9.6.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 193/34


Bekendmaking van een aanvraag tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van een productdossier overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

(2020/C 193/11)

Deze bekendmaking verleent het recht om op grond van artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (1) bezwaar aan te tekenen tegen de wijzigingsaanvraag binnen drie maanden te rekenen vanaf de datum van deze bekendmaking

AANVRAAG TOT GOEDKEURING VAN EEN NIET-MINIMALE WIJZIGING VAN HET PRODUCTDOSSIER INZAKE BESCHERMDE OORSPRONGSBENAMINGEN/BESCHERMDE GEOGRAFISCHE AANDUIDINGEN

Aanvraag tot goedkeuring van een wijziging overeenkomstig artikel 53, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012

“POULIGNY-SAINT-PIERRE”

EU-nr.: PDO-FR-0128-AM03 – 24.12.2018

BOB (X) BGA ()

1.   Aanvragende groepering en rechtmatig belang

Syndicat des producteurs de Pouligny-Saint-Pierre

Adres: Maison de l’agriculture, 65 avenue Gambetta, 36300 Le Blanc, Frankrijk

Tel. +33 254375213

Fax +33 254370421

E-mail: syndicataocpouligny@sfr.fr

De groepering bestaat uit producenten en verwerkers en heeft een rechtmatig belang bij de indiening van de aanvraag.

2.   Lidstaat of derde land

Frankrijk

3.   Rubriek van het productdossier waarop de wijziging(en) betrekking heeft/hebben

Naam van het product

Beschrijving van het product

Geografisch gebied

Bewijs van oorsprong

Werkwijze voor het verkrijgen van het product

Verband

Etikettering

Overige: nationale eisen, controle, contactgegevens van de groepering en van de bevoegde dienst van de lidstaat.

4.   Aard van de wijziging(en)

Wijziging van het productdossier van een geregistreerde BOB of BGA die overeenkomstig artikel 53, lid 2, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 niet als minimaal kan worden beschouwd.

Wijziging van het productdossier van een geregistreerde BOB of BGA waarvoor geen enig document (of gelijkwaardig document) is bekendgemaakt, die overeenkomstig artikel 53, lid 2, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 niet als minimaal kan worden beschouwd.

5.   Wijziging(en)

5.1.   Beschrijving van het product

De volgende zin:

“De “Pouligny-Saint-Pierre” is een kaas die uitsluitend is bereid uit geitenmelk en de vorm heeft van een afgeknotte piramide met een vierkante voet en waarvan de afmetingen van de vorm als volgt zijn: onderkant van 6,5 cm, bovenkant van 2,5 cm.”

wordt vervangen door:

“De “Pouligny-Saint-Pierre” is een kaas die uitsluitend is bereid uit volle rauwe geitenmelk, en heeft de vorm van een smalle, afgeknotte piramide met regelmatige ribben en een vierkante voet.”.

De verplichting om rauwe volle melk te gebruiken, versterkt het verband met het geografisch gebied door de instandhouding van de inheemse melkflora. De kenmerken van de piramide worden aangevuld om te voldoen aan de beschrijving van het product. De informatie over de afmetingen van de vorm wordt verplaatst naar hoofdstuk 5.3.4.

De volgende zin:

“De kaas wordt hoofdzakelijk verkregen uit melkzuurwrongel.”

wordt als volgt aangevuld:

“De kaas wordt door trage stremming en spontaan uitlekken verkregen uit melkzuurwrongel.”.

Het woord “hoofdzakelijk” wordt geschrapt omdat dit niet passend is, aangezien het altijd om melkzuurwrongel gaat. De verwijzing naar de trage stremming wordt verplaatst uit het hoofdstuk “Werkwijze voor het verkrijgen van het product”, omdat deze niet bijdraagt aan de beschrijving van het product. De verwijzing naar het spontaan uitlekken komt overeen met de huidige praktijken waardoor de structuur van de melkzuurwrongel behouden blijft.

De volgende zin:

“Het is een zachte, licht gezouten, ongekookte kaas met een oppervlakkige schimmelvorming.”

wordt als volgt gewijzigd:

“Het is een zachte, licht gezouten kaas. Aan de buitenzijde heeft de kaas oppervlakkige schimmelvorming. De korst is gegroefd en gemarmerd ivoorwit, maar kan ook blauwachtig zijn.”.

De beschrijving van de buitenkant van het product is verbeterd met het oog op een betere karakterisering. Deze nieuwe formulering geeft een duidelijker beeld van de kenmerken van de kaas.

De volgende zin wordt toegevoegd:

“Het is een stevige kaas. Het snijvlak is glad, homogeen en egaal, en wit van kleur, mogelijk met ivoorwitte nuances. De smaak is evenwichtig en niet te zout of te zuur.

Deze bevat aromatische toetsen die worden gedomineerd door een melkachtig, gistachtig karakter, met noten van geit, paddenstoelen en hazelnoot.

De textuur is romig en smelt in de mond.”.

De beschrijving van het uiterlijk van de kaas en de smaak van het product is verbeterd met het oog op een betere karakterisering. Deze nieuwe formulering geeft een duidelijker beeld van de kenmerken van de kaas.

De volgende zin:

“De kaas heeft een vetgehalte van minimaal 45 percent in de droge stof; per kaas bedraagt de droge stof minimaal 90 g.”

wordt vervangen door:

“De kaas is verkrijgbaar in twee vormen:

de “Pouligny-Saint-Pierre”: waarvan het gewicht aan het einde van de minimale rijpingsperiode ten minste 250 g is en waarvan de totale droge stof minimaal 90 g per kaas bedraagt;

de kleine “Pouligny-Saint-Pierre”: waarvan het gewicht aan het einde van de minimale rijpingsperiode ten minste 150 g is en waarvan de totale droge stof 55 tot 85 g per kaas bedraagt.

De kaas heeft een vetgehalte van minimaal 45 procent in de droge stof.

De “Pouligny Saint-Pierre”-kazen worden per stuk aan de eindverbruiker aangeboden en verkocht.”

In overeenstemming met de nationale tekst behorend bij Verordening (EG) nr. 1107/96 en Verordening (EG) nr. 1019/2009 bestaat er een kleiner formaat: de kleine “Pouligny-Saint-Pierre”.

Daarom zijn er twee mogelijke formaten voor de “Pouligny-Saint-Pierre” en wordt hun totale gewicht aan het einde van de minimale rijpingsperiode toegevoegd.

Dankzij de vermelding van het gewicht van de kaas in droge stof en de minimale droge stof van de kaas kunnen te kleine kazen (vanwege een fout bij het in de vorm gieten) of te vochtige kazen (wegens te kort drogen en/of het gebruik van een te vochtige wrongel) worden uitgesloten van de verkoop.

Er wordt toegevoegd dat de kazen per stuk, dus in hun geheel, worden verkocht, omdat de groepering de verkoop van gesneden kaas niet wenst toe te staan, daar het versnijden van de kaas slecht is voor het behoud van de organoleptische kenmerken ervan (ranzig worden, uitdrogen van de massa in het bijzonder), met name vanwege het kleine formaat van de kaas.

In het enig document worden de zinnen:

“Licht gezouten, ongekookte, zachte kaas van volle geitenmelk, met oppervlakkige schimmelvorming die wordt aangeboden in een verpakking die de vorm heeft van een afgeknotte piramide met een vierkante voet.

De kaas heeft een vetgehalte van minimaal 45 percent in de droge stof; per kaas bedraagt de droge stof minimaal 90 g.”

vervangen door:

“De “Pouligny-Saint-Pierre” is een kaas die uitsluitend is bereid uit volle rauwe geitenmelk, en heeft de vorm van een smalle, afgeknotte piramide met regelmatige ribben en een vierkante voet.

De kaas wordt door trage stremming en spontaan uitlekken verkregen uit melkzuurwrongel.

Het is een zachte, licht gezouten kaas. Aan de buitenzijde heeft de kaas oppervlakkige schimmelvorming. De korst is gegroefd en gemarmerd ivoorwit, maar kan ook blauwachtig zijn.

Het is een stevige kaas. Het snijvlak is glad, homogeen en egaal, en wit van kleur, mogelijk met ivoorwitte nuances. De smaak is evenwichtig en niet te zout of te zuur.

Deze bevat aromatische toetsen die worden gedomineerd door een melkachtig, gistachtig karakter, met noten van geit, paddenstoelen en hazelnoot.

De textuur is romig en smelt in de mond.

De kaas is verkrijgbaar in twee vormen:

de “Pouligny-Saint-Pierre”: waarvan het gewicht aan het einde van de minimale rijpingsperiode ten minste 250 g is en waarvan de totale droge stof minimaal 90 g per kaas bedraagt;

de kleine “Pouligny-Saint-Pierre”: waarvan het gewicht aan het einde van de minimale rijpingsperiode ten minste 150 g is en waarvan de totale droge stof 55 tot 85 g per kaas bedraagt.

De kaas heeft een vetgehalte van minimaal 45 percent in de droge stof.

De “Pouligny Saint-Pierre”-kazen worden per stuk aan de eindverbruiker aangeboden en verkocht.”.

5.2.   Geografisch gebied

In het productdossier wordt de volgende alinea:

“Het productiegebied omvat een aantal gemeenten van het departement Indre (arrondissement Le Blanc), zie lijst van gemeenten, artikel 1 van het besluit van 29 december 1986.

Het kanton Bélâbre: gemeenten Mauvières en Saint-Hilaire-sur-Benaize

Het kanton Le Blanc: alle gemeenten

Het kanton Mézières-en-Brenne: gemeente Azay-le-Ferron

Het kanton Tournon-Saint-Martin: alle gemeenten.”

vervangen door:

“De melkproductie en de bereiding en rijping van de kazen moeten plaatsvinden in het geografische gebied dat bestaat uit de volgende gemeenten van het departement Indre (36):

Azay-le-Ferron, Le Blanc, Ciron, Concremiers, Douadic, Fontgombault, Ingrandes, Lingé, Lurais, Lureuil, Martizay, Mauvières, Mérigny, Néons-sur-Creuse, Pouligny-Saint-Pierre, Preuilly-la-Ville, Rosnay, Ruffec, Saint-Aigny, Saint-Hilaire-sur-Benaize, Sauzelles, Tournon-Saint-Martin.”.

In het enig document wordt de volgende alinea:

“22 gemeenten van het departement Indre:

De kantons Le Blanc en Tournon-Saint-Martin: alle gemeenten

Het kanton Bélâbre: gemeenten Mauvières en Saint-Hilaire-sur-Benaize

Het kanton Mézières-en-Brenne: gemeente Azay-le-Ferron.”

vervangen door:

“De melkproductie en de bereiding en rijping van de kazen moeten plaatsvinden in het geografische gebied dat bestaat uit de volgende gemeenten van het departement Indre (36):

Azay-le-Ferron, Le Blanc, Ciron, Concremiers, Douadic, Fontgombault, Ingrandes, Lingé, Lurais, Lureuil, Martizay, Mauvières, Mérigny, Néons-sur-Creuse, Pouligny-Saint-Pierre, Preuilly-la-Ville, Rosnay, Ruffec, Saint-Aigny, Saint-Hilaire-sur-Benaize, Sauzelles, Tournon-Saint-Martin.”

In vergelijking met het voorgaande productdossier, waarin het geografische gebied met behulp van een lijst kantons werd beschreven, wordt het geografische gebied beschreven aan de hand van een lijst gemeenten, wat een nauwkeurigere beschrijving mogelijk maakt. Dit brengt geen wijziging in het geografische gebied met zich mee. Hetzelfde geldt voor het enig document.

5.3.   Elementen waaruit blijkt dat het product uit het geografische gebied afkomstig is

De volgende alinea’s:

“Iedere melkproducent, iedere kaasmakerij en ieder rijpingslokaal vult een “bekwaamheidsverklaring” in die wordt geregistreerd door de diensten van het INAO. Aan de hand daarvan kunnen alle ondernemers door het INAO worden geïdentificeerd. Iedere onderneming moet het INAO te allen tijde inzage verlenen in de registers evenals in alle benodigde documenten voor de controle van de oorsprong, de kwaliteit en de productieomstandigheden van de melk en kaas.

De kwaliteit en de typische kenmerken van het product met de beschermde oorsprongsbenaming worden gecontroleerd aan de hand van een analytisch en organoleptisch onderzoek.”

worden vervangen door:

“4.1   Identificatie van de ondernemers

Elke ondernemer die bij de productie van de oorsprongsbenaming “Pouligny-Saint-Pierre” betrokken is, moet, aan de hand van het door de directeur van het Institut national de l’origine et de la qualité (INAO) goedgekeurde model, een identificatieverklaring invullen, die uiterlijk twee maanden voor het begin van de desbetreffende activiteit aan de groepering wordt gezonden.

4.2   Aangifteverplichtingen

Aangifteverplichtingen die nodig zijn voor de kennis en de monitoring van de producten die bestemd zijn voor verkoop onder de oorsprongsbenaming:

Elk jaar, vóór 15 februari en volgens een door de directeur van het INAO gevalideerd model:

verstrekt elke landbouwer-producent, elke verwerker en elk rijpingsbedrijf de groepering een per maand gespecificeerde jaarlijkse productieopgave waarin de productie van de “Pouligny-Saint-Pierre” in het voorgaande jaar wordt samengevat;

verstrekken producenten die voor andere veebestanden dan geiten kuilvoer gebruiken, de groepering een jaarlijkse opgave van het aanwezige kuilvoer;

verstrekt elke verwerker en elk rijpingsbedrijf de groepering een opgave van al zijn geitenmelkproducenten en van al zijn landbouwers-producenten, onder vermelding van hun naam en adres en de opgehaalde hoeveelheden.

4.3   Bijhouden van registers

4.3.1   Traceerbaarheid

De volgende gegevens worden op bedrijfsspecifieke documenten geregistreerd:

 

Melkproducent:

de wekelijkse hoeveelheden melk bestemd voor verwerking tot “Pouligny-Saint-Pierre”.

 

Verwerker:

de bij elke ronde opgehaalde hoeveelheid melk;

de hoeveelheden melk die tot “Pouligny Saint-Pierre” zijn verwerkt, per productiedag;

het aantal voor verkoop onder de oorsprongsbenaming “Pouligny-Saint-Pierre” bestemde kazen dat is geproduceerd, per productiedag;

het aantal gedeclasseerde kazen;

het aantal kazen dat onder de oorsprongsbenaming “Pouligny-Saint-Pierre” is verkocht.

 

Rijpingsbedrijf:

de hoeveelheden en de herkomst van de voor rijping gekochte kazen die bestemd zijn voor verkoop onder de oorsprongsbenaming “Pouligny-Saint-Pierre”;

het aantal gerijpte en verpakte “Pouligny-Saint-Pierre”-kazen;

het aantal gedeclasseerde kazen;

het aantal kazen dat onder de oorsprongsbenaming “Pouligny-Saint-Pierre” is verkocht.

Deze gegevens bevatten de partijnummers die worden gebruikt voor de identificatie en de tracering van de melk en de kazen die bestemd zijn voor verkoop onder de oorsprongsbenaming “Pouligny-Saint-Pierre”.

4.3.2   Toezicht op de naleving van de productieomstandigheden

De melkproducenten stellen de controlestructuren met name documenten ter beschikking aan de hand waarvan het volgende kan worden geverifieerd:

de geografische ligging van het bedrijf en zijn percelen;

het areaal van natuurlijk of tijdelijk grasland dat bestemd is als voeder voor de geitenkudde, en dat van de graangewassen, eiwitrijke gewassen en oliehoudende gewassen voor die kudde;

het areaal van natuurlijk of tijdelijk grasland, graangewassen, oliehoudende gewassen en eiwitrijke gewassen voor alle kuddes op het bedrijf;

de jaarlijkse bezettingsgraad van de geitenhouderij van het bedrijf of de totale bezettingsgraad van het bedrijf indien dit meerdere kuddes heeft;

de oorsprong, de aard en de hoeveelheden van de voor de geitenkudde aangekochte diervoeders;

de verzorging van de geitenkudde;

de hoeveelheid diervoeder die jaarlijks aan de geitenkudde wordt gegeven.

De verwerkers en/of rijpingsbedrijven stellen de controlestructuren documenten ter beschikking aan de hand waarvan het volgende kan worden geverifieerd:

de naleving van de in hoofdstuk 5 gedefinieerde productieparameters;

het bijhouden van het kaasmakerijregister.

Deze documenten worden ten minste dagelijks bijgewerkt.

De landbouwers-producenten die rechtstreeks verkopen en de landbouwers-producenten die aan het rijpingsbedrijf leveren, beschrijven hun verwerkingstraject en registreren de afwijkingen.

4.4   Controle van de producten

“De kwaliteit en de typische kenmerken van het product met de beschermde oorsprongsbenaming worden gecontroleerd aan de hand van een steekproefsgewijs analytisch en organoleptisch onderzoek.”

De bekwaamheidsverklaring wordt vervangen door de identificatieverklaring, waarmee de producenten die tot deze stap willen overgaan kunnen worden geïdentificeerd.

De aangifteverplichtingen van de ondernemers worden toegevoegd. Deze wijzigingen hangen samen met veranderingen in de nationale wet- en regelgeving. Er wordt met name voorzien in een identificatie van de ondernemers met het oog op een autorisatie waarmee wordt erkend dat zij voldoen aan de eisen van het productdossier, en in verklaringen die nodig zijn voor de kennis van, het toezicht op en de controle van de te verkopen producten met een oorsprongsbenaming.

5.4.   Beschrijving van de werkwijze voor het verkrijgen van het product

Daar het overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/96 en Verordening (EG) nr. 1019/2009 geregistreerde productdossier geen regels voor de melkproductie bevat, zijn deze gedefinieerd volgens de huidige werkwijzen van de producenten.

De volgende alinea’s worden toegevoegd:

“5.1   Verzorging van de geitenkudde

Onder de geitenkudde wordt verstaan alle geiten ten minste één keer hebben gelammerd.

De melk die wordt gebruikt voor de productie is afkomstig van kuddes die bestaan uit Alpine-, Saanen- en Poitevine-geiten of uit kruisingen van deze rassen.

De maximale bezettingsgraad bedraagt:

voor gespecialiseerde geitenbedrijven: 10 geiten per hectare die daadwerkelijk wordt gebruikt voor begrazing en/of de productie van voedergewassen, graangewassen, eiwitrijke gewassen en oliehoudende gewassen voor het voederen van de geiten;

voor andere bedrijven met meerdere kuddes herkauwers: 1,5 GVE per hectare die daadwerkelijk wordt gebruikt voor begrazing en/of de productie van voedergewassen, graangewassen, eiwitrijke gewassen en oliehoudende gewassen voor het voederen van de kuddes.

Een geit beschikt over een ligruimte van ten minste 1,5 m2 en er geldt een maximum van drie geiten per strekkende meter trog.

Spreiding van het lammerseizoen is toegestaan.”.

Er worden bepalingen toegevoegd betreffende de gebruikte geitenrassen en de verzorging van de geiten (maximale bezettingsgraad, minimumoppervlakte per geit, mogelijkheid tot spreiding van het lammerseizoen).

De volgende alinea’s worden toegevoegd:

“5.2   Diervoeder

Een voedersysteem dat uitsluitend uit stro en concentraten bestaat, is niet toegestaan.

5.2.1   Voedergewassen

Voedergewassen vormen het basisvoer van de kudde. Het totale jaarlijkse rantsoen bestaat uit ten minste 660 kg droge stof uit voedergewassen per melkgeit.

De voedergewassen worden door de geiten afgegraasd of worden toegediend als groenvoer, in de vorm van hooi of droogvoer.

De toegestane voedergewassen zijn:

gras, hooi, hooibalen en hooi met conserveringsmiddelen afkomstig van natuurlijk of tijdelijk grasland;

eenjarige voedergewassen;

stro van graan- en peulgewassen of van eiwithoudende gewassen;

naar behoren geoogst, snel gedistribueerd en binnen 24 uur gegeten gras dat wordt toegediend als groenvoer. Alles wat na 24 uur is blijven liggen, wordt uit de troggen gehaald;

wortels en knollen;

gedehydrateerde voedergewassen: luzerne,

volledige maïsplant.

De hoeveelheid gedroogde luzerne die wordt gedistribueerd, mag niet meer dan 12 % van het totale jaarlijkse rantsoen bedragen, d.w.z. 132 kg droge stof per melkgeit.

Het ligstro maakt geen deel uit van het rantsoen.

Het is toegestaan maximaal 1 kg droge stof aan baalgras per geit per dag te gebruiken in het voer, op voorwaarde dat dit baalgras ten minste 60 % droge stof bevat en afkomstig is van een eerste maaibeurt van de voederarealen.

Kuilgras en kuilmaïs zijn niet toegestaan in het voer van de geitenkudde. In het geval van bedrijven die gebruikmaken van kuilvoer voor andere veebestanden dan geiten, bewaren de producenten het kuilvoer buiten de gebruikelijke graasroute van de geiten en apart van het voeder dat bestemd is voor de geitenkudde.

5.2.2   Aanvullende diervoeders

Aanvullende diervoeders vertegenwoordigen ten hoogste 40 % van het voeder van de melkgeit, dat wil zeggen niet meer dan 440 kg droge stof per melkgeit per jaar.

Tot de aanvullende diervoeders worden gerekend: granen, eiwitrijke gewassen, oliehoudende gewassen, commerciële concentraten en perskoeken.

De aanvullende diervoeders bestaan uit:

onbewerkte, geplette of gebroken graankorrels;

onbewerkte, geplette of gebroken oliehoudende zaden of zaden waaruit de oliehoudende stoffen zijn geëxtrudeerd;

onbewerkte, geplette of gebroken eiwithoudende zaden;

van de graanverwerking afkomstige korrels en producten;

van de verwerking van oliehoudende zaden afkomstige korrels en producten die verkregen zijn door fysische looiing met etherische oliën en plantenextracten: sojaperskoeken en sojaolie, erwten, veldbonen, lupine, vlas, koolzaad, zonnebloem, wikken;

producten van de suikerproductie: gedroogde bietenpulp, vloeibare melasse van suikerriet of bieten;

fruit;

mineralen, sporenelementen, vitaminen, smaakstoffen en eetlustopwekkende stoffen.

Het gebruik van wei voor het voederen van de kudde is toegestaan in het productiegebied, maar wordt niet opgenomen in de berekening van het rantsoen.”.

Er worden lijsten met toegestane voedergewassen en aanvullende diervoeders vastgesteld om de aard van het toegediende voeder beter te omschrijven en de controle te vergemakkelijken, maar ook om de distributie van voeder dat een nadelig effect heeft op de organoleptische kenmerken van de kaas, te verbieden. De verscheidenheid van de aan de geiten verstrekte diervoeders, het verbod op kuilvoer, de richtsnoeren aangaande baalvoer en droogvoer dragen bij aan de organoleptische kenmerken van de “Pouligny-Saint-Pierre”.

De volgende alinea wordt toegevoegd:

“5.2.3.   Herkomst van het rantsoen

Alle door de kudde gegeten voedergewassen zijn afkomstig uit het geografische gebied, met uitzondering van gedroogde luzerne.

De in het geografische gebied geproduceerde aanvullende diervoeders vertegenwoordigen ten minste 15 % van het jaarlijkse rantsoen van de melkgeit, d.w.z. ten minste 165 kg droge stof of 195 kg ruwvoer.

Het in het geografische gebied geproduceerde voeder (voedergewassen + aanvullende diervoeders) vertegenwoordigt ten minste 75 % van het totale jaarlijkse rantsoen van de kudde.”.

Er worden regels over de herkomst van het voer opgenomen in het productdossier ter versterking van het verband tussen het product en het geografische gebied. Aangezien het geografische gebied niet over voldoende agrarische hulpbronnen beschikt om de geitenkuddes van al het nodige voer te voorzien, vertegenwoordigt het in het geografische gebied geproduceerde voeder (voedergewassen + concentraten) ten minste 75 % van de droge stof van het totale jaarlijkse voederrantsoen van de kudde.

De volgende alinea wordt toegevoegd:

“5.2.4.   Overige bepalingen met betrekking tot het voeder

Het voeder van de dieren mag uitsluitend bestaan uit planten, nevenproducten en aanvullende diervoeders afkomstig van niet-transgene producten. Het is verboden transgene gewassen te telen op alle percelen van een bedrijf waar melk wordt geproduceerd die bestemd is om te worden verwerkt tot het product met de oorsprongsbenaming Pouligny-Saint-Pierre. Dit verbod geldt voor alle plantensoorten die mogelijk als voer kunnen worden gegeven aan de dieren van het bedrijf en voor elke teelt van rassen die deze soorten kunnen verontreinigen.”.

Diervoeders die met GGO’s zijn geproduceerd, zijn niet toegestaan om het traditionele karakter van het product in stand te houden.

De volgende alinea wordt toegevoegd:

“5.2.5.   Bemesting van de voederarealen

De enige toegestane organische meststoffen zijn: mest, gecomposteerde mest, drijfmest, gier van agrarische oorsprong afkomstig van runderen, schapen, geiten, paarden, pluimvee en varkens, en afvalwater van kaasmakerijen en zuivelbedrijven.”.

Het gebruik van organische mest kan de samenstelling van de flora van graslanden veranderen. Door het gebruik hiervan te beperken, blijven het gevarieerde karakter van de natuurlijke flora en het verband met het geografische gebied behouden.

Er worden lijsten met toegestane voedergewassen en aanvullende diervoeders vastgesteld om de aard van het toegediende voeder beter te omschrijven en de controle te vergemakkelijken, maar ook om de distributie van voeder dat een nadelig effect heeft op de organoleptische kenmerken van de kaas, te verbieden.

In het enig document worden de volgende zinnen toegevoegd:

“Om een nauwe band tussen het gebied en het product te waarborgen, wordt ten minste 75 % van de droge stof van het totale jaarlijkse rantsoen van de melkgeiten in het geografische gebied geproduceerd. Het geografische gebied beschikt immers niet over voldoende agrarische hulpbronnen om de geitenkuddes van al het nodige voer te voorzien.

Het totale jaarlijkse rantsoen van een melkgeit bestaat uit ten minste 660 kg droge stof uit voedergewassen die door de geiten kunnen worden afgegraasd of kunnen worden toegediend als groenvoer, in de vorm van hooi of droogvoer (uitsluitend voor luzerne is de distributie beperkt tot 132 kg droge stof per jaar) of in de vorm van baalgras (maximaal 1 kg droge stof per melkgeit per dag), op voorwaarde dat dit baalgras ten minste 60 % droge stof bevat en afkomstig is van een eerste maaibeurt van de voederarealen. De toegestane voedergewassen zijn opgenomen in een positieve lijst.

Kuilgras en kuilmaïs zijn niet toegestaan in het voer van de melkgeiten.

De aanvullende diervoeders vertegenwoordigen ten hoogste 40 % van het voeder van de melkgeit, dat wil zeggen maximaal 440 kg droge stof per melkgeit per jaar.

De in het geografische gebied geproduceerde aanvullende diervoeders vertegenwoordigen ten minste 15 % van het jaarlijkse rantsoen van de melkgeit, d.w.z. ten minste 165 kg droge stof.

De toegestane aanvullende diervoeders zijn opgenomen in een positieve lijst.

Het voeder van de melkgeit mag uitsluitend bestaan uit planten, nevenproducten en aanvullende diervoeders afkomstig van niet-transgene producten. Het is verboden transgene gewassen te planten op alle percelen van een bedrijf waar melk wordt geproduceerd die bestemd is om te worden verwerkt tot het product met de oorsprongsbenaming “Pouligny-Saint-Pierre”.”.

De volgende alinea wordt toegevoegd:

“5.3   Verwerking tot kaas:

5.3.1   Ophalen van de melk

De melk die wordt gebruikt bij de vervaardiging van de Pouligny-Saint-Pierre, is niet-gestandaardiseerde en niet-gehomogeniseerde volle geitenmelk.

De geitenmelk ondergaat geen enkele andere behandeling, toevoeging of onttrekking dan:

een afkoelbehandeling tot een positieve temperatuur om de melk te kunnen bewaren;

filtering om macroscopische onzuiverheden te verwijderen;

De gebruikte geitenmelk is:

in het geval van de Pouligny-Saint-Pierre en de kleine Pouligny-Saint-Pierre fermier: afkomstig van maximaal twee opeenvolgende melkbeurten van één productiedag;

in het geval van de Pouligny-Saint-Pierre en de kleine Pouligny-Saint-Pierre laitier: afkomstig van maximaal vier opeenvolgende melkbeurten van twee productiedagen.

Gedurende de laatste drie maanden van de lactatieperiode is het toegestaan één keer per dag te melken.”.

De voorwaarden voor de opslag van de melk op de boerderij worden toegevoegd om de kwaliteit van de melk te behouden en de ontwikkeling van psychrotrofe micro-organismen te beperken, die zelf de ontwikkeling van de natuurlijke melkflora beperken. Het gebruik van fysische behandelingen is strikt beperkt tot de behandelingen die geen gevolgen hebben voor de kwaliteit van de melk.

De productie op basis van rauwe melk wordt verplicht gesteld om de kwaliteit van melk, en dan met name de organoleptische kenmerken ervan en de originele flora te behouden en zo het verband met het geografische gebied te versterken.

De volgende alinea wordt toegevoegd:

“5.3.2.   Bereiding van de melk:

De melk wordt rauw verwerkt. Deze mag zo nodig worden “verhit” bij een temperatuur van ten hoogste 22 °C vóór het toevoegen van het stremsel.

Om het rijpingsproces te bevorderen, wordt de melk vermengd met zuursel of wei van een eerdere stremming.

De voor de stremming vereiste bereiding en rijping van de melk vinden maximaal 24 uur na de laatste melkbeurt plaats.”.

Er worden parameters voor de bereiding van de melk toegevoegd om te voorkomen dat zich een flora vormt die in het licht van de rijping en de nagestreefde visuele kenmerken ongewenst is.

De volgende zin:

“Nadat het stremsel is toegevoegd, wordt de melk afhankelijk van het seizoen gedurende 20 tot 30 uur gestremd (langzame semi-melkzuurstremming).”

wordt vervangen door de zin:

“5.3.3.   Toevoegen van het stremsel en stremming:

De stremming duurt minimaal 18 uur vanaf de toevoeging van het stremsel.”.

De minimale duur van de stremming wordt met twee uur ingekort (van 20 tot 18 uur) om de beschrijving van het traject van de kaas aan te passen aan de feitelijke productie, die om arbeidsorganisatorische redenen doorgaans op een 24-uursritme is gebaseerd. Om dezelfde reden wordt de maximale duur van 30 uur geschrapt.

De volgende zin wordt toegevoegd:

“De stremming vindt plaats met stremsel bij een melktemperatuur van 18 à 22 °C.”

De parameters voor het toevoegen van het stremsel en de stremming worden toegevoegd om tot overeenstemming te komen met de huidige praktijken.

De volgende zin wordt toegevoegd:

“Vooraf uitlekken is niet toegestaan.”.

Vooraf uitlekken leidt tot een structuurverlies van de wrongel, wat niet verenigbaar is met de beschrijving van het product.

De volgende zin:

“Wanneer de wrongel in kleine blokjes uiteenvalt, wordt deze in de vorm gegoten om een homogene, fijnkorrelige massa te verkrijgen”.

wordt vervangen door de zin:

“Het is toegestaan de wrongel grof en verticaal te snijden (blokken van 100 bij 100 mm).”.

Door de wrongel grof te snijden kan de hydratatie van de wrongel op het moment dat deze in de vorm wordt gegoten, beter worden gecontroleerd.

Beschrijving van de vorm:

De volgende zin:

“De afmetingen van de vorm zijn als volgt: zijkant onderaan: 6,5 cm, bovenaan: 2,5 cm.”

wordt vervangen door:

“Minimumkenmerken van de vormen van de “Pouligny-Saint-Pierre” en de kleine “Pouligny-Saint-Pierre”:

Klein vlak: zijkanten van 30 mm,

De hoek tussen de bodem en de rand van de vorm moet tussen 102° en 107° zijn.”.

De afmetingen van de vormen worden niet gewijzigd, maar nu worden de afmetingen overgenomen van de nationale tekst behorend bij Verordening (EG) nr. 1107/96 en Verordening (EG) nr. 1019/2009. Zij zijn anders geformuleerd om preciezer te zijn in de beschrijving van het piramidale van de gietvorm en dus van de kaas. Deze streefwaarden gelden voor beide formaten van de “Pouligny-Saint-Pierre”.

De volgende alinea wordt toegevoegd:

“5.3.4.   In de vorm gieten, uitlekken, zouten:

Gietlepels of vergelijkbare instrumenten met een inhoud van minder dan 2 liter zijn de enige instrumenten waarmee de vormen mogen worden gevuld.

Gietlepels of vergelijkbare instrumenten met een inhoud van minder dan 2 liter zijn de enige instrumenten waarmee de vormen mogen worden gevuld, om het traditionele karakter van het in vormen gieten en zouten te behouden en de structuur van de wrongel te respecteren.

De volgende zinnen:

“De bovenkant van de piramide mag geen barsten, gaten of ongelijkmatige krimpplaatsen vertonen. De wrongel blijft circa 24 à 36 uur in de vorm voordat zij eruit wordt gehaald en wordt gezouten.

worden vervangen door:

“Enkelvoudige of meervoudige vormen en verhogingen zijn toegestaan.

Nadat de vormen zijn gevuld, wordt de wrongel geëgaliseerd doordat er wrongel van dezelfde productiedag wordt toegevoegd en wordt de onderkant van de kazen gladgestreken met behulp van een schraper of een spatel.

Het uitlekken gebeurt spontaan en duurt 24 tot 48 uur na het begin van het gietproces. De temperatuur in de ruimte wordt tussen 18 en 24 °C gehouden.

Om het traditionele karakter van het in vormen gieten te behouden, wordt deze techniek preciezer beschreven.

Bovendien wordt de duur van het uitlekken vastgelegd op maximaal 48 uur in plaats van 36 uur om de beschrijving van het traject van de kaas aan te passen aan de feitelijke productie, die om arbeidsorganisatorische redenen doorgaans meestal op een 24-uursritme is gebaseerd.

De volgende zin wordt toegevoegd:

“Met uitzondering van de grote onderkant, die direct na het egaliseren kan worden gezouten, wordt de kaas binnen 12 uur na het uit de vorm halen met droog zout gezouten.”.

De door de ondernemers toegepaste techniek voor het zouten wordt toegevoegd.

De volgende zin wordt toegevoegd:

“5.3.5.   Droging:

Na het zouten wordt de kaas 24 tot 96 uur gedroogd in een ruimte waarin de temperatuur tussen 12 en 16 °C wordt gehouden, met een relatieve vochtigheidsgraad van 75 tot 95 %.”.

Aangezien de droogfase niet was beschreven in het overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 1107/96 en nr. 1019/2009 geregistreerde productdossier, wordt toegevoegd dat de kaas na het zouten wordt gedroogd in overeenstemming met de gebruiken en met inachtneming van het belang ervan voor de uiteindelijke organoleptische kenmerken van het product.

Het volgende zinsdeel:

“Op een temperatuur waarop een natuurlijke rijping mogelijk is.”

wordt vervangen door:

“5.3.6.   Rijping:

De rijping vindt plaats in een rijpingscel die is afgescheiden van de droogruimte. De temperatuur in de rijpingscel ligt tussen 9 en 16 °C, met een relatieve vochtigheidsgraad van 75 tot 95 %.

In het geval van kaas die op de boerderij wordt verwerkt en door een rijpingsbedrijf wordt opgehaald, wordt de kaas vóór het zouten bij een temperatuur tussen 7 en 10 °C opgeslagen en vervoerd. De kaas moet na het uitlekken binnen ten hoogste 72 uur worden opgehaald.

Als de kaas uit de rijpingscel komt, heeft deze een korst die is bedekt met oppervlakkige, gemakkelijk met het blote oog waarneembare schimmels.”.

De voorwaarden voor de rijping in rijpingscellen worden toegevoegd om de huidige praktijken te beschrijven.

De volgende zin:

“De rijpingsperiode in het productiegebied bedraagt ten minste tien dagen”

wordt vervangen door:

“De “Pouligny-Saint-Pierre” wordt op zijn vroegst op de tiende dag na het toevoegen van het stremsel uit de rijpingscel gehaald en wordt op zijn vroegst op de elfde dag na het toevoegen van het stremsel in de verkoop gebracht.

De kleine “Pouligny-Saint-Pierre” wordt op zijn vroegst op de negende dag na het toevoegen van het stremsel uit de rijpingscel gehaald en wordt op zijn vroegst op de tiende dag na het toevoegen van het stremsel in de verkoop gebracht.”.

Om de controle te vergemakkelijken wordt toegevoegd dat de rijpingsduur wordt berekend vanaf de dag waarop het stremsel wordt toegevoegd.

In het geval van de kleine “Pouligny-Saint-Pierre” wordt de rijpingsduur met één dag ingekort, omdat deze vanwege het kleinere formaat sneller rijpt.

Er wordt toegevoegd dat de kaas pas één dag na de minimale rijpingsduur in de verkoop mag worden gebracht om aan de visuele beschrijving van de kaas te voldoen.

De volgende zin:

“Het is verboden verse en rijpende kazen onder gemodificeerde atmosfeer te bewaren.”

wordt als volgt aangevuld:

“Het is verboden verse, rijpende en gerijpte kazen onder gemodificeerde atmosfeer te bewaren.”.

Er wordt toegevoegd dat het verbod op bewaren onder gemodificeerde atmosfeer ook betrekking heeft op gerijpte kazen om hun organoleptische kenmerken te behouden.

5.5.   Verband

De rubriek over het verband met het geografische gebied is volledig herschreven om het verband tussen de “Pouligny-Saint-Pierre” en het geografische gebied ervan duidelijker tot uitdrukking te brengen, zonder dat dit verband inhoudelijk is gewijzigd. Bijzondere aandacht gaat hierbij met name naar de productievoorwaarden voor de melk (die maken het mogelijk rauwe melk te gebruiken die geschikt is om tot kaas te worden verwerkt, een activiteit waarvoor specifieke knowhow vereist is) en naar de rijpingsvoorwaarden. In het punt “Specificiteit van het geografische gebied” komen de natuurlijke factoren van het geografische gebied en de menselijke factoren aan bod in een historisch overzicht waarin de specifieke knowhow wordt benadrukt. In het punt “Specificiteit van het product” worden bepaalde elementen naar voren gebracht die zijn opgenomen in de beschrijving van het product. Tot slot wordt in het punt “Causaal verband” de wisselwerking tussen de natuurlijke en menselijke factoren van het product toegelicht. De verwijzing naar de witte kleur van het pekelzout is geschrapt, omdat deze niet in het productdossier is opgenomen.

Deze wijziging wordt ook aangebracht in het enig document.

5.6.   Specifieke onderdelen betreffende de etikettering

De volgende zinnen worden toegevoegd:

“Bovendien mag op de etikettering de naam van de oorsprongsbenaming worden aangebracht, samen met het woord “petit” voor het in punt 2 gedefinieerde kleinere formaat kaas.

Afgezien van de voor alle kazen geldende, bij wet verplichte vermeldingen en het bovenstaande woord, mogen in de etikettering, reclame, facturen of handelsdocumenten geen kwalificaties of vermeldingen worden toegevoegd aan de oorsprongsbenaming, met uitzondering van de fabrieks- of handelsmerken.

Het BOB-logo van de Europese Unie moet verplicht worden aangebracht.”.

De rubriek over etikettering is bijgewerkt om rekening te houden met de ontwikkelingen in de nationale en Europese regelgeving.

In het enig document worden de volgende zinnen toegevoegd:

“Bovendien mag op de etikettering de naam van de oorsprongsbenaming worden aangebracht, samen met het woord “petit” voor het in punt 2 gedefinieerde kleinere formaat kaas.

Afgezien van de voor alle kazen geldende, bij wet verplichte vermeldingen en het bovenstaande woord, mogen in de etikettering, reclame, facturen of handelsdocumenten geen kwalificaties of vermeldingen worden toegevoegd aan de oorsprongsbenaming, met uitzondering van de fabrieks- of handelsmerken.

Het BOB-logo van de Europese Unie moet verplicht worden aangebracht.

5.7.   Overige wijzigingen

Het adres van de bevoegde dienst van de lidstaat wordt bijgewerkt.

Met betrekking tot de rubriek “Gegevens van de controlestructuren” worden de naam en de contactgegevens van de officiële structuren bijgewerkt. In deze rubriek worden de gegevens vermeld van de autoriteiten die bevoegd zijn voor de controle op het niveau van Frankrijk: Institut national de l’origine et de la qualité (INAO) en Direction générale de la concurrence, de la consommation et de la répression des fraudes (DGCCRF). Verder wordt toegevoegd dat de naam en de contactgegevens van de certificeringsinstantie kunnen worden geraadpleegd op de website van het INAO en in de databank van de Europese Commissie.

Met betrekking tot de rubriek “Nationale eisen” wordt een tabel toegevoegd met de belangrijkste te controleren punten en de bijbehorende evaluatiemethoden.

ENIG DOCUMENT

“POULIGNY-SAINT-PIERRE”

EU-nr.: PDO-FR-0128-AM03 – 24.12.2018

BOB (X) BGA ()

1.   Naam

“Pouligny-Saint-Pierre”

2.   Lidstaat of derde land

Frankrijk

3.   Beschrijving van het landbouwproduct of het levensmiddel

3.1.   Productcategorie [zie bijlage XI]

Categorie 1.3. Kaas

3.2.   Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is

De “Pouligny-Saint-Pierre” is een kaas die uitsluitend is bereid uit volle rauwe geitenmelk, en heeft de vorm van een smalle, afgeknotte piramide met regelmatige ribben en een vierkante voet. De kaas wordt door trage stremming en spontaan uitlekken verkregen uit melkzuurwrongel. Het is een zachte, licht gezouten kaas.

Aan de buitenzijde heeft de kaas oppervlakkige schimmelvorming. De korst is gegroefd en gemarmerd ivoorwit, maar kan ook blauwachtig zijn.

Het is een stevige kaas. Het snijvlak is glad, homogeen en egaal, en wit van kleur, mogelijk met ivoorwitte nuances. De textuur is romig en smelt in de mond.

De smaak is evenwichtig en niet te zout of te zuur. Deze bevat aromatische toetsen die worden gedomineerd door een melkachtig, gistachtig karakter, met noten van geit, paddenstoelen en hazelnoot.

De kaas is verkrijgbaar in twee vormen:

de “Pouligny-Saint-Pierre”, waarvan het gewicht aan het einde van de minimale rijpingsperiode ten minste 250 g is en waarvan de totale droge stof minimaal 90 g bedraagt;

de kleine “Pouligny-Saint-Pierre”, waarvan het gewicht aan het einde van de minimale rijpingsperiode ten minste 150 g is en waarvan de totale droge stof 55 tot 85 g bedraagt.

De kaas heeft een vetgehalte van minimaal 45 percent in de droge stof.

De “Pouligny-Saint-Pierre” wordt op zijn vroegst op de tiende dag na het toevoegen van het stremsel uit de rijpingscel gehaald en wordt op zijn vroegst op de elfde dag na het toevoegen van het stremsel in de verkoop gebracht.

De kleine “Pouligny-Saint-Pierre” wordt op zijn vroegst op de negende dag na het toevoegen van het stremsel uit de rijpingscel gehaald en wordt op zijn vroegst op de tiende dag na het toevoegen van het stremsel in de verkoop gebracht.

De kazen worden per stuk aan de eindverbruiker aangeboden en verkocht.

3.3.   Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong) en grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)

Om een nauwe band tussen het gebied en het product te waarborgen, wordt ten minste 75 % van de droge stof van het totale jaarlijkse rantsoen van de melkgeiten in het geografische gebied geproduceerd. Het geografische gebied beschikt immers niet over voldoende agrarische hulpbronnen om de geitenkuddes van al het nodige voer te voorzien.

Het totale jaarlijkse rantsoen van een melkgeit bestaat uit ten minste 660 kg droge stof uit voedergewassen die door de geiten kunnen worden afgegraasd of kunnen worden toegediend als groenvoer, in de vorm van hooi of droogvoer (uitsluitend voor luzerne is de distributie beperkt tot 132 kg droge stof per jaar) of in de vorm van baalgras (maximaal 1 kg droge stof per melkgeit per dag), op voorwaarde dat dit baalgras ten minste 60 % droge stof bevat en afkomstig is van een eerste maaibeurt van de voederarealen. De toegestane voedergewassen zijn opgenomen in een positieve lijst.

Kuilgras en kuilmaïs zijn niet toegestaan in het voer van de melkgeiten.

De aanvullende diervoeders zijn goed voor ten hoogste 40 % van het voeder van de melkgeit, dat wil zeggen maximaal 440 kg droge stof per melkgeit per jaar.

De in het geografische gebied geproduceerde aanvullende diervoeders vertegenwoordigen ten minste 15 % van het jaarlijkse rantsoen van de melkgeit, d.w.z. ten minste 165 kg droge stof.

De toegestane aanvullende diervoeders zijn opgenomen in een positieve lijst.

Het voeder van de melkgeit mag uitsluitend bestaan uit planten, nevenproducten en aanvullende diervoeders afkomstig van niet-transgene producten. Het is verboden transgene gewassen te planten op alle percelen van een bedrijf waar melk wordt geproduceerd die bestemd is om te worden verwerkt tot het product met de oorsprongsbenaming “Pouligny-Saint-Pierre”.”

3.4.   Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden

De productie van de melk en de vervaardiging en de rijping van de kaas vinden plaats in het geografische gebied dat in punt 4 is afgebakend.

3.5.   Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken enz. van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst

3.6.   Specifieke voorschriften betreffende de etikettering van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst

De beschermde oorsprongsbenaming “Pouligny-Saint-Pierre” moet op het etiket van de kaas zijn aangebracht in een vetgedrukt lettertype dat minstens twee derde zo groot is als het grootste op het etiket voorkomende lettertype. Bovendien mag op de etikettering de naam van de oorsprongsbenaming worden aangebracht, samen met het woord “petit” voor het in punt 2 gedefinieerde kleinere formaat kaas.

Afgezien van de voor alle kazen geldende, bij wet verplichte vermeldingen en het bovenstaande woord, mogen in de etikettering, reclame, facturen of handelsdocumenten geen kwalificaties of andere vermeldingen worden toegevoegd aan de oorsprongsbenaming, met uitzondering van de fabrieks- of handelsmerken.

Het BOB-logo van de Europese Unie moet verplicht worden aangebracht.

4.   Beknopte beschrijving van het afgebakende geografische gebied

De melkproductie en de bereiding en rijping van de kazen moeten plaatsvinden in het geografische gebied dat bestaat uit de volgende gemeenten van het departement Indre (36):

Azay-le-Ferron, Le Blanc, Ciron, Concremiers, Douadic, Fontgombault, Ingrandes, Lingé, Lurais, Lureuil, Martizay, Mauvières, Mérigny, Néons-sur-Creuse, Pouligny-Saint-Pierre, Preuilly-la-Ville, Rosnay, Ruffec, Saint-Aigny, Saint-Hilaire-sur-Benaize, Sauzelles, Tournon-Saint-Martin.

5.   Verband met het geografische gebied

De “Pouligny-Saint-Pierre” is een piramidevormige kaas die uit rauwe geitenmelk wordt bereid, met een gegroefde, ivoorwitte of blauwachtige korst, die door trage stremming wordt verkregen uit melkzuurwrongel op basis van zuursel of van wei van een eerdere stremming. De textuur is romig en smelt in de mond en de aromatische toetsen die worden gedomineerd door een gistachtig karakter, hangen samen met de voorschriften voor het voer van de kuddes, waarin bijzondere voorkeur wordt gegeven aan bepaald voeder uit het gebied, en met de specifieke knowhow van kaasmakers en rijpingsbedrijven.

Het geografische gebied, in het westen van het departement Indre, rond het dorp Pouligny-Saint-Pierre, ligt volledig in het Regionaal Natuurpark van de Brenne. Het is een zeer originele regio, die bestaat uit klei-kalkplateaus uit het jura, in het noorden door de waterrijke gebieden van de Brenne en in het zuidwesten door het dal van de rivier de Creuse wordt begrensd en waarin een warmer en droger microklimaat heerst dan de omliggende gebieden.

Dit originele klimaat en deze originele geologie bevorderden het ontstaan van een gevarieerde flora bestaande uit kersenbomen, heide, geurige en doornige soorten, eikenbomen, esparcette en luzerne.

De zanderige leemgronden van de Brenne herbergen natuurlijke graslanden met een late grasgroei, terwijl de zandgronden in het dal van de Creuse, die in de zomer opdrogen, gunstiger zijn voor graslanden met grasachtigen en peulvruchten.

Al deze natuurlijke factoren verklaren waarom de inwoners van deze regio op een bepaald moment zijn overgegaan op het houden van geiten (“de armeluiskoe”), een sterk en niet-veeleisend dier.

Daar de geitenhouderijen oorspronkelijk zeer klein waren, produceerde elke boer een aantal kazen voor eigen gebruik. Geleidelijk aan zijn rijpingsbedrijven de kazen gaan ophalen om deze te laten drogen en te verkopen op de verschillende markten in Parijs, Limoges, Châteauroux, Blois en Lyon.

De productie kreeg vervolgens meer structuur: de houderijen werden groter en de kazen, die uit rauwe melk en hoofdzakelijk via melkzuurstremming verkregen wrongel werden bereid, werden systematisch opgehaald door rijpingsbedrijven. De “Pouligny-Saint-Pierre” was in 1972 de eerste erkende oorsprongsbenaming voor geitenkaas in Frankrijk.

De geitenhouders maken voor het voeden van de geitenkuddes nog steeds een zo goed mogelijk gebruik van de hulpbronnen van het gebied, dat weinig landbouwpotentieel heeft. Zij hebben een voedersysteem tot stand gebracht dat de diversiteit aan mogelijke natuurlijke hulpbronnen (voederproductie, begrazing, gemaaid gras, productie van granen en peulvruchten) combineert en dat, samen met de huidige houderijpraktijken, een betere controle mogelijk maakt van de kwaliteit van de gebruikte melk (vetgehalte, eiwitgehalte, natuurlijke flora van de melk).

De kaasproducenten gebruiken specifieke knowhow voor de verwerking tot kaas, met als doel de kwaliteit van de gebruikte melk optimaal te benutten, met name door de lokale microbiologische flora in stand te houden. De rijpingsbedrijven beschikken over de knowhow om de ontwikkeling van de oppervlakteflora te beheersen onder duidelijk vastgelegde omstandigheden wat betreft temperatuur, vochtigheid en duur.

Al deze menselijke factoren bestaan dus tot op heden voort in het geografische gebied.

Wat betreft de specificiteit van de “Pouligny-Saint-Pierre”: dit is een kaas die uit volle rauwe geitenmelk is bereid en de vorm heeft van een smalle, afgeknotte piramide met regelmatige ribben. De korst is gegroefd en gemarmerd ivoorwit, maar kan ook licht blauwachtig zijn. De smaak is evenwichtig en niet te zout of te zuur. De textuur is romig en smelt in de mond. Deze bevat aromatische toetsen die worden gedomineerd door een melkachtig, gistachtig karakter, met noten van geit, paddenstoelen en hazelnoot.

Het verband tussen de specificiteit van het product en de natuurlijke en menselijke factoren in het geografische gebied berust in de eerste plaats op het klimaat en de geologie, die het bestaan verklaren van landbouwgronden in dit deel van de Brenne die in de zomer opdrogen. De best mogelijke benutting van die gronden was sinds lang, en is nog steeds, de voederproductie, die nog altijd de basis vormt voor een gevarieerd voeder van de geiten waarvan de melk bijdraagt aan de kenmerken van de “Pouligny-Saint-Pierre”. Door optimaal gebruik te maken van de verschillende bodemsoorten in het geografische gebied konden de veehouders in de Brenne een kwalitatief hoogwaardige geitenmelk produceren, die wordt gebruikt voor de productie van een kaas die oorspronkelijk bestemd was voor eigen gebruik.

Verder verklaren de beperkingen van deze productie, die oorspronkelijk op de boerderij plaatsvond, de keuze voor het gebruik van rauwe volle melk en het gebruik van een melkzuurtechnologie.

Daarnaast hebben de ondernemers een specifieke piramidale gietvorm ontwikkeld die oorspronkelijk geïnspireerd was op de klokkentoren van de kerk van “Pouligny-Saint-Pierre”. Het gebruik van een spitse piramidevorm geeft de kaas zijn originele vorm, die een belangrijk element van zijn visuele identiteit is en een sleutelrol speelt in de ontwikkeling van de textuur. Het gieten van de melkzuurwrongel in deze traditionele vorm, in combinatie met de huidige productietechnieken op basis van de traditionele knowhow die oorspronkelijk door de landbouwers-producenten is ontwikkeld en die momenteel door iedereen wordt toegepast (toevoegen van zuursel of wei van een eerdere stremming, het vormen van de wrongel met een gietlepel met een kleine inhoud, spontaan en langzaam uitlekken en droogzouten), resulteert in een gestructureerde en goed uitgelekte wrongel die de kaas een karakteristieke romige textuur geeft die smelt in de mond. Deze textuur, alsmede de evenwichtige smaakkenmerken van de kaas en de aromatische toetsen die worden gedomineerd door een melkachtig, gistachtig karakter, met noten van geit, paddenstoelen en hazelnoot, kunnen tot volledige ontwikkeling komen dankzij de toegewijde verzorging in de rijpingsbedrijven gedurende een rijpingsperiode van ten minste tien dagen (negen dagen voor de kleine “Pouligny-Saint-Pierre”), die bijdraagt aan de vorming van een gegroefde, ivoorwitte of blauwachtige korst.

Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier

(artikel 6, lid 1, tweede alinea, van de onderhavige verordening)

https://extranet.inao.gouv.fr/fichier/CDC-PoulStPierre-050919.pdf


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.