COVID-19-tijdperk

5.8.1.

Met de uitbraak van de COVID-19-pandemie, de dramatische gevolgen ervan voor de nationale gezondheidszorgstelsels en een ineenstorting van de economie in alle lidstaten leek het migratievraagstuk van de radar te verdwijnen en van ondergeschikt belang te worden, met een zekere onverschilligheid in de publieke opinie. De huidige crisis mag er niet toe leiden dat asielzoekers in de steek gelaten worden. Fundamentele rechten op bescherming vormen de kern van de Europese waarden en mogen niet zomaar overboord worden gegooid wanneer ze ons slecht uitkomen. De volgende maatregelen moeten opnieuw worden ingevoerd:

Hervatten van de procedures voor het verkrijgen van verblijfsvergunningen en voor de erkenning van het recht op asiel in bijna alle Europese landen.

Aanpakken van de gezondheidsgevolgen van overbevolking in opvangcentra voor migranten.

Bestrijding van werkonzekerheid (die al heeft geleid tot een vermindering, zo niet een volledige opschorting van geldovermakingen, vaak de enige bron van levensonderhoud voor de families van migranten die in de landen van herkomst zijn gebleven).

Regulariseren van de status van migranten die in de zorg- of landbouwsector werkzaam zijn.

Ontwikkeling van een verplicht, veilig en doeltreffend gemeenschappelijk Europees asielstelsel (CEAS) voor alle EU-landen, zodat zij snel gedeelde verantwoordelijkheden opnemen.

Ontwerpen en ontwikkelen van realistische, legale, veilige en haalbare kanalen voor arbeidsmigratie naar de EU.

Opzetten van een permanente en effectieve dialoog met de landen van herkomst van migranten om structuren en communicatiekaders te ontwikkelen.

Versterking van de economische en technische ondersteuning van Frontex.

Toezeggen om op korte termijn ook de herverdeling van alle middelen binnen het meerjarig begrotingskader van de EU voor de periode 2021-2027 in overweging te nemen.

6.   Het herstelplan

6.1.

De hierboven geschetste maatregelen brengen met zich mee dat een nieuw systeem van economische governance nodig is, met strategisch beleid op het gebied van industrie, concurrentievermogen, maatschappij, milieu en handel.

6.2.

Bij de hervorming van de economische governance van de Europese Unie moet het stabiliteits- en groeipact worden herzien om tegelijkertijd stabiliteit en groei te waarborgen.

6.3.

Op basis van het Next Generation EU-herstelplan moet worden gezorgd voor een geleidelijke verhoging van de eigen middelen van de EU door de invoering van relevante en adequate inkomsten uit verschillende bronnen, zoals EU-regelingen voor de handel in emissierechten, een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB), een digitale belasting, een belasting op financiële transacties, een CO2-belasting of muntloon.

6.4.

De EU moet dringend een coördinatiemechanisme instellen om agressieve belastingplanning te neutraliseren en belastingontduiking in de 27 lidstaten te bestrijden. Als gevolg van belastingontduiking liepen de EU-lidstaten in de periode 2001-2016 ieder jaar gemiddeld 46 miljard EUR aan belastinginkomsten mis (0,46 % van het bbp) (12). Tegelijkertijd moet de EU een krachtige strategie voor de bestrijding van het witwassen van geld activeren, een praktijk die het productiesysteem van de EU dreigt te vergiftigen en het gelijke speelveld en daarmee de interne markt verstoort.

6.5.

Het Europees model van rechten, normen en consumentenbeleid moet worden hooggehouden. Dit is wat de EU uniek maakt. Op het gebied van digitalisering leert de EU-ethische code inzake kunstmatige intelligentie ons bijvoorbeeld dat de EU anders naar het begrip “human-in-command” kijkt dan andere regio’s. Deze aanpak, die gebaseerd is op fundamentele rechten en vrijheden, is onderdeel van het EU-model en moet in ere worden gehouden, ondanks het hardere concurrentieklimaat dat zich op dit moment aftekent.

6.6.

De nieuwe, duurzamere bedrijfsmodellen (in het kader van de circulaire, de deel-, de sociale economie enz.) dienen ten volle te worden benut. Deze nieuwe modellen zijn ook kenmerkend voor het maatschappelijke model van de EU; zij maken tweeledige waardecreatie mogelijk — economische en sociale waarde — en zijn tevens instrumenten om de Europese Green Deal en de SDG’s te helpen verwezenlijken. Deze bedrijfsmodellen bieden de mogelijkheid om tegelijkertijd het economisch herstel te bevorderen en maatschappelijke kwesties aan te pakken. In dit verband zal het EU-actieplan voor de circulaire economie een cruciale rol spelen, evenals het voor het voorjaar van 2021 aangekondigde actieplan voor de sociale economie. Inspirerende voorbeelden, zoals de European Cluster Alliance, dienen te worden gedeeld.

6.7.

Digitalisering is zowel een kans als een risico voor herstel. De EU kan een voortrekkersrol spelen op het gebied van innovatie, bijvoorbeeld wat blockchain betreft, waar de EU nu koploper is. Blockchain (niet de bitcoin) is als technologie gebaseerd op democratische waarden en zorgt voor grotere transparantie en betere governancestructuren. Wel moeten de risico’s die inherent zijn aan de digitalisering worden beheerst, zoals toenemende werkloosheid, digitale marginalisering en sociale uitsluiting. Er moeten manieren worden gevonden om de kansen te benutten en tegelijkertijd de risico’s af te wegen, en dit in een context waarin de EU wereldwijd concurrerend wil blijven.

6.8.

Er is een kans om sociale innovatie te bevorderen als een model voor wederopbouw door middel van cocreatie, co-ontwerp en coproductie. In een complex sociaal landschap met enorme maatschappelijke uitdagingen is er geen andere optie dan alle assets in de samenleving aan te spreken om op een sectoroverschrijdende en multidisciplinaire manier naar oplossingen toe te werken. Het georganiseerde maatschappelijk middenveld fungeert als katalysator voor sociale innovatie. Deze dynamiek heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van de sociale stelsels, wat heeft geleid tot nieuwe beleidsmaatregelen, structuren, producten, diensten en werkmethoden. De participatie van het maatschappelijk middenveld is nu belangrijker dan ooit, maar echte sociale innovatie vindt pas plaats wanneer het maatschappelijk middenveld betrokken wordt.

6.9.

Naar een nieuw maatschappelijk model? Van herstel kan alleen sprake zijn als er wordt ingezet op productiviteit, fiscale prikkels en verdeling van rijkdom. Misschien is de tijd rijp om het begrip “sociale-investeringsmaatregelen” nieuw leven in te blazen, om door middel van een proactieve en preventieve aanpak toekomstige maatschappelijke kosten terug te dringen. Op die manier moet de EU investeringen in sociale infrastructuur stimuleren i) onderwijs en een leven lang leren; ii) gezondheidszorg, langdurige zorg en sociale zorg; iii) betaalbare huisvesting (13). In combinatie met een Europese pijler van sociale rechten die op alle niveaus wordt uitgevoerd, een monitoringsysteem voor het Europees Semester op basis van de SDG’s, de Europese Green Deal en een eerlijke digitale transitie op basis van de waarden van de EU kan dit de grondslag vormen voor een nieuw maatschappelijk model in de EU.

Brussel, 11 juni 2020.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Georgieva, C., 2020, The Great Lockdown: Worst Economic Downturn Since the Great Depression. IMF-persbericht nr. 20/98.

(2)  Uit de EU-statistieken van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC) blijkt dat de armoede en sociale uitsluiting van personen met een handicap tussen 2010 en 2018 zijn toegenomen in Estland, Luxemburg, Duitsland, Zweden, Ierland, Tsjechië, Litouwen, Italië, Nederland, Malta en Spanje.

(3)  Europese Commissie DG ECFIN.

(4)  Internationale Arbeidsorganisatie, maart 2020, COVID-19 and the world of work: Impact and policy responses.

(5)  Europese Commissie, voorjaar 2020, European Economic Forecast. Institutional Paper 125. Mei 2020.

(6)  Europese Commissie DG ECFIN.

(7)  Uit de eerste resultaten van de enquête van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) i.v.m. COVID-19 in april 2020 blijkt dat door de economische gevolgen van de COVID-19-pandemie meer huishoudens onder financiële druk zijn komen te staan dan voor de crisis. Bijna de helft van alle respondenten (47 %) vermeldt dat hun gezinnen moeite hebben om de eindjes aan elkaar te knopen. […] Van de respondenten die tijdens de crisis hun baan permanent zijn kwijtgeraakt, geeft 90 % aan dat de financiële situatie van hun huishouden is verslechterd; 44 % heeft geen spaargeld en 35 % heeft net genoeg spaargeld om hun huidige levensstandaard gedurende drie maanden op peil te houden.

(8)  Nassim Nicholas Taleb (2007), The Black Swan: the impact of the highly improbable.

(9)  Host S., Grange D., Mettetal L, Dubois U. 2014. Précarité énergétique et santé: état des connaissances et situation en Île-de-France, Observatoire régional de santé Île-de-France, Parijs, blz. 14.

(10)  https://ec.europa.eu/info/publications/2020-commission-work-programme-key-documents_en

(11)  Advies van het EESC over de toekomst van de EU: voordelen voor burgers en respect voor de Europese waarden (SC/052).

(12)  Europese Commissie, 2019, Estimating International Tax Evasion by Individuals. Werkdocument nr. 76 — 2019.

(13)  Verslag van de taskforce op hoog niveau over investeren in sociale infrastructuur in Europa — Boosting Investment in Social Infrastructure in Europe. European Economy Discussion Paper 74, januari 2018.


BIJLAGE I

Onderstaande tabel geeft een gestructureerd overzicht van de maatregelen die de EU de afgelopen drie maanden heeft genomen in de strijd tegen COVID-19.

Soort maatregel

Monetaire en stabiliserende maatregelen

Fiscale maatregelen

Maatregelen op basis van garanties en kredieten

Regelgevende en procedurele maatregelen

Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM): crisisondersteuning bij de pandemie: 240 miljard EUR; leningen voor macro-economische stabiliteit aan landen van de eurozone om hun macro-economische onevenwichtigheden aan te pakken; komt overeen met 2 % van het bbp van de eurozone

Corona-investeringsinitiatief; corona-investeringsinitiatief plus: aanvankelijk 37 miljard EUR; herverdeling van de middelen van het cohesiebeleid om de gevolgen van de coronacrisis aan te pakken; 28 miljard EUR extra die nog niet zijn toegewezen in het kader van de ESIF

SURE (steun voor het verminderen van werkloosheidsrisico’s in noodsituaties): 100 miljard EUR; preferentiële kredieten ter ondersteuning van werknemers en zelfstandigen; eerste deel van het steunpakket

Staatssteunregels: mogelijkheid tot het aanpassen van maatregelen die betrekking hebben op alle bedrijven en vennootschappen (loonsubsidies, uitstel van betaling van vennootschapsbelastingen, btw en socialezekerheidsbijdragen); directe financiële steun aan klanten (compensatie voor uitgaven voor geannuleerde diensten/evenementen); mogelijkheid van onmiddellijke fiscale maatregelen bij bedrijven die als gevolg van de pandemie failliet dreigen te gaan, compensatie voor schade die ten gevolge de pandemie is geleden (kennisgeving aan de Europese Commissie is vereist); mogelijkheid van andere compensatie met overheidsmiddelen voor landen die bijzonder zwaar getroffen zijn; mogelijkheid van directe steun van maximaal 800 000  EUR per onderneming

ECB: pandemie—noodopkoopprogramma ter waarde van 750 miljard EUR; expansief monetair programma voor de aankoop van effecten ten behoeve van de liquiditeit van het financiële stelsel

Europees Solidariteitsfonds: 800 miljoen EUR

Pan-Europees garantiefonds: 200 miljard EUR; preferentiële EIB-kredieten, voornamelijk voor kleine en middelgrote ondernemingen; tweede deel van het steunpakket

Flexibiliteit van de criteria voor de overheidsfinanciën: flexibelere interpretatie van de criteria voor de discipline ten aanzien van de overheidsfinancien in het kader van het stabiliteits- en groeipact en het Europees Semester.

 

Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: 179 miljoen EUR

Financieel instrument ter ondersteuning van de zwaarst getroffen kleine en middelgrote ondernemingen: 8 miljard EUR op basis van de EU-begrotingsgarantie aan het EIF uit het EFSI

Tijdelijke schorsing van douanerechten en btw op de invoer van medische hulpmiddelen en uitrusting uit derde landen

 

Grotere flexibiliteit om alle nog niet gebruikte ESIF-steun te benutten; dit maakt overdrachten tussen het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds mogelijk; EU-financiering van 100 % voor projectkosten; flexibele interpretatie van thematische concentratie enz.

 

Screening en bescherming van kritieke Europese activa en technologieën