29.9.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 395/2 |
P9_TA(2020)0251
Instelling van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten
Resolutie van het Europees Parlement van 7 oktober 2020 over de instelling van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten (2020/2072(INI))
(2021/C 395/01)
Het Europees Parlement,
— |
gezien artikel 295 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien met name artikel 2, artikel 3, lid 1, artikel 3, lid 3, tweede alinea, artikel 4, lid 3, en de artikelen 5, 6, 7 en 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, |
— |
gezien de artikelen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie die betrekking hebben op de eerbiediging, bescherming en bevordering van democratie, de rechtsstaat en grondrechten in de Unie, waaronder de artikelen 70, 258, 259, 260, 263 en 265, |
— |
gezien Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie en Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, |
— |
gezien de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, |
— |
gezien de criteria van Kopenhagen en het geheel van EU-regels waaraan een kandidaat-lidstaat moet voldoen als hij wil toetreden tot de Unie (het acquis), |
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, |
— |
gezien de instrumenten van de Verenigde Naties inzake de bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en de aanbevelingen en rapporten in het kader van de universele periodieke doorlichting van de Verenigde Naties, evenals de rechtspraak van de verdragsorganen van de Verenigde Naties en de Speciale Procedures van de Mensenrechtenraad, |
— |
gezien de verklaring van de Verenigde Naties van 8 maart 1999 over mensenrechtenverdedigers, |
— |
gezien de aanbevelingen en rapporten van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten, de Hoge Commissaris inzake de nationale minderheden, de OVSE-vertegenwoordiger voor mediavrijheid en andere organen van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, |
— |
gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het Europees Sociaal Handvest, de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het Europees Comité voor sociale rechten, en de verdragen, aanbevelingen, resoluties en rapporten van de Parlementaire Vergadering, het Comité van Ministers, de Commissaris voor de Mensenrechten, de Europese Commissie tegen Racisme en Onverdraagzaamheid, de Steering Committee on Anti-Discrimination, Diversity and Inclusion van de Raad van Europa (CDADI), de Commissie van Venetië en andere organen van de Raad van Europa, |
— |
gezien het Memorandum van overeenstemming tussen de Raad van Europa en de Europese Unie van 23 mei 2007, |
— |
gezien het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie, |
— |
gezien de overeenkomst tot oprichting van de Groep van staten tegen corruptie, |
— |
gezien de lijst met criteria voor de rechtsstaat, die door de Commissie van Venetië is goedgekeurd tijdens haar 106e plenaire vergadering op 18 maart 2016, |
— |
gezien de “Toolkit for Member States — Respecting democracy, rule of law and human rights in the framework of the COVID-19 sanitary crisis” van de Raad van Europa van 7 april 2020, |
— |
gezien het jaarverslag 2020 van de partnerorganisaties van het platform van de Raad van Europa ter bevordering van de bescherming van de journalistiek en de veiligheid van journalisten, |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 17 juli 2019, getiteld “Versterking van de rechtsstaat binnen de Unie — Een blauwdruk voor actie” (COM(2019)0343), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 29 januari 2020 over het werkprogramma voor 2020 van de Commissie (COM(2020)0037) en het aangepaste werkprogramma van de Commissie van 27 mei 2020 (COM(2020)0440), |
— |
gezien het EU-scorebord voor justitie 2020, |
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 juni 2019 over “Verdere versterking van de rechtsstaat binnen de Unie. Stand van zaken en mogelijke volgende stappen” waarin werd voorgesteld om een jaarlijks forum over de grondrechten en de rechtsstaat op te richten, |
— |
gezien het rapport van de Groep Grondrechten en de rechtsstaat van het Europees Economisch en Sociaal Comité van juni 2020 met als titel “National developments from a civil society perspective, 2018-2019”, |
— |
gezien het rapport van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, getiteld “Challenges facing civil society organisations working on human rights in the EU”, gepubliceerd op 17 januari 2018, en andere rapporten en gegevens van het Bureau, |
— |
gezien het verslag van het Europees Instituut voor gendergelijkheid, getiteld “Beijing + 25: the fifth review of the implementation of the Beijing Platform for Action in the EU Member States”, gepubliceerd op 5 maart 2020, |
— |
gezien de conclusies van de Raad van de Europese Unie en de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over “Zorgen voor eerbiediging van de rechtsstaat”, van 16 december 2014, |
— |
gezien zijn resolutie van 25 oktober 2016 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de instelling van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten (1), |
— |
gezien zijn resolutie van 19 april 2018 over de noodzaak van invoering van een Europees waardeninstrument ter ondersteuning van maatschappelijke organisaties die in de Europese Unie op lokaal en nationaal niveau de fundamentele waarden uitdragen (2), |
— |
gezien zijn wetgevingsresolutie van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Rechten en waarden (3), |
— |
gezien zijn resolutie van 14 november 2018 over de noodzaak van een omvattend EU-mechanisme voor de bescherming van democratie, de rechtsstaat en grondrechten (4), |
— |
gezien zijn resolutie van 16 januari 2019 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie in 2017 (5), |
— |
gezien zijn resolutie van 13 februari 2019 over verslechteringen op het gebied van de rechten van de vrouw en gendergelijkheid in de EU (6), |
— |
gezien zijn resolutie van 28 maart 2019 over de situatie van de rechtsstaat en de strijd tegen corruptie binnen de EU, met name in Malta en Slowakije (7), |
— |
gezien zijn resolutie van 18 december 2019 over openbare discriminatie en haatzaaiende uitlatingen ten aanzien van LGBTI-personen, zoals LGBTI-vrije zones (8), |
— |
gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over mensenrechten en democratie in de wereld en het beleid van de Europese Unie ter zake — jaarverslag 2018 (9), |
— |
gezien zijn resolutie van 16 januari 2020 over hoorzittingen die plaatsvinden in het kader van artikel 7, lid 1, van het VEU met betrekking tot Polen en Hongarije (10), |
— |
gezien zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden (11), |
— |
gezien de gezamenlijke aanbevelingen van een aantal maatschappelijke organisaties in het document “From blueprint to footprint: Safeguarding media freedom and pluralism through the European Rule of Law Mechanism” van april 2020, |
— |
gezien het rapport van het Europees netwerk van nationale mensenrechteninstituten, getiteld “The Rule of Law in the European Union” van 11 mei 2020, |
— |
gezien de bijdrage van de werkgroep intern mensenrechtenbeleid van de EU van het netwerk Mensenrechten en Democratie (Human Rights and Democracy Network) van 4 mei 2020 aan de Europese Commissie in het kader van de raadpleging van belanghebbenden in verband met de opstelling van het verslag over de rechtsstaat, |
— |
gezien de beoordeling van de Europese meerwaarde bij het initiatiefverslag van wetgevende aard over een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten van oktober 2016, |
— |
gezien de voorlopige beoordeling van de Europese meerwaarde van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten van het Parlement van april 2020, |
— |
gezien de artikelen 46, 54 en 148 van zijn Reglement, |
— |
gezien de adviezen van de Commissie juridische zaken en de Commissie constitutionele zaken, |
— |
gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0170/2020), |
A. |
overwegende dat de Unie berust op de waarden eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, met inbegrip van de rechten van personen die tot een minderheid behoren, als vastgelegd in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU); overwegende dat de lidstaten deze waarden gemeen hebben en dat alle lidstaten deze waarden vrijelijk hebben onderschreven; overwegende dat de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten waarden zijn die elkaar versterken; |
B. |
overwegende dat de Unie in haar toetredingscriteria heeft vastgelegd dat lidmaatschap van de Unie vereist dat de kandidaat-lidstaat zo ver is gekomen dat hij beschikt over stabiele instellingen die de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden garanderen; overwegende dat de Unie echter niet beschikt over doeltreffende instrumenten om deze criteria te handhaven als een land eenmaal lid is geworden van de Unie; |
C. |
overwegende dat de waarden van de Unie het afgelopen decennium in enkele lidstaten op schaamteloze wijze zijn geschonden; overwegende dat het Parlement deze zorgwekkende ontwikkelingen vanaf 2011 herhaaldelijk in zijn resoluties onder de aandacht heeft gebracht, onder meer de inleiding van de procedure van artikel 7 VEU van 2018; overwegende dat het Parlement al sinds 2016 pleit voor een omvattende en preventieve monitoring op dit gebied, gepaard gaande met een op feiten gebaseerde aanpak, via een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten; |
D. |
overwegende dat de rechten van kwetsbare groepen zoals vrouwen, personen met een beperking, Roma, LGBTI’s en ouderen, in sommige lidstaten nog altijd niet volledig worden geëerbiedigd, en dat deze groepen niet ten volle beschermd worden tegen haat en discriminatie, hetgeen indruist tegen de waarden van de Unie zoals neergelegd in artikel 2 VEU en het recht op non-discriminatie, zoals neergelegd in artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest); overwegende dat de noodmaatregelen die genomen zijn in verband met de COVID-19-pandemie de grondrechten verder hebben ingeperkt en de democratische checks-and-balances hebben verzwakt; |
E. |
overwegende dat ongeveer 10 % van de burgers van de Unie tot een nationale minderheid behoort; overwegende dat de eerbiediging van de rechten van minderheden een integraal onderdeel is van de waarden van de Unie als bedoeld in artikel 2 VEU; overwegende dat minderheden een bijdrage leveren aan de culturele en taalkundige diversiteit in de Unie; overwegende dat de Unie momenteel niet beschikt over een rechtskader om de rechten van minderheden te waarborgen en monitoren; |
F. |
overwegende dat schendingen van de in artikel 2 VEU neergelegde waarden, zonder dat daarop een passende reactie volgt en zonder dat er op het niveau van de Unie consequenties aan worden verbonden, negatieve gevolgen hebben voor de cohesie van het Europese project, de rechten van alle burgers van de Unie en het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten; |
G. |
overwegende dat corruptie een ernstige bedreiging vormt voor de democratie, de rechtsstaat en de eerlijke behandeling van alle burgers; |
H. |
overwegende dat onafhankelijke journalistiek en de toegang tot pluralistische informatie belangrijke pijlers van de democratie zijn; overwegende dat de zorgwekkende toestand van de mediavrijheid en het pluralisme van de media in de Unie niet voortvarend genoeg wordt aangepakt; overwegende dat het maatschappelijk middenveld van groot belang is voor een gezonde democratie; overwegende dat de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld bijdraagt aan schendingen van de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten; overwegende dat de instellingen van de Unie een open, transparante en regelmatige dialoog moeten voeren met representatieve organisaties en met alle lagen van het maatschappelijk middenveld; |
I. |
overwegende dat de onafhankelijkheid, kwaliteit en efficiëntie van nationale rechtsstelsels van cruciaal belang zijn voor het waarborgen van doeltreffende rechtspraak; overwegende dat de beschikbaarheid van rechtsbijstand en de hoogte van griffierechten van grote invloed kunnen zijn op de toegang tot de rechter; overwegende dat het Handvest dezelfde rechtskracht heeft als de Verdragen; overwegende dat het Handvest onder het toeziend oog van het Hof van Justitie van de Europese Unie door de rechterlijke instanties van de lidstaten uitsluitend wordt toegepast als het gaat om de uitvoering van rechtshandelingen van de Unie, maar dat het voor het bevorderen van een gemeenschappelijke juridische, justitiële en rechtsstatelijke cultuur van belang is dat de in het Handvest verankerde rechten altijd in aanmerking worden genomen; |
J. |
overwegende dat de Commissie op 30 september 2020 haar verslag over de rechtsstaat 2020 heeft gepubliceerd (COM(2020)0580) en voornemens is om daarna de nieuwe strategie voor de tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten en het actieplan voor Europese democratie voor te stellen; |
K. |
overwegende dat een verordening betreffende de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene rechtsstatelijke tekortkomingen in de lidstaten, eenmaal vastgesteld, een onmisbaar instrument zou zijn voor het waarborgen van de rechtsstatelijkheid binnen de Unie; |
L. |
overwegende dat het belangrijk is dat belanghebbenden die actief zijn op het gebied van de bescherming en bevordering van democratie, de rechtsstaat en de grondrechten, zoals maatschappelijke organisaties, organen van de Raad van Europa en de Verenigde Naties, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, nationale mensenrechteninstanties, relevante autoriteiten en professionele organisaties die zich bezighouden met de ondersteuning van de rechterlijke macht bij de onafhankelijke rechtsbedeling nauw bij het monitoringmechanisme betrokken worden; overwegende dat derhalve toereikende financiering van de Unie nodig is voor het maatschappelijk middenveld, met name via het programma Justitie en het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden; |
M. |
overwegende dat de bestaande mechanismen moeten worden versterkt en gestroomlijnd en dat er een doeltreffend mechanisme moet worden ontwikkeld om te garanderen dat de in de Verdragen neergelegde beginselen en waarden in de hele Unie worden verdedigd; |
N. |
overwegende dat het Parlement, de Commissie en de Raad (de drie instellingen) gezamenlijk de politieke verantwoordelijkheid hebben om de waarden van de Unie te verdedigen, binnen de hun door de Verdragen verleende bevoegdheden; overwegende dat een interinstitutioneel akkoord overeenkomstig artikel 295 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) de mogelijkheid zou bieden om bepalingen vast te leggen die nodig zijn om de samenwerking tussen de drie instellingen in dit kader te vergemakkelijken; overwegende dat elk van de drie instellingen overeenkomstig artikel 295 VWEU een dergelijk akkoord kan voorstellen; |
1. |
benadrukt dat de Unie dringend een robuuste, omvattende en positieve agenda voor een doeltreffende bescherming en versterking van de democratie, rechtsstaat en grondrechten voor alle EU-burgers moet ontwikkelen; vindt het uiterst belangrijk dat de Unie een voortrekkersrol blijft spelen als het gaat om vrijheid en rechtvaardigheid in Europa en de rest van de wereld; |
2. |
wijst erop dat er in de Unie wat betreft de waarden waarop de Unie berust, sprake is van een ongekende en steeds erger wordende crisis, die het voortbestaan van de Unie als democratisch vredesproject in gevaar brengt; is zeer bezorgd over de toename en het op steeds grotere schaal wortel schieten van het autocratische en illiberale gedachtengoed, een probleem dat verergerd wordt door de COVID-19-pandemie en de economische recessie, en over de toename van corruptie, desinformatie en “state capture” (frauduleuze controle over overheidsinstellingen) in enkele lidstaten; wijst op de gevaren van deze tendensen voor de cohesie binnen de rechtsorde van de Unie, de bescherming van de grondrechten van al haar burgers, de werking van de interne markt, de doeltreffendheid van het gemeenschappelijk beleid en de geloofwaardigheid van de Unie op het internationale politieke toneel; |
3. |
herinnert eraan dat de Unie nog steeds structureel slecht is toegerust om iets te doen tegen de inbreuken op de democratie, de grondrechten en de rechtsstaat en de terugval in de lidstaten; betreurt dat de Raad er niet in slaagt om in het kader van lopende procedures uit hoofde van artikel 7 VEU daadwerkelijk vooruitgang te boeken op het gebied van de handhaving van de waarden van de Unie; merkt op dat het feit dat de Raad er niet in slaagt op doeltreffende wijze toepassing te geven aan artikel 7 VEU er in de praktijk toe leidt dat lidstaten permanent kunnen afwijken van de in artikel 2 VEU vastgestelde waarden; wijst met bezorgdheid op het onsamenhangende karakter van de instrumenten waarover de Unie op dit gebied beschikt en dringt aan op stroomlijning en behoorlijke handhaving ervan; |
4. |
is ingenomen met de werkzaamheden van de Commissie in verband met haar jaarverslag over de rechtsstaat; is ingenomen met het feit dat deze jaarlijkse evaluatie ook betrekking heeft op corruptie en mediavrijheid; merkt echter op dat het verslag geen betrekking heeft op de situatie op het gebied van democratie en de grondrechten; betreurt met name dat er in het kader van deze jaarlijkse evaluatie niet gekeken zal worden naar de vrijheid van vereniging en de krimpende ruimte van het maatschappelijk middenveld; wijst er met bezorgdheid op dat de rechten van kwetsbare groepen, waaronder vrouwen, personen met een beperking, Roma, LGBTI’s en ouderen, in sommige lidstaten nog steeds niet volledig worden geëerbiedigd en dat deze groepen niet volledig beschermd worden tegen haat en discriminatie, hetgeen indruist tegen de waarden van de Unie, zoals neergelegd in artikel 2 VEU; herinnert eraan dat het Parlement herhaaldelijk heeft verzocht om een monitoringmechanisme dat het volledige toepassingsgebied van artikel 2 VEU bestrijkt; wijst nogmaals op de noodzaak van een objectief en empirisch onderbouwd monitoringmechanisme, vastgelegd in een rechtshandeling die de drie instellingen ertoe verbindt uitvoering te geven aan een transparant en aan regels gebonden proces met duidelijke taakomschrijvingen, zodat de bescherming en bevordering van alle waarden van de Unie een vast en zichtbaar onderdeel wordt van de agenda van de Unie; |
5. |
pleit voor de instelling van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten (het “mechanisme”) dat voortbouwt op het voorstel van het Parlement van 2016 en het jaarverslag over de rechtsstaat van de Commissie, geschraagd door een interinstitutioneel akkoord tussen de drie instellingen, dat een jaarlijkse- monitoringcyclus inzake de waarden van de Unie omvat, waarbij alle aspecten van artikel 2 VEU aan de orde komen en waarbij alle lidstaten op gelijke wijze en objectief en eerlijk worden beoordeeld en de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid worden geëerbiedigd; |
6. |
benadrukt dat er in het kader van deze jaarlijkse-monitoringcyclus landenspecifieke duidelijke aanbevelingen moeten worden gedaan, waarbij termijnen en doelstellingen moeten worden vastgesteld voor de uitvoering van die aanbevelingen, en dat er ook gezorgd moet worden voor follow-up in de vorm van jaarverslagen of dringende verslagen; benadrukt dat de Unie concrete maatregelen moet kunnen nemen in gevallen waarin geen uitvoering wordt gegeven aan de aanbevelingen, onder meer in de vorm van het inleiden van een procedure uit hoofde van artikel 7 VEU of een inbreukprocedure en het stellen van begrotingsvoorwaarden; wijst erop dat er niet alleen aanbevelingen gedaan moeten worden die ten doel hebben een einde te maken aan schendingen, maar ook aanbevelingen ter bevordering van beleidsmaatregelen die burgers in staat stellen om zich op de rechten en waarden van de Unie te beroepen; |
7. |
wijst erop dat het mechanisme de bestaande instrumenten, met name het jaarverslag van de Commissie over de rechtsstaat, het kader voor de rechtsstaat van de Commissie, de jaarverslagen van de Commissie over de toepassing van het Handvest, de dialoog over de rechtsstaat van de Raad en het mechanisme voor samenwerking en toetsing moet consolideren en daar voorrang op moet hebben, zodat overlapping wordt voorkomen, en tegelijkertijd de complementariteit en samenhang met andere bestaande instrumenten, zoals de procedure wegens schending van de Verdragen als bedoeld in artikel 7 VEU, inbreukprocedures, en het stellen van begrotingsvoorwaarden, moet verbeteren; is van oordeel dat de drie instellingen de bevindingen van de jaarlijkse-monitoringcyclus zouden moeten meewegen in hun beoordeling in het kader van de inwerkingstelling van artikel 7 VEU en van het stellen van begrotingsvoorwaarden zodra deze van kracht zijn; wijst erop dat de rollen en prerogatieven van de drie instellingen moeten worden geëerbiedigd; |
8. |
benadrukt dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht integraal deel uitmaakt van de rechterlijke besluitvorming, en een vereiste vormt op basis van het in artikel 19 VEU verankerde beginsel van daadwerkelijke rechtsbescherming; stelt vast dat de recente aanvallen op de rechtsstaat met name bestaan uit pogingen om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in gevaar te brengen en uit daarover zijn bezorgdheid en wijst er voorts op dat elke nationale rechtbank ook een Europese rechtbank is; verzoekt de Commissie om alle tot haar beschikking staande instrumenten in te zetten om pogingen van regeringen van lidstaten tot ondermijning van de onafhankelijkheid van nationale rechters te verijdelen, en het Parlement tijdig op de hoogte te stellen indien zich een dergelijke situatie voordoet; |
9. |
herinnert eraan dat de toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op grond van artikel 6, lid 2, VEU een wettelijke verplichting is; wijst nogmaals op de noodzaak om het toetredingsproces snel te voltooien, om in heel Europa een samenhangend kader voor de bescherming van de mensenrechten te waarborgen en om de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden in de Unie verder te verbeteren; verzoekt de Commissie derhalve om de inspanningen voor volledige tenuitvoerlegging van de Verdragen op te voeren en het toetredingsproces onverwijld af te ronden; |
10. |
herinnert aan de essentiële rol die maatschappelijke organisaties, nationale mensenrechteninstellingen, organen voor de bevordering van gelijke behandeling en andere relevante actoren in alle fasen van de jaarlijkse-monitoringcyclus spelen, van het leveren van input tot het bijdragen aan de uitvoering en monitoring; wijst erop dat het noodzakelijk is dat mensenrechtenverdedigers en personen of instanties die mensenrechtenschendingen signaleren op nationaal niveau en op het niveau van de Unie bescherming geboden wordt, onder meer, waar nodig, tegen misbruik van gerechtelijke procedures, en dat zij op alle niveaus voldoende financiering toegewezen krijgen; pleit in dit verband voor oprichting, na een uitvoerige effectbeoordeling, van een statuut voor Europese grensoverschrijdende verenigingen en non-profitorganisaties; wijst op de bijdrage die klokkenluiders leveren als het gaat om het waarborgen van de rechtsstaat en de bestrijding van corruptie; verzoekt de Commissie om de omzetting en toepassing van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 betreffende de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden nauwlettend te volgen (12); wijst erop dat de accreditatiestatus van nationale mensenrechteninstellingen en de ruimte die maatschappelijke organisaties krijgen zelf ook indicatoren kunnen zijn voor beoordelingsdoeleinden; moedigt nationale parlementen ertoe aan openbare debatten te houden en een standpunt in te nemen over de resultaten van de jaarlijkse-monitoringcyclus; benadrukt dat scholing van beoefenaren van juridische beroepen van belang is voor een goede tenuitvoerlegging en toepassing van het recht van de Unie en daarmee ook voor de versterking van een gemeenschappelijke rechtscultuur in de hele Unie; is van oordeel dat in de strategie voor de Europese justitiële opleiding voor de komende periode meer aandacht moet worden besteed aan de bevordering van de rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, en dat deze strategie ook betrekking moet hebben op scholing op het gebied van vaardigheden en niet-juridische onderwerpen, zodat rechters beter in staat zijn om ongepaste druk te weerstaan; spoort de Commissie en de lidstaten aan om de dialoog tussen rechtbanken en beoefenaren van juridische beroepen verder te bevorderen en te vergemakkelijken door regelmatige uitwisseling van informatie en beste praktijken te stimuleren, om bij te dragen aan de verdere ontwikkeling van een Europese rechtsruimte op basis van democratie, de rechtsstaat en grondrechten; wijst erop dat binnen het komende meerjarig financieel kader moet worden voorzien in passende financiering voor het sectorale programma “Justitie” en het programma “Rechten en waarden”, aangezien die programma’s ten doel hebben de waarden van de Unie te beschermen en bevorderen, een Europese rechtsruimte te ontwikkelen die gebaseerd is op de beginselen van de rechtsstaat, en het maatschappelijk middenveld te ondersteunen; |
11. |
wijst erop dat het EU-scorebord voor justitie, waarmee de rechtsstelsels in de verschillende lidstaten kunnen worden vergeleken, en het mechanisme een aanvulling op elkaar moeten vormen; stelt vast dat uit het EU-scorebord voor justitie 2020 blijkt dat er nog steeds aanzienlijke verschillen bestaan tussen de lidstaten wat het aantal aanhangige rechtszaken betreft en dat de achterstand in een aantal lidstaten nog is opgelopen, dat niet in alle lidstaten opleidingen worden aangeboden op het gebied van ICT-vaardigheden met het oog op aanpassing aan digitalisering en vergemakkelijking van de toegang tot de rechter, dat de beschikbaarheid van rechtsbijstand in sommige lidstaten de afgelopen jaren is afgenomen en dat gendergelijkheid in de rechtsstelsels van de meeste lidstaten niet gegarandeerd is; |
12. |
bekrachtigt de rol van het Parlement, zoals vastgelegd in artikel 7 VEU, om toe te zien op de naleving van de waarden van de Unie; herhaalt zijn oproep om het Parlement in staat te stellen zijn met redenen omkleed voorstel in te dienen bij de Raad en aanwezig te zijn bij hoorzittingen in het kader van de toepassing van artikel 7 in gevallen waarin het Parlement de procedure heeft geïnitieerd, met inachtneming van de prerogatieven van elk van de drie instellingen en het beginsel van loyale samenwerking; verzoekt de Raad het Parlement regelmatig op de hoogte te houden, hier nauw bij te blijven betrekken en op transparante wijze te werk te gaan; is ervan overtuigd dat het mechanisme, geschraagd door een interinstitutioneel akkoord, het noodzakelijke kader zal bieden voor een betere coördinatie; |
13. |
is van oordeel dat er op langere termijn een Verdragswijziging nodig zal zijn ter versterking van het vermogen van de Unie om haar constitutionele kern te bevorderen en te verdedigen; kijkt uit naar de denkoefening en de conclusies in het kader van de conferentie over de toekomst van Europa in dit verband; beklemtoont dat de effectiviteit van de procedure uit hoofde van artikel 7 VEU moet worden verbeterd door de vereiste meerderheid om op te treden te herzien en het sanctiemechanisme te versterken; verzoekt om in het kader van de conferentie over de toekomst van Europa te overwegen de rol van het Hof van Justitie van de Europese Unie bij de bescherming van de fundamentele waarden van de Unie te versterken; dringt aan op een herziening van Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (13), op basis van een grondige effectbeoordeling, teneinde het mandaat ervan te versterken en uit te breiden tot alle in artikel 2 VEU genoemde waarden; |
14. |
is er vast van overtuigd dat het aanpakken van de crisis op het gebied van de waarden van de Unie, onder meer door middel van het voorgestelde mechanisme, een noodzakelijke voorwaarde is om het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten te herstellen en de Unie in haar geheel in staat te stellen om haar gemeenschappelijk beleid op de diverse beleidsgebieden voort te zetten en te bevorderen; |
15. |
betreurt dat de Europese Raad, in zijn conclusies van 21 juli 2020, het door de Commissie voorgestelde mechanisme in verband met begrotingsvoorwaarden heeft verzwakt; herhaalt zijn oproep om ervoor te zorgen dat systemische schendingen van de waarden als bedoeld in artikel 2 VEU onverenigbaar zijn met Uniefinanciering; beklemtoont dat de omgekeerde gekwalificeerde meerderheid moet worden toegepast voor de bescherming van de begroting van de Unie, omdat anders de doeltreffendheid van het nieuwe mechanisme in verband met begrotingsvoorwaarden in het gedrang kan komen; eist dat de toepassing van begrotingsvoorwaarden gepaard gaat met maatregelen ter beperking van mogelijke gevolgen voor individuele begunstigden van Uniefinanciering, met inbegrip van organisaties van het maatschappelijk middenveld; onderstreept dat het mechanisme in verband met begrotingsvoorwaarden niet kan worden vervangen door de voorgestelde jaarlijkse-monitoringcyclus alleen; dringt er bij de Europese Raad op aan gevolg te geven aan de belofte die in de Verklaring van Sibiu van 9 mei 2019 is gedaan om de democratie en de rechtsstaat te beschermen; |
16. |
verzoekt de Commissie en de Raad om onverwijld in onderhandeling te treden met het Parlement over een interinstitutioneel akkoord overeenkomstig artikel 295 VWEU; is van oordeel dat het voorstel in de bijlage hierbij een passend uitgangspunt vormt voor dergelijke onderhandelingen; |
17. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en het bijgaande voorstel te doen toekomen aan de Commissie en de Raad. |
(1) PB C 215 van 19.6.2018, blz. 162.
(2) PB C 390 van 18.11.2019, blz. 117.
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0407.
(4) Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0456.
(5) Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0032.
(6) Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0111.
(7) Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0328.
(8) Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0101.
(9) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0007.
(10) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0014.
(11) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0054.
BIJLAGE BIJ DE RESOLUTIE:
Voorstel voor een interinstitutioneel akkoord inzake versterking van de waarden van de Unie
HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 295,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Volgens artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) zijn de waarden waarop de Unie berust, eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren (“de waarden van de Unie”). |
(2) |
Op grond van artikel 49 VEU moet een staat de waarden van de Unie eerbiedigen en zich ertoe verbinden deze waarden uit te dragen om lid te kunnen worden van de Unie. Overeenkomstig artikel 7 VEU kan een ernstige en voortdurende schending van de waarden van de Unie door een lidstaat leiden tot schorsing van de stemrechten van de vertegenwoordiger van de regering van die lidstaat in de Raad. De eerbiediging van de waarden van de Unie vormt de basis voor een hoog niveau van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten. |
(3) |
Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (“de drie instellingen”) erkennen het belang van eerbiediging van de waarden van de Unie. Eerbiediging van de waarden van de Unie is noodzakelijk voor de goede werking van de Unie en de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie, als neergelegd in artikel 3 VEU. De drie instellingen verbinden zich ertoe loyaal samen te werken met het oog op het bevorderen en doen eerbiedigen van de waarden van de Unie. |
(4) |
De drie instellingen erkennen dat de bestaande instrumenten ter bevordering van de naleving van de waarden van de Unie gestroomlijnd moeten worden en dat de doeltreffendheid ervan verbeterd moet worden. Om die reden moet er een omvattend en op feiten gebaseerd interinstitutioneel mechanisme waarin rekening wordt gehouden met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid worden ingesteld, teneinde de coördinatie tussen de drie instellingen te verbeteren en eerder genomen initiatieven te consolideren. In overeenstemming met de conclusies van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 6 en 7 juni 2013 moet een dergelijk mechanisme “op transparante wijze gelden, op basis van op objectieve wijze vergaarde, vergeleken en geanalyseerde gegevens en op basis van gelijke behandeling zoals tussen alle lidstaten”. |
(5) |
De drie instellingen zijn het erover eens dat een jaarlijkse-monitoringcyclus noodzakelijk is om de bevordering en eerbiediging van de waarden van de Unie te versterken. De jaarlijkse-monitoringcyclus moet omvattend, objectief en onpartijdig zijn, gebaseerd zijn op feiten, en gelijkelijk en eerlijk worden toegepast op alle lidstaten. De belangrijkste doelstelling van de jaarlijkse-monitoringcyclus moet de voorkoming van schendingen en niet-naleving van de waarden van de Unie zijn, alsook het benadrukken van positieve ontwikkelingen en de uitwisseling van beste praktijken, en daarnaast moet de jaarlijkse-monitoringcyclus een gedeelde basis bieden voor andere maatregelen van de drie instellingen. De drie instellingen komen voorts overeen dit interinstitutioneel akkoord te gebruiken om bestaande instrumenten en initiatieven op het gebied van de bevordering en eerbiediging van de waarden van de Unie te integreren, met name het jaarverslag van de Commissie over de rechtsstaat, de dialoog over de rechtsstaat van de Raad en het kader voor de rechtsstaat van de Commissie, om overlappingen te voorkomen en de algehele doeltreffendheid te verbeteren. |
(6) |
De jaarlijkse-monitoringcyclus dient te bestaan uit een voorbereidende fase, de publicatie van een jaarlijks monitoringverslag inzake naleving van de waarden van de Unie met landspecifieke aanbevelingen, en een follow-upfase, waarin onder meer de aanbevelingen worden uitgevoerd. De jaarlijkse-monitoringcyclus dient te worden uitgevoerd in een geest van transparantie en openheid, met inspraak van de burgers en het maatschappelijk middenveld, en moet worden beschermd tegen desinformatie. |
(7) |
De drie instellingen zijn het erover eens dat de jaarlijkse-monitoringcyclus in de plaats moet komen van Beschikking 2006/928/EG (1) en Beschikking 2006/929/EG (2) van de Commissie, en onder meer de doelstellingen van die beschikkingen moet vervullen. Dit interinstitutioneel akkoord laat de Toetredingsakte van 2005, en met name de artikelen 37 en 38, onverlet. |
(8) |
De jaarlijkse-monitoringcyclus moet bovendien complementair zijn aan en coherent zijn met andere instrumenten op het gebied van de bevordering en versterking van de waarden van de Unie. De drie instellingen verbinden zich er met name toe de bevindingen van de jaarlijkse monitoringverslagen te gebruiken bij hun beoordeling van de vraag of er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de waarden van de Unie dan wel of er sprake is van een ernstige en voortdurende schending door een lidstaat van de waarden van de Unie in het kader van artikel 7 VEU. Ook heeft de Commissie zich ertoe verbonden de bevindingen van het jaarlijks monitoringverslag te gebruiken als onderdeel van haar beoordeling van de vraag of er een inbreukprocedure moet worden ingeleid en of er sprake is van algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten, overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) 2020/xxxx van het Europees Parlement en de Raad (3). De drie instellingen zijn het erover eens dat zij zich bij hun maatregelen op het gebied van de waarden van de Unie moeten laten leiden door de jaarlijkse monitoringverslagen. |
(9) |
Overeenkomstig artikel 295 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bevat dit interinstitutioneel akkoord slechts bepalingen met betrekking tot de vergemakkelijking van de samenwerking tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, en overeenkomstig artikel 13, lid 2, VEU dient iedere instelling te handelen binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar in de Verdragen zijn toegedeeld en volgens de daarin bepaalde procedures, voorwaarden en doelstellingen. Dit interinstitutioneel akkoord doet geen afbreuk aan de prerogatieven van het Hof van Justitie van de Europese Unie als het gaat om de authentieke interpretatie van het recht van de Unie, |
ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN
I. DOELSTELLINGEN
1. |
De drie instellingen komen overeen de eerbiediging van de waarden van de Unie als bedoeld in artikel 2 VEU te bevorderen en te versterken aan de hand van coördinatie en samenwerking. |
II. JAARLIJKSE-MONITORINGCYCLUS
2. |
De drie instellingen komen overeen een jaarlijkse-monitoringcyclus inzake de waarden van de Unie op te zetten, die betrekking heeft op onderwerpen en beste praktijken in verband met alle waarden van de Unie, en in dit kader loyaal samen te werken. De jaarlijkse-monitoringcyclus bestaat uit een voorbereidende fase, de publicatie van een jaarlijks monitoringverslag inzake de waarden van de Unie (“jaarlijks verslag”) met aanbevelingen, en een follow-upfase. |
3. |
De drie instellingen komen overeen een permanente interinstitutionele werkgroep inzake de waarden van de Unie (“werkgroep”) in te stellen. De werkgroep is belast met het vergemakkelijken van de coördinatie en samenwerking tussen de drie instellingen in het kader van de jaarlijkse-monitoringcyclus. De werkgroep stelt het publiek regelmatig op de hoogte van haar werkzaamheden. |
4. |
De werkgroep en de drie instellingen worden geadviseerd door een panel van onafhankelijke deskundigen. In samenwerking met het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten maakt het panel van onafhankelijke deskundigen op onpartijdige wijze een overzicht van de belangrijkste positieve en negatieve ontwikkelingen in elke lidstaat en draagt het bij aan de ontwikkeling van een methodologie voor het jaarlijks verslag. De drie instellingen kunnen het panel raadplegen in elke fase van de jaarlijkse-monitoringcyclus. |
Voorbereidende fase
5. |
De Commissie organiseert jaarlijks een gerichte raadpleging van belanghebbenden om informatie te verzamelen voor het jaarlijks verslag. De raadpleging van belanghebbenden vindt plaats in het eerste kwartaal van elk jaar. De raadpleging is transparant en gebaseerd op een duidelijke en nauwkeurige methodologie die door de werkgroep is vastgesteld. De methodologie bevat in elk geval, in passende vorm, ijkpunten zoals die welke zijn opgenomen in de bijlagen bij de Beschikkingen 2006/928/EG en 2006/929/EG van de Commissie. |
6. |
De raadpleging van belanghebbenden biedt maatschappelijke organisaties, nationale mensenrechteninstellingen en organen voor de bevordering van gelijke behandeling, beroepsverenigingen en professionele netwerken, organen van de Raad van Europa en andere internationale organisaties, instellingen, organen en agentschappen van de Unie en de lidstaten, waaronder relevante nationale autoriteiten, de gelegenheid om inbreng te leveren ten behoeve van het jaarlijks verslag. De Commissie verwerkt de informatie die zij van belanghebbenden ontvangt in het jaarlijks verslag. Bijdragen in het kader van de raadpleging worden door de Commissie op haar website gepubliceerd voorafgaand aan de publicatie van het jaarlijks verslag. |
7. |
De Commissie maakt bij de opstelling van het jaarlijks verslag op basis van de door de werkgroep overeengekomen methodologie gebruik van alle informatie waarover zij beschikt. Van bijzonder belang in dit verband zijn rapporten en gegevens afkomstig van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en andere organen of instanties van de Unie, de Raad van Europa, waaronder de Commissie van Venetië en de Groep van staten tegen corruptie, en andere internationale organisaties die relevante studies en beoordelingen publiceren. Indien het door de Commissie opgestelde jaarlijks verslag afwijkt van de bevindingen van het panel van onafhankelijke deskundigen, kunnen het Europees Parlement en de Raad de Commissie verzoeken de redenen daarvoor toe te lichten in de werkgroep. |
8. |
Na overleg binnen de werkgroep hebben daartoe aangewezen vertegenwoordigers van de drie instellingen de mogelijkheid om onderzoeksmissies uit te voeren naar lidstaten om meer informatie te vergaren en meer duidelijkheid te verkrijgen over de situatie wat betreft de waarden van de Unie in de betrokken lidstaten. De Commissie verwerkt de bevindingen in het jaarlijks verslag. |
9. |
De Commissie informeert de werkgroep op gezette tijden over de tijdens de voorbereidende fase geboekte vooruitgang. |
Jaarlijks verslag en aanbevelingen
10. |
De Commissie stelt het jaarlijks verslag op op basis van informatie die zij tijdens de voorbereidende fase heeft verkregen. Het jaarlijks verslag heeft betrekking op zowel de positieve als de negatieve ontwikkelingen op het gebied van de waarden van de Unie in de lidstaten. Het jaarlijks verslag is onpartijdig, gebaseerd op bewijzen die op objectieve wijze verzameld zijn, en eerbiedigt het beginsel van gelijke behandeling van lidstaten. De ernst van de situatie in de lidstaten komt tot uitdrukking in de uitvoerigheid van het verslag. Het jaarlijks verslag bevat een onderdeel over inbreukprocedures in verband met de waarden van de Unie. |
11. |
Het jaarlijks verslag bevat landspecifieke aanbevelingen voor elke lidstaat ter versterking van de bescherming en bevordering van de waarden van de Unie. In de aanbevelingen worden concrete streefdoelen en termijnen voor de uitvoering gespecificeerd en wordt terdege rekening gehouden met eventuele bezwaren die zijn geuit in op grond van artikel 7, lid 1, VEU vastgestelde met redenen omklede voorstellen. In de aanbevelingen wordt rekening gehouden met de diversiteit van de politieke en juridische stelsels van de lidstaten. De uitvoering van de aanbevelingen wordt beoordeeld in daaropvolgende jaarlijkse verslagen of, indien passend, dringende verslagen. |
12. |
Het jaarlijks verslag met aanbevelingen wordt elk jaar in september gepubliceerd. De drie instellingen in de werkgroep bepalen in onderling overleg de datum van publicatie. Voordat het wordt gepubliceerd, legt de Commissie het ontwerp van het jaarlijks verslag voor aan de werkgroep. |
Follow-up
13. |
Uiterlijk twee maanden na de datum van publicatie bespreken het Europees Parlement en de Raad de inhoud van het jaarlijks verslag. Deze besprekingen worden openbaar gemaakt. Het Parlement en de Raad stellen hun standpunten ten aanzien van het jaarlijks verslag vast in de vorm van resoluties en conclusies. In het kader van de follow-up beoordelen het Europees Parlement en de Raad in hoeverre de lidstaten uitvoering hebben gegeven aan eerdere aanbevelingen, met inbegrip van uitvoering van desbetreffende arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De drie instellingen maken gebruik van hun respectieve, krachtens de Verdragen toegekende bevoegdheden om bij te dragen aan een doeltreffende follow-up. De drie instellingen spannen zich in om tijdig het debat over het jaarlijks verslag in de lidstaten, met name in de nationale parlementen, aan te wakkeren. |
14. |
Op basis van de bevindingen van het jaarlijks verslag gaat de Commissie, op eigen initiatief of op verzoek van het Europees Parlement en de Raad, met een of meerdere lidstaten, met inbegrip van relevante autoriteiten, een dialoog aan om de uitvoering van de aanbevelingen te bevorderen. De Commissie brengt regelmatig aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de in het kader van deze dialoog geboekte vooruitgang. De Commissie kan de lidstaten te allen tijde, ook op verzoek van de betrokken lidstaat, technische ondersteuning bieden via diverse activiteiten. Het Europees Parlement organiseert in samenwerking met nationale parlementen een interparlementair debat over de bevindingen in het jaarlijks verslag. |
15. |
De drie instellingen nemen de bevindingen van het jaarlijks verslag in overweging bij het vaststellen van financieringsprioriteiten. De Commissie voorziet met name in doelgerichte steun voor nationale actoren die bijdragen aan de bescherming en bevordering van de waarden van de Unie, zoals maatschappelijke organisaties en mediaorganisaties, wanneer zij relevante jaarlijkse werkprogramma’s vaststelt voor de betaling van middelen van de Unie in gedeeld of direct beheer. |
16. |
Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie uit hoofde van artikel 258 VWEU en artikel 5 van Verordening (EU) 2020/xxxx, en het recht van een derde van de lidstaten, het Europees Parlement en de Commissie om bij de Raad een met redenen omkleed voorstel in te dienen overeenkomstig artikel 7, lid 1, VEU, komen de drie instellingen overeen dat zij zich bij de stappen die zij zetten in verband met de waarden van de Unie, laten leiden door de jaarlijkse verslagen. |
17. |
Het Europees Parlement en de Raad kunnen de Commissie vragen aanvullende richtsnoeren en indicatoren te ontwikkelen om relevante horizontale kwesties aan te pakken die uit de jaarlijkse-monitoringcyclus naar voren komen. |
Dringend verslag
18. |
Als de situatie in een of meerdere lidstaten wijst op een onmiddellijke en ernstige schending van de waarden van de Unie, kan de Commissie hetzij op eigen initiatief dan wel op verzoek van het Europees Parlement of de Raad een dringend verslag over de situatie opstellen. De Commissie stelt een dergelijk verslag op in overleg met de werkgroep. De Commissie stelt het dringend verslag onverwijld op en maakt het ten laatste twee maanden na een verzoek van het Europees Parlement of de Raad openbaar. De bevindingen van het dringend verslag worden opgenomen in het eerstvolgende jaarlijks verslag. Het dringend verslag kan aanbevelingen bevatten om de onmiddellijke bedreiging voor de waarden van de Unie weg te nemen. |
III. COMPLEMENTARITEIT MET ANDERE INSTRUMENTEN
19. |
De drie instellingen erkennen de complementaire aard van de jaarlijkse-monitoringcyclus en andere mechanismen ter bescherming en bevordering van de waarden van de Unie, met name de procedure van artikel 7 VEU, inbreukprocedures en Verordening (EU) 2020/xxxx. De drie instellingen verbinden zich ertoe in beleidsmaatregelen van de Unie rekening te houden met de doelstellingen van dit interinstitutioneel akkoord. |
20. |
De drie instellingen verbinden zich ertoe om, als uit het jaarlijks verslag systemische tekortkomingen blijken met betrekking tot een of meer waarden van de Unie, onverwijld passende maatregelen te nemen binnen de hun bij de Verdragen verleende bevoegdheden. De drie instellingen komen overeen dat de bevindingen van het jaarlijks verslag dienen als grondslag voor het nemen van een besluit over het in werking stellen van de procedure uit hoofde van artikel 7 VEU en voor het inleiden van inbreukprocedures in verband met de bescherming van de waarden van de Unie. De drie instellingen overwegen onder meer of beleidsmaatregelen van de Unie die berusten op een hoog niveau van wederzijds vertrouwen, in het licht van de systemische tekortkomingen zoals geconstateerd in het jaarlijks verslag gehandhaafd kunnen blijven. |
21. |
De jaarlijkse-monitoringcyclus zoals vastgesteld bij dit akkoord vervangt het bij Beschikking 2006/928/EG van de Commissie ingevoerde mechanisme voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Roemenië ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie en het bij Beschikking 2006/929/EG van de Commissie ingevoerde mechanisme voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Bulgarije ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad, en vervult onder meer de bij die beschikkingen nagestreefde doelstellingen. Om die reden verbindt de Commissie zich ertoe die beschikkingen te gelegener tijd in te trekken. |
Gemeenschappelijke voorschriften inzake artikel 7 VEU
22. |
De drie instellingen komen overeen de bevindingen van het jaarlijks verslag te gebruiken bij hun beoordeling van de vraag of er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de waarden van de Unie dan wel of er sprake is van een ernstige en voortdurende schending door een lidstaat van de waarden van de Unie op grond van artikel 7 VEU. |
23. |
De drie instellingen komen overeen om, met het oog op de verbetering van de transparantie en doeltreffendheid van de procedure van artikel 7 VEU, te waarborgen dat de instelling die een voorstel doet op grond van artikel 7, lid 1, VEU het voorstel kan presenteren in de Raad en volledig op de hoogte wordt gebracht over en betrokken wordt bij alle stadia van de procedure. De drie instellingen komen overeen om elkaar in de werkgroep regelmatig te raadplegen over lopende en mogelijke procedures uit hoofde van artikel 7 VEU. |
24. |
De drie instellingen komen overeen om de nadere voorwaarden op te stellen voor het vergroten van de doeltreffendheid van de procedure als vastgesteld in artikel 7 VEU. Deze nieuwe voorwaarden kunnen onder meer bestaan uit een geregulariseerd tijdschema voor hoorzittingen en zittingen over de stand van zaken, aanbevelingen om de bezwaren die in het met redenen omkleed voorstel zijn geuit weg te nemen en tijdschema’s voor de uitvoering. |
Gemeenschappelijke voorschriften inzake het stellen van begrotingsvoorwaarden
25. |
De drie instellingen komen overeen de bevindingen van het jaarlijks verslag te gebruiken bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten, overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) 2020/xxxx, evenals bij andere relevante beoordelingen in verband met bestaande en toekomstige begrotingsinstrumenten. Indien op basis van het jaarlijks verslag wordt vastgesteld dat een algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat in een lidstaat de beginselen van goed financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie aantast of dreigt aan te tasten, zendt de Commissie aan de betrokken lidstaat een schriftelijke kennisgeving overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2020/xxxx. |
IV. SLOTBEPALINGEN
26. |
De drie instellingen treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zij over de vereiste middelen en instrumenten beschikken voor de adequate uitvoering van dit interinstitutioneel akkoord. |
27. |
De drie instellingen monitoren gezamenlijk en permanent de uitvoering van dit interinstitutioneel akkoord, zowel op politiek niveau door middel van regelmatige besprekingen als op technisch niveau in de werkgroep. |
28. |
Dit akkoord treedt in werking op de dag van zijn ondertekening. |
(1) Beschikking van de Commissie van 13 december 2006 tot vaststelling van een mechanisme voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Roemenië ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 56).
(2) Beschikking van de Commissie van 13 december 2006 tot vaststelling van een mechanisme voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Bulgarije ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 58).
(3) [in plaats van xxxx in de tekst het juiste nummer van 2018/136(COD) invoegen (eveneens in punten 16, 19 en 25) en de verwijzing naar het PB in de voetnoot aanpassen] Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten (PB C …, …, blz. …).