Brussel, 28.8.2020

COM(2020) 436 final

2020/0208(NLE)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee en tot wijziging van Verordening (EU) 2020/123 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden in andere wateren


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) moeten de levende mariene biologische rijkdommen zodanig worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten worden hersteld en gehandhaafd op een niveau dat hoger is dan datgene wat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren. Een belangrijk instrument in dit verband is de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden in de vorm van totale toegestane vangsten (TAC’s – total allowable catches) en quota.

Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren (hierna “meerjarenplan” genoemd) omvat een nadere omschrijving van de waarden van de visserijsterfte, uitgedrukt in bandbreedtes, die in dit voorstel worden gebruikt met het oog op het bereiken van de doelstellingen van het GVB, met name het bereiken en behouden van het MDO-niveau.

Het doel van dit voorstel is voor 2021 de vangstmogelijkheden van de lidstaten vast te stellen voor de in commercieel opzicht belangrijkste visbestanden in de Oostzee. Met het oog op de vereenvoudiging en de verduidelijking van de jaarlijkse besluiten inzake TAC’s en quota worden de vangstmogelijkheden in de Oostzee sinds 2006 bij een afzonderlijke verordening vastgesteld.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel stelt quota vast op niveaus die verenigbaar zijn met de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met de doelstellingen en voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheid

Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Het gemeenschappelijk visserijbeleid is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, VWEU is het aan de Raad om de maatregelen vast te stellen voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.

Bij de betrokken verordening van de Raad worden vangstmogelijkheden aan de lidstaten toegewezen. Gelet op artikel 16, leden 6 en 7, en artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen de lidstaten deze mogelijkheden volgens de in die artikelen vastgestelde criteria verdelen over de regio’s of de marktdeelnemers. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociaal-economische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt elk jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de uitvoering van deze verordening zijn reeds beschikbaar.

Keuze van het instrument

Voorgesteld instrument: verordening.

Dit is een voorstel voor visserijbeheer op basis van artikel 43, lid 3, VWEU.

3.RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Raadplegingen van belanghebbenden

Overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende de raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2021 in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2020) 248 final) is de adviesraad voor de Oostzee (BSAC – Baltic Sea Advisory Council) geraadpleegd. De wetenschappelijke basis voor het voorstel is aangeleverd door de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES). De door verschillende belanghebbenden ingenomen voorlopige standpunten over alle betrokken visbestanden zijn in overweging genomen en waar mogelijk in het voorstel verwerkt voor zover deze niet indruisten tegen het bestaande beleid of zouden leiden tot een verslechtering van de toestand van kwetsbare bestanden.

Het wetenschappelijke advies over vangstbeperkingen en de toestand van de bestanden is in juni 2020 ook met de lidstaten besproken in het regionale forum Baltfish.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

De geraadpleegde wetenschappelijke organisatie is de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES).

De Unie verzoekt de ICES jaarlijks om wetenschappelijk advies over de toestand van de belangrijke visbestanden. Het ontvangen advies heeft betrekking op alle bestanden in de Oostzee en er worden TAC’s voorgesteld voor de in commercieel opzicht belangrijkste bestanden (http://www.ices.dk/advice/Pages/Latest-Advice.aspx).

Effectbeoordeling

Het voorstel maakt deel uit van een langetermijnaanpak waarbij de visserij wordt gebracht op niveaus die op lange termijn duurzaam zijn, en op die niveaus wordt behouden. Deze aanpak zal naar verwachting leiden tot een stabiele visserijdruk en hogere quota, en daardoor tot een beter inkomen voor de vissers en hun gezinnen. De toename van de aanlandingen zal naar verwachting gunstig zijn voor de visserijsector, de consument, de verwerkende industrie en de detailhandel, evenals voor de rest van de toeleveringsbedrijven die banden hebben met de commerciële en de recreatievisserij.

Door de in de voorbije jaren genomen besluiten inzake vangstmogelijkheden in de Oostzee was het tot 2019 gelukt om voor alle bestanden met een MDO-advies behalve voor haring in het westelijke deel van de Oostzee de visserijsterfte in overeenstemming te brengen met de MDO-bandbreedtes op het tijdstip van de vaststelling van de TAC’s, het herstel van bestanden te bewerkstelligen en vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden opnieuw in evenwicht te brengen. Helaas kwam kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee in 2019 onder zware druk en de ICES gaat ervan uit dat de toestand van dit bestand in de komende jaren hoogstwaarschijnlijk penibel zal blijven. Er is dus verdere vooruitgang nodig om te zorgen voor het herstel van alle bestanden, waarvan sommige zich nog steeds onder de veilige grenswaarden voor de biomassa bevinden, en om alle bestanden in overeenstemming met het MDO-niveau te brengen.

Volgens het meest recente beste beschikbare wetenschappelijke advies bevindt de biomassa van twee bestanden zich onder de gezonde grenswaarden (haring in het centrale deel van de Oostzee en kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee) en bevindt de biomassa van twee andere bestanden zich zelfs onder biologisch veilige grenzen (haring in het westelijke deel van de Oostzee en kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee). Niet alleen voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee maar ook voor drie andere bestanden zijn voorzorgsadviezen gegeven (haring in de Botnische Golf en de twee zalmbestanden). Voor twee bestanden die zich op gezonde niveaus bevinden, is een MDO-advies gegeven (sprot en haring in de Golf van Riga). Schol bestaat uit twee bestanden, waarvan het ene een MDO-advies heeft gekregen en het andere een voorzorgsadvies.

Rekening houdend met het bovenstaande zou het voorstel van de Commissie de vangstmogelijkheden voor haring in het westelijke deel van de Oostzee verlagen met 50 %, voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee met 70 %, voor kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee met 11 %, voor haring in het centrale deel van de Oostzee met 36 % en voor zalm in de Golf van Finland met 10 %. Het voorstel van de Commissie zou de vangstmogelijkheden voor haring in de Golf van Riga verhogen met 15 % en voor zalm in het hoofdbekken met 9 %, en behelst een doorrol van de vangstmogelijkheden voor haring in de Botnische Golf, sprot en schol.

Het economische effect van de voorstellen voor 2021 zal dus een verlaging zijn voor de vloten van alle lidstaten. Al met al leidt het voorstel van de Commissie tot ongeveer 425 000 ton aan vangstmogelijkheden voor de Oostzee, wat neerkomt op een vermindering met 11,3 % ten opzichte van 2020.

Gezonde regelgeving en vereenvoudiging

Het voorstel blijft flexibel wat betreft de toepassing van de mechanismen voor quotaruil die de vorige jaren al waren ingesteld bij de verordeningen betreffende de vangstmogelijkheden in de Oostzee. Er zijn geen nieuwe elementen of nieuwe administratieve procedures voor de overheidsinstanties (van de EU of de lidstaten) voorgesteld die de administratieve lasten zouden kunnen verhogen.

Het voorstel betreft een jaarlijkse verordening, dit keer voor het jaar 2021, en bevat derhalve geen herzieningsclausule.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de EU.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende monitoring, evaluatie en rapportage

De monitoring van het gebruik van de vangstmogelijkheden in de vorm van TAC’s en quota is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad.

Artikelsgewijze toelichting

In dit voorstel worden voor de lidstaten die in de Oostzee visserijactiviteiten verrichten, de voor 2021 geldende vangstmogelijkheden voor bepaalde bestanden en groepen bestanden vastgesteld.

Verordening (EU) 2016/1139 tot vaststelling van het meerjarenplan voor de Oostzee is op 20 juli 2016 in werking getreden. Volgens de bepalingen van dit plan moeten de vangstmogelijkheden worden vastgesteld overeenkomstig de doelstellingen van het plan en moeten zij voldoen aan de streefbandbreedtes voor de visserijsterfte die in de beste beschikbare wetenschappelijke adviezen zijn opgenomen, met name door de ICES of een soortgelijke onafhankelijke wetenschappelijke instantie. Voor bestanden waarvoor een MDO-advies is gegeven, moet de TAC krachtens artikel 4, lid 3, van het meerjarenplan in beginsel op of onder de FMDO-puntwaarde worden vastgesteld (binnen de zogenoemde “lagere FMDO-bandbreedte”), maar overeenkomstig artikel 4, lid 4, van het meerjarenplan kan de TAC ook altijd worden vastgesteld op een niveau dat lager ligt dan de FMDO-bandbreedte. Voor gezonde bestanden kan de TAC, onder de voorwaarden van artikel 4, lid 5, van het meerjarenplan, worden vastgesteld op een niveau dat hoger is dan de FMDO-puntwaarde (binnen de zogenoemde “hogere FMDO-bandbreedte”). In artikel 5, lid 1, van het meerjarenplan is bepaald dat voor bestanden met een biomassa onder de gezonde grenswaarden (onder de zogenoemde “Btrigger”) passende herstelmaatregelen moeten worden genomen om te waarborgen dat het betrokken bestand snel terugkeert naar gezonde niveaus, en dat met name de TAC moet worden vastgesteld op een niveau dat is verlaagd tot een waarde onder de hogere FMDO-bandbreedte, rekening houdend met de afname van de biomassa. Indien de biomassa van een bestand zelfs onder biologisch veilige grenzen ligt (onder de zogenoemde “Blim”), moeten krachtens artikel 5, lid 2, van het meerjarenplan aanvullende herstelmaatregelen worden genomen. Overeenkomstig de basisverordening van het GVB moeten de vangstmogelijkheden voor bestanden waarvoor voorzorgsadviezen worden gegeven, worden vastgesteld op niveaus die minstens een vergelijkbaar niveau van instandhouding garanderen. Tot slot staat in overweging 8 van de basisverordening dat bij het nemen van beheersmaatregelen voor gemengde visserijen rekening moet worden gehouden met het feit dat het bij gemengde visserij moeilijk is voor alle bestanden tegelijk het beginsel van de maximale duurzame opbrengst in acht te nemen, met name wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat het bijzonder moeilijk is om het gebruikte vistuig zo selectief te maken dat het fenomeen van de “verstikkingssoorten” zich niet voordoet.

De vangstmogelijkheden worden voorgesteld overeenkomstig artikel 16, lid 1 (beginsel van relatieve stabiliteit) en artikel 16, lid 4 (doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid en in de meerjarenplannen opgenomen regels) van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Waar dit van toepassing is, worden met het oog op de vaststelling van de EU-quota voor met de Russische Federatie gedeelde bestanden de respectieve hoeveelheden van deze bestanden in mindering gebracht op de door de ICES aanbevolen TAC’s. De aan de lidstaten toegewezen TAC’s en quota zijn opgenomen in de bijlage bij de verordening.

Voor haring in het westelijke deel van de Oostzee bevindt de door de ICES geraamde bestandsomvang zich nog steeds onder het grensreferentiepunt voor paaibiomassa waaronder er volgens de ICES sprake kan zijn van een verminderde reproductiecapaciteit (Blim). Rekening houdend met de verdere daling van de geraamde biomassa van haring in het westelijke deel van de Oostzee tot nog slechts 48 % van de minimale referentiewaarde (Blim), stelt de Commissie op grond van artikel 5, lid 2, en artikel 4, lid 4, van het meerjarenplan voor de TAC vast te stellen op een niveau dat lager is dan de FMDO-bandbreedtes. De Commissie stelt voor de waarde van het onderste segment van de bandbreedte te nemen en daar, als herstelmaatregel, een extra verlaging aan toe te voegen. Dit resulteert in een TAC van 1 575 ton (– 50 %).

Voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee kon de ICES vorig jaar, voor het eerst na tal van jaren, opnieuw een analytische beoordeling uitvoeren. De ICES kon echter de waarden van de MDO-bandbreedtes voor de visserijsterfte niet vaststellen en gaf daarom een voorzorgsadvies. Bovendien raamde de ICES dat de bestandsomvang zich onder biologisch veilige grenzen (Blim) bevindt en op middellange termijn onder Blim zal blijven, zelfs als er helemaal geen visserij zou plaatsvinden. De ICES raamt dat de biomassa sinds vorig jaar verder is gedaald en heeft voor 2021 zijn advies voor nulvangsten herhaald. Net als vorig jaar zou een nul-TAC echter het grootste deel van de visserijen in de Oostzee verstikken. In mei 2020 verstrekte de ICES een geactualiseerd advies over de niveaus van bijvangsten van kabeljauw in andere visserijen. Daarom stelt de Commissie, op basis van een soortgelijke aanpak als vorig jaar, voor een TAC vast te stellen die beperkt is tot de onvermijdelijke bijvangsten in de andere visserijen, met een uitzondering voor de zuiver wetenschappelijke visserijen. Op basis van dit wetenschappelijke advies stelt de Commissie voor de vangstmogelijkheden vast te stellen op het niveau dat overeenkomt met een bijvangstniveau van 20 %. Gezien de toestand van het bestand van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee en het advies van de ICES dat paaisluitingen voor het bestand extra voordelen kunnen opleveren die niet door de TAC alleen kunnen worden bereikt (d.w.z. verhoogde rekrutering door ongestoord paaien), stelt de Commissie tevens voor de bestaande zomerpaaisluiting te verlengen, met een uitzondering voor de zuiver wetenschappelijke visserijen en voor bepaalde kleinschalige kustvisserijen met passief vistuig. Tot slot stelt de Commissie voor het verbod op de recreatievisserij in de deelsectoren 25 en 26 te handhaven, aangezien de gevangen hoeveelheden substantieel zouden zijn in vergelijking met de bijvangst-TAC.

Wat de kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee betreft, gaf de ICES vorig jaar aan dat de toestand van het bestand fragiel was en opnieuw achteruitging. De vangstmogelijkheden werden dan ook in het lage deel van de lagere FDMO-bandbreedte vastgesteld en voor de deelsectoren 22-23 werd een langere en uitgebreidere winterpaaisluiting heringevoerd — met een uitzondering voor zuiver wetenschappelijke visserijen en voor bepaalde kleinschalige kustvisserijen met passief vistuig — aangezien de ICES van mening is dat dergelijke sluitingen aanvullende voordelen kunnen hebben die niet door de TAC alleen kunnen worden bereikt. Aangezien de recreatievisserij aanzienlijk bijdraagt aan de visserijsterfte, werd de meeneemlimiet voor de recreatievisserij in dezelfde mate verlaagd als de TAC. Aangezien de kabeljauw uit het oostelijke deel en de kabeljauw uit het westelijke deel van de Oostzee in deelsector 24 gemengd voorkomen, en in het licht van de in 2019 genomen noodmaatregelen, werd ten slotte gerichte visserij op kabeljauw verboden en mochten in deelsector 24 buiten zes zeemijl vanaf de kust alleen onvermijdelijke bijvangsten worden gevangen, met een uitzondering voor zuiver wetenschappelijke visserijen en voor bepaalde kleinschalige kustvisserijen met passief vistuig. Voorts werd, om een gelijk speelveld te creëren met het beheersgebied voor kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee, in deelsector 24 de recreatievisserij verboden buiten zes zeemijl vanaf de kust, aangezien in deze gebieden vooral kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee voorkomt, en werd een zomerpaaisluiting van 1 juni tot en met 31 juli ingevoerd, met een uitzondering voor de zuiver wetenschappelijke visserijen en voor bepaalde kleinschalige kustvisserijen met passief vistuig. Ondanks de positieve vooruitzichten vorig jaar bleef de biomassa van het bestand onder het gezonde niveau (Btrigger). Voor 2021 stelt de Commissie daarom voor de begeleidende maatregelen ongewijzigd te handhaven en tegelijk de sluitingsperiode in deelsector 24 af te stemmen op de sluitingsperiode in de deelsectoren 25-26, dat wil zeggen van (1 mei tot en met 31 augustus); tevens stelt zij voor de vangstmogelijkheden op de laagste puntwaarde (Flower) vast te stellen en de door de ICES opgegeven hoeveelheden voor bijvangsten van kabeljauw in deelsector 24 (die overeenkomen met een bijvangstniveau van 20 %) toe te voegen, behalve voor de kleinschalige kustvisserijen met passief vistuig, waarvoor 100 % wordt toegevoegd, aangezien die visserijen niet onder de bijvangstlimiet vallen.

De ICES raamt dat de biomassa van haring in het centrale deel van de Oostzee onder het gezonde niveau is gedaald (Btrigger). De Commissie stelt dan ook voor om, overeenkomstig artikel 5, lid 1, de vangstmogelijkheden vast te stellen op een niveau dat lager is dan de hogere FMDO-bandbreedte. De ICES raamt dat de biomassa zich bij dit niveau van visserijsterfte al in 2021 weer boven het gezonde niveau zal bevinden.

De voorgestelde TAC’s voor haring in de Golf van Riga en voor sprot komen overeen met de in artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2016/1139 bedoelde MDO-bandbreedte voor de visserijsterfte. Sprot blijft afhankelijk van een enkele goede jaarklasse; de geraamde biomassa werd naar beneden bijgesteld en is afgenomen. De meest recente jaarklasse 2019, die volgens de ramingen boven het gemiddelde ligt, moet daarom in stand worden gehouden voor de komende jaren. Bovendien moet rekening worden gehouden met intersoortelijke overwegingen omdat sprot wordt gevangen in een gemengde visserij met haring, waarvan de TAC volgens de regels van het meerjarenplan aanzienlijk moet worden verlaagd. In deze omstandigheden en om toekomstige verlagingen niet nog erger te maken, stelt de Commissie voor de TAC niet te verhogen, wat neerkomt op een doorrol.

De TAC voor schol komt overeen met een combinatie van het MDO-advies voor het bestand in de deelsectoren 21, 22 en 23 en van de ICES-benadering voor bestanden waarvoor weinig gegevens beschikbaar zijn, toegepast op het bestand in de deelsectoren 24 tot en met 32. De Commissie stelt een doorrol voor wegens intersoortelijke overwegingen. Kabeljauw is een onvermijdelijke bijvangst van de visserij op schol, en de Commissie stelt voor de vangstmogelijkheden voor kabeljauw te verlagen.

De TAC’s voor zalm in het hoofdbekken, zalm in de Finse Golf en haring in de Botnische Golf zijn in overeenstemming met de ICES-aanpak van bestanden waarvoor weinig gegevens beschikbaar zijn. De Commissie stelt voor de vangstmogelijkheden vast te stellen op basis van de door de ICES aanbevolen hoeveelheden. Met betrekking tot zalm in het hoofdbekken hebben Finland en Estland gevraagd om de beperkte flexibiliteit tussen de gebieden, die twee jaar geleden werd ingevoerd, te handhaven. Aangezien de Commissie voorstelt de vangstmogelijkheden in het hoofdbekken te verhogen, maar de vangstmogelijkheden in de Golf van Finland te verlagen, stelt de Commissie voor de flexibiliteit tussen de gebieden te verhogen tot 25 % en 500 exemplaren.

Bij Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad zijn aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC’s ingevoerd, onder meer de flexibiliteitsbepalingen van de artikelen 3 en 4 voor bestanden waarvoor voorzorgs-TAC’s, respectievelijk analytische TAC’s zijn vastgesteld. Krachtens artikel 2 van die verordening moet de Raad bij de vaststelling van de TAC’s bepalen voor welke bestanden de artikelen 3 en 4 niet van toepassing zijn, met name op basis van de biologische situatie van de bestanden. Meer recent is bij artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 het flexibiliteitsmechanisme ingevoerd voor alle bestanden die onder de aanlandingsverplichting vallen. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoorde exploitatie van de levende mariene biologische rijkdommen zou ondergraven en een belemmering zou vormen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, moet dus worden verduidelijkt dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 alleen van toepassing zijn wanneer de lidstaten geen gebruik maken van de jaarflexibiliteit waarin artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 voorziet.

2020/0208 (NLE)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee en tot wijziging van Verordening (EU) 2020/123 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden in andere wateren

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Krachtens artikel 6 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 1 moet bij de vaststelling van instandhoudingsmaatregelen rekening worden gehouden met de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen, met inbegrip van, waar relevant, verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij en van andere adviesinstanties, alsook met de adviezen van de adviesraden die voor de betrokken geografische gebieden of bevoegdheidsgebieden zijn opgericht, en de gezamenlijke aanbevelingen van de lidstaten.

(2)Het is aan de Raad om de maatregelen vast te stellen voor de vaststelling en de verdeling van de vangstmogelijkheden, inclusief, voor zover nodig, bepaalde functioneel daarmee verbonden voorwaarden. De vangstmogelijkheden moeten zo over de lidstaten worden verdeeld dat een relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten van elke lidstaat voor elk visbestand of elke visserij wordt gewaarborgd, mede met inachtneming van de in Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB).

(3)In artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is bepaald dat het GVB onder meer tot doel heeft het exploitatieniveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) oplevert, indien mogelijk in 2015 en, geleidelijk toenemend, voor alle bestanden uiterlijk in 2020 te verwezenlijken.

(4)De totale toegestane vangsten (TAC’s) moeten derhalve, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013, worden vastgesteld op basis van de beschikbare wetenschappelijke adviezen, rekening houdend met de biologische en sociaal-economische aspecten, waarbij wordt gezorgd voor een eerlijke behandeling van de visserijsectoren, en met inachtneming van de standpunten die tijdens de raadpleging van de belanghebbende partijen naar voren zijn gebracht.

(5)Bij Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad 2 is een meerjarenplan vastgesteld voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en voor de visserijen die die bestanden exploiteren (hierna “het plan” genoemd). Het plan beoogt ervoor te zorgen dat de levende mariene biologische rijkdommen zodanig worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten worden hersteld en gehandhaafd op een niveau dat hoger is dan datgene wat de MDO kan opleveren. Daartoe moeten de streefdoelen voor de visserijsterfte, uitgedrukt in bandbreedtes, voor de betrokken bestanden zo snel mogelijk en, geleidelijk oplopend, uiterlijk in 2020 worden gerealiseerd. De vangstbeperkingen voor 2021 voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee moeten dan ook worden vastgesteld overeenkomstig de doelstellingen van het plan.

(6)Volgens de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) bedroeg de biomassa van haring in het westelijke deel van de Oostzee in de deelsectoren 20 tot en met 24 slechts 48 % van de grensreferentiewaarde voor paaibiomassa waaronder er sprake kan zijn van een verminderde reproductiecapaciteit (Blim). In zijn jaarlijkse wetenschappelijke advies over het bestand van 29 mei 2020 beval de ICES daarom een nulvangst aan. Overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1139 moeten daarom alle passende herstelmaatregelen worden vastgesteld om te waarborgen dat het betrokken bestand snel terugkeert boven het niveau dat de MDO kan opleveren. Volgens die bepaling moeten voorts aanvullende herstelmaatregelen worden genomen. Daartoe moet rekening worden gehouden met de termijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB in het algemeen en van het plan in het bijzonder, in het licht van het verwachte effect van de genomen herstelmaatregelen, terwijl tegelijk wordt vastgehouden aan de doelstellingen om economische, sociale en werkgelegenheidsvoordelen te bewerkstelligen, zoals bepaald in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Bijgevolg is het passend dat de vangstmogelijkheden voor haring in het westelijke deel van de Oostzee overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) 2016/1139 worden vastgesteld onder de bandbreedtes voor visserijsterfte, om rekening te houden met de afname van de biomassa.

(7)Wat het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee betreft, heeft de ICES zijn voorzorgsadvies vanaf 2019 opnieuw kunnen baseren op een meer gegevensrijke beoordeling. De ICES raamt dat de biomassa onder Blim ligt en sinds vorig jaar verder is gedaald. De ICES herhaalde daarom zijn advies voor nulvangsten van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee in 2021. De ICES was echter niet in staat om de waarden van de bandbreedtes voor visserijsterfte vast te stellen. Zoals vorig jaar zou, als de vangstmogelijkheden voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee werden vastgesteld op het in het wetenschappelijke advies aanbevolen niveau, de verplichting tot aanlanding van alle vangsten uit gemengde visserijen waarin kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee wordt bijgevangen, leiden tot het fenomeen van de “verstikkingssoorten”. Om het juiste evenwicht te vinden tussen enerzijds het voortzetten van visserijen omdat onderbreking mogelijk ernstige sociaal-economische gevolgen zou hebben, en anderzijds de noodzaak om een goede biologische toestand van het bestand te bereiken, en rekening houdend met de moeilijkheid om tegelijk alle bestanden in een gemengde visserij op het niveau van de maximale duurzame opbrengst te bevissen, is het passend om voor bijvangsten van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee een specifieke TAC vast te stellen. De vangstmogelijkheden moeten worden vastgesteld overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1139.

(8)In mei 2020 verstrekte de ICES een geactualiseerd advies over de niveaus van bijvangsten van kabeljauw in andere visserijen. Het is passend de vangstmogelijkheden overeenkomstig dit speciale advies vast te stellen, met een uitzondering voor visserijactiviteiten die uitsluitend voor wetenschappelijk onderzoek worden verricht, en met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad 3 . Op grond van artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1139 moeten voorts aanvullende herstelmaatregelen worden genomen om te waarborgen dat het betrokken bestand snel terugkeert boven het niveau dat de MDO kan opleveren. Aangezien het wetenschappelijke advies erop wijst dat met name paaisluitingen voor een bestand extra voordelen kunnen opleveren die niet door de TAC alleen kunnen worden bereikt, bijvoorbeeld een verhoogde rekrutering door ongestoord paaien, is het passend de bestaande zomerpaaisluiting te handhaven. Voorts blijkt uit het wetenschappelijke advies dat het relatieve belang van de recreatievisserij op kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee afhangt van het TAC-niveau. Gezien de sterk verlaagde TAC worden de in de recreatievisserij gevangen hoeveelheden als substantieel beschouwd en daarom moet het verbod op de recreatievisserij op kabeljauw in de deelsectoren 25-26, waar de kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee het talrijkst is, worden gehandhaafd.

(9)Wat het kabeljauwbestand in het westelijke deel van de Oostzee betreft, heeft de ICES de geraamde biomassa naar beneden bijgesteld en schat hij dat de biomassa van dat bestand zich niet heeft hersteld tot boven het referentiepunt voor de paaibiomassa van dat bestand, waaronder specifieke en passende beheersmaatregelen moeten worden genomen (Btrigger). Het is derhalve passend de voor 2020 ingevoerde begeleidende maatregelen te handhaven en de vangstmogelijkheden vast te stellen overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1139, rekening houdend met de door de ICES aanbevolen niveaus van bijvangsten van kabeljauw in andere visserijen in deelsector 24, teneinde coherent te zijn met de aanpak die wordt gevolgd in het beheersgebied voor kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee. Voorts blijkt uit het wetenschappelijke advies dat de kabeljauw uit het westelijke deel van de Oostzee en de kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee in deelsector 24 gemengd voorkomen. Om het kabeljauwbestand uit het oostelijke deel van de Oostzee te beschermen en te zorgen voor een gelijk speelveld met het beheersgebied voor kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee, moet het gebruik van de TAC in deelsector 24 beperkt blijven tot bijvangsten van kabeljauw, met een uitzondering voor visserijactiviteiten die uitsluitend voor wetenschappelijk onderzoek en met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241 worden verricht, en voor kleinschalige kustvissers met passief vistuig in gebieden tot zes zeemijl vanaf de kust met een waterdiepte van minder dan twintig meter, aangezien in die ondiepe kustgebieden vooral kabeljauw uit het westelijke deel van de Oostzee voorkomt. Bovendien moet de sluitingsperiode in deelsector 24 worden afgestemd op de sluitingsperiode in de deelsectoren 25-26 om een gelijkwaardige bescherming te waarborgen overeenkomstig het advies van de ICES.

(10)Dienovereenkomstig moet, om te zorgen voor een gelijk speelveld met de deelsectoren 25-26, de recreatievisserij op kabeljauw in deelsector 24 verboden blijven buiten zes zeemijl vanaf de kust. Bovendien moet, aangezien uit wetenschappelijk advies blijkt dat de recreatievisserij de totale visserijsterfte van dat bestand significant in de hand werkt en rekening houdend met de toestand van dat bestand en de verlaging van de TAC, de dagelijkse meeneemlimiet per visser worden gehandhaafd. Dit doet geen afbreuk aan het beginsel van relatieve stabiliteit, dat van toepassing is op commerciële visserijactiviteiten. Tot slot moet, gezien de broze status van het bestand en het feit dat uit het wetenschappelijke advies blijkt dat met name paaisluitingen voor een bestand extra voordelen kunnen opleveren die niet door de TAC alleen kunnen worden bereikt, bijvoorbeeld een verhoogde rekrutering door ongestoord paaien, de winterpaaisluiting worden gehandhaafd, met een uitzondering voor bepaalde kleinschalige kustvissers en het genoemde wetenschappelijke onderzoek.

(11)De ICES raamt dat de biomassa van haring uit het centrale deel van de Oostzee is gedaald tot onder het referentiepunt voor de paaibiomassa van dat bestand, waaronder specifieke en passende beheersmaatregelen moeten worden genomen (Btrigger). Bijgevolg is het passend de vangstmogelijkheden vast te stellen overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1139.

(12)Volgens het advies van de ICES wordt kabeljauw gevangen als bijvangst bij de visserij op schol. Voorts wordt sprot gevangen in een gemengde visserij met haring en is sprot een prooisoort voor kabeljauw. Het is passend om met deze intersoortelijke overwegingen rekening te houden bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden voor schol en sprot.

(13)Om de volledige benutting van de vangstmogelijkheden voor de kustvisserij te waarborgen, werd sinds 2019 voor zalm een beperkte flexibiliteit van de ICES-deelsectoren 22-31 naar ICES-deelsector 32 ingevoerd. Gezien de wijzigingen van de vangstmogelijkheden voor deze twee bestanden moet deze flexibiliteit worden vergroot.

(14)De invoering van een verbod op de visserij op zeeforel buiten vier zeemijl en van een beperking van de bijvangst van zeeforel tot 3 % van de gecombineerde vangst van zeeforel en zalm heeft sterk bijgedragen tot een aanzienlijke vermindering van de voorheen vaak voorkomende verkeerde aangiften van vangsten in de zalmvisserij, met name als vangsten van zeeforel. Het is derhalve passend deze bepaling te handhaven om een laag niveau van verkeerde aangiften te behouden.

(15)De bij deze verordening vastgestelde vangstmogelijkheden moeten worden gebruikt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad 4 , en met name de artikelen 33 en 34 betreffende de registratie van de vangsten en de visserijinspanning, respectievelijk de toezending van gegevens over de uitputting van de vangstmogelijkheden aan de Commissie. Daarom moeten in deze verordening de codes worden gespecificeerd die de lidstaten moeten gebruiken wanneer zij gegevens aan de Commissie toezenden betreffende de aangelande hoeveelheden van bestanden die onder deze verordening vallen.

(16)Bij Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad 5 zijn aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC’s ingevoerd, waaronder de flexibiliteitsbepalingen van de artikelen 3 en 4 voor voorzorgs- en analytische TAC’s. Krachtens artikel 2 van die verordening moet de Raad bij de vaststelling van de TAC’s bepalen voor welke bestanden de artikelen 3 en 4 niet van toepassing zijn, met name op basis van de biologische situatie van de bestanden. Meer recent is bij artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 het jaarflexibiliteitsmechanisme ingevoerd voor alle bestanden die onder de aanlandingsverplichting vallen. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoorde exploitatie van de levende mariene biologische rijkdommen zou ondergraven, een belemmering zou vormen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB en tot een verslechtering van de biologische toestand van de bestanden zou leiden, moet worden vastgesteld dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 alleen op analytische TAC’s van toepassing zijn wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de jaarflexibiliteit waarin artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 voorziet.

(17)Aangezien de biomassa van het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee onder Blim ligt en in 2021 alleen bijvangsten en wetenschappelijke visserijen zijn toegestaan, hebben de lidstaten zich er bovendien toe verbonden om artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 in 2021 niet op dit bestand toe te passen, zodat de vangsten in 2021 niet groter zullen zijn dan de vastgestelde TAC.

(18)Op basis van nieuw wetenschappelijk advies moet voor de periode van 1 november 2020 tot en met 31 oktober 2021 een voorlopige TAC voor kever in ICES-sector 3a en de wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 worden vastgesteld.

(19)Om een onderbreking van de visserijactiviteiten te voorkomen en het inkomen van de vissers van de Unie veilig te stellen, moet deze verordening van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021. Op kever in ICES-sector 3a en de wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 moet deze verordening echter van toepassing zijn van 1 november 2020 tot en met 31 oktober 2021. Gezien de urgentie moet deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee de vangstmogelijkheden voor 2021 vastgesteld en worden sommige bij Verordening (EU) 2020/123 6 vastgestelde vangstmogelijkheden in andere wateren gewijzigd.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1. Deze verordening is van toepassing op vissersvaartuigen van de Unie die actief zijn in de Oostzee.

2. Deze verordening is tevens van toepassing op de recreatievisserij indien in de toepasselijke bepalingen uitdrukkelijk naar deze visserij wordt verwezen.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Daarnaast gelden de volgende definities:

(1)“deelsector”: een ICES-deelsector van de Oostzee als gedefinieerd in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 218/2009 van de Raad 7 ;

(2)“totale toegestane vangst” (“TAC”): de hoeveelheid van elk bestand die in een jaar mag worden gevangen;

(3)“quotum”: een gedeelte van de TAC dat is toegewezen aan de Unie, aan een lidstaat of aan een derde land;

(4)“recreatievisserij”: niet-commerciële visserijactiviteiten waarmee mariene biologische hulpbronnen worden geëxploiteerd voor recreatieve, toeristische of sportieve doeleinden.

HOOFDSTUK II

VANGSTMOGELIJKHEDEN

Artikel 4

TAC’s en toewijzingen

De TAC’s, de quota en, in voorkomend geval, de functioneel daarmee verbonden voorwaarden worden vastgesteld in de bijlage.

Artikel 5

Bijzondere bepalingen inzake de toewijzing van vangstmogelijkheden

De vangstmogelijkheden worden overeenkomstig deze verordening aan de lidstaten toegewezen, onverminderd:

(a)uitwisselingen van vangstmogelijkheden op grond van artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

(b)kortingen en nieuwe toewijzingen op grond van artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

(c)extra aanlandingen die worden toegestaan op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 of artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

(d)hoeveelheden die worden ingehouden overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 of overgedragen op grond van artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

(e)verlagingen op grond van de artikelen 105 en 107 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

Artikel 6

Voorwaarden voor het aanlanden van vangsten en bijvangsten

De bestanden van niet-doelsoorten die zich binnen biologisch veilige grenzen bevinden, als bedoeld in artikel 15, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, en in aanmerking komen voor de afwijking van de verplichting om vangsten in mindering te brengen op de betrokken quota, zijn opgenomen in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 7

Maatregelen betreffende de recreatievisserij op kabeljauw in de deelsectoren 22-26

1. In het kader van de recreatievisserij mag elke visser in de deelsectoren 22 en 23 en in deelsector 24 binnen zes zeemijl gemeten vanaf de basislijnen per dag niet meer dan vijf kabeljauwen in bezit hebben.

2. In afwijking van lid 1 mag elke visser in de deelsectoren 22 en 23 en in deelsector 24 binnen zes zeemijl gemeten vanaf de basislijnen in de periode van 1 februari tot en met 31 maart 2021 per dag niet meer dan twee kabeljauwen in bezit hebben.

3. De recreatievisserij is verboden in deelsector 24 buiten zes zeemijl gemeten vanaf de basislijnen en in de deelsectoren 25 en 26.

4. De leden 1, 2 en 3 gelden onverminderd strengere nationale maatregelen.

Artikel 8

Maatregelen betreffende de visserij op zeeforel en zalm in de deelsectoren 22-32

1. Het vissen op zeeforel buiten vier zeemijl gemeten vanaf de basislijnen in de deelsectoren 22-32 is voor vissersvaartuigen verboden van 1 januari tot en met 31 december 2021. Bij het vissen op zalm in die wateren mogen bijvangsten van zeeforel op elk moment aan boord of bij aanlanding na elke visreis niet meer bedragen dan 3 % van de totale zalm- en zeeforelvangst.

2. Lid 1 geldt onverminderd strengere nationale maatregelen.

Artikel 9

Flexibiliteit

1. Tenzij anders vermeld in de bijlage bij deze verordening is artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 van toepassing op bestanden waarvoor een voorzorgs-TAC geldt, en zijn artikel 3, leden 2 en 3, en artikel 4 van die verordening van toepassing op bestanden waarvoor een analytische TAC geldt.

2. Artikel 3, leden 2 en 3, en artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 zijn niet van toepassing wanneer een lidstaat gebruikmaakt van de jaarflexibiliteit waarin artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 voorziet.

Artikel 10

Toezending van gegevens

Wanneer de lidstaten overeenkomstig de artikelen 33 en 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 gegevens met betrekking tot de hoeveelheden gevangen of aangelande vis aan de Commissie toezenden, gebruiken zij daarvoor de in de bijlage bij deze verordening vermelde bestandscodes.

HOOFDSTUK III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 11

Wijziging van Verordening (EU) 2020/123

In bijlage IA wordt de tabel met de vangstmogelijkheden voor kever en geassocieerde bijvangsten in ICES-sector 3a en de wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 vervangen door:

Soort:

Kever en geassocieerde bijvangsten

 

Gebied:

3a; wateren van de Unie van 2a en 4

 

Trisopterus esmarkii

 

 

(NOP/2A3A4.)

 

 

Jaar

2020

2021

 

Analytische TAC

 

Denemarken

64 940

(1)(3)

p.m.

(1)(6)

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Duitsland

12

(1)(2)(3)

p.m.

(1)(2)(6)

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Nederland

48

(1)(2)(3)

p.m.

(1)(2)(6)

Unie

65 000

(1)(3)

p.m.

(1)(6)

Noorwegen

14 500

(4)

p.m.

(4)

Faeröer

5 000

(5)

p.m.

(5)

TAC

Niet relevant 

Niet relevant

 

 

 

 

 

(1)

Maximaal 5 % van het quotum mag bestaan uit bijvangsten van schelvis en wijting (OT2/*2A3A4). Overeenkomstig deze bepaling op het quotum in mindering gebrachte bijvangsten van schelvis en wijting en overeenkomstig artikel  5, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 op het quotum in mindering gebrachte bijvangsten van soorten mogen samen niet hoger zijn dan 9 % van het quotum.

(2)

Het quotum mag uitsluitend worden gevangen in wateren van de Unie van de ICES-gebieden 2a, 3a en 4.

(3)

Het quotum van de Unie mag slechts worden gevangen van 1 november 2019 tot en met 31 oktober 2020.

(4)

Er moet een sorteerrooster worden gebruikt.

(5)

Er moet een sorteerrooster worden gebruikt. Met inbegrip van maximaal 15 % onvermijdelijke bijvangsten (NOP/*2A3A4), die op dit quotum in mindering moeten worden gebracht.

(6)

Het quotum van de Unie mag slechts worden gevangen van 1 november 2020 tot en met 31 oktober 2021.

 

”.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021. Artikel 11 is evenwel van toepassing van 1 november 2020 tot en met 31 oktober 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

   Voor de Raad

   De voorzitter

(1)    Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
(2)    Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad (PB L 191 van 15.7.2016, blz. 1).
(3)    Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105).
(4)    Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008 en (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 ( PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1 ).
(5)    Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC’s en quota (PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3).
(6)    Verordening (EU) 2020/123 van de Raad van 27 januari 2020 tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 25 van 30.1.2020, blz. 1).
(7)    Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (herschikking) (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 70).

Brussel, 28.8.2020

COM(2020) 436 final

BIJLAGE

bij

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD

tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee en tot wijziging van Verordening (EU) 2020/123 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden in andere wateren


NAAR SOORT EN GEBIED UITGESPLITSTE TAC’S VOOR VISSERSVAARTUIGEN VAN DE UNIE IN GEBIEDEN WAAR TAC’S GELDEN

De onderstaande tabellen bevatten de TAC’s en quota per bestand (in ton levend gewicht, tenzij anders vermeld) en de functioneel daarmee verbonden voorwaarden.

Tenzij anders vermeld, gaat het bij de genoemde visserijzones om ICES-gebieden.

De visbestanden zijn vermeld in alfabetische volgorde op de Latijnse naam van de soort.

Voor de toepassing van deze verordening geldt de volgende vergelijkende tabel van Latijnse en gewone namen:

Wetenschappelijke naam

Drielettercode

Gewone naam

Clupea harengus

HER

Haring

Gadus morhua

COD

Kabeljauw

Pleuronectes platessa

PLE

Schol

Salmo salar

SAL

Atlantische zalm

Sprattus

SPR

Sprot

Soort:

Haring

Gebied:

Deelsectoren 30-31

Clupea harengus

(HER/30/31.)

Finland

53 306

Zweden

11 712

Unie

65 018

TAC

65 018

Voorzorgs-TAC

Soort:

Haring

Gebied:

Deelsectoren 22-24

Clupea harengus

(HER/3BC+24)

Denemarken

221

Duitsland

869

Finland

0

Polen

205

Zweden

280

Unie

1 575

TAC

1 575

Analytische TAC

Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.




Soort:

Haring

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 25-27, 28.2, 29 en 32

Clupea harengus

(HER/3D-R30)

Denemarken

2 146

Duitsland

569

Estland

10 960

Finland

21 393

Letland

2 705

Litouwen

2 848

Polen

24 304

Zweden

32 626

Unie

97 551

TAC

Niet relevant

Analytische TAC

Artikel 6 van deze verordening is van toepassing.

Soort:

Haring

Gebied:

Deelsector 28.1

Clupea harengus

(HER/03D.RG)

Estland

18 216

Letland

21 230

Unie

39 446

TAC

39 446

Analytische TAC

Artikel 6 van deze verordening is van toepassing.

Soort:

Kabeljauw

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 25-32

Gadus morhua

(COD/3DX32.)

Denemarken

137

(1)(2)

Duitsland

54

(1)(2)

Estland

13

(1)(2)

Finland

10

(1)(2)

Letland

51

(1)(2)

Litouwen

33

(1)(2)

Polen

159

(1)(2)

Zweden

138

(1)(2)

Unie

595

(1)(2)

TAC

Niet relevant

Voorzorgs-TAC

Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

__________

(1) Uitsluitend voor bijvangsten. In het kader van dit quotum is gerichte visserij niet toegestaan.

In afwijking van de eerste alinea mag in het kader van visserijactiviteiten die uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek worden verricht, gericht op kabeljauw worden gevist, mits dat onderzoek wordt uitgevoerd met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241.

(2) In de deelsectoren 25 en 26 is het verboden op dit quotum te vissen van 1 mei tot en met 31 augustus.

In afwijking van de eerste alinea zijn visserijactiviteiten die uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek worden verricht toegestaan, mits dat onderzoek wordt uitgevoerd met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241.

In afwijking van de eerste alinea is die sluitingsperiode niet van toepassing op vissersvaartuigen van de Unie van minder dan 12 meter lengte over alles die vissen met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten, met geankerde beugen, beuglijnen, vrije beuglijnen, handlijnen en peuren of soortgelijk passief vistuig in gebieden met een waterdiepte van minder dan 20 meter volgens de coördinaten op de officiële zeekaarten van de bevoegde nationale autoriteiten. Kapiteins van die vissersvaartuigen zorgen ervoor dat hun visserijactiviteit te allen tijde door de controleautoriteiten van de lidstaat kan worden gemonitord.


Soort:

Kabeljauw

Gebied:

Deelsectoren 22-24

Gadus morhua

(COD/3BC+24)

Denemarken

1 481

(1)(2)

Duitsland

725

(1)(2)

Estland

33

(1)(2)

Finland

29

(1)(2)

Letland

123

(1)(2)

Litouwen

80

(1)(2)

Polen

396

(1)(2)

Zweden

528

(1)(2)

Unie

3 395

(1)(2)

TAC

3 395

(1)(2)

Analytische TAC

Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

__________

(1) In deelsector 24 uitsluitend voor bijvangsten. In het kader van dit quotum is gerichte visserij niet toegestaan in deelsector 24.

In afwijking van de eerste alinea mag in het kader van visserijactiviteiten die uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek worden verricht, gericht op kabeljauw worden gevist, mits dat onderzoek wordt uitgevoerd met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241.

In afwijking van de eerste alinea is het vissen op dit quotum in deelsector 24 toegestaan voor vissersvaartuigen van de Unie van minder dan 12 meter lengte over alles die vissen met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten, met geankerde beugen, beuglijnen, vrije beuglijnen, handlijnen en peuren of soortgelijk passief vistuig in gebieden tot zes zeemijl gemeten vanaf de basislijnen met een waterdiepte van minder dan 20 meter volgens de coördinaten op de officiële zeekaarten van de bevoegde nationale autoriteiten. Kapiteins van die vissersvaartuigen zorgen ervoor dat hun visserijactiviteit te allen tijde door de controleautoriteiten van de lidstaat kan worden gemonitord.

(2) In de deelsectoren 22 en 23 is het verboden op dit quotum te vissen van 1 januari tot en met 31 maart, en in deelsector 24 van 1 mei tot en met 31 augustus.

In afwijking van de eerste alinea zijn visserijactiviteiten die uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek worden verricht toegestaan, mits dat onderzoek wordt uitgevoerd met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241.

In afwijking van de eerste alinea is die sluitingsperiode niet van toepassing op vissersvaartuigen van de Unie van minder dan 12 meter lengte over alles die vissen met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten, met geankerde beugen, beuglijnen, vrije beuglijnen, handlijnen en peuren of soortgelijk passief vistuig in de deelsectoren 22 en 23 in gebieden met een waterdiepte van minder dan 20 meter volgens de coördinaten op de officiële zeekaarten van de bevoegde nationale autoriteiten, en in deelsector 24 in gebieden tot zes zeemijl gemeten vanaf de basislijnen met een waterdiepte van minder dan 20 meter volgens de coördinaten op de officiële zeekaarten van de bevoegde nationale autoriteiten. Kapiteins van die vissersvaartuigen zorgen ervoor dat hun visserijactiviteit te allen tijde door de controleautoriteiten van de lidstaat kan worden gemonitord.




Soort:

Schol

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

Pleuronectes platessa

(PLE/3BCD-C)

Denemarken

4 939

Duitsland

549

Polen

1 034

Zweden

372

Unie

6 894

TAC

6 894

Analytische TAC

Artikel 6 van deze verordening is van toepassing.

Soort:

Atlantische zalm

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-31

Salmo salar

(SAL/3BCD-F)

Denemarken

19 582

(1)

Duitsland

2 179

(1)

Estland

1 990

(1)(2)

Finland

24 417

(1)

Letland

12 455

(1)

Litouwen

1 464

(1)

Polen

5 940

(1)

Zweden

26 469

(1)

Unie

94 496

(1)

TAC

Niet relevant

Voorzorgs-TAC

Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

__________

(1) Aantal stuks.

(2) Bijzondere voorwaarde: tot 25 % en niet meer dan 500 exemplaren van dit quotum mogen worden gevist in wateren van de Unie van deelsector 32 (SAL/*3D32).



Soort:

Atlantische zalm

Gebied:

Wateren van de Unie van deelsector 32

Salmo salar

(SAL/3D32.)

Estland

893

(1)

Finland

7 821

(1)

Unie

8 714

(1)

TAC

Niet relevant

Voorzorgs-TAC

__________

(1) Aantal stuks.

Soort:

Sprot

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

Sprattus

(SPR/3BCD-C)

Denemarken

20 730

Duitsland

13 133

Estland

24 072

Finland

10 851

Letland

29 073

Litouwen

10 517

Polen

61 697

Zweden

40 074

Unie

210 147

TAC

Niet relevant

Analytische TAC

Artikel 6 van deze verordening is van toepassing.