15.9.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 371/75


P9_TA(2020)0201

Strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen

Resolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2020 over de strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen (2020/2531(RSP))

(2021/C 371/11)

Het Europees Parlement,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de artikelen 168 en 191,

gezien Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 “Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet” (1) (het “7e MAP”), en gezien de visie van de EU voor 2050,

gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (de “Reach-verordening”) (2),

gezien Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (de “CLP-verordening”) (3),

gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (4),

gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (5),

gezien Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (6),

gezien Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (7),

gezien Richtlijn 2004/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de toepassing van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken en het toezicht op de toepassing ervan voor tests op chemische stoffen (8),

gezien Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden, en de latere wijzigingen ervan (9),

gezien Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (10),

gezien Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten (11) (de “cosmeticaverordening”),

gezien Verordening (EU) 2017/852 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 betreffende kwik, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1102/2008 (12),

gezien Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (13),

gezien Richtlijn 2013/39/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 augustus 2013 tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG en Richtlijn 2008/105/EG wat betreft prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid (14), een waardevol instrument voor het toezicht op en het aanpakken van grensoverschrijdende chemische verontreiniging van oppervlaktewateren,

gezien Verordening (EU) 2019/1381 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de transparantie en duurzaamheid van de EU-risicobeoordeling in de voedselketen (15),

gezien Richtlijn (EU) 2017/2398 van 12 december 2017 (16), Richtlijn (EU) 2019/130 van 16 januari 2019 (17) en Richtlijn (EU) 2019/983 van 5 juni 2019 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2004/37/EG betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (18),

gezien Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (19),

gezien de conclusies van de Raad van 26 juni 2019, getiteld “Naar een EU-strategie voor een duurzaam beleid inzake chemische stoffen”,

gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s) van de Verenigde Naties,

gezien de conclusies van de Raad van 4 oktober 2019, getiteld “Meer circulariteit — Transitie naar een duurzame samenleving”,

gezien de conclusies van de Raad van 10 december 2019 getiteld “Een nieuw strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk: gezondheid en veiligheid op het werk in de EU beter implementeren”,

gezien de politieke richtsnoeren van de Europese Commissie voor 2019-2024, met name de ambitie om de vervuiling in Europa terug te brengen tot nul,

gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019, getiteld “De Europese Green Deal”(COM(2019)0640),

gezien de mededeling van de Commissie van 28 november 2018 getiteld “Een schone planeet voor iedereen — Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie” (COM(2018)0773), en de diepgaande analyse ter begeleiding van die mededeling (20),

gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2018, getiteld “Algemeen verslag van de Commissie over de werking van Reach en evaluatie van bepaalde elementen — Conclusies en maatregelen” (COM(2018)0116), en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie,

gezien de mededeling van de Commissie van 7 november 2018 getiteld “Een alomvattend EU-kader voor hormoonontregelende stoffen” (COM(2018)0734),

gezien de mededeling van de Commissie van 7 november 2018, getiteld “Herziening van Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende cosmetische producten wat stoffen met hormoonontregelende eigenschappen betreft” (COM(2018)0739),

gezien de mededeling van de Commissie van 25 juni 2019, getiteld “Bevindingen van de geschiktheidscontrole van de meest relevante wetgeving inzake chemische stoffen (uitgezonderd Reach) en daarbij vastgestelde uitdagingen, lacunes en zwakke punten” (COM(2019)0264),

gezien zijn resolutie van 24 april 2009 over regelgevingsaspecten van nanomaterialen (21),

gezien zijn resolutie van 9 juli 2015 over hulpbronnenefficiëntie: de overgang naar een circulaire economie (22),

gezien zijn resolutie van 17 april 2018 over de uitvoering van het zevende milieuactieprogramma (23),

gezien zijn resolutie van 13 september 2018 over de tenuitvoerlegging van het pakket circulaire economie: opties om te werken op het snijvlak van chemicaliën-, product- en afvalwetgeving (24),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — De natuur terug in ons leven brengen” (COM(2020)0380),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” (COM(2020)0381),

gezien de mededeling van de Commissie van 11 maart 2020 getiteld “Een nieuw actieplan voor een circulaire economie — Voor een schoner en concurrerender Europa” (COM(2020)0098),

gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020 getiteld “Een nieuwe industriestrategie voor Europa” (COM(2020)0102),

gezien het door de Europese Commissie in februari 2020 gepresenteerde Europees kankerbestrijdingsplan,

gezien de lopende openbare raadpleging van de Commissie over het Europees kankerbestrijdingsplan (25),

gezien de mededeling van de Commissie van 16 januari 2018 over de tenuitvoerlegging van het pakket circulaire economie en opties om te werken aan het snijvlak van chemicaliën-, product- en afvalwetgeving (COM(2018)0032), en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2018)0020),

gezien zijn resolutie van 13 september 2018 over een Europese strategie voor kunststoffen in een circulaire economie (26),

gezien zijn resolutie van 13 september 2018 over de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende gewasbeschermingsmiddelen (27),

gezien zijn resolutie van 16 januari 2019 over de toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden (28),

gezien zijn resolutie van 12 februari 2019 inzake de uitvoering van Richtlijn 2009/128/EG betreffende een duurzaam gebruik van pesticiden (29),

gezien zijn resolutie van 18 april 2019 over een alomvattend EU-kader voor hormoonontregelende stoffen (30),

gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal (31),

gezien zijn resolutie van 3 mei 2018 over een algemeen verbod op dierproeven voor cosmetica (32),

gezien het verslag van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties van 29 april 2019, getiteld “Global Chemicals Outlook II — From Legacies to Innovative Solutions: Implementing the 2030 Agenda for Sustainable Development” (Wereldwijde vooruitzichten inzake chemische stoffen II — Van nalatenschap naar vernieuwende oplossingen: tenuitvoerlegging van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling),

gezien het verslag van het Europees Milieuagentschap van 4 december 2019, getiteld “The European Environment — state and outlook 2020” (Het milieu in Europa — toestand en vooruitzichten 2020) (SOER 2020),

gezien de studie van augustus 2017 in opdracht van de Europese Commissie getiteld “Study for the strategy for a non-toxic environment of the 7th Environment Action Programme” (Studie voor de strategie voor een niet-toxisch milieu van het zevende milieuactieprogramma) (33),

gezien de studie van januari 2019, geactualiseerd in mei 2019, in opdracht van de Commissie verzoekschriften van het Europees Parlement met als titel “Endocrine Disruptors: From Scientific Evidence to Human Health Protection” (Hormoonontregelaars: van wetenschappelijk bewijs tot bescherming van de menselijke gezondheid) (34),

gezien het verslag uit juni 2019, gecoördineerd door de Europese Commissie en haar medeorganisator, het Deense Ministerie van Milieu en Voeding, getiteld “EU Chemicals Policy 2030: Building on the past, moving to the future” (EU-beleid inzake chemische stoffen voor 2030: voortbouwen op het verleden, toewerken naar de toekomst),

gezien speciaal verslag van de Europese Rekenkamer nr. 5/2020, getiteld “Duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen: beperkte vooruitgang bij het meten en beperken van de risico’s”,

gezien de vraag aan de Commissie over een strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen (O-000044/2020 — B9-0013/2020),

gezien artikel 136, lid 5, en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

A.

overwegende dat de Commissie in haar mededeling van 11 december 2019 over de Europese Green Deal heeft aangekondigd tegen de zomer van 2020 een strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen te zullen presenteren;

B.

overwegende dat de strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen moet bijdragen aan een adequate uitvoering van de beginselen van het beleid van de Unie op milieugebied, zoals neergelegd in artikel 191, lid 2, VWEU;

C.

overwegende dat het de EU en haar lidstaten niet is gelukt om doelstelling 12 van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) te verwezenlijken, waarin ertoe wordt opgeroepen om tegen 2020 chemische stoffen en alle afvalstoffen gedurende hun hele levenscyclus verantwoord te beheren, in overeenstemming met de overeengekomen internationale kaders, en het vrijkomen ervan in de lucht, het water en de bodem aanzienlijk te beperken, teneinde de negatieve gevolgen ervan voor de menselijke gezondheid en het milieu zoveel mogelijk te beperken; overwegende dat er aanzienlijke extra inspanningen nodig zijn om doelstelling 3 van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken en tegen 2030 het aantal sterfgevallen en ziekten als gevolg van gevaarlijke chemische stoffen en de vervuiling en verontreiniging van de lucht, het water en de bodem aanzienlijk te verminderen; overwegende dat de strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen kan bijdragen aan de verwezenlijking van de SDG’s;

D.

overwegende dat de chemische, fysische en toxicologische eigenschappen van chemische stoffen sterk variëren; overwegende dat veel van deze stoffen, die integraal deel uitmaken van het dagelijkse leven, niet gevaarlijk of persistent zijn, maar dat sommige lang in het milieu blijven, zich in de voedselketen accumuleren en bij lage concentraties al schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid;

E.

overwegende dat verontreiniging door synthetische chemische stoffen een enorme, steeds groter wordende bedreiging vormt voor de volksgezondheid en het milieu; overwegende dat kanker die verband houdt met blootstelling aan gevaarlijke chemische stoffen bijvoorbeeld de belangrijkste oorzaak is van werkgerelateerde sterfgevallen; overwegende dat zich in de EU jaarlijks ongeveer 120 000 gevallen van werkgerelateerde kanker voordoen als gevolg van blootstelling aan kankerverwekkende stoffen op het werk, die leiden tot ongeveer 80 000 sterfgevallen per jaar (35);

F.

overwegende dat regelgeving een centrale rol speelt bij het voorkomen van schade door gevaarlijke chemische stoffen; overwegende dat de afgelopen 20 jaar naar schatting 1 miljoen nieuwe kankergevallen zijn voorkomen, deels dankzij de invoering van wetgeving op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk; overwegende dat de cumulatieve baten van de wetgeving inzake chemische stoffen in de Europese Unie volgens een conservatieve schatting uit een studie uit 2017 tientallen miljarden euro’s per jaar bedragen (36);

G.

overwegende dat een strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen de blootstelling van mensen en het milieu aan gevaarlijke chemische stoffen doeltreffend moet verminderen en tegelijkertijd het concurrentievermogen van en de innovatie in het Europees bedrijfsleven moet bevorderen;

H.

overwegende dat chemische verontreiniging schade aan terrestrische en aquatische ecosystemen veroorzaakt en leidt tot een vermindering van de “weerbaarheid van ecosystemen”, d.w.z. hun vermogen om zich te weren tegen schade en zich te herstellen, hetgeen leidt tot snelle afnames van dierenpopulaties;

I.

overwegende dat de Raad de Commissie op 26 juni 2019 heeft verzocht een actieplan op te stellen voor het uitbannen van alle niet-essentiële toepassingen van perfluoralkylverbindingen (PFA’s) wegens hun zeer persistente aard en het verhoogde risico voor de gezondheid en het milieu (37);

J.

overwegende dat het Europees Milieuagentschap in zijn verslag “The European environment — state and outlook 2020” (Het milieu in Europa — Toestand en vooruitzichten 2020) zijn toenemende bezorgdheid toonde over de rol van chemische stoffen in de verslechterde toestand van ons milieu, en waarschuwde dat de schadelijke effecten van chemische stoffen voor de gezondheid en het milieu gezien de geprojecteerde stijging van de chemische productie en aanhoudende uitstoot van gevaarlijke chemische stoffen waarschijnlijk niet minder zullen worden en dat het huidige beleid niet toereikend is om een groot aantal chemische stoffen aan te pakken;

K.

overwegende dat er een transitie moet plaatsvinden naar de productie van chemische stoffen die intrinsiek veilig zijn, met inbegrip van het gebruik van minder gevaarlijke chemische stoffen in de hele levenscyclus van producten, teneinde de verontreiniging door chemische stoffen te verminderen en de circulariteit van de Europese economie te bevorderen; overwegende dat, om deze doelstellingen te verwezenlijken, in het EU-Actieplan voor de circulaire economie aandacht moet worden besteed aan toxische chemische stoffen;

L.

overwegende dat het feit dat verboden stoffen of zeer zorgwekkende stoffen (SVHC’s) via ingevoerde producten uit derde landen de EU-markt mogen binnenkomen niet in overeenstemming is met het doel om niet-toxische materiaalcycli te ontwikkelen;

M.

overwegende dat het een goede zaak is dat de Commissie projecten financiert die innovatieve digitale technologieën bevorderen om chemische stoffen in de toeleveringsketen op te sporen (bijv. blockchain);

N.

overwegende dat foetussen, baby’s, kinderen, zwangere vrouwen, ouderen en armen bijzonder gevoelig zijn voor de effecten van blootstelling aan chemische stoffen; overwegende dat huishoudens met een laag inkomen mogelijk onevenredig worden blootgesteld omdat ze vaak wonen in de nabijheid van belangrijke emissiebronnen, zoals stortplaatsen voor gevaarlijk afval en productiefaciliteiten (38);

O.

overwegende dat de Commissie haar belofte in het kader van het 7e milieuactieprogramma om een strategie voor een niet-toxisch milieu te presenteren, niet heeft waargemaakt; overwegende dat het nu belangrijk is dat de Commissie een ambitieuze strategie voorstelt die de blootstelling van mensen en het milieu aan gevaarlijke chemische stoffen doeltreffend beperkt en tegelijkertijd het concurrentievermogen van en de innovatie in de Europees industrie bevordert;

P.

overwegende dat uit de studies waartoe de Commissie opdracht heeft gegeven (bijv. met betrekking tot de strategie voor een niet-toxisch milieu en in het kader van de geschiktheidscontrole voor Reach en andere wetgeving inzake chemische stoffen) is gebleken dat er sprake is van aanzienlijke lacunes in de wetgeving van de EU voor een veilig beheer van chemische stoffen in de EU, waaronder inconsistenties op het gebied van sectorale wetgeving en een ontoereikende tenuitvoerlegging, en dat in deze studies een brede reeks maatregelen wordt voorgesteld die moeten worden overwogen;

Q.

overwegende dat deze lacunes en inconsistenties wetgevingsmaatregelen vereisen om te waarborgen dat de volksgezondheid en het milieu doeltreffend worden beschermd tegen de risico’s van chemische stoffen;

R.

overwegende dat de strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen moet worden gebaseerd op de nieuwste onafhankelijke wetenschappelijke kennis en methoden, en rekening moet houden met de daadwerkelijke blootstelling gedurende de volledige levenscyclus;

S.

overwegende dat de Europese Commissie en de lidstaten op grond van Verordening (EG) nr. 1107/2009 een “onafhankelijke, objectieve en transparante beoordeling” moeten uitvoeren van de werkzame stoffen in pesticiden en producten, en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 178/2002 (de algemene levensmiddelenwetgeving) een onafhankelijke wetenschappelijke evaluatie moet uitvoeren;

1.

is ingenomen met de ambitie om alle verontreiniging tot nul terug te dringen voor een gifvrij milieu; erkent de essentiële rol die is weggelegd voor de chemische sector bij de verwezenlijking van de verschillende doelstellingen van de Green Deal, in het bijzonder de ambitie om alle verontreiniging tot nul terug te dringen, klimaatneutraliteit, de energietransitie, de bevordering van energie-efficiëntie en de circulaire economie, door innovatieve productieprocessen en materialen te leveren;

2.

is van mening dat elke vorm van verontreiniging moet worden voorkomen of zodanig moet worden verminderd dat deze niet meer schadelijk is voor de volksgezondheid en het milieu, om het mogelijk te maken een goed leven te leiden, binnen de ecologische grenzen van de planeet;

3.

is van mening dat het waarborgen dat alle toepassingen van chemische stoffen, materialen en producten inherent veilig, duurzaam en circulair zijn een essentiële upstreammaatregel is, niet alleen om de volksgezondheid te beschermen, een gifvrij milieu (lucht, water, bodem) te bewerkstelligen en de biodiversiteit te beschermen, maar ook om een klimaatneutrale, hulpbronnenefficiënte, circulaire en concurrerende economie tot stand te brengen;

4.

verzoekt de Commissie met een alomvattende strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen te komen, teneinde de noodzakelijke paradigmaverschuiving teweeg te brengen om de ambitie om alle verontreiniging tot nul terug te dringen te verwezenlijken, waarbij een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mensen en dieren en van het milieu wordt gewaarborgd, de blootstelling aan gevaarlijke chemische stoffen wordt beperkt, met bijzondere aandacht voor het voorzorgsbeginsel en de doeltreffende bescherming van werknemers, het gebruik van dierproeven wordt beperkt, ecosystemen en de biodiversiteit in stand worden gehouden en worden hersteld, en innovatie op het gebied van duurzame chemische stoffen wordt bevorderd, als basis voor een Europese strategie voor een hulpbronnenefficiënte, circulaire, veilige en duurzame economie, waarbij tegelijkertijd het concurrentie- en innovatievermogen van de economie van de Unie wordt versterkt, de voorzieningszekerheid wordt gewaarborgd en de werkgelegenheid in de EU wordt bevorderd;

5.

benadrukt dat in de komende strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen aandacht moet worden besteed aan de duurzame aankoop van materialen en de energie-intensiteit bij de productie van chemische stoffen in de hele toeleveringsketen, evenals aan gezondheids-, sociale en milieunormen en de mensenrechten;

6.

benadrukt dat de nieuwe strategie in overeenstemming moet zijn met en een aanvulling moet vormen op de andere beleidsdoelstellingen van de Green Deal, met inbegrip van de doelstellingen van de klimaatwet, het nieuwe actieplan voor de circulaire economie, de nieuwe industriestrategie voor Europa en het Europees kankerbestrijdingsplan, en de nieuwe context voor de Europese economie na COVID-19;

7.

benadrukt dat in de nieuwe strategie moet worden beschreven in welke sectoren en op welke manier de chemische industrie kan bijdragen aan deze doelstellingen, bijvoorbeeld op het gebied van schone energie, grondstoffen, duurzaam vervoer, digitalisering en een vermindering van de consumptie;

8.

is van mening dat de Commissie een alomvattende strategie moet voorstellen met duurzaamheid als belangrijkste pijler, die moet bijdragen aan de consolidatie van alle relevante beleidsmaatregelen, onder meer die op het gebied van chemische stoffen, handel, belastingen, innovatie en mededinging, en dat ze de handhaving van die beleidsmaatregelen moet waarborgen teneinde investeringen aan te trekken in Europa en markten tot stand te brengen voor circulaire en koolstofvrije producten;

9.

benadrukt dat de chemische industrie van aanzienlijk belang is voor de Europese economie en dat het moderniseren en koolstofvrij maken van deze industrie van fundamenteel belang is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Green Deal; erkent dat de chemische industrie in staat is diverse koolstofarme oplossingen te bieden; benadrukt dat het belangrijk is de chemische industrie te ontwikkelen om bij te dragen aan de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de EU voor 2030 en 2050; benadrukt dat het bevorderen van veilige en duurzame innovatie een centraal element is in de transitie van een lineaire naar een circulaire en duurzame industrie, hetgeen deze sector een enorm concurrentievoordeel zou opleveren;

10.

is van mening dat de strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen moet zorgen voor samenhang en synergie tussen de wetgeving inzake chemische stoffen (bijv. de Reach-verordening, de CLP-verordening, de wetgeving op het gebied van POP’s, kwik, gewasbeschermingsmiddelen, biociden, maximumwaarden voor residuen (MRL’s) en gezondheid en veiligheid op het werk) en andere daarmee verband houdende wetgeving van de Unie, waaronder specifieke productwetgeving (bijv. speelgoed, cosmetica, materialen die met levensmiddelen in aanraking komen, bouwproducten, farmaceutische producten, verpakkingen en Richtlijn (EU) 2019/904 over kunststoffen voor eenmalig gebruik), algemene productwetgeving (bijv. ecodesign, milieukeurmerk, toekomstig beleid inzake duurzame producten), wetgeving inzake milieucompartimenten (bijv. water, bodem en lucht), wetgeving inzake verontreinigingbronnen, waaronder industriële installaties (bijv. de richtlijn industriële emissies, de Seveso III-richtlijn), en wetgeving inzake afval (bijv. de richtlijn inzake de beperking van gevaarlijke stoffen, de richtlijn inzake afgedankte voertuigen);

11.

benadrukt dat bijzondere aandacht dient te worden besteed aan het verminderen van de overlapping tussen rechtskaders en tussen de taken van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA);

12.

benadrukt dat de strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen moet worden afgestemd op de hiërarchie van acties op het gebied van risicobeheer, waarbij de preventie van blootstelling, het uitfaseren van gevaarlijke stoffen en waar mogelijk de vervanging door veiligere alternatieven voorrang krijgen op controlemaatregelen;

13.

benadrukt dat het, in het kader van maatregelen om de volksgezondheid te verbeteren en de weerstand tegen virussen als SARS-CoV-2 te vergroten, noodzakelijk is de blootstelling aan chemische stoffen zoals hormoonontregelende stoffen te verminderen en voorkomen, aangezien is aangetoond dat deze medeverantwoordelijk zijn voor een aanzienlijke toename van chronische aandoeningen en dat sommige het afweersysteem en zijn ontstekingsreacties kunnen verstoren (39);

14.

benadrukt dat in de strategie in alle opzichten moet uitgaan van het voorzorgsbeginsel, het beginsel dat er preventief moet worden gehandeld, het beginsel dat milieuschade prioritair aan de bron moet worden hersteld en het beginsel dat de vervuiler betaalt, en van de belangrijkste beginselen van de Europese wetgeving inzake chemische stoffen, bijvoorbeeld dat de bewijslast bij de industrie, importeurs en downstreamgebruikers berust, en dat deze beginselen doeltreffend moeten worden toegepast;

15.

meent dat de mechanismen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid een goed instrument zijn om het beginsel dat de vervuiler betaalt toe te passen en tegelijkertijd innovatie te bevorderen;

16.

benadrukt dat er behoefte is aan ambitieuze doelstellingen om het aantal chemische stoffen dat elk jaar wordt onderzocht, met name met betrekking tot de hormoonontregelende eigenschappen ervan, te verhogen;

17.

benadrukt dat deze strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen moet samengaan met de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030;

18.

wijst erop dat de nieuwe strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen gebaseerd moet zijn op degelijke en actuele wetenschappelijke gegevens, waarbij rekening moet worden gehouden met de risico’s van hormoonontregelende stoffen, gevaarlijke chemische stoffen in ingevoerde producten, de gecombineerde effecten van verschillende chemische stoffen en zeer persistente chemische stoffen, en dat in het geval van verdere regelgevingsmaatregelen, behalve op wetenschappelijk gebied (bv. gevarenidentificatie en -classificatie) (40), effectbeoordelingen moeten worden uitgevoerd en rekening moet worden gehouden met de inbreng van relevante belanghebbenden, zodat er meer duidelijkheid bestaat over de prioriteiten;

19.

benadrukt dat een duurzaam beleid voor chemische stoffen gelijktijdige maatregelen op verschillende terreinen vereist: het bepalen van criteria voor duurzame chemische stoffen om investeringen te bevorderen die bijdragen aan de preventie en beheersing van verontreiniging, het verbeteren van de detectie van gevaarlijke chemische stoffen in producten en het bevorderen van hun vervanging door veiligere alternatieven, en het aangaan van allianties met belangrijke sectoren (bijv. de bouw-, textiel-, elektronica- en automobielsector) om te werken aan initiatieven met betrekking tot de circulaire economie;

20.

bevestigt dat alle hiaten en tekortkomingen in de EU-wetgeving inzake chemische stoffen moeten worden weggewerkt, dat de wetgeving volledig ten uitvoer moet worden gelegd en dat de nieuwe strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen effectief en zoveel als mogelijk moet bijdragen tot de snelle vervanging van zeer zorgwekkende stoffen en andere gevaarlijke chemische stoffen, met inbegrip van hormoonontregelende stoffen, zeer persistente chemische stoffen, neurotoxische stoffen en immunotoxische stoffen en persistente organische verontreinigende stoffen, en tot het aanpakken van de gecombineerde effecten van chemische stoffen, nanovormen van stoffen en blootstelling aan gevaarlijke chemische stoffen via producten; meent dat de strategie ook moet bijdragen aan doeltreffende controlemaatregelen; herhaalt dat bij een verbod op de hierboven vermelde chemische stoffen rekening moet worden gehouden met alle duurzaamheidsaspecten;

21.

uit nogmaals zijn bezorgdheid over het feit dat de wetgeving ter voorkoming van de aanwezigheid van chemische stoffen in producten, inclusief ingevoerde producten, versnipperd is, stelselmatig noch consistent is, en alleen geldt voor enkele stoffen, producten en toepassingen, vaak met veel uitzonderingen; verzoekt de Commissie als onderdeel van de strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen een actieplan te presenteren om de lacunes in het huidige rechtskader te dichten en hierbij prioriteit te verlenen aan producten waarmee consumenten vaak en nauw in contact komen, zoals textiel, meubels, producten voor kinderen en absorberende hygiëneproducten;

22.

herinnert eraan dat tegen 2020 alle relevante SVHC’s, met inbegrip van stoffen met hormoonontregelende eigenschappen die even zorgwekkend zijn, op de kandidatenlijst van Reach moeten worden gezet; benadrukt dat er na 2020 inspanningen nodig zullen zijn om andere mogelijke SVHC’s op te sporen en te waarborgen dat de registratiedossiers volledig aan de voorschriften voldoen; verzoekt de Commissie SVHC’s snel uit te faseren;

23.

is van mening dat de nieuwe strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen moet garanderen dat er geen chemische stoffen met potentieel negatieve effecten voor de menselijke gezondheid of het milieu op de markt worden gebracht voordat de gevaren en risico’s ervan grondig zijn beoordeeld;

24.

benadrukt dat er een duidelijke toezegging moet worden gedaan om op de middellange en lange termijn de middelen te garanderen voor beter en onafhankelijk onderzoek naar groene chemie, op basis van veiligheid door ontwerp teneinde veilige en duurzame alternatieven, waaronder niet-chemische alternatieven, te ontwikkelen, en om waar mogelijk de vervanging van schadelijke chemische stoffen te stimuleren en veilige en duurzame productie te bevorderen, door de gepaste voorwaarden voor veilige en duurzame innovatie en de ontwikkeling van nieuwe en veiligere chemische stoffen te waarborgen;

25.

benadrukt dat de chemische industrie een aanzienlijke bijdrage moet leveren aan dergelijke financiering;

26.

benadrukt dat er een duidelijke toezegging moet worden gedaan om de middelen te garanderen voor humane biomonitoring en milieumonitoring van de impact van en blootstelling aan chemische stoffen, teneinde de beoordeling en de beheersing van chemische risico’s te verbeteren, evenals de middelen voor een betere uitwisseling en aanwending van lokale, regionale, nationale en EU-brede monitoringgegevens tussen landen, sectoren en instellingen op de betrokken beleidsgebieden (bv. water, chemische stoffen, lucht, biomonitoring, gezondheid); beklemtoont dat onderzoeken op het gebied van humane biomonitoring moeten worden uitgevoerd met volledige eerbiediging van de relevante gegevensbeschermingswetgeving;

27.

is van mening dat in wetenschappelijk onderzoek bij het testen van vermoedelijke toxiciteit ook rekening moet worden gehouden met epigenetica; verzoekt de Commissie dit doel te ondersteunen en de Europese coördinatie en actie op het gebied van biomonitoring op te voeren; benadrukt dat onderzoek moet worden gedaan naar onderbelichte kwesties zoals hormoongerelateerde kankers en de sociaaleconomische gevolgen van hormoongerelateerde aandoeningen;

28.

benadrukt het belang van duurzame financiering van onderzoek en innovatie om de wetenschappelijke inzichten over de effecten van gevaarlijke chemische stoffen voor het milieu, de gezondheid, de biodiversiteit en de veerkracht van ecosystemen te verbeteren, en onderzoek naar betere methoden voor de identificatie van aan chemische stoffen gerelateerde gevaren te stimuleren;

29.

herhaalt dat het noodzakelijk is dierproeven tot een minimum te beperken en geleidelijk te vervangen door meer gebruik te maken van nieuwe benaderingen en intelligente teststrategieën, met inbegrip van in-vitro- en in-silicomethoden; dringt daarom aan op meer inspanningen en middelen om in alle relevante wetgeving, niet alleen die inzake cosmetische producten, snelle, betrouwbare en robuuste veiligheidsbeoordelingen zonder dierproeven in te voeren; betreurt dat er nog steeds belemmeringen zijn voor het gebruik en de aanvaarding van alternatieve testmethoden (zonder dierproeven) voor regelgevingsdoeleinden, die gedeeltelijk te wijten zijn aan factoren zoals lacunes in de beschikbare testrichtsnoeren (41) en ontoereikende middelen voor onderzoek naar en de ontwikkeling van testmethoden zonder dierproeven; verzoekt om actie om deze situatie te verhelpen;

30.

is van mening dat de beste beschikbare wetenschappelijke kennis moet worden gebruikt als benchmark voor de validatie van nieuwe benaderingen in plaats van verouderde diermodellen;

31.

verzoekt de Commissie om ervoor te zorgen dat de validering en de invoering van testmethoden zonder dierproeven aanzienlijk worden versneld;

32.

verzoekt de Commissie het potentieel van digitale technologieën en artificiële intelligentie te onderzoeken om de ontwikkeling van instrumenten op het gebied van voorspellende toxicologie te versnellen om innovatie te bevorderen;

33.

benadrukt dat het verbod op dierproeven dat is neergelegd in de cosmeticaverordening niet mag worden omzeild door het uitvoeren van dierproeven in het kader van andere wetgeving, zoals de Reach-verordening;

34.

is van mening dat in de strategie moet worden vastgelegd dat de verplichting tot het uitvoeren van algemene risicobeoordelingen veel ruimer in wetgeving moet worden opgenomen;

35.

dringt er bij de Commissie op aan om alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat in alle relevante wetgeving uitvoerig en consistent aandacht wordt besteed aan de combinatie-effecten van chemische stoffen, en onder meer maatregelen vast te stellen inzake de vermindering van blootstelling aan chemische stoffen en, waar nodig, herziening van gegevensvereisten en ontwikkeling van nieuwe testmethoden, bij voorkeur in overeenstemming met methodes die ontwikkeld zijn door EU-agentschappen;

36.

verzoekt de Commissie om in samenwerking met ECHA, EFSA, de lidstaten en belanghebbenden een methodologie te ontwikkelen om rekening te houden met de combinatie-effecten van chemische stoffen, onder meer bij gecombineerde blootstelling aan chemische stoffen en blootstelling uit verschillende bronnen, bijvoorbeeld door middel van invoering van een factor voor de beoordeling van mengsels, en om de juridische vereisten in verband met de aanpak van deze effecten in het kader van risicobeoordelingen en risicobeheer in alle relevante wetgeving inzake chemische stoffen en emissies aan te passen;

37.

is ingenomen met de toepassing van het beginsel “één stof — één risicobeoordeling”, met als doel beter gebruik te maken van de middelen van de agentschappen en wetenschappelijke organen van de Unie, dubbel werk (zoals onnodige duplicatie van testen) te vermijden, de kans op uiteenlopende beoordelingsresultaten te verkleinen, de regelgeving inzake chemische stoffen te bespoedigen en de coherentie en transparantie ervan te verbeteren, en te zorgen voor een betere bescherming van de gezondheid en het milieu en voor een gelijk speelveld voor de industrie, en tegelijkertijd rekening te houden met de bijzondere situatie van kmo’s;

38.

verzoekt de Commissie een volledig verbonden en interoperabele EU-databank inzake de veiligheid van chemische stoffen op te zetten om de voortdurende uitwisseling van gegevens tussen autoriteiten te vergemakkelijken, en onderzoekers, toezichthouders, het bedrijfsleven en burgers in het algemeen vrije toegang tot deze databank te geven;

39.

onderstreept dat het, om inconsistenties te voorkomen, noodzakelijk is om de samenwerking en coördinatie tussen de Europese beoordelingsinstanties EFSA en ECHA en nationale agentschappen te versterken, door gemeenschappelijke richtsnoeren voor risicobeoordeling te ontwikkelen, met name voor biociden en fytofarmaceutische producten, waarbij rekening wordt gehouden met de meest recente wetenschappelijke resultaten;

40.

wijst op de noodzaak van een meer geïntegreerde aanpak van de beoordeling van chemische stoffen, in die zin dat stoffen met een soortgelijke gevaarlijkheid of functie of soortgelijke risico’s als een enkele groep worden beschouwd; dringt er daarom bij de Commissie op aan om op ruimere schaal gebruik te maken van een wetenschappelijk onderbouwde groepsgewijze benadering, zowel bij de beoordeling van chemische stoffen als bij het opstellen van regelgeving, om betreurenswaardige vervanging te voorkomen en om dierproeven te verminderen; benadrukt dat het uitgangspunt “één stof — één risicobeoordeling” niet in strijd mag zijn met en geen belemmering mag vormen voor de ontwikkeling van een groepsbenadering om families van stoffen als geheel te beoordelen;

41.

verzoekt de Commissie met ondersteuning van ECHA te voorzien in een forum voor het analyseren van de voor- en nadelen en de haalbaarheid van de invoering van een nieuwe regeling voor het testen van chemische stoffen, in het kader waarvan veiligheidsstudies worden uitgevoerd door gecertificeerde laboratoria/instellingen die in het kader van het regelgevingsproces worden aangewezen en de kosten worden gedekt door aanvragers teneinde het beginsel te eerbiedigen dat de bewijslast bij de bedrijven moet liggen;

42.

is van oordeel dat er meer regelgeving nodig is om kwetsbare groepen, zoals kinderen, zwangere vrouwen, vrouwen die borstvoeding geven en ouderen, passende bescherming te bieden; verzoekt de Commissie een horizontale definitie van het begrip “kwetsbare groepen” vast te stellen en, indien passend, voor te stellen het systeem van risicobeoordelingen dienovereenkomstig aan te passen en in alle wetgeving inzake chemische stoffen de bescherming van kwetsbare groepen in overeenstemming te brengen met de hoogste normen;

43.

verzoekt de Commissie bijzondere aandacht te besteden aan chemische stoffen die zich opbouwen en aanwezig blijven in het lichaam, chemische stoffen die worden overgedragen aan kinderen tijdens de zwangerschap of via borstvoeding en chemische stoffen die effecten teweeg kunnen brengen in verschillende generaties;

44.

wijst erop dat het noodzakelijk is een doeltreffend mechanisme te ontwikkelen voor de coördinatie van de bescherming van kwetsbare groepen, bijvoorbeeld in de vorm van invoering van consistente risicobeheervereisten voor zorgwekkende stoffen, waaronder neurotoxines en hormoonontregelaars, in EU-wetgeving;

45.

is van oordeel dat de strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen een bijdrage moet leveren aan het realiseren van een hoog niveau van bescherming van werknemers tegen schadelijke chemische stoffen;

46.

verzoekt de Commissie met een wetgevingsvoorstel te komen om reproductietoxische stoffen op te nemen in het toepassingsgebied van Richtlijn 2004/37/EG betreffende carcinogene of mutagene agentia op het werk, teneinde deze richtlijn in overeenstemming te brengen met de manier waarop carcinogene, mutagene en reproductietoxische stoffen (CMR) worden behandeld in andere EU-wetgeving inzake chemische stoffen (zoals de Reach-verordening en de wetgeving inzake biociden, pesticiden en cosmetica);

47.

benadrukt dat het belangrijk is te eisen dat aanvragen voor autorisatie in het kader van de Reach-verordening ook voldoende exact zijn met betrekking tot de blootstelling aan de stof in kwestie, zodat het risico naar behoren kan worden beoordeeld en er toereikende risicobeheersingsmaatregelen kunnen worden genomen, met name voor werknemers;

48.

merkt op dat beroepskankers samen met alle andere kankers worden gegroepeerd en dat ze meestal niet als beroepskankers worden aangemerkt; hekelt het feit dat werknemers en hun gezin volgens verschillende analyses bijna alle kosten in verband met beroepskankers dragen; merkt op dat beroepskankers in verband worden gebracht met extreem hoge kosten voor werknemers, werkgevers en nationale socialezekerheidsstelsels; roept de Commissie op te waarborgen dat werkgerelateerde kankers en de oorzaak ervan naar behoren worden geregistreerd;

49.

wijst erop dat het belangrijk is dat werkgevers over uitgebreide informatie kunnen beschikken over chemische gevaren en chemische veiligheid, omdat zij ervoor moeten zorgen dat hun werknemers met behulp van passende veiligheidsinstructies, scholing en de juiste veiligheidsapparatuur goed beschermd en goed geïnformeerd zijn, en omdat zij moeten zorgen voor een goed toezichtssysteem; dringt aan op doeltreffende nationale arbeidsinspecties en sancties voor inbreuken op de veiligheidsvereisten; pleit voor oprichting van preventiecommissies;

50.

benadrukt dat het noodzakelijk is burgers, werknemers en bedrijven in alle talen van de EU duidelijke en begrijpelijke informatie te verschaffen over chemische stoffen, en de transparantie en traceerbaarheid in de hele toeleveringsketen te verhogen;

51.

dringt erop aan dat de strategie tot een betere tenuitvoerlegging van de Reach-verordening leidt met betrekking tot registratie, beoordeling, autorisatie en beperkingen, en dat in de strategie wordt toegelicht hoe het Reach-kader zich verhoudt tot het kader voor gezondheid en veiligheid op het werk en het kader voor de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels; wijst nogmaals op het beginsel “zonder gegevens geen markt”; dringt erop aan dat alle registraties van stoffen zo spoedig mogelijk aan de voorschriften moeten voldoen; dringt erop aan dat verplicht gesteld wordt dat registratiedossiers op basis van de recentste beschikbare wetenschappelijke gegevens worden geactualiseerd zodat ze aan de voorschriften blijven voldoen; dringt aan op transparantie met betrekking tot de naleving van registratieverplichtingen en pleit ervoor ECHA uitdrukkelijk de bevoegdheid te verlenen om registratienummers in geval van aanhoudende niet-naleving van een vereiste in te trekken; wijst op het belang van lopende programma’s op vrijwillige basis tussen ECHA en het bedrijfsleven om ter zake van de registratiedossiers verbeteringen door te voeren die nog verder gaan dan de formele vereisten; verzoekt de Commissie een kader te bevorderen dat dergelijke programma’s aanmoedigt;

52.

verzoekt de Commissie, de lidstaten en ECHA samen te werken om alle relevante momenteel bekende zeer zorgwekkende stoffen voor het eind van dit jaar op te nemen op de kandidatenlijst, zoals in 2010 is toegezegd door voormalig vicevoorzitter van de Commissie Tajani en voormalig commissaris Potočnik en zoals ook werd bevestigd in een routekaart van de Commissie uit 2013 (42);

53.

verzoekt de Commissie om naar behoren toepassing te geven aan de Reach-verordening en daarmee uitvoering te geven aan het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 maart 2019 in zaak T-837/16 (Zweden/Commissie inzake chromaten);

54.

dringt er bij de Commissie op aan zich te houden aan de uiterste termijnen die worden vermeld in Reach, in het bijzonder bij besluiten met betrekking tot autorisatie of beperkingen;

55.

benadrukt dat het belangrijk is te eisen dat aanvragen voor autorisatie voldoende exact zijn met betrekking tot de toepassingen van de stof in kwestie, zodat kan worden bepaald of er al dan niet geschikte alternatieven zijn;

56.

dringt aan op een verbetering van de beperkingsprocedure door stoffen groepsgewijs te behandelen, te bepalen en duidelijk aan te geven wat de wetenschappelijke onzekerheden van de risicobeoordeling zijn en hoeveel tijd nodig is om ontbrekende informatie te vergaren en door rekening te houden met de kosten van passiviteit; dringt erop aan meer bewijsmateriaal te eisen voor afwijkingen van een voorgestelde beperking;

57.

verzoekt ECHA de toxicologische en ecotoxicologische studies die door registranten en aanvragers worden ingediend openbaar te maken;

58.

verzoekt de Commissie voor te stellen het toepassingsgebied uit te breiden van de versnelde procedure uit hoofde van artikel 68, lid 2, van de Reach-verordening, met betrekking tot het gebruik door consumenten van alle zeer zorgwekkende stoffen;

59.

is van mening dat de risicobeoordeling, inclusief de beoordeling van stoffen, en het risicobeheer van stoffen, in het algemeen en met betrekking tot de identificatie van kankerverwekkende en mutagene stoffen in het bijzonder, moeten verbeteren en versnellen in het licht van de toezegging van de Commissie om kanker te bestrijden;

60.

verzoekt de Commissie om de tests voor modaliteiten en eindpunten van hormoonontregelende stoffen te verbeteren; wijst erop dat er belangrijke tests worden uitgevoerd (bijv. op het gebied van voortplanting en m.b.t de werking van het schildklierhormoon), maar dat veel van deze tests een lage gevoeligheid hebben en soms een hoge variabiliteit hebben, waardoor de effecten nogal beperkt zijn;

61.

verzoekt de Commissie en de lidstaten geen stoffen toe te staan of producten goed te keuren als er onvoldoende gegevens voorhanden zijn over de gevaren van deze stoffen of producten voor de gezondheid en het milieu of als de aanvrager niet in staat is aan te tonen dat er geen geschikte alternatieven bestaan en dit een voorwaarde voor autorisatie is (43);

62.

verzoekt de Commissie te garanderen dat bij het proces van risicobeoordeling voor alle chemische stoffen volledig rekening wordt gehouden met intercollegiaal getoetste wetenschappelijke literatuur en dat hieraan evenveel belang wordt gehecht als aan de wettelijk voorgeschreven onderzoeken naar goede laboratoriumpraktijken; benadrukt dat dit een effectieve manier is om bij te dragen aan de vermindering van niet-noodzakelijke dierproeven;

63.

verzoekt de bepalingen inzake de registratie van chemische stoffen voor intermediaire toepassingen in het kader van de Reach-verordening te verduidelijken zodat deze alleen gelden wanneer het tussenproduct wordt omgezet in een andere geregistreerde stof, en systematische controle op de volledige naleving van de Reach-verordening te waarborgen;

64.

vraagt de Commissie snelle, efficiënte en transparante controle van schadelijke chemische stoffen mogelijk te maken en een systeem voor vroegtijdige waarschuwing te ontwikkelen en in te voeren om nieuwe en opkomende risico’s in kaart te brengen, zodat de regelgeving vroegtijdig en snel kan worden aangepast en de totale blootstelling snel wordt verminderd;

65.

is van mening dat indien de transparantie omtrent procedures en de eigenschappen van chemische stoffen wordt vergroot, de volksgezondheid en het milieu beter kunnen worden beschermd; benadrukt dat er verbeteringen moeten worden doorgevoerd met betrekking tot de transparantie omtrent de naleving van de voorschriften door registranten, het productievolume van chemische stoffen, volledige studieverslagen om de betrouwbaarheid van de uitgebreide onderzoekssamenvatting te onderbouwen en het in kaart brengen van de productie en het gebruik van zeer zorgwekkende stoffen;

66.

benadrukt dat de wetgeving inzake materialen die met levensmiddelen in contact komen in overeenstemming moet worden gebracht met de CLP-verordening en de Reach-verordening, om tot een samenhangende, beschermende aanpak te komen inzake de veiligheid van materialen en producten die met levensmiddelen in aanraking komen;

67.

benadrukt in het bijzonder dat er omvattende, geharmoniseerde regelgeving nodig is voor alle materialen die met levensmiddelen in aanraking komen en dat deze regelgeving gebaseerd moet zijn op het voorzorgsbeginsel, het beginsel “zonder gegevens geen markt”, omvattende veiligheidsbeoordelingen in het kader waarvan aandacht wordt besteed aan alle relevante eindpunten met betrekking tot veiligheid en gezondheid en op basis van de laatste wetenschappelijke gegevens voor alle chemische stoffen die worden gebruikt in materialen die in aanraking komen met levensmiddelen, doeltreffende handhaving en een betere informatiestroom naar consumenten;

68.

roept op tot uitfasering van zeer zorgwekkende stoffen in materialen die met levensmiddelen in aanraking komen;

69.

stelt voor snel een inventaris op te maken van beste praktijken op het gebied van de regulering van materialen die met levensmiddelen in contact komen op lidstaatniveau, met inbegrip van nationale maatregelen om blootstelling aan hormoonontregelende stoffen en fluorkoolstoffen aan te pakken;

70.

verzoekt de Commissie te zorgen voor een gepaste koppeling tussen de herziening van de verordening inzake materialen die in aanraking komen met levensmiddelen, de “van boer tot bord”-strategie en het plan voor kankerbestrijding;

71.

maakt zich zorgen over de vele inconsistenties in de wetgeving van de Unie betreffende persistente, bioaccumulerende en toxische stoffen (PBT’s) en zeer persistente en zeer bioaccumulerende stoffen (zPzB’s) die bij de geschiktheidscontrole aan het licht zijn gekomen; verzoekt de Commissie om met een duidelijk actieplan en zo nodig met wetgevingsvoorstellen te komen voor een totaalaanpak van alle PBT’s, zPzB’s, en persistente en mobiele chemische stoffen, op basis van effectbeoordelingen en wetenschappelijke kennis en binnen de vastgestelde kaders, en daarbij rekening te houden met alle relevante wetgeving en milieucompartimenten;

72.

dringt er bij de Commissie op aan dat zij in het actieplan voor perfluoralkylverbindingen (PFA’s) strikte deadlines opneemt om een snelle geleidelijke uitbanning te garanderen van alle niet-essentiële toepassingen van PFA’s en de ontwikkeling te versnellen van veilige en niet-persistente alternatieven voor alle toepassingen van PFA’s als onderdeel van de strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen;

73.

verzoekt de Commissie om het begrip “essentiële toepassingen” van chemische stoffen te definiëren en hiervoor criteria vast te leggen, en daarbij de definitie van “essentiële toepassingen” van het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken als basis te gebruiken, om op die manier te komen tot een geharmoniseerde aanpak wat betreft regelgevingsmaatregelen voor niet-essentiële toepassingen;

74.

is verder van mening dat stoffen die neurotoxisch of immunotoxisch zijn, in het kader van Reach als even zorgwekkend moeten worden beschouwd als zeer zorgwekkende stoffen;

75.

herhaalt zijn verzoek van 18 april 2019 om vaststelling van een omvattend EU-kader voor hormoonontregelende stoffen (EDC’s), en in het bijzonder zijn verzoek om vaststelling van een horizontale definitie voor vermeende EDC’s en voor bekende en veronderstelde EDC’s, op basis van de definitie van de WHO en overeenkomstig de indeling van carcinogene, mutagene of reproductietoxische stoffen (CMR’s) in de CLP-verordening, dienovereenkomstige herziening van de gegevensvereisten, effectieve minimalisering van de totale blootstelling van mensen en het milieu aan EDC’s, indiening van wetgevingsvoorstellen voor de opname van specifieke bepalingen inzake EDC’s in de wetgeving inzake speelgoed, materialen die met levensmiddelen in aanraking komen en cosmetische producten, opdat EDC’s als CMR’s behandeld worden, en herziening van alle relevante wetgeving, met inbegrip van de wetgeving inzake materialen die met levensmiddelen in aanraking komen, in de vorm van de vervanging van EDC’s;

76.

herhaalt zijn oproep van 14 maart 2013 (44) dat testmethoden en richtsnoeren zodanig ontwikkeld moeten worden dat beter rekening wordt gehouden met EDC’s, de mogelijke effecten van blootstelling aan geringe doses, combinatie-effecten en niet-monotone dosis-responsrelaties, met name in samenhang met kritische perioden tijdens de ontwikkeling; benadrukt dat EDC’s als stoffen zonder drempelwaarde moeten worden beschouwd tenzij een aanvrager wetenschappelijk kan aantonen wat een veilige drempelwaarde is;

77.

roept de Commissie ertoe op de aanbevelingen uit de geschiktheidscontrole van de meest relevante wetgeving inzake chemische stoffen (uitgezonderd Reach) snel uit te voeren en nieuwe gevarenklassen in de CLP-verordening en in het wereldwijde geharmoniseerde systeem op te nemen (bv. voor EDC’s, terrestrische toxiciteit, neurotoxiciteit, immunotoxiciteit, PBT’s en zPzB’s);

78.

is van mening dat stoffen die persistent, mobiel en toxisch (PMT) of zeer persistent en zeer mobiel zijn (zPzM), moeten worden toegevoegd aan de Reach-lijst van zeer zorgwekkende stoffen;

79.

verzoekt de Commissie om, onder meer in het Europees plan voor kankerbestrijding, prioriteit toe te kennen aan de identificatie en regulering van zorgwekkende chemische stoffen, zoals CMR’s en EDC’s, in het bijzonder om werknemers te beschermen, aangezien kanker volgens het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA) de oorzaak is van 52 % van alle werkgerelateerde sterfgevallen in de EU (45);

80.

benadrukt dat de strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen registratie van polymeren moet omvatten, de standaard informatievereisten voor stoffen in hoeveelheden tussen de 1 en 10 ton moet uitbreiden tot alle soortgelijke stoffen, de informatievereisten met betrekking tot toxicologische eigenschappen en toepassingen en blootstelling moet aanscherpen, onder meer door een chemisch veiligheidsrapport te eisen voor stoffen in hoeveelheden tussen de 1 en 10 ton, en de beoordeling van complexe stoffen (zoals stoffen met een onbekende of variabele samenstelling (UVCB’s)) moet verbeteren, met name door ECHA te ondersteunen bij de verdere ontwikkeling van reeds ingevoerde oplossingen (zoals het stofidentiteitsprofiel (SIP)); dringt aan op de ontwikkeling van specifieke methoden om dit soort stoffen te beoordelen, die een degelijke, wetenschappelijk onderbouwde aanpak mogelijk maken en in de praktijk toepasbaar zijn;

81.

herinnert aan de toezegging van de Unie om de veiligheid van geproduceerde nanomaterialen en materialen met soortgelijke eigenschappen te waarborgen, zoals neergelegd in het zevende milieuactieprogramma, en herhaalt zijn verzoek van 24 april 2009 om herziening van alle wetgeving met het oog op de veiligheid van alle toepassingen van nanomaterialen in producten die gedurende hun levenscyclus een impact kunnen hebben op het gebied van gezondheid, milieu of veiligheid, en zijn verzoek om ontwikkeling van adequate tests om de gevaren van en blootstelling aan nanomaterialen gedurende hun volledige levenscyclus te beoordelen;

82.

verzoekt de Commissie om de voorwaarden en criteria te verduidelijken op basis waarvan het gebruik van biologisch afbreekbare of composteerbare kunststoffen niet schadelijk is voor het milieu en de volksgezondheid, en tegelijkertijd rekening te houden met alle milieucompartimenten waarin kunststoffen kunnen vrijkomen en toepassing te geven aan het voorzorgsbeginsel;

83.

dringt er bij de Commissie op aan om de evaluatie van de aanbeveling over de definitie van nanomaterialen af te ronden, deze aanbeveling zo nodig te herzien en ervoor te zorgen dat nanomaterialen door een wettelijk bindende definitie op consistente wijze worden omschreven;

84.

verzoekt de Commissie om ECHA op gezette tijden te vragen de prestaties en het effect van het EU-observatorium voor nanomaterialen (EUON) te evalueren;

85.

dringt aan op volledige tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake gewasbeschermingsmiddelen; verzoekt de Commissie gehoor te geven aan de verschillende oproepen van het Parlement van 16 januari 2019 om de toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden te verbeteren; verzoekt de Commissie om de overstap in Europa naar pesticiden met een laag risico, als bedoeld in artikel 47 van Verordening (EG) nr. 1107/2009, te bespoedigen en de afhankelijkheid van pesticiden te verminderen, onder meer door geïntegreerde gewasbeschermingspraktijken te bevorderen en te ondersteunen, om de doelstellingen van de richtlijn betreffende een duurzaam gebruik van pesticiden te verwezenlijken en de doelstellingen van deze richtlijn te vertalen naar relevante wetgeving, teneinde de statistieken over gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren, betere risico-indicatoren te ontwikkelen, het gebruik van meststoffen te verminderen om bodemuitputting te voorkomen en landbouwers te ondersteunen bij de verwezenlijking van deze doelstellingen;

86.

is van mening dat verboden werkzame stoffen de EU-markt niet binnen mogen komen via ingevoerde producten, omdat de bescherming van de volksgezondheid en gelijke voorwaarden voor Europese landbouwers moeten worden gegarandeerd;

87.

verzoekt de Commissie maatregelen te nemen om de ontwikkeling van gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico te bespoedigen en voor de uitfasering van pesticiden met een hoog risico 2030 als streefdatum vast te leggen;

88.

verzoekt de Commissie specifieke doelstellingen te formuleren om zowel het gebruik van chemische pesticiden als de risico’s die ermee gemoeid zijn aanzienlijk terug te dringen;

89.

wijst op de zorgwekkende achterstand bij de uitvoering van het beoordelingsprogramma, en beklemtoont dat een snellere en uitgebreide (her)beoordeling van de veiligheid van werkzame stoffen van biociden, formuleringshulpstoffen en hele producten — onder meer wat betreft de hormoonontregelende eigenschappen ervan — noodzakelijk is om de bescherming van de gezondheid van de burgers en het milieu te waarborgen;

90.

wijst op het belang van een overstap naar een echt circulaire en klimaatneutrale economie en de ontwikkeling van niet-toxische materiaalcycli; is van mening dat artikelen die gemaakt zijn van geheel nieuwe materialen en artikelen die gemaakt zijn van gerecycleerde materialen, aan dezelfde chemische normen moeten voldoen; herhaalt dat preventie, in overeenstemming met de afvalhiërarchie zoals gedefinieerd in de kaderrichtlijn afvalstoffen (46), prioriteit krijgt boven recycling en dat recycling bijgevolg niet mag dienen als rechtvaardiging voor het voortgezette gebruik van uitgefaseerde gevaarlijke stoffen;

91.

herhaalt dat het probleem van producten die uitgefaseerde zorgwekkende stoffen bevatten moet worden aangepakt aan de hand van een efficiënt systeem voor registratie, tracering en verwijdering;

92.

bevestigt zijn standpunt van 13 september 2018 inzake opties om te werken aan het snijvlak van chemicaliën-, product- en afvalwetgeving, en wil met name herhalen dat stoffen die aan de criteria van artikel 57 van de Reach-verordening voldoen, stoffen die verboden zijn uit hoofde van het Verdrag van Stockholm (POP’s), specifieke stoffen waarvoor op grond van bijlage XVII bij de Reach-verordening beperkingen gelden, en specifieke stoffen waarvoor reglementering bestaat uit hoofde van specifieke sector- en/of productgebonden wetgeving, beschouwd moeten worden als zorgwekkende stoffen;

93.

is van mening dat het voor het bereiken van niet-toxische materiaalcycli essentieel is dat consumenten en afvalbeheerders alle niet-vertrouwelijke informatie over gevaarlijke chemische stoffen in voorwerpen in de hele toeleveringsketen ontvangen;

94.

verzoekt de Commissie omvattende indicatoren te ontwikkelen inzake de effecten van chemische stoffen op de gezondheid en het milieu, aan de hand waarvan onder meer de doelmatigheid van de wetgeving inzake chemische stoffen kan worden beoordeeld;

95.

verzoekt de Commissie om ervoor te zorgen dat er op korte termijn een gebruikersvriendelijk, transparant, verplicht en geharmoniseerd Europees systeem wordt ontwikkeld dat toegang biedt tot informatie over gevaarlijke stoffen in materialen, producten en afvalstoffen en dat dit systeem zo snel mogelijk in alle talen van de Unie beschikbaar wordt gesteld;

96.

wijst erop dat de strategie de industrie moet helpen om klimaatneutraal te worden en de doelstelling van nulverontreiniging voor een gifvrij milieu te bereiken, de goede werking van de interne markt moet ondersteunen en het concurrentievermogen van de industrie en veilige en duurzame innovatie binnen de Europese industrie moet bevorderen, in lijn met de Green Deal en de nieuwe industriële strategie; benadrukt dat de strategie niet mag leiden tot onnodige administratieve lasten;

97.

wijst erop dat de strategie de chemische industrie moet helpen om klimaatneutraal te worden en de doelstelling van nulverontreiniging te bereiken door middel van de ontwikkeling van nieuwe, geïntegreerde waardeketens waarin de landbouw- en de chemische sector beide een rol spelen en door de goede werking van de interne markt te bevorderen en tegelijkertijd het concurrentievermogen van en de innovatie binnen het bedrijfsleven in de EU te versterken;

98.

dringt erop aan dat kmo’s ondersteuning moeten krijgen, waaronder technische ondersteuning voor de vervanging van gevaarlijke stoffen door veilige alternatieven, opdat ze aan de EU-wetgeving inzake chemische stoffen kunnen voldoen en veilige en duurzame producten kunnen gaan produceren en gebruiken, meer bepaald door middel van de bevordering van onderzoek en ontwikkeling, investeringen in duurzame chemische stoffen en technologische innovatie in het kader van EU-programma’s zoals Horizon Europa;

99.

benadrukt dat wetgeving inzake chemische stoffen zodanig moet worden ontworpen dat kmo’s deze wetgeving ten uitvoer kunnen leggen zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan aan het benodigde beschermingsniveau;

100.

benadrukt dat wetgeving die de stabiliteit en voorspelbaarheid van de regelgeving garandeert van essentieel belang is om richting te geven aan de noodzakelijke innovatie voor de overgang naar een circulaire, veilige en duurzame chemische sector, waarin onder meer hernieuwbare grondstoffen worden gebruikt ter ondersteuning van de bio-economie, en naar langetermijninvesteringen voor de totstandbrenging van een gifvrij milieu; is er voorstander van belanghebbenden bij dit proces te betrekken;

101.

onderstreept dat de wetgeving van de Unie inzake chemische stoffen moet voorzien in stimulansen voor veilige en duurzame chemie, veilige en duurzame materialen (met inbegrip van kunststoffen) en veilige en duurzame technologieën (met inbegrip van niet-chemische alternatieven) van veilige en niet-toxische opzet;

102.

benadrukt in dit verband dat de strategie mogelijkheden moet bieden voor de opschaling van schone technologieën, om bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Green Deal;

103.

benadrukt dat de ontwikkeling van deze technologieën en de productie van schone chemie binnen de EU moeten worden bevorderd;

104.

verzoekt de Commissie om EU-criteria voor duurzame chemische stoffen te ontwikkelen op basis van een wetenschappelijk voorstel van ECHA; is van oordeel dat deze criteria aangevuld zouden moeten worden met productnormen (zoals het beleidskader voor duurzame producten);

105.

verzoekt de Commissie om veilige en duurzame producten en schone productie te bevorderen en economische instrumenten in te voeren en/of bestaande economische instrumenten aan te passen (zoals heffingen, milieubelastingen, uitgebreide producentenverantwoordelijkheid), om de externe kosten, inclusief gezondheids- en milieukosten, gedurende de volledige levenscyclus van chemische stoffen te internaliseren, ongeacht of het gebruik hiervan zich binnen of buiten de Unie voordoet;

106.

wijst erop dat ECHA aanzienlijk minder inkomsten uit vergoedingen zal ontvangen; dringt aan op herziening van het financieringsmodel van ECHA en op invoering van een voorspelbaar en duurzaam financieringsmechanisme om de goede werking van ECHA op lange termijn veilig te stellen en om inefficiënties weg te nemen, met name inefficiënties ten gevolge van afzonderlijke begrotingslijnen, en ECHA de nodige middelen te verschaffen om te kunnen voldoen aan de toenemende eisen met betrekking tot zijn huidige taken, evenals voldoende extra middelen voor eventuele bijkomende taken uit hoofde van het nieuwe meerjarig financieel kader, onder meer voor personeelsleden binnen ECHA die zich uitsluitend bezighouden met de bescherming van dieren en de bevordering van methoden waarbij geen dieren worden gebruikt in alle activiteiten van ECHA;

107.

verzoekt de Commissie en de Raad in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedures niet te korten op de middelen van ECHA en pleit voor beschikbaarstelling van extra middelen voor de uitvoering van noodzakelijke aanvullende taken, zoals het uitvoeren van beoordelingen van stoffen;

108.

benadrukt dat de diensten van de Commissie die moeten zorgen voor een succesvolle tenuitvoerlegging van de strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen moeten kunnen beschikken over voldoende personeel en voldoende financiële middelen; benadrukt dat de toewijzing van middelen voldoende moet zijn voor het realiseren van zowel de huidige politieke prioriteiten als de politieke prioriteiten op lange termijn, en rekent bijgevolg in de context van de Europese Green Deal op een aanzienlijke versterking van de personele middelen, met name binnen het directoraat-generaal Milieu van de Commissie en de betrokken EU-agentschappen;

109.

dringt aan op de volledige tenuitvoerlegging van de wetgeving van de Unie inzake chemische stoffen; verzoekt de lidstaten voldoende capaciteit in te zetten om de handhaving van de EU-wetgeving inzake chemische stoffen te verbeteren, en roept de Commissie en ECHA ertoe op hen hierbij voldoende ondersteuning te bieden;

110.

verzoekt de Commissie de handhavingssystemen in de lidstaten met betrekking tot de wetgeving inzake chemische stoffen door te lichten, aanbevelingen te doen voor de verbetering van deze systemen, de samenwerking en coördinatie tussen de handhavingsinstanties te versterken en waar nodig EU-handhavingsinstrumenten voor te stellen; verzoekt de Commissie gebruik te maken van de bevoegdheden waarover zij op grond van artikel 11, lid 4, van Verordening (EU) 2019/1020 (47) beschikt, om ervoor te zorgen dat producten in de hele Unie naar behoren worden getest;

111.

is van mening dat de lidstaten duidelijke richtsnoeren moeten krijgen voor het versterken van hun handhavingsstelsels op het gebied van de wetgeving inzake chemische stoffen, en dat de coördinatie en de samenwerking tussen de handhavingsinstanties van de lidstaten op dit gebied moeten worden versterkt; verzoekt de Commissie dergelijke richtsnoeren op te stellen op basis van een doorlichting van de handhavingssystemen en rekening houdend met de ervaringen die zijn opgedaan in het kader van het Reach-forum;

112.

verzoekt de Commissie steun te verlenen aan de oprichting van een Europees netwerk van steden en lokale gemeenschappen die vrij zijn van hormoonontregelaars, met als doel voor meer samenwerking te zorgen en de uitwisseling van goede praktijken aan te moedigen, naar analogie met het Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie;

113.

verzoekt de Commissie snel juridische stappen te zetten telkens als zij vaststelt dat de EU-wetgeving inzake chemische stoffen niet wordt nageleefd; herinnert aan zijn opmerking van 16 januari 2020 (48) dat de procedures betreffende inbreuken op milieuwetgeving efficiënter moeten zijn; verzoekt de Commissie haar interne richtsnoeren inzake inbreukprocedures te herzien en middels haar komende mededeling over betere regelgeving toe te zien op een snelle en efficiënte handhaving van EU-wetgeving;

114.

vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat ingevoerde en uitgevoerde chemische stoffen en producten aan dezelfde normen voldoen als die die gelden voor in de Unie geproduceerde en gebruikte chemische stoffen en producten, met als doel een gelijk speelveld te garanderen voor producenten binnen en buiten de EU; is van mening dat het toezicht binnen de Unie en aan de EU-grenzen op de naleving van deze normen moet worden opgevoerd, onder meer door middel van het versterken van de samenwerking tussen de douaneautoriteiten en de ontwikkeling van een specifiek digitaal instrument, rekening houdend met de ervaringen die zijn opgedaan in het kader van het Reach-forum; is ingenomen met het langetermijnactieplan van de Commissie voor een betere uitvoering en handhaving van de internemarktregels (49) , en roept de Commissie ertoe op ten volle gebruik te maken van toekomstige voorstellen om de handhaving van de EU-wetgeving inzake chemische stoffen te waarborgen;

115.

verzoekt de Commissie een grondige evaluatie uit te voeren van de afhankelijkheid van de lidstaten van de invoer van chemische stoffen uit derde landen in essentiële waardeketens, onder meer met betrekking tot werkzame farmaceutische bestanddelen, desinfecterende middelen enz. en eventuele daarmee samenhangende veiligheidsrisico’s;

116.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om beleid te ontwikkelen om de productie van veilige en duurzame chemische stoffen in Europa in strategische waardeketens (zoals die van werkzame farmaceutische bestanddelen en ontsmettingsmiddelen) aan te moedigen en te bevorderen, met als doel de controle op dit strategische gebied te herwinnen en de afhankelijkheid van de EU van derde landen te verminderen, een zekere toegang tot deze stoffen te waarborgen en geneesmiddelentekorten te voorkomen, zonder evenwel de voordelen van internationale handel voor open economieën te ondermijnen;

117.

verzoekt de Commissie een verbod uit te vaardigen op residuen van in de EU verboden gevaarlijke stoffen zonder drempelwaarde in alle producten die in de EU worden ingevoerd, aangezien er geen veilig niveau van blootstelling aan deze stoffen bestaat, en dezelfde maximumresidugehalten (MRL’s) als voor binnen de EU geproduceerde stoffen toe te passen voor andere stoffen in ingevoerde producten, om te zorgen voor een gelijk speelveld voor producenten en landbouwers binnen en buiten de EU;

118.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om politieke en financiële steun te verlenen aan alle internationale structuren en processen die gericht zijn op een goed beheer van chemische stoffen op wereldwijde schaal;

119.

verzoekt de Commissie chemische verontreiniging (onder meer door pesticiden) te erkennen als een van de belangrijkste oorzaken van de biodiversiteitscrisis, en wetsvoorstellen te doen om de problematiek van persistente, accumulerende en mobiele chemische stoffen in het milieu en de negatieve effecten van deze stoffen op ecosystemen en de biodiversiteit aan te pakken;

120.

benadrukt dat de duurzaamheid van chemische stoffen ook de sociale en ecologische verantwoordelijkheid van de chemische industrie en chemische bedrijven in hun hele toeleveringsketen moet omvatten;

121.

is van mening dat de chemische veiligheidsnormen van de Unie internationaal moeten worden gepromoot;

122.

verzoekt de Commissie te blijven werken aan een opvolger van de strategische aanpak voor het internationaal beheer van chemische stoffen (SAICM), en aan de hervorming van het speciale programma; verzoekt de Commissie bij te dragen aan de onderhandelingen over de ontwikkeling van een passend, voorspelbaar en duurzaam financieringsmechanisme in dit verband;

123.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 354 van 28.12.2013, blz. 171.

(2)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 3.

(3)  PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.

(4)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(5)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(6)  PB L 169 van 2.6.2019, blz. 45.

(7)  PB L 201 van 21.7.2012, blz. 60.

(8)  PB L 50 van 20.2.2004, blz. 44.

(9)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71.

(10)  PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1.

(11)  PB L 342 van 22.12.2009, blz. 59.

(12)  PB L 137 van 24.5.2017, blz. 1.

(13)  PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1.

(14)  PB L 226 van 24.8.2013, blz. 1.

(15)  PB L 231 van 6.9.2019, blz. 1.

(16)  PB L 345 van 27.12.2017, blz. 87.

(17)  PB L 30 van 31.1.2019, blz. 112.

(18)  PB L 164 van 20.6.2019, blz. 23.

(19)  PB L 276 van 20.10.2010, blz. 33.

(20)  https://ec.europa.eu/clima/sites/clima/files/docs/pages/com_2018_733_analysis _in_support_en_0.pdf

(21)  PB C 184 van 8.7.2010, blz. 82.

(22)  PB C 265 van 11.8.2017, blz. 65.

(23)  PB C 390 van 18.11.2019, blz. 10.

(24)  PB C 433 van 23.12.2019, blz. 146.

(25)  https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/12154-Europe-s-Beating-Cancer-Plan/public-consultation

(26)  PB C 433 van 23.12.2019, blz. 136.

(27)  PB C 433 van 23.12.2019, blz. 183.

(28)  Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0023.

(29)  Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0082.

(30)  Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0441.

(31)  Aangenomen teksten, P8_TA(2020)0005.

(32)  PB C 41 van 6.2.2020, blz. 45.

(33)  https://op.europa.eu/s/nJFb

(34)  http://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2019/608866/IPOL _STU(2019)608866_EN.pdf

(35)  https://osha.europa.eu/nl/themes/work-related-diseases/work-related-cancer

(36)  Verenigde Naties, “Global Chemicals Outlook II: summary for policymakers” (Wereldwijde vooruitzichten inzake chemische stoffen II: samenvatting voor beleidsmakers).

(37)  Conclusies van de Raad van 26 juni 2019, “Naar een EU-strategie voor een duurzaam beleid inzake chemische stoffen”, punt 14.

(38)  Verenigde Naties, “Global Chemicals Outlook II: summary for policymakers” (Wereldwijde vooruitzichten inzake chemische stoffen II: samenvatting voor beleidsmakers).

(39)  https://www.ehn.org/toxic-chemicals-coronavirus-2645713170.html

(40)  Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 december 2015 in zaak T-521/14.

(41)  Bevindingen van de geschiktheidscontrole van de meest relevante wetgeving inzake chemische stoffen (uitgezonderd Reach) en daarbij vastgestelde uitdagingen, lacunes en zwakke punten (COM(2019)0264).

(42)  https://register.consilium.europa.eu/doc/srv?l=NL&f=ST%205867%202013%20INIT

(43)  Zoals gesteld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 maart 2019 in zaak T-837/16 (Zweden/Commissie inzake chromaten).

(44)  Resolutie van het Europees Parlement over de bescherming van de volksgezondheid tegen hormoonontregelaars (PB C 36 van 29.1.2016, blz. 85).

(45)  https://visualisation.osha.europa.eu/osh-costs#!/

(46)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake afvalstoffen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(47)  Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en productconformiteit en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 1).

(48)  Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2020 over de 15e bijeenkomst van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit (COP15), (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0015).

(49)  Mededeling van 10 maart 2020, COM(2020)0094.