11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 429/236


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het gewijzigde voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa

(COM(2020) 450 final — 2018/0196 (COD))

en het gewijzigde voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds

(COM(2020) 452 final — 2018/0197 (COD))

(2020/C 429/29)

Rapporteur:

Mihai IVAŞCU

Raadpleging

Raad van de Europese Unie, 8.6.2020, 10.6.2020

Europees Parlement, 17.6.2020

Rechtsgrondslag

Artikelen 177, 178, en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de afdeling

20.7.2020

Goedkeuring door de voltallige vergadering

18.9.2020

Zitting nr.

554

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

217/0/2

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Naar aanleiding van de ongekende exogene symmetrische schok van de COVID-19-pandemie geven prognoses aan dat werkloosheid en armoede sterk zullen stijgen, terwijl een groot aantal bedrijven failliet zal gaan.

1.2.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) staat volledig achter het initiatief van de Commissie om de EU-begroting te gebruiken om investeringen te mobiliseren en financiële steun te bieden tijdens het herstel in de periode na COVID-19.

1.3.

De COVID-19-crisis heeft, afhankelijk van de nationale en regionale capaciteit, geleid tot ongecoördineerde reacties in de lidstaten. Het EESC is van mening dat wijziging van de verordening gemeenschappelijke bepalingen (GB-verordening) op bepaalde punten absoluut noodzakelijk is en verwelkomt het voornemen om voor de zeven onder gedeeld beheer vallende fondsen voor meer vereenvoudiging en flexibiliteit te zorgen.

1.4.

Het EESC is van mening dat de voorgestelde flexibiliteit de juiste aanpak is in een gecompliceerde economische en sociale situatie en de lidstaten in staat zal stellen gebruik te maken van de beschikbare fondsen daar waar ze het meest nodig zijn. Het herstel in de periode na COVID-19 moet plaatsvinden volgens duurzame beginselen en samenhangende inspanningen in het kader van het EFRO, het Cohesiefonds en andere Europese programma’s.

1.5.

Anderzijds is het EESC niet tevreden over de ongelijkheden in de wijze waarop de verschillende lidstaten de sociale partners en maatschappelijke organisaties opnemen in en betrekken bij de voorbereiding van partnerschapsovereenkomsten en de opzet en uitvoering van programma’s, alsook binnen de toezichtcomités.

1.6.

Het EESC vindt dat er speciale aandacht moet worden besteed aan de regio’s die zwaar getroffen zijn door de COVID-19-crisis en de meeste hobbels aantreffen op hun pad naar duurzaam economisch herstel. Sociale inclusie en vermindering van ongelijkheden zowel tussen de lidstaten als tussen de verschillende regio’s zijn de absolute prioriteit van het Cohesiefonds en zouden dat ook moeten zijn.

1.7.

Het EESC erkent dat meer flexibiliteit in het tijdschema absoluut noodzakelijk is en steunt het voorstel dat overdrachten aan het begin van de programmeringsperiode of op enig ander moment in de uitvoeringsfase kunnen plaatsvinden.

1.8.

Voorts zullen tijdelijke maatregelen om het gebruik van de fondsen onder uitzonderlijke omstandigheden mogelijk te maken, zorgen voor meer vertrouwen en leiden tot een evenwichtigere economie. De verwachte hoge overheidsschuld zal grote gevolgen hebben voor de economie als niet alles in het werk wordt gesteld om dat tegen te gaan.

1.9.

Het EESC acht het noodzakelijk om toe te staan dat de EU-begroting flexibeler is in geval van negatieve schokken, met name schokken die niet economisch van aard zijn.

1.10.

Het EESC beveelt aan dat de EU beleid voert ter verbetering van de grensoverschrijdende samenwerking in tijden van crisis. Betere protocollen en intensievere samenwerking zouden een gestroomlijnde en snelle Europese reactie op ongeacht welke ramp mogelijk maken.

2.   Inleiding en het wetgevingsvoorstel

2.1.

Ruim twee jaar geleden stelde de Europese Commissie de verordening gemeenschappelijke bepalingen (GB-verordening) (1) voor waarin wettelijke normen voor het gebruik van de fondsen in het kader van het cohesiebeleid in de periode 2021-2027 zijn opgenomen. Het voorgestelde wetgevingskader heeft gezorgd voor meer vereenvoudiging, flexibiliteit om in te spelen op nieuwe behoeften, en doeltreffendheid in het gebruik van financieringsinstrumenten. De tekst werd besproken met de lidstaten en belanghebbenden.

2.2.

De voorgestelde verordeningen bevatten enkele bepalingen die speelruimte bieden voor het gebruik van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie, en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij. Ook worden de financiële regelingen gewijzigd voor de bovengenoemde fondsen, alsook voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa. Het EESC verwelkomt het voorstel voor meer vereenvoudiging en flexibiliteit voor de zeven onder gedeeld beheer vallende fondsen.

2.3.

Na de ongekende exogene symmetrische schok van de COVID-19-pandemie is de toegenomen druk op de Europese gezondheidszorgstelsels onmiddellijk gevolgd door ernstige sociale en economische problemen. Prognoses geven aan dat werkloosheid en armoede sterk zullen stijgen, terwijl een groot aantal bedrijven failliet zal gaan.

2.4.

Voor het resterende financiële kader (einde van het jaar) zijn twee wetgevingsvoorstellen meteen goedgekeurd als een onmiddellijke reactie op de mogelijke effecten van de pandemie: twee wijzigingen in Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) werden respectievelijk op 30 maart 2020 en 23 april 2020 goedgekeurd, waarmee werd getracht de lidstaten meer flexibiliteit te bieden in hun poging de programma’s te beheren in antwoord op de COVID-19-crisis.

2.5.

Lopende besprekingen over de volgehouden exitstrategie zijn gericht op twee pijlers: het Europees herstelfonds en een stevig en versterkt meerjarig financieel kader. De voorgestelde verordening is bedoeld om investeringen in het kader van het cohesiebeleid op de middellange en lange termijn te steunen.

2.6.

Het EESC staat volledig achter het initiatief van de Commissie om de EU-begroting te gebruiken om investeringen te mobiliseren en financiële steun te bieden tijdens het herstel in de periode na COVID-19. Dit moet bredere plannen ondersteunen voor het vergroten van het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de Europese economie en het uitvoeren van de Europese pijler van sociale rechten.

2.7.

De actuele COVID-19-crisis heeft ons laten zien hoe belangrijk flexibiliteit en snelle gecoördineerde reacties van de lidstaten en de EU zijn. Deze lessen moeten terug te zien zijn in het nieuwe juridische en financiële kader, waarvan de flexibiliteit en het vermogen om op uitzonderlijke omstandigheden te reageren in de toekomst moeten blijken.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

De COVID-19-crisis heeft, afhankelijk van de nationale en regionale capaciteit, geleid tot ongecoördineerde reacties in de lidstaten. Dit zou kunnen leiden tot een asymmetrisch herstel en tegelijkertijd kunnen bijdragen tot grotere regionale verschillen en ongelijkheid, wat uiteindelijk de eengemaakte markt en de financiële stabiliteit van de Europese Unie zou kunnen ondermijnen. Het EESC acht het van cruciaal belang dat er onmiddellijk wordt opgetreden om verdere versnippering van de eengemaakte markt te voorkomen en de doelstelling van het Verdrag om convergentie te bevorderen en ongelijkheden te verkleinen in acht te nemen.

3.2.

Voor het economisch herstel zijn aanzienlijke overheidsinvesteringen nodig, met als struikelblok de grote druk op de overheidsfinanciën, waardoor de economische neergang nog langer zou kunnen duren. Derhalve zijn bepaalde wijzigingen in het voorstel voor de GB-verordening voor het volgende meerjarig financieel kader absoluut noodzakelijk.

3.3.

Het Europees Semester hangt nauw samen met de investeringen in het kader van het cohesiebeleid, die op hun beurt zeer geschikt zijn om te voorzien in de behoeften die in het proces van het Europees Semester zijn vastgesteld en actief bijdragen aan het economisch herstel. Het EESC heeft herhaaldelijk aangegeven dat “er een gemeenschappelijk Europees kader moet komen, naar het voorbeeld van de partnerschapsovereenkomst in het kader van de EU-structuurfondsen. Dit kan een sterke en zinvolle participatie van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld in ruime zin garanderen in alle ontwerp- en uitvoeringsstadia van het Europees Semester” (3).

3.4.

In artikel 6 van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen voor de zeven fondsen wordt uiteengezet hoe elke lidstaat partnerschappen met de bevoegde regionale en lokale overheden moet opzetten en hierbij ten minste de stedelijke en andere overheden, economische en sociale partners, en de desbetreffende instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, milieupartners en de instanties die de grondrechten enz. bevorderen moet betrekken. Alle lidstaten moeten deze belanghebbenden betrekken bij de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomsten en bij het opzetten en uitvoeren van programma’s, alsook binnen de toezichtcomités.

3.4.1.

Hoewel deze lijnen duidelijk zijn, is het EESC niet tevreden over ongelijkheden in de wijze waarop de verschillende lidstaten de sociale partners en maatschappelijke organisaties opnemen in en betrekken bij het proces. Het EESC heeft er reeds op gewezen dat “meerdere lidstaten in het kader van de landspecifieke aanbevelingen dit jaar ook aanbevelingen [hebben] ontvangen de versterking van de sociale dialoog. Teneinde de participatie van de sociale partners te bevorderen, zouden de nationale regeringen minimumnormen moeten invoeren voor de raadpleging van de sociale partners in verschillende stadia van het Europees Semester” (4).

3.5.

Met betrekking tot de huidige uitvoeringsperiode erkent het EESC dat de begunstigden bepaalde moeilijkheden ondervinden om de goedgekeurde programma’s tijdig te voltooien. Flexibiliteit is van groot belang om een succesvolle uitvoering en eventuele verlenging van de uitvoeringsperiode mogelijk te maken en acties tegelijkertijd stapsgewijs uit te voeren.

3.6.

Het EESC is van mening dat de voorgestelde flexibiliteit de juiste aanpak is in een complexe economische en sociale situatie, waarin uitzonderlijke situaties worden verwacht voor de volgende uitvoeringsperiode. Het wordt steeds duidelijker dat de economische gevolgen van de COVID-19-pandemie langetermijneffecten op de lidstaten zullen hebben en dat een duurzame uitweg alleen kan worden gewaarborgd door middel van schulden. Daarom is het uiterst nuttig om het kader onmiddellijk voor alle landen op te zetten om voor extra flexibiliteit voor hun exitstrategie te zorgen en de beschikbare middelen daar in te zetten waar zij het meeste nodig zijn.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.

Het EESC vindt dat er speciale aandacht moet worden besteed aan de regio’s die zwaar getroffen zijn door de COVID-19 crisis en de meeste hobbels aantreffen op hun pad naar duurzaam economisch herstel.

4.2.

Sociale inclusie en vermindering van ongelijkheden zowel tussen de lidstaten als tussen de verschillende regio’s zijn de absolute prioriteit van het Cohesiefonds en zouden dat ook moeten zijn. De toerisme- en culturele sectoren zijn zwaar getroffen door de COVID-19-crisis en moeten daarom in het bijzonder worden gesteund. Tegelijkertijd is sociale inclusie niet beperkt tot deze sectoren en moeten de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten een essentieel onderdeel van elke aanpak vormen. Het EESC is er dan ook voorstander van dat er een aparte doelstelling wordt toegevoegd aan het vierde beleidsgebied van het EFRO.

4.3.

Het EESC is ingenomen met het voornemen om de lidstaten meer flexibiliteit te bieden voor de overdracht van bepaalde bedragen tussen de verschillende EU-fondsen op elk moment waarop zij dit noodzakelijk achten. Het rechtskader van het cohesiebeleid moet snel worden aangepast aan de nieuwe werkelijkheid, zodat speciaal opgezette mechanismen gemakkelijk kunnen worden goedgekeurd en uitgevoerd. Flexibiliteit en afwijkingen van de bestaande regels kunnen in deze moeilijke economische en sociale situatie van wezenlijk belang blijken. Daarom staat het EESC erachter dat de Europese Commissie de bevoegdheid krijgt om de nodige uitvoeringshandelingen vast te stellen.

4.4.

De voorgestelde wijzigingen bieden de lidstaten enige flexibiliteit om overdrachten tussen de fondsen onderling of uit de fondsen naar een ander instrument in direct of indirect beheer aan te vragen. Het EESC erkent dat meer flexibiliteit in het tijdschema absoluut noodzakelijk is en steunt het voorstel dat overdrachten aan het begin van de programmeringsperiode of op enig ander moment in de uitvoeringsfase kunnen plaatsvinden.

4.5.

Het stabiliteits- en groeipact ondersteunt de coördinatie tussen het begrotingsbeleid en de toepassing van gezonde overheidsfinanciën, wat van essentieel belang is voor economisch herstel en economische groei op de lange termijn. Het EESC is van mening dat tijdelijke maatregelen om het gebruik van de fondsen onder uitzonderlijke omstandigheden mogelijk te maken, zorgen voor meer vertrouwen en leiden tot een evenwichtigere economie. De verwachte hoge overheidsschuld zal grote gevolgen hebben voor de economie als niet alles in het werk wordt gesteld om dat tegen te gaan.

4.6.

Het EESC vindt dat er duidelijke mechanismen voor complementariteit tussen de verschillende Europese financieringsstromen moeten komen. Dat gezegd hebbende, moet het herstel in de periode na COVID-19 plaatsvinden volgens duurzame beginselen en samenhangende inspanningen in het kader van het EFRO, het Cohesiefonds en andere Europese programma’s.

4.7.

Het EESC is ingenomen met de toevoeging van buitengewone en uitzonderlijke omstandigheden met betrekking tot de maatregelen verbonden aan solide economische governance. In overeenstemming met de behoefte aan meer flexibiliteit in de reactie op uitzonderlijke omstandigheden, zoals de COVID-19-crisis, acht het EESC de voorgestelde wijziging van de titel van hoofdstuk III onder titel II noodzakelijk.

4.8.

Het EESC staat volledig achter de voorgestelde invoeging van artikel 15 bis. Het EESC acht het noodzakelijk om toe te staan dat de EU-begroting flexibeler is in geval van negatieve schokken, met name schokken die niet economisch van aard zijn. Voorts leidt deze flexibiliteit tot een correcte aanpak van tussentijdse betalingen, die bij wijze van uitzondering kunnen worden verhoogd met 10 % boven het toepasselijke medefinancieringspercentage, maar met een maximum van 100 %.

4.9.

Het EESC acht de opneming van een motivering van overdrachten in artikel 8, onder d), relevant, aangezien dit zorgt voor meer overzicht en transparantie.

4.10.

Bovendien houdt de wijziging van overweging 71 in dat uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de tijdelijke maatregelen voor het gebruik van de fondsen zonder comitéprocedure aan de Europese Commissie moeten worden toegekend. Er wordt extra flexibiliteit voorgesteld voor verzoeken van de lidstaten om de overdracht van maximaal 5 % van de totale toewijzing van een fonds aan een ander fonds. Er kan in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” ook om een aanvullende overdracht van maximaal 5 % tussen het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds worden verzocht.

4.11.

Het EESC erkent het belang van kmo’s in de economie en is verheugd over de extra aandacht voor deze ondernemingen. Bovendien moet speciale aandacht worden besteed aan kmo’s die zorgen voor groei en hoogwaardige banen, hetgeen nodig is om ongelijkheden en verschillen te beperken.

4.12.

Uit de COVID-19-pandemie is gebleken dat digitaal onderwijs veel uitdagingen met zich meebrengt. Leerlingen uit kansarme milieus louter toegang bieden tot ICT en digitale apparatuur is niet genoeg. Het EESC beveelt aan dat de lidstaten nagaan hoe de toegang tot digitale platforms mogelijk kan worden gemaakt. Bovendien beschikken leerlingen uit kansarme milieus en sommige oudere docenten niet over de benodigde vaardigheden om fatsoenlijk om te gaan met digitale instrumenten en content. Het EESC verzoekt dan ook om aanvullende onmiddellijke investeringen in bij- en nascholing.

4.13.

Het EESC steunt de voorgestelde verlaging van de drempel van 10 miljoen EUR tot 5 miljoen EUR voor acties die in fasen kunnen worden uitgevoerd, mits aan alle andere voorwaarden zoals bedoeld in artikel 111 is voldaan.

4.14.

Naast meer capaciteit voor medische apparatuur en voorraden beveelt het EESC aan dat de EU beleid voert ter verbetering van de grensoverschrijdende samenwerking in tijden van crisis. Rampen en natuurlijke crises houden niet op bij de landsgrenzen. De coördinatie en gemeenschappelijke reacties van de lidstaten waren tijdens de pandemie zeer beperkt, slecht georganiseerd en op trends in eigen land gericht. Betere protocollen en samenwerking zouden veel van de aanvankelijke knelpunten wegnemen en een gestroomlijnde en snelle Europese reactie op ongeacht welke ramp mogelijk maken.

Brussel, 18 september 2020.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  COM(2018) 375 final, 2018/0196(COD).

(2)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.

(3)  Zie het initiatiefadvies van het EESC over het Europees Semester en cohesiebeleid — Naar een nieuwe Europese strategie voor de periode na 2020 (PB C 353 van 18.10.2019, blz. 39).

(4)  PB C 47 van 11.2.2020, blz. 113.