27.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 300/58


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Energie voor een klimaatneutrale economie: een EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem

(2021/C 300/11)

Rapporteur:

Gunārs ANSIŅŠ (LV/RE), gemeenteraadslid van Liepāja

Referentiedocumenten:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Energie voor een klimaatneutrale economie: een EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem

COM(2020) 299 final

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — EU-strategie over de benutting van het potentieel van hernieuwbare offshore-energie met het oog op een klimaatneutrale toekomst

COM(2020) 741 final

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over een EU-strategie om methaanemissies terug te dringen

COM(2020) 663 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Continuïteit van de elektriciteitsvoorziening, onderling verbonden elektriciteitsnetwerken in de Europese Unie en de energietransitie

1.

benadrukt dat de huidige crisis duidelijk heeft aangetoond dat de continuïteit van de energie- en elektriciteitsvoorziening in alle Europese regio’s moet worden gewaarborgd, ook in situaties waarin een verstoring van de wereldwijde leveringsketens kan optreden.

2.

De Europese regio’s vertonen grote verschillen op het gebied van energie, bijvoorbeeld wat betreft de vraag naar elektriciteit, het productiepotentieel en de beschikbare infrastructuur. Daarom is het noodzakelijk om niet alleen grensoverschrijdende verbindingen tussen energiesystemen te ontwikkelen, maar ook interregionale infrastructuur binnen de afzonderlijke landen, met name om de transmissie van hernieuwbare-energieoverschotten te waarborgen. De uitbouw ervan moet worden ondersteund door een EU-brede visie, aangezien de samenhang van de Europese elektriciteitsmarkt erdoor vergroot.

3.

Tevens is het van belang de transnationale samenwerking te versterken met het oog op de gezamenlijke uitvoering van energieprojecten en de uitbreiding van grensoverschrijdende interconnectiecapaciteiten, teneinde mogelijke knelpunten in de elektriciteitsvoorziening tijdens piekbelastingsperioden te compenseren. Het niveau van de veilige capaciteit van de energiecentrales mag daarbij echter niet onder het nationale minimum komen.

4.

De Europese Unie voorziet momenteel in 58 % van haar energiebehoefte door middel van invoer, voornamelijk in de vorm van olie en gas. De overschakeling op schone energie zal de afhankelijkheid van de EU van fossiele brandstoffen en de invoer daarvan verminderen. De EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem zal hieraan bijdragen en de energie- en klimaatdoelstellingen helpen verwezenlijken. In het kader van de transitie naar schone energie zal de EU, ook dankzij maatregelen voor efficiënt energiegebruik, als geheel minder energie gaan verbruiken, meer gebruik maken van interne hernieuwbare bronnen, het aantal producenten doen toenemen via instrumenten voor zelfconsumptie en energiegemeenschappen en haar energie-invoer geleidelijk diversifiëren. De aldus gerealiseerde energiebesparingen, diversificatie en lokale energieproductie moeten de Europese economie veerkrachtiger maken en de externe afhankelijkheid helpen verkleinen.

5.

Het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) onderstreept het belang van schone waterstof, voornamelijk uit hernieuwbare energiebronnen, voor de verdere integratie en de decarbonisatie van het energiesysteem, zoals vermeld in de EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem. In dit verband is een snelle uitvoering van de EU-waterstofstrategie geboden; het CvdR verwijst daarom naar zijn advies over schone waterstof. Het verwacht dat het door de Europese Commissie aangekondigde wetgevingspakket “Fit for 55” en de komende herziening van de EU-gasmarkt mede uitvoering zullen geven aan de eisen uit dit advies en de sectorintegratie zullen bevorderen.

6.

Het is belangrijk om allerlei verschillende oplossingen en combinaties van energiesystemen mogelijk te maken en te bevorderen, rekening houdend met technologische ontwikkelingen en de uiteenlopende omstandigheden in de regio’s van de EU qua klimaat, geografie, infrastructuur, energiesystemen enz. Het regelgevingskader van de EU moet zoveel mogelijk technologieneutraal zijn wat emissiereductie en duurzaamheid betreft, waarbij alle bestaande alternatieven, met name die welke plaatselijk beschikbaar zijn, in aanmerking worden genomen, en moet overregulering en hogere administratieve lasten voor duurzame en veilige oplossingen voorkomen en gericht zijn op het terugdringen van energiearmoede bij huishoudens. Energieproductie met behulp van kernsplijting voldoet niet aan het duurzaamheidscriterium.

7.

Zorgwekkend acht het CvdR de aanleg van de Nord Stream 2-pijpleiding, die een bedreiging vormt voor de Europese energiezekerheid, de afhankelijkheid van de EU van de Russische Federatie vergroot, de belangen van tal van EU- en niet-EU-landen negeert en al vroeg voorbijgestreefd dreigt te raken in het licht van de decarbonisatiedoelstellingen van de Unie als geheel. Het onderschrijft het standpunt van het Europees Parlement dat de voltooiing van dit politieke project onmiddellijk moet worden stopgezet.

8.

Het CvdR herinnert aan de vijf aspecten voor de verwezenlijking van de energie-unie: meer energievoorzieningszekerheid, versterking van de interne energiemarkt, verhoging van de energie-efficiëntie, vermindering van de CO2-uitstoot (“koolstofvrij maken van de economie”) en bevordering van onderzoek en innovatie in de energiesector. De zekerheid van de elektriciteitsvoorziening moet daarbij prioriteit krijgen, teneinde de continue werking van kritieke infrastructuur in alle regio’s te waarborgen, met name in tijden van potentiële crises, waaronder energiecrises. In deze context zijn, naast toereikende en flexibele opwekkingscapaciteiten, lokale oplossingen voor productie op basis van lokale bronnen, opslag en flexibiliteit nodig om voor elk bewoond gebied, met name in minder ontwikkelde regio’s, gebieden met een lage bevolkingsdichtheid en gebieden met geïsoleerde energiesystemen, uitkomst te bieden in geval van nood en onbeschikbaarheid. Tegelijkertijd is het zaak de elektriciteitstransmissie te moderniseren. Bij de ontwikkeling van stabiele elektriciteitsverbindingen tussen alle regio’s van de EU moet het wegnemen van fysieke barrières voorop staan om een daadwerkelijke integratie van het elektriciteitsvoorzieningssysteem te garanderen. De synchrone interconnectie van diverse nationale energiesystemen draagt bij tot een aanzienlijke vermindering van de exploitatiekosten van een energiesysteem en verbetert de zekerheid doordat de potentiële negatieve impact van lokale storingen op de stabiliteit van het energiesysteem verminderd wordt en doordat het gemakkelijker wordt om essentiële bedrijfsparameters van het energiesysteem, zoals de netfrequentie, te handhaven.

9.

Van bijzonder belang zijn voorts de efficiëntie en kosteneffectiviteit van het beheer van het elektriciteitsvoorzieningssysteem en lokale oplossingen voor energieproductie en -opslag (kosteneffectieve batterijen, pompaccumulatiecentrales en andere oplossingen) en gemeenschappelijke zelfconsumptie.

De bijzondere rol van de lokale en regionale overheden

10.

De EU-strategie voor de integratie van het energiesysteem is cruciaal voor het economisch herstel van de lokale en regionale overheden, met name in de nasleep van de COVID-19-crisis. Bij de overgang naar een meer geïntegreerd energiesysteem moet energie-efficiëntie een belangrijke doelstelling voor de lokale en regionale overheden zijn, waarbij rekening moeten worden gehouden met de bredere context, met name de vermindering van de broeikasgasemissies en de minder ontwikkelde regio’s. Grotere energie-efficiëntie leidt tot lagere totale investeringsbehoeften en lagere kosten voor de opwekking en het gebruik van energie en de bijbehorende infrastructuur. Zo vermindert bovendien het bijbehorende verbruik van land en materialen, de milieuschade en het verlies aan biodiversiteit. Systeemintegratie kan de energie-efficiëntie van lokale en regionale overheden helpen verbeteren, aangezien de beschikbare middelen dan worden gebruikt om op efficiëntere energietechnologieën over te schakelen.

11.

De lokale en regionale overheden moeten zowel zorgen voor een groter aandeel van hernieuwbare energie als voor beter beleid en betere maatregelen, met name op het gebied van verwarming/koeling en vervoer. Bovendien moet er een duidelijker plan voor energiebesparing worden opgesteld, met name voor de vervoers- en gebouwensector.

12.

De vervoerssector vertegenwoordigt ongeveer 30 % van het eindenergieverbruik in de Europese Unie en is in hoge mate afhankelijk van aardolieproducten. Voor het koolstofvrij maken van de sector is een grotere elektrificatie van het eindverbruik vereist, zowel door de elektrificatie van de vervoermiddelen zelf als door de productie van nieuwe energiedragers als brandstof, zonder welke technologische oplossing dan ook om ongerechtvaardigde redenen uit te sluiten. Tevens is het noodzakelijk daartoe de nodige energie-infrastructuur te ontwikkelen om aldus bij te dragen tot een aanzienlijke vermindering van de energieafhankelijkheid van derde landen, waardoor de energiezekerheid van Europa wordt vergroot.

13.

Van het energieverbruik in Europa komt 40 % voor rekening van de gebouwen. Een systematisch plan voor de vermindering van het energieverbruik en voor een ruimer gebruik van hernieuwbare energie in gebouwen kan er dus aanzienlijk toe bijdragen om de energieafhankelijkheid van derde landen terug te dringen en dus de energiezekerheid van Europa te vergroten.

14.

De investeringen ter verbetering van de energieprestaties van gebouwen moeten gepaard gaan met voldoende financiële middelen om de burgers bij deze investeringen met ruime voordelen te ondersteunen. Verder moeten de lokale overheden bij de planning en het beheer van deze maatregelen worden betrokken.

15.

De Europese Commissie wordt verzocht zoveel mogelijk steun te verlenen aan het onderzoek naar de opties voor renovatie van gebouwen waarvoor beperkingen gelden in verband met het behoud van het cultureel erfgoed of het historisch architectonisch erfgoed, en er aldus voor te zorgen dat in deze gebouwen hernieuwbare energie kan worden gebruikt, met inachtneming van de desbetreffende beperkingen. Het zou voorts een goede zaak zijn als dit aspect een van de hoekstenen van het nieuwe Europese Bauhaus wordt.

Ontwikkeling van regionale infrastructuur via meer regionaal gedifferentieerde ontwikkelingstrajecten

16.

Het is van essentieel belang dat bij de integratie van het energiesysteem wordt nagegaan welke gevolgen de maatregelen hebben voor de groei in de verschillende regio’s en met name voor de uitvoering van de in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verankerde doelstellingen van het cohesiebeleid. Slechts op deze manier is een evenwichtige ontwikkeling en echte concurrentie in een open markt mogelijk. Helaas wordt dit onder meer belemmerd door de forse verschillen in de energieprijzen voor de eindverbruikers.

17.

Er moet rekening worden gehouden met de extra inspanningen die de ultraperifere regio’s moeten leveren om de technische belemmeringen van niet-geïnterconnecteerde systemen te overwinnen, zonder toegang tot de interne energiemarkt en ondersteunende diensten, hetgeen enorme investeringen in energie-infrastructuur vergt (back-upcapaciteit, transmissienetwerken met inbegrip van onderzeese kabels tussen eilanden, energieopslagsystemen, slimme netwerken en logistiek voor de toegang tot, het vervoer en de opslag van minder vervuilende brandstoffen), om uiteindelijk de zekerheid en kwaliteit van de energievoorziening en de integratie van endogene energiebronnen, met name hernieuwbare energiebronnen van variabele aard, te kunnen garanderen.

18.

Zonder afbreuk te doen aan innovatieve oplossingen moet de integratie van het energiesysteem op de eerste plaats gericht zijn op de ontwikkeling van de bestaande regionale basisinfrastructuur waarvan de sterke punten en voordelen in de praktijk zijn gebleken. Gezien de zeer uiteenlopende regionale klimatologische en infrastructurele omstandigheden moet voor de zwakste schakels in de bestaande regionale basisinfrastructuur naar creatieve en intelligente oplossingen worden gezocht. Daarom is het ook niet per se nodig om in alle regio’s het gebruik van elektriciteit voor verwarming van gebouwen te verhogen, aangezien sommige landen een goed ontwikkeld stadsverwarmingsnet hebben. Zo kan meer dan 70 % van de Letten op stadsverwarming rekenen. De aldus geleverde hoeveelheid energie komt ongeveer overeen met het elektriciteitsverbruik in Letland. Warmtenetten kunnen een bijdrage leveren door middel van energieopslag, opwekking van energie en het gebruik van energiebronnen die niet beschikbaar zijn voor afzonderlijke gebouwen. Ook stads- en blokverwarmingssystemen en warmtenetten moeten geleidelijk overschakelen op hernieuwbare energiebronnen.

Kosteneffectiviteit voor burgers en bedrijven

19.

Bij de verdere ontwikkeling van het energiesysteem moet altijd worden nagegaan of bedrijven en burgers daardoor kosten kunnen besparen. Het beginsel “energie-efficiëntie eerst” moet gericht zijn op een geringere klimaatimpact en een efficiënter hulpbronnengebruik en zowel gelden voor geïntegreerde energievoorzieningsystemen als voor grotere efficiëntie voor de eindgebruikers. Tegelijkertijd moet ervoor worden gezorgd dat de transitie niet de belangen van de consument schaadt. Inspanningen om de energie-efficiëntie te verbeteren, mogen niet leiden tot hogere energieprijzen of andere kosten voor burgers en bedrijven zonder dat daar een redelijke compensatie tegenover staat.

20.

Het streven naar vermindering van de broeikasgasemissies moet worden uitgevoerd op de vanuit het oogpunt van de betrokken lidstaat meest voordelige en doeltreffende manier, met name voor de sociaal kwetsbare groepen in die lidstaat. Ook dient men bij de toekomstige overschakeling op hernieuwbare energiebronnen rekening te blijven houden met het prerogatief van elke lidstaat, alsook van elke regionale en lokale overheid, om de energiemix en de algemene structuur van de energievoorziening te bepalen.

21.

De Europese Commissie moet zowel in het kader van de EU-wetgeving als in haar toekomstige werkzaamheden ten volle bijdragen tot verbetering van de kennis en voorlichting van het publiek in de EU over het gebruik van hernieuwbare energietechnologieën en de bevordering van energieopwekking uit hernieuwbare energiebronnen, daar de afwijzing door het publiek van bepaalde technologieën of productiemethoden op het gebied van hernieuwbare energie, samen met voorschriften die niet aan de technologische ontwikkeling zijn aangepast, een belangrijke belemmering vormen voor de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen. Het is ook belangrijk om niet alleen het bewustzijn van lokale gemeenschappen te vergroten, maar ook om duidelijk te maken dat hernieuwbare energie praktische voordelen heeft, juist voor lokale gemeenschappen.

22.

Bijzondere aandacht moet uitgaan naar oplossingen die de aanzienlijke verschillen in energieprijzen (met inbegrip van alle bijbehorende kosten) voor de eindverbruikers op de interne EU-markt kunnen wegwerken. Ook het ruimere gebruik van hernieuwbare bronnen in het energiesysteem moet beoordeeld worden vanuit het oogpunt van de kosten voor de eindgebruiker. Op dit gebied bestaan nog tal van mogelijkheden voor de ontwikkeling van innovatieve en voor de consument kosteneffectieve oplossingen.

Traject naar klimaatneutraliteit tegen 2050

23.

Er moet rekening worden gehouden met de extra inspanningen van regio’s met geïsoleerde elektriciteitssystemen waarvoor nog geen innovatieve technologische oplossingen beschikbaar zijn die interconnectie met andere geïntegreerde netwerken mogelijk maken. Dit is het geval voor de ultraperifere gebieden, waar alternatieve oplossingen moeten worden onderzocht die het samen mogelijk maken om de zekerheid en de kwaliteit van de energievoorziening te waarborgen en tegelijkertijd klimaatneutraliteit te bewerkstelligen.

24.

Broeikasgas- respectievelijk klimaatneutraliteit tegen 2050 is slechts haalbaar als de inspanningen op het gebied van energiebesparing, energie-efficiëntie, hernieuwbare energiebronnen en gebruik van afvalwarmte met elkaar worden gecombineerd. Om in alle sectoren de broeikasgasemissies te verminderen, moet niet alleen de energie-efficiëntie worden verhoogd en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen worden bevorderd; ook moeten de verbindingen met de basisinfrastructuur worden ontwikkeld.

25.

Als heel Europa in 2050 klimaatneutraliteit wil bereiken, is het voor het energiesysteem van de afzonderlijke regio’s niet zo belangrijk met hoeveel procent het bestaande aandeel groene energie in het totale energieverbruik is gestegen. Er zijn veeleer concrete plannen nodig voor hoe elke regio de gezamenlijk overeengekomen EU-doelstelling wil bereiken, d.w.z. dat het erom gaat welk aandeel groene energie in totaal heeft in het energieverbruik van elke regio. In het licht van wat tot nu toe is bereikt (1), is het duidelijk dat de integratie van het energiesysteem zeer uiteenlopende inspanningen van de verschillende lidstaten en regio’s zal vergen. Sommige regio’s zullen actie moeten ondernemen om het aandeel groene energie in het energieverbruik te vergroten. Andere regio’s staan voor de opgave om de nodige maatregelen te nemen om de energie-efficiëntie te verbeteren en weer andere voor de taak om de basisinfrastructuur aan te pakken. Een regionale aanpak bij de uitvoering van de EU-strategie voor de integratie van het energiesysteem ter plaatse is dan ook de voorwaarde voor een dynamische, klimaatneutrale economie.

Perspectieven voor technologieën op het gebied van hernieuwbare offshore-energie

26.

Het CvdR is ingenomen met de “EU-strategie over de benutting van het potentieel van hernieuwbare offshore-energie met het oog op een klimaatneutrale toekomst”. Er dient een concreet plan te komen om de capaciteit van hernieuwbare energiebronnen, waaronder ook de geïnstalleerde offshore-windenergiecapaciteit, te verhogen. Om de klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2040 te halen, is de tijdige ontwikkeling van beproefde en kosteneffectieve hernieuwbare energiebronnen, zoals windenergie op land en zonne-energie, noodzakelijk. De lidstaten dienen hernieuwbare energie te ontwikkelen om tegen 2050 de ambitie om alle verontreiniging tot nul terug te dringen en klimaatneutraliteit te realiseren, waar te maken. Deze ontwikkeling is ook van belang voor de productie van waterstof uit hernieuwbare energiebronnen om sectoren waar de uitstoot moeilijk terug te dringen is koolstofvrij te maken.

27.

Het CvdR deelt het standpunt dat technologieën voor hernieuwbare energie (bijv. voor waterkracht, aardwarmte, zonne-energie, getijden- en golfslagenergie, drijvende installaties voor offshore-wind- en -zonne-energie, en offshore-waterstofproductie) gericht moeten worden bevorderd. Daarbij moeten de desbetreffende technologische oplossingen er tegelijkertijd toe bijdragen dat de economische en milieudoelstellingen van de EU op elkaar worden afgestemd. Tegelijkertijd is een duidelijk plan geboden om in de toekomst de netwerken en installaties voor hernieuwbare energieproductie, zoals de offshore-netwerken en offshore-windenergieproductie, rechtstreeks te verbinden met een grensoverschrijdende interconnector. Offshore energieproductie in combinatie met grensoverschrijdend energietransport zou aanzienlijke besparingen op de kosten en op het gebruik van mariene ruimte opleveren. De visserij en het scheepvaartverkeer mogen in dit verband echter niet in het gedrang komen.

28.

Met het oog op de biodiversiteit zijn duidelijke en praktische vereisten geboden voor het gebruik van hernieuwbare offshore-energiebronnen. De doelstellingen “groene energie” en “biodiversiteit” moeten niet als tegenpolen worden gezien. Het gaat er veeleer om concrete manieren te vinden om deze te realiseren, teneinde het offshore-energiepotentieel sneller te benutten en te zorgen voor een concrete maritieme ruimtelijke ordening die niet alleen strookt met de eisen van de natuurlijke diversiteit, met minder verstoringen van mariene flora en fauna, maar ook rekening houdt met de wens van het publiek om het mariene landschap te behouden, alsmede met het steeds verder groeiende potentieel van ecotoerisme en met de eisen inzake de aantrekkelijkheid van het natuurlijk milieu.

29.

Gewezen zij op het potentieel van de eilanden en de ultraperifere regio’s bij de ontwikkeling van hernieuwbare offshore-energie, die een essentiële rol kan spelen bij de overgang van deze regio’s naar een klimaatneutrale economie en die de industrie, de economie en de samenleving in de hele EU ten goede kan komen.

30.

De inzet van offshore-energie kan leiden tot het scheppen van nieuwe banen of tot de omscholing van meer werknemers. Dit mag echter niet leiden tot een beperking van de bestaande vormen van werkgelegenheid en de kansen die deze bieden. Het is van essentieel belang dat werknemers worden omgeschoold via een opleiding die is afgestemd op de specifieke behoeften van de offshore-industrie voor hernieuwbare energie.

31.

Het CvdR bepleit een speciale rol voor de havens in de EU-strategie voor hernieuwbare offshore-energie. Zij moeten worden gemoderniseerd en gebruik kunnen maken van de nieuwe commerciële mogelijkheden op het vlak van assemblage, fabricage en onderhoud van installaties voor offshore-elektriciteitsopwekking.

32.

Verheugend is het standpunt van de Europese Commissie dat alle betrokkenen — lidstaten, lokale en regionale overheden, EU-burgers, sociale partners en ngo’s — moeten samenwerken om de in de “EU-strategie over de benutting van het potentieel van hernieuwbare offshore-energie met het oog op een klimaatneutrale toekomst” geschetste ontwikkeling tot stand te brengen. Rechtszekerheid en juridische duidelijkheid zijn nodig om te zorgen voor aanhoudende en toenemende vooruitgang op het gebied van hernieuwbare offshore-energie, aangezien investeringen over het algemeen zeer kapitaalintensief zijn, vooral in de beginfase van projecten.

EU-strategie om methaanemissies terug te dringen — nieuwe kansen

33.

Volgens de “EU-strategie om methaanemissies terug te dringen” wordt slechts 5 % van de wereldwijde methaanemissies door de EU veroorzaakt. Zelfs de meest ambitieuze plannen van de EU om de methaanuitstoot te verminderen zouden dus weinig effect hebben op de terugdringing van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen. Invoer op de interne markt zou alleen mogen worden toegestaan uit landen (of delen van landen) die dezelfde normen voor broeikasgasemissiereductie hebben als de EU. Dit is de enige manier om ervoor te zorgen dat de door de EU vastgestelde klimaatdoelstellingen het mondiale concurrentievermogen van de EU en haar bedrijven niet ondermijnen.

34.

Methaanlekken moeten sneller worden opgespoord, zowel door middel van het programma Copernicus als met andere instrumenten, als Copernicus niet voldoende gegevens kan verschaffen. Het gaat erom precies vast te stellen waar grote hoeveelheden methaan in derde landen vrijkomen. Deze informatie moet openbaar worden gemaakt, zodat de EU-burgers met kennis van zaken kunnen beslissen of zij al dan niet goederen kopen die in dergelijke plaatsen zijn geproduceerd. Volgens de World Energy Outlook van het Internationaal Energieagentschap stoten olie- en gasinstallaties wereldwijd zeer uiteenlopende hoeveelheden methaan uit. Er zijn dan ook flinke mogelijkheden om de methaanemissies op dit gebied terug te dringen. Daarom moet binnen de EU worden voorkomen dat methaan in de productie-, vervoers- en recyclingketen vrijkomt, en dat er fossiele brandstoffen worden geïmporteerd waarbij vooraf al sprake is van methaanlekkage tijdens winning, verwerking en vervoer.

35.

Volgens de “EU-strategie om methaanemissies terug te dringen” is ongeveer 41 % van de methaanemissies in de wereld afkomstig van natuurlijke (biogene) bronnen zoals wetlands of bosbranden. Het voorkomen en doeltreffend bestrijden van bosbranden in de EU moet een prioritaire doelstelling worden. Zij hebben niet alleen gevolgen voor de opwarming van de aarde, maar kunnen ook de natuur, de mensen en het bedrijfsleven in Europa aanzienlijke schade berokkenen. Het CvdR zou ook graag zien dat wordt nagegaan hoe de EU doeltreffender kan bijdragen aan het blussen en voorkomen van bosbranden in derde landen waar elk jaar grote bosgebieden in vlammen opgaan.

36.

Tegelijkertijd moet ervoor worden gezorgd dat de doelstelling om de methaanuitstoot terug te dringen de convergentie van de Europese regio’s niet ondermijnt en de sociaaleconomische ongelijkheden tussen de Europese regio’s niet vergroot.

37.

In het kader van het GLB (gemeenschappelijk landbouwbeleid) zijn doeltreffende maatregelen geboden om de uitstoot van methaan door de landbouw terug te dringen. Uitgaande van de nieuwe ecoregelingen kunnen systemen met een lage input, zoals begrazing, en maatregelen voor bodembescherming hieraan in belangrijke mate bijdragen.

38.

Bij de ontwikkeling van technologieën en de exploitatie ervan moet meer rekening worden gehouden met de Europese producenten, zodat de doelstelling inzake methaanvermindering niet leidt tot nog hogere kosten voor burgers en bedrijven, met name landbouwers en veehouders. Tegelijkertijd moet ervoor worden gezorgd dat de vermindering van methaanemissies in de landbouw en de veehouderij niet tot hogere voedselprijzen leidt.

Conclusies

39.

Naast het benutten van de nieuwe mogelijkheden voor energieproductie uit hernieuwbare bronnen blijft het van belang ervoor te zorgen dat in de eerste plaats het Europese netwerk wordt uitgebreid en dat elke regio wordt aangesloten op het gemeenschappelijke Europese energienetwerk. Zo kunnen de op diverse locaties beschikbare hernieuwbare energiebronnen elkaar beter aanvullen. Er is ook dringend behoefte aan minimumnormen om de continuïteit van de elektriciteitsvoorziening te waarborgen en de stabiliteit van het net te handhaven.

40.

Het is van belang rekening te houden met de bestaande regionale verschillen, met bijzondere aandacht voor plattelands- en dunbevolkte gebieden, en tevens kosteneffectieve oplossingen te ondersteunen door ervoor te zorgen dat de Europese burgers en bedrijven, met name kwetsbare groepen, worden ontzien wat betreft de kosten die gepaard gaan met een vermindering van het energieverbruik, waarbij vermeden moet worden dat de energiearmoede onder de meest kwetsbare groepen kan toenemen.

41.

De COVID-19-pandemie maakt eens te meer duidelijk dat er een energietransitie nodig is die bijdraagt tot een duurzamere samenleving en economie en ervoor zorgt dat elke Europese regio in tijden van crisis in staat is basisdiensten te verlenen. De transitie moet eerlijk, geleidelijk en onomkeerbaar zijn, aangezien niet-duurzame kortetermijnoplossingen meer kwaad dan goed kunnen doen.

42.

De lokale en regionale overheden moeten systematischer worden betrokken bij de besluitvorming in het kader van de energietransitie. Er moet voor worden gezorgd dat de desbetreffende lokale en regionale overheden worden betrokken bij de voorbereiding van nationale energie- en klimaatplannen, eventueel via een dialoog op meerdere niveaus over het klimaat- en energiebeleid. Het CvdR herhaalt zijn oproep aan de lidstaten en de Europese Commissie om een permanent platform op te richten voor een dialoog op meerdere niveaus over energievraagstukken. Dit zou de actieve betrokkenheid van lokale en regionale overheden, maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en andere belanghebbenden bij de vormgeving van de energietransitie kunnen bevorderen. Het CvdR wijst erop dat de richtlijn hernieuwbare energie (Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (2)) een zeer goede basis vormt voor gemeenschappen die zich bezighouden met hernieuwbare energie. De lidstaten wordt verzocht deze richtlijn om te zetten om de participatie van burgers in energiegemeenschappen te vergroten.

43.

Voor de verwezenlijking van de nieuwe doelstellingen is het cruciaal dat bij de formulering en uitvoering van het beleid wordt samengewerkt met de lokale en regionale overheden en dat de burgers en het bedrijfsleven goed worden voorgelicht en bewust worden gemaakt van de problematiek. Dit is de basis voor een duurzame vormgeving van onze toekomst.

44.

Gezien het belang van burgerparticipatie mag niet worden vergeten dat een succesvolle uitvoering van de EU-strategie voor de integratie van het energiesysteem ondenkbaar is zonder initiatieven die een informatiestroom van onderaf, informatie-uitwisseling en educatie op lokaal niveau bevorderen. Opgemerkt zij dat een passende betrokkenheid van belanghebbenden niet alleen het maatschappelijk draagvlak voor het beleid vergroot, maar ook een volledige en transparante evaluatie van de geboekte vooruitgang vergemakkelijkt.

Brussel, 7 mei 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Eurostat, “Share of renewable energy in the EU up to 19,7 % in 2019”, https://ec.europa.eu/eurostat/web/products-eurostat-news/-/ddn-20201218-1

(2)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).