Brussel, 19.11.2019

COM(2019) 607 final

BIJLAGEN

bij het Voorstel voor een besluit van de Raad

betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de ministerraad van de energiegemeenschap en de permanente groep op hoog niveau van de energiegemeenschap (Chisinau, 12 en 13 december 2019)


BIJLAGE 1

Ministerraad

1.BESLUIT TOT VASTSTELLING VAN DE BEGROTING VAN DE ENERGIEGEMEENSCHAP EN DE FINANCIËLE BIJDRAGEN VOOR DE PERIODE 2020-2021;

Het namens de Europese Unie in te nemen standpunt is dat het besluit tot vaststelling van de begroting en de financiële bijdragen voor de periode 2020-2021 wordt goedgekeurd in overeenstemming met het Besluit van de Commissie van 6 november 2019 tot vaststelling van het voorstel van de Commissie aan de ministerraad van de energiegemeenschap inzake de begroting van de energiegemeenschap voor de periode 2020-2021, C(2019) 7828 final, en het ontwerp van procedureel besluit van de ministerraad dat als addendum bij deze bijlage is gevoegd.

2.BESLUITEN UIT HOOFDE VAN ARTIKEL 91, LID 1, VAN HET VERDRAG WAARBIJ WORDT VASTGESTELD DAT HET VERDRAG IN VOLGENDE GEVALLEN NIET IS NAGELEEFD: ZAAK ECS-10/17 (SERVIË), ZAAK ECS-13/17 (SERVIË), ZAAK ECS 6/18 (KOSOVO*);

(a)Het namens de Europese Unie in te nemen standpunt is dat de ontwerpbesluiten op grond van artikel 91, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap waarbij het bestaan van een inbreuk in zaak ECS-10/17 (Servië), op voorwaarde dat het obiter dictum in punt (71) van het met redenen omkleed verzoek wordt geschrapt, in zaak ECS-13/17 (Servië) en in zaak ECS-6/18 (Kosovo *) worden goedgekeurd.

3.BESLUITEN UIT HOOFDE VAN ARTIKEL 91, LID 1, VAN HET VERDRAG WAARBIJ: MAATREGELEN INZAKE BOSNIË EN HERZEGOVINA IN DE ZAKEN ECS-8/11, ECS-2/13 EN ECS-6/16; INZAKE SERVIË IN DE ZAKEN ECS-3/08 EN ECS-9/13 WORDEN OPGELEGD OF VERLENGD

Het namens de Europese Unie in te nemen standpunt is dat de ontwerpbesluiten op grond van artikel 92, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap inzake Bosnië en Herzegovina in de zaken ECS-8/11, ECS-2/13 en ECS-6/16 en inzake Servië in de zaken ECS-3/08 en ECS-9/13 worden goedgekeurd.



ADDENDUM BIJ BIJLAGE 1

PROCEDUREEL BESLUIT VAN

DE MINISTERRAAD VAN DE ENERGIEGEMEENSCHAP

2019/PA/01/MC-EnC: tot vaststelling van de begroting van de energiegemeenschap voor de periode 2020-2021 en de bijdragen van de partijen aan de begroting

De ministerraad van de energiegemeenschap,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap, en met name de artikelen 73,74, 86 en 88,

Gezien het besluit van de Commissie van ............ tot vaststelling van het voorstel van de Commissie aan de ministerraad van de energiegemeenschap inzake de begroting van de energiegemeenschap voor de periode 2020-2021,

Gezien de artikelen 24 en 25 van de procedures van de energiegemeenschap voor de opstelling en uitvoering van begroting, controle en inspectie,

Overwegende dat de ministerraad elke twee jaar een begroting vaststelt die de operationele uitgaven van de energiegemeenschap voor het functioneren van haar instellingen dekt,

Overwegende dat elke partij bijdraagt aan de begroting van de energiegemeenschap zoals bepaald in bijlage IV bij het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De begroting van de energiegemeenschap voor de begrotingsjaren 2020 en 2021, zoals opgenomen in de bijlage bij dit procedureel besluit, wordt hierbij vastgesteld.

Artikel 2

Met ingang van 1 januari 2020 zijn de bijdragen van de partijen aan de begroting van de energiegemeenschap zoals opgenomen in de bijlage bij dit procedureel besluit.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot alle bij het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap betrokken partijen en instellingen.

Artikel 4

De directeur zorgt ervoor dat dit procedureel besluit en de bijlage binnen zeven dagen na de vaststelling ervan ter beschikking wordt gesteld aan alle bij het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap betrokken partijen en instellingen.

Vastgesteld te Chisinau op 13 december 2019

Voor de ministerraad

....................

Het voorzitterschap



Bijlage

bij het besluit van de Commissie tot vaststelling van het voorstel van de Commissie aan de ministerraad van de energiegemeenschap inzake de begroting van de energiegemeenschap voor de periode 2020-2021

Toelichting bij de begroting van de energiegemeenschap voor de periode 2020-2021

1.Achtergrond van het voorstel

1.1.Verdragsgrondslag

De artikelen 73 en 74 van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap (hierna “het verdrag” genoemd) bepalen dat de tweejaarlijkse begroting van de energiegemeenschap bij een unaniem genomen procedureel besluit van de ministerraad op voorstel van de Europese Commissie wordt vastgesteld. Zij dekt de operationele uitgaven van de energiegemeenschap voor het functioneren van haar instellingen. 

Het onderhavige begrotingsvoorstel en de toelichting zijn opgesteld door de directeur overeenkomstig artikel 30 van de procedures van de energiegemeenschap voor de opstelling en uitvoering van de begroting, controles en inspectie (hierna “de begrotingsprocedures” genoemd).

1.2.Bepalingen voor de begroting 2020-2021 van de energiegemeenschap

De leidende beginselen en voorschriften voor het opstelling van de begroting (qua inhoud en structuur) zijn vastgelegd in de begrotingsprocedures van de energiegemeenschap (zoals gewijzigd in 2014).

Een beginsel dat voor het eerst in het proces is toegepast, betreft Activity Based Budgeting (ABB) en de toepassing van de beginselen ervan in de toekomstige verslaglegging van de energiegemeenschap.

2.Grote lijnen van het werkprogramma 2020-2021

Weliswaar met de nodige aandacht voor nieuwe uitdagingen die zich aandienen, zullen de prioriteiten van de energiegemeenschap en haar instellingen toegespitst zijn op de belangrijkste doelstellingen van het verdrag:

3.de regels en beginselen van de interne energiemarkt van de EU uit te breiden naar de landen in Zuidoost-Europa, de Zwarte-Zeeregio en daarbuiten op basis van een wettelijk bindend kader;

4.een stabiele regelgeving en markt tot stand te brengen die een aantrekkelijk kader vormen voor investeringen in elektriciteitsproductie en netten;

5.een geïntegreerde energiemarkt tot stand te brengen die grensoverschrijdende handel in energie en integratie met de markt van de EU mogelijk maakt;

6.de voorzieningszekerheid beter te waarborgen met het oog op een stabiele en continue energievoorziening die van essentieel belang is voor de economische ontwikkeling en de sociale stabiliteit;

7.de milieusituatie op het gebied van de energievoorziening te verbeteren en het gebruik van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie aan te moedigen. en

Het secretariaat zal de verdragsluitende partijen blijven ondersteunen bij de omzetting en uitvoering van het acquis. Waar er onvoldoende vooruitgang is, zullen deskundigen van het secretariaat in toenemende mate betrokken worden in specifieke zaken en ondersteuning op maat verlenen, hetzij via landspecifieke implementatiemissies, hetzij via het beheren van externe adviesdiensten. Het handhavingsmechanisme waarin het verdrag voorziet, dat wordt ondersteund door bemiddeling en geschillenbeslechting, zal een belangrijk instrument blijven om het proces van uitvoering van het verdrag te ondersteunen in gevallen waarin andere vormen van ondersteuning (opstellen van teksten, uitwisseling van kennis, capaciteitsopbouw) zijn mislukt.

Tevens zullen de Verordening betreffende de integriteit en transparantie van de markt voor energie (Remit) en de netwerkcodes en richtsnoeren voor gas, die recentelijk door de besluitvormingsorganen van de energiegemeenschap zijn aangenomen, moeten worden omgezet en uitgevoerd. Ook zullen taken in verband met infrastructuur (betreffende PECI/PMI) op de agenda van het secretariaat blijven en regelmatige rapportage vereisen overeenkomstig de toepasselijke regelgeving.

De algemene beleidsrichtsnoeren over de doelstellingen 2030 voor de verdragsluitende partijen van de energiegemeenschap, goedgekeurd in december 2018, geven aan waar de toekomstige focus ligt van de werkzaamheden van de energiegemeenschap op het gebied van decarbonisatie. In die vergadering van december kondigde de ministerraad aan werk te zullen maken van de overname van het pakket Schone energie. De eerste onderdelen van het pakket die al in 2019 in het acquis zouden kunnen worden opgenomen, zijn de herschikte richtlijn hernieuwbare energie, de gewijzigde richtlijn energie-efficiëntie en de gewijzigde richtlijn energieprestatie van gebouwen en de governanceverordening. Dit zal nieuwe taken en verplichtingen scheppen voor de verdragsluitende partijen en nieuwe inspanningen van het secretariaat vragen. Een bijzonder uitdagende verplichting zal bestaan in de voorbereiding en vaststelling van nationale energie- en klimaatplannen.

Voorts houden het acquis inzake de veiligstelling van de gasvoorziening en de bestaande en toekomstige netcodes een aantal nieuwe taken in voor het secretariaat en de commissie voor regelgeving.

Ook zal de vaststelling van procedurele besluiten door de ministerraad over de oprichting en de werkzaamheden van de coördinatiegroep van de distributiesysteembeheerders voor elektriciteit van de energiegemeenschap en van de coördinatiegroep van de energiegemeenschap voor cyberbeveiliging en kritieke infrastructuur een aantal nieuwe taken met zich meebrengen, zoals het organiseren en voorbereiden van vergaderingen, inhoudelijke ondersteuning van de werkgroepen, enz.

De bestaande en nieuwe taken uit hoofde van het mandaat van het secretariaat zorgen voor een gestaag groeiende lijst van verslagleggingsverplichtingen ten aanzien van de verschillende instellingen van de energiegemeenschap (ministerraad, commissie voor regelgeving, permanente groep op hoog niveau) en de Europese Commissie. Nadere bijzonderheden van de rapportageverplichtingen zijn opgenomen in bijlage II bij het werkprogramma.

In het algemeen weerspiegelen de werkzaamheden van het secretariaat drie grote prioritaire gebieden, in lijn met artikel 67 van het verdrag:

Activiteit 1 (A1) – Uitvoering van het acquis overeenkomstig artikel 67, onder b), van het verdrag, met de klemtoon op ondersteuning van de verdragsluitende partijen voor het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van het verdrag en de jaarlijkse voortgangsrapportage aan de ministerraad;

Activiteit 2 (A2) — Verlening van ondersteuning aan donoren en assistentie aan de Europese Commissie voor de coördinatie van de donoractiviteiten overeenkomstig artikel 67, onder c), met inbegrip van assistentie voor het werk van de donorgemeenschap in de verdragsluitende partijen op gebieden die binnen de werkingssfeer van de energiegemeenschap vallen; en

Activiteit 3 (A3) – Verlening van administratieve ondersteuning aan de instellingen en organen overeenkomstig artikel 67, onder a), wat betreft het faciliteren en organiseren van de werkzaamheden van de instellingen van de energiegemeenschap en de werkgroepen die bij besluit van de ministerraad zijn opgericht.

De hoofdactiviteiten, zoals omschreven in het werkprogramma voor rapportagedoeleinden, zijn verder onderverdeeld in acties (zie bijlage I bij het werkprogramma 2020-2021). Over de besteding van de begrotingsmiddelen zal verslag worden uitgebracht aan de hand van de (hierboven onder A1-A3) omschreven activiteiten en de bijbehorende indicatoren.

In dit document wordt voor de begrotingsplanning gerefereerd aan de beginselen van de begrotingsprocedures (zie hierna).

8.Begrotingsaannames

De belangrijkste aanname voor het begrotingsvoorstel is dat het juridisch-financieel kader voor de werkzaamheden van de energiegemeenschap stabiel zal blijven. De voorgenomen wijzigingen van het verdrag om het functioneren ervan te verbeteren die de ministerraad volgens planning in 2019 zou moeten goedkeuren, vormen een eerste garantie dat de gemeenschap zal blijven voortwerken aan het verwezenlijken van de doelstellingen van de energiegemeenschap en doen wat nodig is om een eengemaakte interne energiemarkt tot stand te brengen. Voor de financiële planning voor 2020-2021 is rekening gehouden met de ervaring van de begrotingsuitvoering in de voorbije drie jaar en met de strategische planning van toekomstige taken en activiteiten zoals uiteengezet in het werkprogramma.

9.Structuur van de begroting van de energiegemeenschap

De financiële planning volgt de bij de geldende regels voorgeschreven begrotingsstructuur. Dankzij dit sinds de oprichting van de energiegemeenschap stabiele kader voor het plannen van uitgaven en ontvangsten kunnen de resultaten op meerjarige basis worden vergeleken.

De voorgestelde begroting wordt toegewezen aan vier begrotingsrubrieken: personele middelen, reiskosten, kantoorkosten en overige kosten en diensten, die verder worden opgesplitst in begrotingsposten (met een verschillend nummer voor de verschillende begrotingsonderdelen) Elke begrotingspost bestaat verder uit welomschreven rekeningen die een groep rekeningen vormen overeenkomend met een bepaalde categorie uitgaven die aan de begrotingsrubrieken zijn gekoppeld. De toelichtingen in deze afdeling gelden zowel voor 2020 als voor 2021.

9.1.Begrotingsrubriek: Personele middelen

Begrotingsrubriek I heeft betrekking op de uitgaven voor personele middelen. Dit onderdeel wordt vastgesteld overeenkomstig de goedgekeurde personeelsformatie en de geldende salarisschaal.

Het voorstel is gebaseerd op de bestaande organisatiestructuur van het secretariaat. Aan de begroting voor de rubriek Personele middelen liggen de volgende overwegingen ten grondslag:

In 2020 en 2021 worden de salarissen telkens geïndexeerd met een inflatiefactor van 2 %, en

Tijdelijke dienstverbanden in het kader van detacherings- en stageregelingen worden verder bevorderd. In de jaren 2020-2021 zal detachering verder worden gebruikt om de administratieve capaciteit van de verdragsluitende partijen te versterken, om het secretariaatsteam aan te vullen met specifieke technische deskundigheid vanuit de nationale overheidsdiensten en andere organisaties. Stages zijn bedoeld om het personeel te ondersteunen, de kennis van de energiegemeenschap te vergroten en bij te dragen tot capaciteitsopbouw. De financiële aannames voor de voorgestelde begroting gaan uit van middelen voor ongeveer 60 manmaanden voor stages 1 en 24 manmaanden voor detachering. Het aantal tijdelijke personeelsleden is berekend op basis van een dienstverband van 1 jaar, d.w.z. in totaal vijf stages voor een jaar en twee detacheringen voor een jaar in 2020 (in totaal zeven tijdelijke posten).

9.2.Begrotingsrubriek: Reiskosten

Begrotingsrubriek II omvat de uitgaven voor goedgekeurde reizen van het personeel van het secretariaat namens de energiegemeenschap voor activiteiten in verband met de uitvoering van het verdrag.

De uitgaven betreffen hoofdzakelijk de missies van de verdragsluitende partijen of technische bijstand voor de toetsing van de nakoming van de verdragsverplichtingen. Dit budget omvat ook middelen voor gerechtvaardigde reizen in verband met het organiseren van en deelnemen aan vergaderingen en conferenties, met inbegrip van die van de instellingen van de energiegemeenschap, als spreker, enz.

Het budget voor reiskosten bestaat uit:

Vliegkosten en diverse kosten, en

Dagvergoedingen 2 .

9.3.Begrotingsrubriek: Kantoorkosten

Begrotingsrubriek III omvat uitgaven die de activa van de energiegemeenschap vergroten of wijzigen, en andere uitgaven voor kantoorinfrastructuur (huur, kantoorbenodigdheden, verbruiksartikelen en andere diensten) die nodig zijn voor het functioneren van het secretariaat overeenkomstig het verdrag.

Deze rubriek bestaat uit de volgende begrotingsposten:

Huur: de geraamde uitgaven voor de huur van kantoorruimte. Voor deze begrotingspost wordt de gift van het gastland (Oostenrijk) voor de algemene begroting van de energiegemeenschap in aanmerking genomen 3 .

Kantooruitrusting: Deze begrotingspost heeft te maken met de behoefte om de uitrusting (in het bijzonder IT-apparatuur en kantoormeubilair) up-to-date te houden voor een maximale veiligheid van de werkomgeving, de processen en de verwerkte gegevens. Deze begrotingspost bestaat uit de volgende begrotingsrekeningen: hardware, software, kantooruitrusting en kleinere activa. De gebudgetteerde totale uitgaven voor 2020 volgen het IT-plan, dat een raming omvat voor de vervanging van hardware (IT-apparatuur voor het personeel – laptops, printers en servers in de IT-afdeling) en de corresponderende software. De post omvat ook licenties voor de exploitatie van bestaande software voor de website van de energiegemeenschap en voor het interne boekhoudprogramma voor het beheer van de rekeningen van de energiegemeenschap.

Verbruiksartikelen: Deze begrotingspost bestaat uit de volgende begrotingsrekeningen: kantoorbenodigdheden, reparaties en onderhoud, schoonmaakkosten, exploitatiekosten en elektriciteitskosten voor de gebouwen.

Overige diensten: Het budget voor “Overige diensten” omvat de middelen voor vervoer door derden, portokosten, overige huishoudelijke uitgaven en communicatiekosten (telecommunicatie).

9.4.Begrotingsrubriek: Overige kosten en diensten

Begrotingsrubriek IV heeft betrekking op andere uitgaven die verband houden met de werking en die nodig zijn voor het functioneren van het secretariaat en de andere verdragsinstellingen (ministerraad, permanente groep, commissie voor regelgeving en fora).

Deze begrotingsrubriek bestaat uit de volgende begrotingsposten:

Publiciteit, communicatie en representatie: omvat de werkzaamheden op het gebied van public relations, uitgifte van publicaties door het secretariaat (nieuwe edities van werken over het regelgevingskader, uitvoeringsverslagen, enz.), publiciteit voor aanbestedingen en aanwerving van personeel, en representatiekosten.

Studies, onderzoek en advies: de ervaring heeft geleerd dat technische ondersteuning door middel van studies een zeer nuttig instrument is om de doelstellingen van de energiegemeenschap te verwezenlijken. Onderzoek en advies heeft betrekking op de werkzaamheden die in het werkprogramma van de energiegemeenschap (incl. commissie voor regelgeving) worden uiteengezet.

Kosten van uitbestede diensten (IT, loonadministratie, enz.): deze post betreft de uitvoering van activiteiten en taken in verband met IT-beheer (uitbesteed aan een externe partner), technisch onderhoud van de website van de energiegemeenschap (zowel het administratieve gedeelte als dat voor externe gebruikers), alsook de leasecontracten van kantooruitrusting (zoals kopieermachines en printers) en het onderhoud van bestaande IT-oplossingen voor administratie, boekhouding en personeelsbeheer (gegevensbestanden voor boekhouding en personeelsbeheer).

Kosten van audit, juridisch en financieel advies: deze post omvat middelen voor externe audits en voor uitbestede juridische diensten en financiële contracten voor loonadministratie en boekhouding 4 .

Financiële diensten: omvat bank- en transactiekosten.

Evenementskosten: deze post dekt de kosten in verband met de organisatie van alle regelmatige en ad-hocevenementen en omvat de huur van lokalen en uitrusting, catering, technische voorzieningen.

Restituties: dekt de reiskosten in verband met de deelname van vertegenwoordigers van de verdragsluitende partijen en/of waarnemers aan de vergaderingen van de instellingen, workshops en andere door het secretariaat van de energiegemeenschap georganiseerde evenementen; afzonderlijke regels inzake terugbetaling gelden voor de uitvoering van dit budget. Principieel zijn sinds de oprichting van de energiegemeenschap dezelfde regels voor de vergoeding van reis- en verblijfskosten van toepassing; en

Opleiding: deze post dekt de uitgaven voor opleiding en training, interne jaarlijkse vergaderingen van het personeel en, in hoofdzaak, opleidingsinitiatieven ten behoeve van vertegenwoordigers van de verdragsluitende partijen;

10.Begroting 2020 van de energiegemeenschap

De voorgestelde begroting voor 2020 komt overeen met het niveau dat door de Commissie is voorgesteld en dat van de begroting 2019 (4 812 073 EUR). Zoals elk jaar, is de bijdrage van de EU (94,78 % van de begroting van de energiegemeenschap) afhankelijk van de definitieve vaststelling van de EU-begroting voor 2020.

5.1. Begrotingsrubriek 1 Personele middelen 2020

In vergelijking met 2019 wordt voor begrotingsrubriek I een verhoging van de middelen met 3,7 % gevraagd. Dit houdt verband met de vraag om twee nieuwe posten van deskundigen (voor bijzonderheden en motivering zie bijgevoegd werkprogramma), die in de loop van volgend jaar in dienst zullen worden genomen, en een aanpassing voor inflatie van 2 %.

Deze rubriek dekt de salarissen voor vaste personeelsleden (met contracten van beperkte duur die verlengd kunnen worden) en tijdelijk personeel (stagiairs, gedetacheerde personeelsleden). Over de salarissen is geen nationale inkomstenbelasting verschuldigd; er zijn geen andere voordelen (pensioenrechten, ziekteverzekering, werkloosheidsuitkering), maar wel een ongevallenverzekering. Er zijn geen extra toeslagen en voordelen.

De met ingang van 1 januari 2020 geldende salarissen van het personeel van het secretariaat van de energiegemeenschap zijn gebaseerd op de bestaande bezoldigingsniveaus (2019) met een aanpassing voor inflatie van 2 %.

In deze rubriek zijn ook de middelen voor tijdelijke aanstellingen (24 manmaanden voor detachering en 60 manmaanden voor stages) opgenomen (in 2019: 46,6 manmaanden). De bezoldigingsschaal voor gedetacheerde personeelsleden is aangepast, waardoor het totale budget voor tijdelijk personeel kon worden verlaagd van 190.485 EUR naar 175.432 EUR. Deze vorm van dienstverband bleek een meerwaarde op te leveren voor de werkzaamheden van het secretariaat. Het is ook de beste manier om jonge professionals of deskundigen van de partijen te betrekken bij de werkzaamheden van de energiegemeenschap. Bovendien dragen tijdelijke dienstverbanden ook bij tot het nakomen van de vereisten inzake “geografisch evenwicht”, zoals neergelegd in het reglement inzake aanwervingen, arbeidsvoorwaarden en geografisch evenwicht van het personeel van het secretariaat van de energiegemeenschap.

Het verzoek om meer personeel zoals gemotiveerd in het werkprogramma 2020-2021 is gecompenseerd met herschikkingen van begrotingskredieten tussen de verschillende begrotingsrubrieken.

5.2. Begrotingsrubriek 2 Reiskosten 2020

Het reiskostenbudget voor 2020 (340.000 EUR) is 8 % lager dan in 2019 (367.812 EUR). De raming voor 2020 is gebaseerd op de ervaring met de benuttingsgraad van de kredieten in de afgelopen jaren. Een efficiënte planning van toekomstige reizen en missies zal het mogelijk maken de activiteiten naar behoren uit te voeren binnen het gevraagde budget.

5.3. Begrotingsrubriek 3 Kantoorkosten 2020

De stijging van de kantooruitgaven met 6 % in 2020 (424.205 EUR) ten opzichte van 2019 (400.084 EUR) is het gevolg van realistische prognoses voor huur en andere diensten. In voorgaande jaren waren de middelen voor beide posten ontoereikend.

5.4. Begrotingsrubriek 4 Overige kosten en diensten 2020

De totale gevraagde begrotingsmiddelen voor overige kosten en diensten zijn 6 % lager voor 2020 (1 395 000 EUR) dan voor 2019 (1.486.956 EUR). Hiervoor heeft in de planning van verschillende begrotingsrubrieken een aanpassing plaatsgevonden. Op basis van de werkelijke benuttingsniveaus van alle begrotingsposten in het verleden wordt ervan uitgegaan dat dit budget toereikend zal zijn om de activiteiten van deze rubriek voort te zetten.

11.Begroting 2021 van de energiegemeenschap

De voorgestelde begroting voor 2021 van 4 812 073 EUR is gebaseerd op dezelfde aanname van een volledig team volgens de personeelsformatie, het bezoldigingsniveau en alle andere kosten als voor 2020. De verhoging van de middelen voor salarissen wordt ruimschoots gecompenseerd met een verlaging van de middelen voor studies, opleiding en verbruiksartikelen.

De cijfers voor 2021 zijn nog niet beschikbaar wat de toekomstige bijdrage van de EU betreft, in afwachting van de uitkomst voor het meerjarig financieel kader 2021-2027. Het betreft hier dus een voorlopige indicatie van de middelen die nodig zijn voor de werking van de energiegemeenschap na 2020.

12.Staat van ontvangsten 2020-2021

Omschrijving

Begroting 2019

Begroting 2020

Begroting 2021

Variatie

Begroting 2019/begroting 2020

Variatie

Begroting 2021/begroting 2020

1. Begrotingsbijdrage partijen

Europese Unie

4.560.883

4.560.883

4.560.883

Republiek Albanië

4.331

4.331

4.331

Bosnië en Herzegovina

9.624

9.624

9.624

Georgië

5.293

5.293

5.293

Kosovo*

3.368

3.368

3.368

Noord-Macedonië

4.812

4.812

4.812

Moldavië

4.812

4.812

4.812

Montenegro

2.406

2.406

2.406

Servië

26.948

26.948

26.948

Oekraïne

189.596

189.596

189.596

2. Giften

p.m.

p.m.

p.m.

3. Overige ontvangsten

p.m.

p.m.

p.m.

Totale ontvangsten

4.812.073

4.812.073

4.812.073

0 %

0 %



13.Staat van uitgaven 2020-2021

Omschrijving

Begroting 2019

Begroting 2020

Begroting 2021

Variatie

Begroting 2020/

Begroting 2019

Variatie

Begroting 2021/

Begroting 2020

1.Personele middelen

2.557.221

2.652.868

2.804.091

3,74 %

5,70 %

2.Reiskosten

367,812

340,000

340,000

-7,56 %

0,00 %

3.Kantoorkosten

400,084

424,205

414,205

6,03 %

-2,36 %

4.Overige diensten

1.486.956

1.395.000

1.253.777

-6,18 %

-10,12 %

Totale uitgaven

4.812.073

4.812.073

4.812.073

0 %

0 %

14.Gedetailleerde staat van uitgaven 2020-2021

Energiegemeenschap

Begrotingsplanning 2020-2021

(in EUR)

Begroting
2019

Begroting
2020

Begroting
2021

Variatie
Begroting 2020

/

Begroting 2019

[in EUR]

Variatie
Begroting 2020

/

Begroting 2019

[in %]

Variatie
Begroting 2021

/

Begroting 2020

[in %]

1. PERSONELE MIDDELEN

1,02

Personele middelen

2.557.221

2.652.868

2.804.091

95.647

4 %

6 %

-

 

 

2. REISKOSTEN

 

 

Dagvergoeding

122.400

112.000

112.000

- 10.400

-8 %

0 %

Reiskosten (vluchten en diverse)

245.412

228.000

228.000

- 17.412

-7 %

0 %

Subtotaal reiskosten

367.812

340.000

340.000

- 27.812

-8 %

0 %

 

 

3. KANTOORKOSTEN

 

 

Huur kantoorruimte

150.000

170.000

170.000

20.000

13 %

0 %

Kantooruitrusting

50.000

50.000

50.000

-

0 %

0 %

Verbruiksartikelen

147.084

141.000

131.000

- 6.084

-4 %

-7 %

Overige diensten

53.000

63.205

63.205

10.205

19 %

0 %

Subtotaal kantooruitgaven

400.084

424.205

414.205

24.121

6 %

-2 %

 

 

4. OVERIGE KOSTEN EN DIENSTEN

 

 

Publiciteit, communicatie en representatie

56.304

56.500

51.500

196

0 %

-9 %

Studies, onderzoek en advies, incl. technische bijstand

459.000

459.000

332.777

-

0 %

-27 %

Kosten van uitbestede diensten (IT, loonadministratie, enz.)

132.600

145.000

145.000

12.400

9 %

0 %

Kosten van audit, juridisch en financieel advies

106.080

96.000

86.000

-10.080

-10 %

-10 %

Financiële diensten

15.300

22.500

22.500

7.200

47 %

0 %

Conferentiekosten

214.200

133.200

133.200

-81.000

-38 %

0 %

Restituties

330.480

372.800

372.800

42.320

13 %

0 %

Opleiding

172.992

110.000

110.000

-62.992

-36 %

0 %

Subtotaal Overige kosten en diensten

1.486.956

1.395.000

1.253.777

-91,956

-6 %

- 10%

 

 

TOTAAL

4.812.073

4.812.073

4.812.073

-

0 %

0 %

15.Institutionele begroting (restituties en organisatie van evenementen)

(in EUR)

Begroting

2020

Begroting

2021

Ministerraad

(incl. lichamen opgericht bij besluit van MR)

147.700

147.700

Permanente groep op hoog niveau

25.600

25.600

Commissie voor regelgeving

68.700

68.700

Secretariaat

(incl. verschillende workshops/evenementen)

201.100

201.100

Elektriciteitsforum

21.300

21.300

Gasforum

20.800

20.800

Olieforum

20.800

20.800

TOTAAL

506.000

506.000



16.Bijlage IV bij het verdrag: tabel bijdragen partijen 2020-2021

BIJLAGE IV bij het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap

Begrotingsperiode 2020-2021

Partij

Bijdrage

in %

Bijdrage in begroting 2020

(in EUR)

Bijdrage in begroting 2021

(in EUR)

Europese Unie

94,78 %

4.560.883

4.560.883

Republiek Albanië

0,09 %

4.331

4.331

Bosnië en Herzegovina

0,20 %

9.624

9.624

Georgië

0,11 %

5.293

5.293

Kosovo*

0,07 %

3.368

3.368

Noord-Macedonië

0,10 %

4.812

4.812

Moldavië

0,10 %

4.812

4.812

Montenegro

0,05 %

2.406

2.406

Servië

0,56 %

26.948

26.948

Oekraïne

3,94 %

189.596

189.596

4.812.073

4.812.073

17.Personeelsformatie 2020-2021

Opmerking:

Deze personeelsformatie bevat het aantal vaste ambten en tijdelijke posten dat wordt voorgesteld ter uitvoering van de taken van het overeenkomstige werkprogramma.

Het aantal tijdelijke posten wordt geraamd op basis van een aanstelling voor 12 maanden en kan variëren afhankelijk van de duur van elke aanstelling.

2020

2021

2019

Vast ambt

Tijdelijke post

Vast ambt

Tijdelijke post

Vast ambt

Tijdelijke post

Directeur

1

1

1

Adjunct-directeur*

1

1

1

Eenheids- of afdelingshoofd

5

5

5

Deskundigen

19

19

17

Assistenten/ambtenaren

5

5

5

Tijdelijk personeel

7

7

10

31

7

31

7

29

10

*De functie van adjunct-directeur dient in de toekomst duidelijk te worden voorzien en omschreven in het personeelsstatuut en de aanwervingsregels.

SALARISSCHAAL 2020-2021 VAN DE ENERGIEGEMEENSCHAP*

Niveau/omschrijving

per maand

(in EUR)

Voltijds salaris

per maand

(in EUR)

Voltijds salaris

per maand

 (in EUR)

2019

2020

2021

Directeur

14.284

14.569

14.861

Adjunct-directeur*

9.721

9.916

10.114

Eenheids- of afdelingshoofd

7.777

7.933

8.091

Deskundige

6.514

6.644

6.777

Assistent/ambtenaar

4.767

4.862

4.960

Gedetacheerde

3.200

3.200

3.264

Stagiair

1.611

1.644

1.677

* Indicatieve cijfers voor een voltijdse betrekking.

** De functie van adjunct-directeur dient in de toekomst duidelijk te worden voorzien en omschreven in het personeelsstatuut en de aanwervingsregels.

Opmerking: Werkprogramma 2020-2021 van de energiegemeenschap is als bijlage bij dit procedureel besluit bijgevoegd ter staving.



BIJLAGE 2

Permanente groep op hoog niveau

BESLUIT VAN DE PERMANENTE GROEP OP HOOG NIVEAU VAN DE ENERGIEGEMEENSCHAP INZAKE DE UITVOERING VAN VERORDENING (EU) 312/2014 TOT VASTSTELLING VAN EEN NETCODE VOOR DE GASBALANCERING VAN TRANSMISSIENETTEN

Het namens de Europese Unie in te nemen standpunt is dat het ontwerpbesluit tot uitvoering van Verordening (EU) 312/2014 van de Commissie in overeenstemming met het Besluit van de Commissie van 6 november 2019 tot vaststelling van het voorstel van de Commissie voor een besluit van de permanente groep op hoog niveau van de energiegemeenschap inzake de uitvoering van Verordening (EU) 312/2014 tot vaststelling van een netcode voor de gasbalancering van transmissienetten, C(2019) 7831 final, wordt goedgekeurd.



BIJLAGE 3

Kwesties die niet onder de werkingssfeer van artikel 218, lid 9, VWEU vallen, maar waarvoor politieke goedkeuring van de Raad nodig is

1.ALGEMENE BELEIDSRICHTSNOEREN 2019 INZAKE DE DOELSTELLINGEN VOOR 2030 EN KLIMAATNEUTRALITEIT VOOR DE ENERGIEGEMEENSCHAP EN DE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN VAN DE ENERGIEGEMEENSCHAP

Het namens de Europese Unie in te nemen standpunt is dat de goedkeuring van het ontwerp van algemene beleidsrichtsnoeren voor 2019, dat als addendum bij deze bijlage is gevoegd, wordt gesteund.  De Commissie kan zonder nieuw besluit van de Raad kleine wijzigingen van het ontwerp van algemene beleidsrichtsnoeren 2019 goedkeuren die het gevolg zijn van voorafgaand aan of in de ministerraad door de verdragsluitende partijen van de energiegemeenschap gemaakte opmerkingen.

2.JAARVERSLAG 2018-2019 OVER DE WERKZAAMHEDEN VAN DE ENERGIEGEMEENSCHAP

Het namens de Europese Unie in te nemen standpunt is dat de goedkeuring van het ontwerp van jaarverslag 2018-2019 wordt gesteund.

3.BESLUIT D/2019/01/MC-EnC INZAKE HET VERLENEN VAN KWIJTING AAN DE DIRECTEUR VAN HET SECRETARIAAT

Het namens de Europese Unie in te nemen standpunt is dat de goedkeuring van het ontwerp van financiële kwijting voor de directeur voor het begrotingsjaar 2018 wordt gesteund.



ADDENDUM BIJ BIJLAGE 3

Algemene beleidsrichtsnoeren 2019

inzake de doelstellingen voor 2030 en klimaatneutraliteit voor de energiegemeenschap en de verdragsluitende partijen van de energiegemeenschap

INLEIDING

In november 2018 heeft de ministerraad algemene beleidsrichtsnoeren aangenomen voor de doelstellingen voor de verdragsluitende partijen van de energiegemeenschap tegen 2030. De richtsnoeren weerspiegelden de politieke consensus over de vaststelling van drie afzonderlijke energie- en klimaatdoelstellingen voor 2030: een doelstelling inzake energie-efficiëntie, een doelstelling inzake het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen en een doelstelling inzake het terugdringen van broeikasgasemissies. Deze doelstellingen moeten in overeenstemming zijn met de EU-streefcijfers voor 2030, eenzelfde ambitie van de verdragsluitende partijen uitdragen en rekening houden met relevante sociaal-economische verschillen, technologische ontwikkelingen en de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering.

Dankzij het politieke akkoord dat de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement in 2018 en begin 2019 bereikten, konden alle bij het pakket "Schone energie voor alle Europeanen” ingevoerde regels vanaf juni 2019 van kracht worden. De drie energie- en klimaatdoelstellingen voor 2030 – de broeikasgasemissies terugdringen met ten minste 40 % in vergelijking met 1990, de energie-efficiëntie met ten minste 32,5 % verbeteren en ten minste 32 % van de energie uit hernieuwbare bronnen halen – zijn nu volledig verankerd in de EU-wetgeving.

De richtlijn inzake hernieuwbare energie van 2009 en de richtlijn inzake energie-efficiëntie van 2012 zijn vastgesteld en opgenomen in de rechtsorde van de energiegemeenschap bij besluit van de ministerraad; zij omvatten een doelstelling inzake energie-efficiëntie voor de energiegemeenschap als geheel tegen 2020 en specifieke doelstellingen inzake hernieuwbare energie voor 2020 voor elke verdragsluitende partij.

De ministerraad van de energiegemeenschap heeft in 2017 de noodzaak onderstreept van het vaststellen van doelstellingen voor 2030 inzake energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en het terugdringen van broeikasgasemissies. Dit stemt overeen met de verplichtingen van de verdragsluitende partijen in het kader van het EU-toetredingsproces en hun verbintenissen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en de Overeenkomst van Parijs.

Als eerste stap binnen het proces van het stellen van doelen heeft het secretariaat van de energiegemeenschap een externe studie gelanceerd met het oog op het bepalen van een mogelijke methodologie voor het stellen van drie energie- en klimaatdoelen op basis van de criteria van de algemene beleidsrichtsnoeren 2018. De bevindingen van de studie zijn grondig besproken en onderzocht door de technische werkgroep van het Comité energie en klimaat, met analytische ondersteuning door de Commissie. De in juni 2019 afgeronde studie leverde een nuttige basis voor besprekingen. Er bleken echter ook enkele beperkingen aan de methodologie te kleven die verband hielden met de kwaliteit en de beschikbaarheid van gegevens, alsook met het analytisch bereik van de studie in vergelijking met de capaciteit die traditioneel in de EU wordt gebruikt. Bijgevolg is het niet mogelijk om enkel op basis van de studie ondubbelzinnige conclusies te trekken en eenduidige doelstellingen voor 2030 vast te stellen voor de energiegemeenschap en de verdragsluitende partijen.

Uit de besprekingen is gebleken dat een verdere en grondigere analyse nodig is om robuuste en geloofwaardige energie- en klimaatdoelstellingen voor te stellen voor de energiegemeenschap en de verdragsluitende partijen, met een gelijk ambitieniveau en in lijn met de doelstellingen van de EU voor 2030. Die analyse zal plaatsvinden in het kader van een nieuwe modellering, op basis van een EU-methodologie die door de Europese Commissie zal worden voorgesteld.

Tevens is het essentieel dat het proces van vaststelling van doelen voor 2030 in de energiegemeenschap rekening houdt met nieuwe ontwikkelingen op EU-niveau, in het bijzonder de mogelijke opwaartse herziening van de EU-doelstellingen voor 2030 in het kader van nieuwe Europese “Green Deal” die de verkozen voorzitter Ursula von der Leyen in haar politieke beleidslijnen heeft aangekondigd.

DE MINISTERRAAD VAN DE ENERGIEGEMEENSCHAP

Gezien artikel 47, onder a), van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap (hierna “het verdrag” genoemd) en punt VI van Procedureel Besluit 2006/01/MC-EnC tot vaststelling van het reglement van orde van de ministerraad van de energiegemeenschap,

Erkennende de noodzaak om de uitdagingen van de klimaatverandering doeltreffend te beantwoorden,

Rekening houdende met het feit dat de verdragsluitende partijen van de energiegemeenschap de vraag om krachtigere maatregelen tegen de klimaatverandering zoals voorzien bij de Overeenkomst van Parijs steunen,

Erkennende dat de energiesector een van de belangrijkste bronnen van broeikasgasemissies is en het energiebeleid en het klimaat sterk met elkaar verweven zijn,

Er nota van nemend dat tijdens de eerste vergadering van het Comité energie en klimaat op 5 september 2017 te Wenen is erkend dat stabiele nationale energie- en klimaatplannen voor 2030 gepaard moeten gaan met drie algemene doelstellingen, met name een groter aandeel van hernieuwbare energie in het totale energieverbruik, grotere energie-efficiëntie en het terugdringen van broeikasgasemissies,

Herinnerend aan de conclusies van de ministerraad van december 2017 waarin de noodzaak is beklemtoond van doelstellingen voor 2030 in de energiegemeenschap inzake hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en het terugdringen van broeikasgasemissies, en waarin de verklaring is verwelkomd van de Europese Commissie om werk te maken van passende voorstellen aan de energiegemeenschap om relevante bepalingen van toekomstige EU-wetgeving op dit gebied over te nemen zodra die wetgeving op het niveau van de Europese Unie is vastgesteld,

Herinnerend aan Aanbeveling 2016/02/MC-EnC van de ministerraad inzake de voorbereiding van de uitvoering van Verordening (EU) nr. 525/2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en Aanbeveling 2018/01/MC-EnC inzake de voorbereiding van de ontwikkeling van geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen door de verdragsluitende partijen van de energiegemeenschap,

Erkennende het belang voor de energiegemeenschap van de politieke consensus op EU-niveau over de doelstellingen van de EU voor 2030 door middel van wijziging van de richtlijn energie-efficiëntie, de richtlijn hernieuwbare energie en het akkoord over de verordening inzake de verdeling van de inspanningen,

Herinnerend aan de algemene beleidsrichtsnoeren 2018 en de politieke consensus over de vaststelling van drie afzonderlijke energie- en klimaatdoelstellingen voor 2030 voor de verdragsluitende partijen van de energiegemeenschap,

Erkennende de bijdrage van het voorbereidend analytisch werk van het secretariaat en externe deskundigen met ondersteuning door de diensten van de Commissie, maar er tevens op wijzend dat verdere analyse van gegevens en de methodologie nodig is om robuuste en geloofwaardige doelstellingen voor 2030 vast te stellen,

Erkennende de behoefte aan een hoog ambitieniveau om tot klimaatneutraliteit te komen, in lijn met de grotere ambities van de Europese Unie om het eerste klimaatneutrale continent te worden,

STELT DE MINISTERRAAD VAST

Algemene beleidsrichtsnoeren 2019 inzake de doelstellingen voor 2030 en klimaatneutraliteit voor de energiegemeenschap en de verdragsluitende partijen

De algemene beleidsrichtsnoeren 2019 zijn een bevestiging van de politieke consensus die in de ministerraad van 2018 is bereikt over de doelstellingen voor 2030 voor de verdragsluitende partijen van de energiegemeenschap.

Gezien de toenemende urgentie om de negatieve gevolgen van de klimaatverandering effectief aan te pakken, zijn de algemene beleidsrichtsnoeren 2019 de weerspiegeling van het politieke engagement van de verdragsluitende partijen voor een transitie naar schone energie en een klimaatneutrale energiegemeenschap, in lijn met de Overeenkomst van Parijs en de ambitie om de EU koolstofarm te maken.  

Er dienen drie afzonderlijke energie- en klimaatdoelstellingen (voor energie-efficiëntie, voor het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen en voor het terugdringen van broeikasgasemissies) te worden vastgesteld in overeenstemming met de EU-doelstellingen voor 2030. Deze moeten eenzelfde ambitie van de verdragsluitende partijen uitdragen en rekening houden met relevante sociaal-economische verschillen, technologische ontwikkelingen en de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering. Zij moeten gebaseerd zijn op de meest robuuste en geloofwaardige gegevens, afkomstig van de uitgebreide modelleringscapaciteiten die de Europese Commissie ter beschikking stelt door middel van een nieuwe, specifieke analytische studie.

Opdat de doelstellingen daadwerkelijk de energie- en klimaatmaatregelen aansturen, moeten zij als nationale doelstellingen voor elke verdragsluitende partij worden vastgesteld en collectief de algemene doelstelling op het niveau van de energiegemeenschap vormen.

De verdragsluitende partijen dienen bij de opstelling van hun nationale energie- en klimaatplannen gebruik te maken van de politieke consensus die is neergelegd in de algemene beleidsrichtsnoeren 2018.

De ministerraad van de energiegemeenschap is ermee ingenomen dat de doelstellingen voor 2030 voor de verdragsluitende partijen in het rechtskader van de energiegemeenschap zullen worden opgenomen door goedkeuring van de gewijzigde richtlijn energie-efficiëntie, de richtlijn hernieuwbare energie en de governanceverordening volgens het indicatieve tijdschema in de bijlage. Aanbeveling 2018/01/MC-EnC van de ministerraad inzake de voorbereiding van de ontwikkeling van geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen door de verdragsluitende partijen van de energiegemeenschap en het daarin vervatte indicatieve schema moet in het licht van dit tijdschema worden opgevat.



BIJLAGE

In het onderstaande indicatieve tijdschema worden de volgende stappen weergegeven:

Datum

Stap

13 december 2019

Goedkeuring van de algemene beleidsrichtsnoeren voor 2019 in de ministerraad

November 2019 – maart 2020

[Voorbereidende fase voor de nieuwe studie]

April 2020

Lancering door de Europese Commissie van een nieuwe externe studie voor de uitbreiding van de energie- en klimaatmodellen van de EU tot de energiegemeenschap

April 2020 -December 2020

Het Comité energie en klimaat en de technische werkgroep worden regelmatig geïnformeerd over de implementatie van de studie en geraadpleegd over relevante aspecten

Begin 2021

Presentatie en bespreking van de resultaten van de studie in het Comité energie en klimaat en de technische werkgroep

Voorjaar 2021

Onderschrijving van de 2030-doelstellingen voor de verdragsluitende partijen van de energiegemeenschap door de permanente groep op hoog niveau

Medio 2021

Vaststelling door de ministerraad van aangepaste richtlijn energie-efficiëntie, richtlijn hernieuwbare energie en governanceverordening met doelstellingen voor 2030 voor de verdragsluitende partijen

(1)    Onderworpen aan afzonderlijke regels voor gedetacheerde personeelsleden, stagiairs en lokaal aangeworven personeelsleden.
(2)    Het secretariaat van de energiegemeenschap past de dagvergoedingen toe zoals gepubliceerd door het EuropeAid Cooperation Office, die ook door andere door de EU gefinancierde organisaties worden toegepast.
(3)    Oostenrijk heeft toegezegd jaarlijks 170 000 EUR te doneren voor de huur van kantoorruimte voor het secretariaat in Wenen; andere vormen van bijdrage aan de huurlasten (interne toewijzingen van middelen of andere giften) worden buiten beschouwing gelaten.
(4)    De boekhouding is sinds 2014 uitbesteed op basis van de bepalingen van de begrotingsprocedures (art. 41, lid 2).

Brussel, 19.11.2019

COM(2019) 607 final

2019/0269(NLE)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de ministerraad van de energiegemeenschap en de permanente groep op hoog niveau van de energiegemeenschap (Chisinau, 12 en 13 december 2019)


TOELICHTING

1.Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het namens de Unie in de ministerraad van de energiegemeenschap en de permanente groep op hoog niveau van de energiegemeenschap in te nemen standpunt in verband met een aantal handelingen die deze twee instellingen voornemens zijn aan te nemen op 12 en 13 december 2019. Het bevat ook punten op de agenda’s van deze beide lichamen die niet binnen de werkingssfeer van artikel 218, lid 9, VWEU vallen, maar politieke goedkeuring door de Raad vereisen.

2.Achtergrond van het voorstel

2.1.Het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap

Het doel van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap (hierna "het verdrag" genoemd) is de totstandbrenging van een stabiel regelgevingskader en marktklimaat en een gemeenschappelijke regelgevingsruimte voor de handel in netenergie waarbij de partijen die geen lid zijn van de EU overeengekomen delen van het EU-acquis op energiegebied toepassen. De overeenkomst is op 1 juli 2006 in werking getreden. De Europese Unie is partij bij het verdrag 1 . In het verdrag worden de partijen die geen lid zijn van de EU, "verdragsluitende partijen" genoemd.

2.2.De ministerraad en de permanente groep op hoog niveau van de energiegemeenschap

De ministerraad ziet erop toe dat de in het verdrag genoemde doelstellingen worden verwezenlijkt. Hij stelt algemene richtsnoeren voor het beleid vast, treft maatregelen en neemt procedurele besluiten aan. Elke partij heeft één stem en de ministerraad handelt volgens verschillende stemregels, afhankelijk van het onderwerp. De EU is één van negen partijen en heeft één stem, eveneens afhankelijk van het onderwerp in kwestie.

Wat betreft de beoogde handelingen die hieronder zijn vermeld in deel 2.3, punten 1) en 3), is eenparigheid van stemmen vereist (artikelen 73 en 74 in samenhang met artikel 88 en artikel 92, lid 1, van het verdrag).

Wat betreft de beoogde andere agendapunten die hieronder zijn vermeld in deel 2.4, punten 2) en 3), is een tweederdemeerderheid vereist (artikelen 83 en 87 van het verdrag).

Wat betreft de beoogde handelingen die hieronder zijn vermeld in deel 2.3, punt 2), is een gewone meerderheid van stemmen vereist (artikel 91, lid 1), onder a), van het verdrag).

Tot slot, wat betreft de beoogde handeling die hieronder is vermeld in deel 2.3, punt 4), en de andere punten op de agenda in deel 2.4, punten 1), stemt de ministerraad of de permanente groep met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen, maar de EU heeft daarbij geen stemrecht (artikelen 80 en 81 van het verdrag).

De permanente groep op hoog niveau is een belangrijk ondersteunend orgaan van de ministerraad. Hij treft onder meer maatregelen als hem daartoe door de ministerraad de bevoegdheid is verleend. De EU heeft een vertegenwoordiger in de permanente groep op hoog niveau en heeft één stem.

In artikel 47 van het verdrag is het volgende bepaald: "De ministerraad ziet erop toe dat de in dit verdrag genoemde doelstellingen worden verwezenlijkt. Hij: [...] b) treft maatregelen [...]"

In de artikelen 27 en 28 van Besluit D/2011/02/MC-EnC van de ministerraad van de energiegemeenschap, waarbij het zogenaamde "derde energiepakket" 2 is vastgesteld, is bepaald dat i) de energiegemeenschap ernaar streeft de netcodes en richtsnoeren die door de Europese Commissie krachtens het derde energiepakket zijn vastgesteld, toe te passen en ii) de netcodes en richtsnoeren worden aangenomen door de permanente groep op hoog niveau.

2.3.De beoogde handelingen van de ministerraad en de permanente groep op hoog niveau

Op respectievelijk 13 december en 12 december 2019 zullen de ministerraad en de permanente groep op hoog niveau elk een aantal handelingen vaststellen.

Dit voorstel voor een besluit krachtens artikel 218, lid 9, VWEU betreft het namens de Unie in te nemen standpunt met betrekking tot de volgende beoogde handelingen van de ministerraad:

(1)besluit tot vaststelling van de begroting van de energiegemeenschap en de financiële bijdragen voor de periode 2020-2021;

(2)besluiten uit hoofde van artikel 91, lid 1, van het verdrag waarbij wordt vastgesteld dat het verdrag in de volgende gevallen niet is nageleefd:

(a)besluit 2019/…/Mc-EnC betreffende de niet-naleving door Servië van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in zaak ECS-10/17;

(b)besluit 2019/…/Mc-EnC betreffende de niet-naleving door Servië van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in zaak ECS-13/17;

(c)besluit 2019/…/Mc-EnC betreffende de niet-naleving door Kosovo* 3 van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in zaak ECS-6/18;

(3)besluiten uit hoofde van artikel 92, lid 1, van het verdrag:

(a)besluit uit hoofde van artikel 92, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap waarbij maatregelen ten aanzien van Bosnië en Herzegovina in de zaken ECS-8/11 S, ECS-2/13 en ECS-6/16 worden opgelegd en verlengd;

(b)besluit uit hoofde van artikel 92, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap waarbij maatregelen ten aanzien van de Republiek Servië in de zaken ECS-3/08 S en ECS-9/13 worden opgelegd en verlengd.

Dit voorstel voor een besluit krachtens artikel 218, lid 9, VWEU betreft het namens de Unie in te nemen standpunt met betrekking tot de volgende beoogde handelingen van de permanente groep op hoog niveau:

(4)besluit van de permanente groep op hoog niveau van de energiegemeenschap inzake de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 312/2014 tot vaststelling van een netcode inzake gasbalancering van transmissienetten.

De beoogde handelingen van de ministerraad en van de permanente groep op hoog niveau (hierna samen de "beoogde handelingen" genoemd) hebben als doel de verwezenlijking van de doelstellingen van het verdrag en de werking van het secretariaat van de energiegemeenschap (ECS) in Wenen, dat onder meer administratieve ondersteuning biedt aan de ministerraad, te vergemakkelijken.

2.4.Andere punten op de agenda

Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat er naast de beoogde handelingen een aantal andere punten op de agenda van de vergaderingen van de ministerraad en de permanente groep op hoog niveau staan. Wat die punten betreft, is de Commissie voornemens namens de Unie de volgende standpunten, die ook in bijlage 3 bij dit voorstel zijn weergegeven, kenbaar te maken:

1.Algemene beleidsrichtsnoeren 2019 inzake de streefcijfers voor 2030 en klimaatneutraliteit voor de energiegemeenschap en de verdragsluitende partijen

De belangrijkste doelstellingen van het verdrag omvatten de totstandbrenging van een geïntegreerde en duurzame pan-Europese energiemarkt op basis van een stabiel regelgevings- en marktkader, het aantrekken van investeringen die nodig zijn voor economische ontwikkeling en sociale stabiliteit, het verbeteren van de situatie op milieugebied en het bevorderen van het gebruik van hernieuwbare energie. Vanwege het feit dat de energiesector een van de belangrijkste bronnen van broeikasgasemissies is en het energiebeleid en het klimaat sterk met elkaar verweven zijn, is het van belang het beleidskader voor energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en de uitstoot van broeikasgassen in de energiegemeenschap te versterken.

De ministerraad van de energiegemeenschap heeft Aanbeveling 2016/02/MC-EnC inzake de voorbereiding van de uitvoering van Verordening (EU) nr. 525/2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en Aanbeveling 2018/01/MC-EnC inzake de voorbereiding van de ontwikkeling van geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen door de verdragsluitende partijen van de energiegemeenschap gedaan.

De richtlijn inzake hernieuwbare energie van 2009 en de richtlijn inzake energie-efficiëntie van 2012 zijn vastgesteld en opgenomen in de rechtsorde van de energiegemeenschap bij besluiten van de ministerraad; zij omvatten een doelstelling inzake energie-efficiëntie voor de energiegemeenschap als geheel tegen 2020 (uitgedrukt zowel in primair energieverbruik als in eindenergieverbruik) en specifieke doelstellingen inzake hernieuwbare energie voor 2020 voor elke verdragsluitende partij.

In november 2018 heeft de ministerraad algemene beleidsrichtsnoeren aangenomen voor de doelstellingen voor de verdragsluitende partijen van de energiegemeenschap tegen 2030. De richtsnoeren weerspiegelden de politieke consensus over de vaststelling van drie afzonderlijke energie- en klimaatdoelstellingen voor 2030: een doelstelling inzake energie-efficiëntie, een doelstelling inzake het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen en een doelstelling inzake het terugdringen van broeikasgasemissies. Deze doelstellingen moeten in overeenstemming zijn met de EU-streefcijfers voor 2030, eenzelfde ambitie van de verdragsluitende partijen uitdragen en rekening houden met relevante sociaal-economische verschillen, technologische ontwikkelingen en de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering.

Dankzij het politieke akkoord dat de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement in 2018 en begin 2019 bereikten, konden alle bij het pakket "Schone energie voor alle Europeanen” ingevoerde regels vanaf juni 2019 van kracht worden. De drie energie- en klimaatdoelstellingen voor 2030 – de broeikasgasemissies terugdringen met ten minste 40 % in vergelijking met 1990, de energie-efficiëntie met ten minste 32,5 % verbeteren en ten minste 32 % van de energie uit hernieuwbare bronnen halen – zijn nu volledig verankerd in de EU-wetgeving.

Ten vervolge op de goedkeuring van Aanbeveling 2018/01/MC-EnC en gelet op de verplichtingen van de verdragsluitende partijen in het kader van het EU-toetredingsproces en hun verbintenissen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en de Overeenkomst van Parijs, naast hun respectieve nationaal bepaalde bijdragen, zal de ministerraad van de energiegemeenschap op 13 december 2019 verder beraadslagen over doelstellingen inzake energie-efficiëntie, hernieuwbare energiebronnen en het terugdringen van broeikasgasemissies voor 2030 die net zo ambitieus zijn als die van de Europese Unie voor 2030.

Het ontwerp van algemene beleidsrichtsnoeren 2019 inzake de doelstellingen voor 2030 en klimaatneutraliteit voor de energiegemeenschap en de verdragsluitende partijen zal de politieke consensus in de ministerraad weerspiegelen en politieke richtsnoeren voor de vaststelling ervan geven.

De Commissie is van plan om namens de Europese Unie de goedkeuring van het ontwerp van algemene beleidsrichtsnoeren 2019 te steunen. De Commissie kan zonder nieuw besluit van de Raad kleine wijzigingen van het ontwerp van algemene beleidsrichtsnoeren 2019 goedkeuren die het gevolg zijn van voorafgaand aan of in de ministerraad door de verdragsluitende partijen van de energiegemeenschap gemaakte opmerkingen.

2.Jaarverslag 2018-2019 over de werkzaamheden van de energiegemeenschap

De Commissie is voornemens om namens de Europese Unie de goedkeuring van het jaarverslag voor 2018-2019 te steunen.

3.Financiële kwijting van de directeur voor 2018 op basis van het auditverslag voor het jaar eindigend op 31 december 2018, de auditverklaring en het verslag van het begrotingscomité

De Commissie is voornemens om namens de Europese Unie de goedkeuring van de financiële kwijting van de directeur voor 2018 te steunen.

3.Namens de Unie in te nemen standpunt

3.1.Voorgenomen handelingen van de ministerraad

3.1.1.Besluit tot vaststelling van de begroting van de energiegemeenschap voor de jaren 2020-2021 en de bijdragen van de partijen aan de begroting

In het voorstel voor een procedureel besluit van de ministerraad wordt een totaal budget van 4 812 073 EUR voor elk van de jaren 2020 en 2021 voorgesteld. Dit is hetzelfde bedrag als voor 2019. Er is dus geen sprake van een verhoging.

Binnen het totaal nemen sommige posten wel toe, onder andere voor aanpassingen van de salarissen aan de inflatie (2 % in 2020 en 2021), de creatie van twee nieuwe vaste posten (een nieuwe deskundige voor het pakket Schone energie en een voor een nieuwe deskundige milieuzaken) en uitgaven voor de huur van kantoorruimte. Deze verhogingen zullen worden gefinancierd door herschikking van andere begrotingsmiddelen en besparingen. Voorts zal de energiegemeenschap zich meer toeleggen op haar kerntaken, zoals gedefinieerd in het rechtskader van de energiegemeenschap.

Van het totale budget wordt 94,78 % betaald door de Europese Unie en de rest door de partijen bij het verdrag die geen lid zijn van de EU.

De Commissie moet in de ministerraad namens de Unie het standpunt innemen dat het besluit tot vaststelling van de begroting van de energiegemeenschap voor de jaren 2020-2021 en de bijdragen van de partijen aan de begroting moet worden goedgekeurd.

3.1.2.Besluiten uit hoofde van artikel 91, lid 1, van het verdrag waarbij wordt vastgesteld dat het verdrag in de volgende gevallen niet is nageleefd:

De geschillenbeslechtingsprocedures zijn opgenomen in titel III, hoofdstuk 1, en titel IV, hoofdstuk 1, van de regels voor geschillenbeslechtingsprocedures in het kader van het verdrag 4 .

(a)besluit 2019/…/Mc-EnC betreffende de niet-naleving door Servië van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in zaak ECS-10/17;

Ontvlechting van de TSB’s is een van de sleutelbegrippen van het derde energiepakket. Het vereist dat de transmissie van energie en de productie- en leveringsbelangen effectief van elkaar gescheiden worden. Bij certificering van een TSB die onder zeggenschap van een persoon of personen uit een of meer derde landen staat, is artikel 11 van de gasrichtlijn 5 van toepassing. Overeenkomstig artikel 10 van de gasrichtlijn moet een bedrijf worden gecertificeerd voordat het wordt goedgekeurd en als TSB wordt aangewezen. Om te worden gecertificeerd moet het bedrijf de ontvlechtingsvereisten van het derde energiepakket, d.w.z. artikel 9 van de gasrichtlijn, naleven.

Zowel de gasrichtlijn als de gasverordening 6 zijn opgenomen in het acquis van de energiegemeenschap bij Besluit 2011/02/MC-EnC van de ministerraad van de energiegemeenschap van 6 oktober 2011.

Het ECS kwam eerder tot de bevinding dat de Republiek Servië door Yugorosgaz-Transport te certificeren volgens het ISO-model zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 10, artikel 14, lid 2, onder a), b) en d), artikel 15 en artikel 11 van Richtlijn 2009/73/EG, alsmede van artikel 24 van Verordening 715/2009, zoals opgenomen in het acquis van de energiegemeenschap, niet is nagekomen. Het ECS heeft daarom een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad gericht.

In het licht van de feiten en argumenten van het met redenen omkleed verzoek moet de Commissie in de ministerraad namens de Unie het standpunt innemen dat het besluit tot vaststelling van een inbreuk in zaak ECS-10/17 moet worden goedgekeurd.

(b)besluit 2019/…/Mc-EnC betreffende de niet-naleving door Servië van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in zaak ECS-13/17;

Volgens een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie is de vrije toegang van derden tot de transmissiesystemen “één van de essentiële maatregelen” 7 die door de verdragsluitende partijen moeten worden toegepast om hun verplichtingen uit hoofde van het verdrag na te komen. Krachtens artikel 32, lid 1, van de gasrichtlijn dragen de verdragsluitende partijen zorg voor de invoering van een systeem voor toegang van derden tot het aardgastransmissiesysteem, gebaseerd op bekendgemaakte tarieven die objectief worden toegepast zonder onderscheid te maken tussen systeemgebruikers. Bij artikel 16, lid 1 en lid 2, van de gasverordening wordt de TSB verplicht om marktspelers de beschikking te geven over de maximale capaciteit op alle relevante punten, met inachtneming van systeemintegriteit en efficiënte netexploitatie, en niet-discriminerende en transparante mechanismen voor capaciteitsallocatie te implementeren en publiceren. Overeenkomstig artikel 18, lid 3, van de gasverordening, in samenhang met punt 3.2, eerste alinea, onder a), van de bijlage bij de verordening, behoren tot de relevante punten alle entry- en exitpunten van een door een TSB geëxploiteerd aardgastransmissienet. De uit het acquis van de energiegemeenschap voortvloeiende verplichtingen met betrekking tot de toegang van derden tot het aardgastransmissiesysteem zijn in het Servische nationale recht omgezet door middel van de energiewet en moeten door de TSB overeenkomstig de vereisten worden nagekomen.

Het ECS is van oordeel dat Srbijagas, het bedrijf dat momenteel als TSB voor aardgas fungeert in de Republiek Servië en verantwoordelijk is voor alle entry- en exitpunten naar/uit het Servische aardgastransmissiesysteem, heeft verzuimd deze verplichtingen na te komen doordat het nog altijd eenzijdig grensoverschrijdende capaciteiten voor de transmissie van aardgas bij het entrypunt Horgoš uitsluit van open capaciteitsallocatieprocedures en zodoende geen vrije toegang van derden op het betreffende entrypunt waarborgt. Het ECS laakt tevens het verzuim van de bevoegde Servische autoriteiten om de verplichtingen in kwestie te doen naleven.

Het ECS kwam eerder tot de bevinding dat de Republiek Servië, doordat Srbijagas het entrypunt Horgoš onterecht uitsluit van onbeperkte en niet-discriminerende toegang van derden en van open capaciteitsallocatieprocedures, artikel 32 van Richtlijn 2009/73/EG en artikel 16 van Verordening (EG) 715/2009 overtreedt en bijgevolg verzuimt zijn verplichtingen uit hoofde van de artikelen 6, 10 en 11 van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap na te komen. Het ECS heeft daarom een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad gericht.

In het licht van de feiten en argumenten van het met redenen omkleed verzoek moet de Commissie in de ministerraad namens de Unie het standpunt innemen dat het besluit tot vaststelling van een inbreuk in zaak ECS-13/17 moet worden goedgekeurd.

Deze goedkeuring dient echter te worden gegeven op voorwaarde dat de motivering in het met redenen omkleed verzoek wordt aangepast, namelijk dat het obiter dictum in punt (71) waarin wordt verwezen naar mogelijk misbruik van een dominante positie, wordt geschrapt. Dit obiter dictum is niet relevant voor de vaststelling van het bestaan van een inbreuk in de onderhavige zaak en dreigt voor rechtsonzekerheid te zorgen.

(c)Besluit 2019/…/Mc-EnC betreffende de niet-naleving door Kosovo* van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in zaak ECS-6/18

Krachtens artikel 16, iii), van het verdrag maakt Richtlijn 2001/80/EG 8 , zoals gewijzigd bij Besluit 2013/05/MC-EnC van de ministerraad van de energiegemeenschap van 24 oktober 2013 en bij Besluit 2015/07/MC-EnC van de ministerraad van de energiegemeenschap van 16 oktober 2015 tot wijziging van Besluit 2013/05/MC-EnC, deel uit van het acquis communautaire op milieugebied van de energiegemeenschap.

Krachtens artikel 16, v), van het verdrag maken hoofdstuk III van bijlage V en artikel 72, lid 3 en lid 4, van Richtlijn 2010/75/EU 9 , zoals gewijzigd bij Besluit 2013/06/MC-EnC van de ministerraad van de energiegemeenschap van 24 oktober 2013 eveneens deel uit van het acquis communautaire op milieugebied.

Artikel 12 van het verdrag verplicht de verdragsluitende partijen om het “acquis communautaire op milieugebied uit te voeren met inachtneming van het tijdschema voor de uitvoering van de in bijlage II vastgestelde maatregelen”.

Het ECS is van oordeel dat Kosovo* heeft verzuimd zijn verplichtingen met betrekking tot de omzetting van de bepalingen van Richtlijn 2001/80/EG (voor bestaande installaties) en van Richtlijn 2010/75/EU (voor nieuwe installaties) in het nationale recht en de implementatie ervan na te komen. Wegens dit verzuim overschrijden de emissiegrenswaarden in de respectieve vergunningen voor de vijf bestaande grote verbrandingsinstallaties (drie in de „Kosovo A”- en twee in de “Kosovo B”-centrale) eveneens die welke bij Richtlijn 2001/80/EG zijn vastgesteld. Bovendien plant Kosovo* de bouw van een nieuwe thermische centrale (“Kosova e Re”), met een netto elektrisch vermogen van 450 MW. Volgens de toepasselijke wetgeving van de energiegemeenschap zou deze centrale onder de categorie “nieuwe installaties” van Richtlijn 2010/75/EU vallen en zouden de emissiegrenswaarden overeenkomstig die van bijlage V, deel 2, van die richtlijn moeten worden vastgesteld. Bij gebrek aan nationale wetgeving waarbij de vereisten van Richtlijn 2010/75/EU voor nieuwe installaties in het nationale recht worden omgezet, kunnen de emissiegrenswaarden van de geplande nieuwe thermische centrale echter niet in overeenstemming met het recht van de energiegemeenschap worden vastgesteld.

Het momenteel in Kosovo* toepasselijke rechtskader, namelijk de IPPC-wet en de bestuurlijke instructie, zorgt volgens het ECS niet voor naleving van een aantal bepalingen van Richtlijn 2001/80/EG doordat de vastgestelde emissiegrenswaarden of andere parameters voor sommige verontreinigende stoffen in een of meer categorieën van installaties die onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen, niet correct zijn.

Wat de nieuwe installaties betreft, verzuimt Kosovo* volgens het ECS zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 2 van Besluit 2013/06/MC-EnC, in samenhang met artikel 30, lid 3, en bijlage V, deel 2, van Richtlijn 2010/75/EU na te komen door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan hoofdstuk III en bijlage V van Richtlijn 2010/75/EU, met name door geen bepalingen vast te stellen voor de beperking van emissies in de lucht voor nieuwe grote verbrandingsinstallaties of althans te verzuimen de tekst daarvan aan het ECS mee te delen.

Het ECS kwam eerder tot de bevinding dat Kosovo* door de bepalingen van artikel 4, lid 1) en lid 3), en de delen A van de bijlagen III, IV, V en VII van Richtlijn 2001/80/EG en artikel 30, lid 3, en bijlage V, deel 2, van Richtlijn 2010/75/EU niet om te zetten in nationaal recht en niet te implementeren, heeft verzuimd zijn verplichtingen uit hoofde van het verdrag, en met name de artikelen 12 en 16, na te komen. Het ECS heeft daarom een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad gericht.

In het licht van de feiten en argumenten van het met redenen omkleed verzoek moet de Commissie in de ministerraad namens de Unie het standpunt innemen dat het besluit tot vaststelling van een inbreuk in zaak ECS-6/18 moet worden goedgekeurd.

3.1.3.Besluiten uit hoofde van artikel 92, lid 1, van het verdrag

(a)Besluit uit hoofde van artikel 92, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap waarbij maatregelen ten aanzien van Bosnië en Herzegovina in de zaken ECS-8/11 S, ECS-6/16 en ECS-2/13 worden opgelegd en verlengd

(i)Verlenging van de op grond van artikel 92, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap aan Bosnië en Herzegovina opgelegde maatregelen in zaak ECS-8/11

Op 16 oktober 2015 heeft de ministerraad Besluit 2015/10/MC-EnC vastgesteld, waarbij wordt verklaard dat Bosnië en Herzegovina de ministeriële Besluiten 2013/04/MC-EnC en 2014/04/MC-EnC in zaak ECS-8/11 (betreffende de niet-naleving door Bosnië en Herzegovina van het derde energiepakket) niet hebben uitgevoerd en dus de ernstige en aanhoudende inbreuken die in deze besluiten zijn vastgesteld, niet hebben rechtgezet. De ministerraad heeft krachtens artikel 92 van het verdrag de volgende maatregelen vastgesteld:

·het recht van Bosnië en Herzegovina om deel te nemen aan stemmingen over maatregelen en procedurele handelingen die worden vastgesteld krachtens hoofdstuk VI van titel V van het verdrag, werd opgeschort.

·Het secretariaat werd verzocht om de vergoedingsregeling van de vertegenwoordigers van Bosnië en Herzegovina voor alle door de energiegemeenschap georganiseerde vergaderingen op te schorten.

·Het effect van de krachtens artikel 92 getroffen maatregelen werd beperkt tot één jaar. Op grond van een verslag van het ECS heeft de ministerraad op zijn volgende vergadering in 2016 de effectiviteit van de maatregelen beoordeeld en overwogen of ze moeten worden gehandhaafd.

Omdat Bosnië en Herzegovina geen maatregelen heeft genomen om de in Besluit 2016/02/MC-EnC vastgestelde inbreuk recht te zetten, richtte het ECS op 12 september 2018 een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad overeenkomstig artikel 92 van het verdrag. Op 29 november 2018 heeft de ministerraad Besluit 2018/17/MC-EnC vastgesteld waarbij de aan Bosnië en Herzegovina opgelegde maatregelen worden verlengd en waarin wordt verklaard dat Bosnië en Herzegovina de ministeriële Besluiten 2013/04/MC-EnC, 2014/04/MC-EnC, 2015/10/MC-EnC en 2016/16/MC-EnC niet heeft uitgevoerd en dus de ernstige en aanhoudende inbreuken die in deze besluiten zijn vastgesteld, niet heeft rechtgezet. De ministerraad heeft krachtens artikel 92 van het verdrag de volgende maatregelen vastgesteld:

·De geldigheidsduur van de bij artikel 2, lid 2, van Besluit 2015/10/MC-EnC en artikel 3, lid 1, van Besluit 2016/16/MC-EnC opgelegde maatregelen uit hoofde van artikel 92 wordt met één jaar verlengd indien de in artikel 1 van dit besluit bedoelde inbreuken binnen zes maanden vanaf dit besluit niet zijn rechtgezet.

·Bovendien wordt het recht van Bosnië en Herzegovina om deel te nemen aan stemmingen over krachtens titel II van het verdrag genomen maatregelen voor de vaststelling van nieuw acquis in de gassector door alle instellingen van de energiegemeenschap, alsook het recht om deel te nemen aan stemmingen over maatregelen krachtens artikel 91 van het verdrag, opgeschort.

·Op grond van een verslag van het ECS zal de ministerraad op zijn volgende vergadering in de tweede helft van 2019 de effectiviteit van de maatregelen beoordelen en overwegen of ze moeten worden gehandhaafd.

·Het ECS wordt verzocht erop toe te zien of met de door Bosnië en Herzegovina genomen maatregelen het acquis van de gemeenschap is nageleefd.

Omdat Bosnië en Herzegovina geen maatregelen heeft genomen om de in Besluit 2018/17/MC-EnC vastgestelde inbreuk recht te zetten, richtte het ECS op 8 oktober 2019 een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad overeenkomstig artikel 92 van het verdrag. In het met redenen omkleed verzoek verzocht ECS de ministerraad te verklaren dat:

·Bosnië en Herzegovina de ministeriële Besluiten 2013/04/MC-EnC, 2014/04/MC-EnC, 2015/10/MC-EnC, 2016/16/MC-EnC en 2018/17/MC-EnC niet heeft uitgevoerd en dus de ernstige en aanhoudende inbreuken die in deze besluiten zijn vastgesteld, niet heeft rechtgezet.

·De geldigheidsduur van de bij artikel 2, lid 2, van Besluit 2015/10/MC-EnC, artikel 3, lid 1, van Besluit 2016/16/MC-EnC en artikel 2 van Besluit 2018/17/MC-EnC opgelegde maatregelen uit hoofde van artikel 92 wordt met één jaar verlengd nadat de maatregelen op de vergadering van de ministerraad in de tweede helft van 2020 zijn vastgesteld.

·Bovendien wordt het recht van Bosnië en Herzegovina om deel te nemen aan stemmingen over besluiten uit hoofde van artikel 91 en 92 van het verdrag opgeschort.

·Op grond van een verslag van het ECS zal de ministerraad op zijn vergadering in de tweede helft van 2020 de effectiviteit van de maatregelen beoordelen en overwegen of ze moeten worden gehandhaafd.

Gelet op het voortduren en de ernst van de vastgestelde inbreuken zijn de voorgestelde maatregelen passend en evenredig. Bijgevolg moet het namens de Unie in de ministerraad in te nemen standpunt zijn dat het ontwerpbesluit wordt goedgekeurd.

(ii)Verlenging van de uit hoofde van artikel 92, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap aan Bosnië en Herzegovina opgelegde maatregelen in zaak ECS-2/13

Op 14 oktober 2016 nam de ministerraad Besluit 2016/03/MC-EnC in zaak ECS-02/13 waarbij een inbreuk op het recht van de energiegemeenschap werd vastgesteld en verklaard dat Bosnië en Herzegovina door er niet voor te zorgen dat op zijn gehele grondgebied geen zware stookolie met een zwavelgehalte van meer dan 1,00 massaprocent en geen gasolie met een zwavelgehalte van meer dan 0,10 massaprocent meer wordt gebruikt, niet heeft voldaan aan artikel 3, lid 1, en artikel 4, lid 1, van Richtlijn 1999/32/EG in samenhang met artikel 16 van het verdrag.

Omdat Bosnië en Herzegovina geen maatregelen heeft genomen om de in Besluit 2016/03/MC-EnC vastgestelde inbreuk recht te zetten, richtte het ECS op 12 september 2018 een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad tot inleiding van zaak ECS-2/13 S overeenkomstig artikel 92 van het verdrag.

Bij Besluit 2018/13/MC-EnC van 29 november 2018 stelde de ministerraad een ernstige en langdurige inbreuk op het recht van de energiegemeenschap vast en verklaarde hij dat het verzuim van Bosnië en Herzegovina om uitvoering te geven aan Besluit 2016/03/MC-EnC van de ministerraad en dus de in dit besluit vastgestelde inbreuken recht te zetten, een ernstige en langdurige inbreuk vormt in de zin van artikel 92, lid 1, van het verdrag, maar stelde hij de vaststelling van maatregelen op grond van artikel 92 van het verdrag uit tot 2019. Terzelfder tijd besloot de ministerraad dat Bosnië en Herzegovina alle passende maatregelen dient te nemen om de in Besluit 2016/03/MC-EnC van de ministerraad vastgestelde inbreuken recht te zetten in samenwerking met het ECS en in 2019 aan de ministerraad verslag zal uitbrengen over de genomen uitvoeringsmaatregelen. Voorts werd het ECS uitgenodigd om in 2019 maatregelen op grond van artikel 92 van het verdrag te eisen indien Bosnië en Herzegovina uiterlijk 1 juli 2019 geen uitvoering had gegeven aan Besluit 2016/03/MC-EnC van de ministerraad.

Omdat Bosnië en Herzegovina geen maatregelen heeft genomen om de in Besluit 2018/13/MC-EnC vastgestelde inbreuk recht te zetten en ten aanzien van het acquis van de energiegemeenschap in gebreke bleef wat betreft de overeenstemming van zijn nationale wetgeving met Richtlijn 1999/32/EG, richtte het ECS op 8 oktober 2019 een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad overeenkomstig artikel 92 van het verdrag. In het met redenen omkleed verzoek verzocht ECS de ministerraad te verklaren dat:

·Bosnië en Herzegovina de ministeriële Besluiten 2013/04/MC-EnC, 2014/04/MC-EnC, 2015/10/MC-EnC, 2016/16/MC-EnC en 2018/17/MC-EnC niet heeft uitgevoerd en dus de ernstige en aanhoudende inbreuken die in deze besluiten zijn vastgesteld, niet heeft rechtgezet.

·De geldigheidsduur van de bij artikel 2, lid 2, van Besluit 2015/10/MC-EnC, artikel 3, lid 1, van Besluit 2016/16/MC-EnC en artikel 2 van Besluit 2018/17/MC-EnC opgelegde maatregelen uit hoofde van artikel 92 wordt met één jaar verlengd nadat de maatregelen op de vergadering van de ministerraad in de tweede helft van 2020 zijn vastgesteld.

·Bovendien wordt het recht van Bosnië en Herzegovina om deel te nemen aan stemmingen over besluiten uit hoofde van artikel 91 en 92 van het verdrag opgeschort.

·Op grond van een verslag van het ECS zal de ministerraad op zijn vergadering in de tweede helft van 2020 de effectiviteit van de maatregelen beoordelen en overwegen of ze moeten worden gehandhaafd.

Bijgevolg moet het namens de Unie in de ministerraad in te nemen standpunt zijn dat het ontwerpbesluit wordt goedgekeurd.

(iii)Opleggen van maatregelen aan Bosnië en Herzegovina op grond van artikel 92, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in zaak ECS-6/16

Op 14 oktober 2016 nam de ministerraad Besluit 2016/07/MC-EnC in zaak ECS-06/16 waarbij een inbreuk op het recht van de energiegemeenschap werd vastgesteld en verklaard dat Bosnië en Herzegovina door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Besluit 2011/02/MC-EnC van de ministerraad uiterlijk 1 januari 2015 te voldoen aan Richtlijn 2009/72/EG, Richtlijn 2009/73/EG, Verordening (EG) nr. 714/2009 en Verordening (EG) nr. 715/2009 en te verzuimen deze bepalingen direct mee te delen aan het ECS, niet heeft voldaan de artikelen 6 en 89 van het verdrag en aan artikel 3, lid 1 en lid 2, van Besluit 2011/02/MC-EnC van de ministerraad.

Omdat Bosnië en Herzegovina geen maatregelen heeft genomen om de in Besluit 2016/07/MC-EnC vastgestelde inbreuk recht te zetten, richtte het ECS op 12 september 2018 een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad tot inleiding van zaak ECS-6/16 S overeenkomstig artikel 92 van het verdrag.

Bij Besluit 2018/16/MC-EnC van 29 november 2018 stelde de ministerraad een ernstige en langdurige inbreuk op het recht van de energiegemeenschap vast en verklaarde hij dat het verzuim van Bosnië en Herzegovina om uitvoering te geven aan Besluit 2016/07/MC-EnC van de ministerraad en dus de in dit besluit vastgestelde inbreuken recht te zetten, een ernstige en langdurige inbreuk vormt in de zin van artikel 92, lid 1, van het verdrag, maar stelde hij de vaststelling van maatregelen op grond van artikel 92 van het verdrag uit tot 2019. Terzelfder tijd besloot de ministerraad dat Bosnië en Herzegovina alle passende maatregelen dient te nemen om de in Besluit 2016/07/MC-EnC van de ministerraad vastgestelde inbreuken recht te zetten in samenwerking met het ECS en in 2019 aan de ministerraad verslag zal uitbrengen over de genomen uitvoeringsmaatregelen. Voorts werd het ECS uitgenodigd om in 2019 maatregelen op grond van artikel 92 van het verdrag te eisen indien Bosnië en Herzegovina uiterlijk 1 juli 2019 geen uitvoering had gegeven aan Besluit 2016/07/MC-EnC van de ministerraad.

Omdat Bosnië en Herzegovina geen maatregelen heeft genomen om de in Besluit 2018/16/MC-EnC vastgestelde inbreuk recht te zetten en ten aanzien van het acquis van de energiegemeenschap in gebreke bleef wat betreft de bovenvermelde verplichtingen, richtte het ECS op 8 oktober 2019 een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad overeenkomstig artikel 92 van het verdrag. In het met redenen omkleed verzoek verzocht ECS de ministerraad te verklaren dat:

·Bosnië en Herzegovina de ministeriële Besluiten 2013/04/MC-EnC, 2014/04/MC-EnC, 2015/10/MC-EnC, 2016/16/MC-EnC en 2018/17/MC-EnC niet heeft uitgevoerd en dus de ernstige en aanhoudende inbreuken die in deze besluiten zijn vastgesteld, niet heeft rechtgezet.

·De geldigheidsduur van de bij artikel 2, lid 2, van Besluit 2015/10/MC-EnC, artikel 3, lid 1, van Besluit 2016/16/MC-EnC en artikel 2 van Besluit 2018/17/MC-EnC opgelegde maatregelen uit hoofde van artikel 92 wordt met één jaar verlengd nadat de maatregelen op de vergadering van de ministerraad in de tweede helft van 2020 zijn vastgesteld.

·Bovendien wordt het recht van Bosnië en Herzegovina om deel te nemen aan stemmingen over besluiten uit hoofde van artikel 91 en 92 van het verdrag opgeschort.

·Op grond van een verslag van het ECS zal de ministerraad op zijn vergadering in de tweede helft van 2020 de effectiviteit van de maatregelen beoordelen en overwegen of ze moeten worden gehandhaafd.

Bijgevolg moet het namens de Unie in de ministerraad in te nemen standpunt zijn dat het ontwerpbesluit wordt goedgekeurd.

(b)Besluit uit hoofde van artikel 92, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap waarbij maatregelen ten aanzien van de Republiek Servië in de zaken ECS-3/08 S en ECS-9/13 worden opgelegd en verlengd

(a)Opleggen van maatregelen aan de Republiek Servië op grond van artikel 92, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in zaak ECS-3/08

Op 14 oktober 2016 nam de ministerraad Besluit 2016/02/MC-EnC in zaak ECS-03/08 waarbij een inbreuk op het recht van de energiegemeenschap werd vastgesteld en verklaard dat de Republiek Servië niet heeft voldaan aan artikel 6 van Verordening 1228/2003 door de inkomsten uit de toewijzing van koppelingscapaciteit op de interconnectoren met Albanië, de Republiek Noord-Macedonië en Montenegro niet te gebruiken voor een of meerdere van de in artikel 6, lid 6, van de verordening genoemde doeleinden.

De Republiek Servië diende alle passende maatregelen te nemen om uiterlijk december 2016 de vastgestelde inbreuken recht te zetten en te zorgen voor overeenstemming met het recht van de energiegemeenschap en regelmatig verslag uit te brengen aan het ECS en de permanente groep op hoog niveau.

Omdat de Republiek Servië geen maatregelen heeft genomen om de in Besluit 2016/02/MC-EnC vastgestelde inbreuk recht te zetten, richtte het ECS op 12 september 2018 een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad tot inleiding van zaak ECS-3/08 S overeenkomstig artikel 92 van het verdrag.

Bij Besluit 2018/12/MC-EnC van 29 november 2018 stelde de ministerraad een ernstige en langdurige inbreuk op het recht van de energiegemeenschap vast en verklaarde hij dat, indien de Republiek Servië de in Besluit 2016/02/MC-EnC vastgestelde inbreuken niet zou rechtzetten binnen zes maanden na dit besluit, het verzuim van de Republiek Servië om uitvoering te geven aan Besluit 2016/02/MC-EnC zal worden beschouwd als een ernstige en langdurige inbreuk in de zin van artikel 92, lid 1, van het verdrag, maar stelde hij de vaststelling van maatregelen op grond van artikel 92 van het verdrag uit tot 2019. Terzelfder tijd besloot de ministerraad dat de Republiek Servië alle passende maatregelen dient te nemen om de in Besluit 2016/02/MC-EnC van de ministerraad vastgestelde inbreuken recht te zetten in samenwerking met het ECS en in 2019 aan de ministerraad verslag zal uitbrengen over de genomen uitvoeringsmaatregelen. Voorts werd het ECS uitgenodigd om in 2019 maatregelen op grond van artikel 92 van het verdrag te eisen indien de Republiek Servië uiterlijk 1 juli 2019 geen uitvoering had gegeven aan Besluit 2016/02/MC-EnC van de ministerraad.

De Republiek Servië heeft de in Besluit 2016/02/MC-EnC van de ministerraad vastgestelde inbreuken niet rechtgezet binnen zes maanden na Besluit 2018/12/MC-EnC.

Omdat de Republiek Servië geen maatregelen heeft genomen om de in Besluit 2018/12/MC-EnC vastgestelde inbreuk recht te zetten en ten aanzien van het acquis van de energiegemeenschap in gebreke bleef wat betreft de verplichting om de inkomsten uit de toewijzing van koppelingscapaciteit op de interconnectoren met Albanië, de Republiek Noord-Macedonië en Montenegro te gebruiken voor een of meerdere van de in artikel 6, lid 6, van Verordening 1228/2003 genoemde doeleinden, richtte het ECS op 8 oktober 2019 een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad overeenkomstig artikel 92 van het verdrag. In het met redenen omkleed verzoek verzocht ECS de ministerraad te verklaren dat:

·de Republiek Servië wat betreft zijn verplichtingen in ernstige mate en langdurig in gebreke blijft in de zin van artikel 92, lid 1, van het verdrag, zoals vastgesteld door de ministerraad, door te verzuimen uitvoering te geven aan de besluiten van de ministerraad

2016/02/MC-EnC in zaak ECS-3/08 van 14 oktober 2016 en 2018/12/MC-EnC van 29 november 2018 in zaak ECS-3/08 S,

2014/03/MC-EnC van 23 september 2014 in zaak ECS-9/13 en 2016/17/MC-EnC van 14 oktober 2016 in zaak ECS-9/13 S,

en de daarin vastgestelde inbreuken recht te zetten;

·het recht van de Republiek Servië om deel te nemen aan stemmingen over maatregelen en procedurele handelingen die worden vastgesteld krachtens hoofdstuk VI van titel V van het verdrag, wordt opgeschort;

·het ECS wordt verzocht om de vergoedingsregeling van de vertegenwoordigers van de Republiek Servië voor alle door de energiegemeenschap georganiseerde vergaderingen op te schorten;

·de Europese Unie wordt uitgenodigd om overeenkomstig artikel 6 van het verdrag gepaste maatregelen te nemen voor de opschorting van de financiële steun aan Servië in de sectoren die onder het verdrag vallen;

·de bij dit besluit vastgestelde maatregelen een geldigheidsduur hebben van één jaar na de vaststelling ervan tijdens de vergadering van de ministerraad in de tweede helft van 2019. Op grond van een verslag van het ECS zal de ministerraad op zijn volgende vergadering in 2020 de effectiviteit van de maatregelen beoordelen en overwegen of ze moeten worden gehandhaafd;

·de Republiek Servië alle passende maatregelen dient te nemen om de in Besluiten van de ministerraad 2016/02/MC-EnC en 2018/12/MC-EnC in zaken ECS-3/08 en ECS-3/08 S, en Besluiten 2014/03/MC-EnC en 2016/17/MC-EnC in zaken ECS-9/13 en ECS-9/13 S vastgestelde inbreuken recht te zetten in samenwerking met het ECS en in 2020 aan de ministerraad verslag zal uitbrengen over de genomen uitvoeringsmaatregelen;

·het ECS wordt verzocht erop toe te zien of met de door Bosnië en Herzegovina genomen maatregelen het acquis van de gemeenschap is nageleefd.

Bijgevolg moet het namens de Unie in de ministerraad in te nemen standpunt zijn dat het ontwerpbesluit wordt goedgekeurd.

(ii)Verlenging van de op grond van artikel 92, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap aan de Republiek Servië opgelegde maatregelen in zaak ECS-9/13

Op 29 november 2018 stemde de ministerraad ermee in om de termijn waarbinnen de Republiek Servië de in de Besluiten 2014/03/MC-EnC en 2016/17/MC-EnC in zaak ECS-9/13 (betreffende niet-nakoming van de verplichting om de transmissiesysteembeheerders voor aardgas te ontvlechten) vastgestelde ernstige en langdurige inbreuken had moeten rechtzetten, met zes maanden te verlengen.

Omdat de Republiek Servië geen maatregelen heeft genomen om de in Besluiten 2014/03/MC-EnC en 2016/17/MC-EnC vastgestelde inbreuken recht te zetten, richtte het ECS op 8 oktober 2019 een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad overeenkomstig artikel 92 van het verdrag. In het met redenen omkleed verzoek verzocht ECS de ministerraad te verklaren dat:

·het recht van de Republiek Servië om deel te nemen aan stemmingen over maatregelen en procedurele handelingen die worden vastgesteld krachtens hoofdstuk VI van titel V van het verdrag, en het recht om deel te nemen aan stemmingen over besluiten op grond van artikel 91 van het verdrag, worden opgeschort;

·het ECS wordt verzocht om de vergoedingsregeling van de vertegenwoordigers van de Republiek Servië voor alle door de energiegemeenschap georganiseerde vergaderingen op te schorten;

·de Europese Unie wordt uitgenodigd om overeenkomstig artikel 6 van het verdrag gepaste maatregelen te nemen voor de opschorting van de financiële steun aan Servië in de sectoren die onder het verdrag vallen;

·de bij dit besluit vastgestelde maatregelen een geldigheidsduur hebben van één jaar na de vaststelling ervan.

Gelet op het voortduren en de ernst van de vastgestelde inbreuken zijn de voorgestelde maatregelen passend en evenredig. Bijgevolg moet het namens de Unie in de ministerraad in te nemen standpunt zijn dat het ontwerpbesluit wordt goedgekeurd.

3.2.Voorgenomen handelingen van de permanente groep op hoog niveau

Voor een hierboven in deel 2.3 genoemd punt is een besluit van de permanente groep op hoog niveau nodig; ook daarbij zal de vertegenwoordiger van de Europese Commissie het standpunt van de Europese Unie kenbaar maken.

In 2011 heeft de energiegemeenschap het derde energiepakket van de EU aangenomen en een vereenvoudigde procedure voor de goedkeuring van EU-netcodes en richtsnoeren vastgesteld 10 .

Netcodes en richtsnoeren zijn een reeks technische regels voor de harmonisering en verbetering van het beheer van grensoverschrijdende energiestromen. Een aantal EU-netcodes en -richtsnoeren is door de energiegemeenschap reeds overgenomen, waaronder de gasrichtsnoeren voor congestiebeheersprocedures 11 , de gasnetcode voor regels inzake interoperabiliteit en gegevensuitwisseling 12 , de elektriciteitsnetcode voor de aansluiting van elektriciteitsproducenten op het net 13 , de elektriciteitsnetcode voor aansluiting van verbruikers 14 en de elektriciteitsnetcode voor de netaansluiting van HVDC-systemen en DC-aangesloten power park modules 15 .

In 2018 nam de permanente groep de netcodes aan inzake capaciteitstoewijzingsmechanismen voor gastransmissiesystemen 16 en inzake geharmoniseerde transmissietariefstructuren voor gas 17 .

Het onderhavige besluit van de permanente groep heeft betrekking op de netcodes die zijn opgenomen in Verordening (EU) 312/2014 18 .

Verordening (EU) 312/2014 van de Commissie tot vaststelling van een netcode inzake gasbalancering van transmissienetten strekt ertoe balanceringsregels voor gas vast te leggen, waaronder netgerelateerde voorschriften voor de nominatieprocedures, onbalansheffingen, vereffeningsprocedures in verband met de dagelijkse onbalansheffingen en operationele balancering tussen de netten van transmissiesysteembeheerders.

In april 2019 is de ad-hocwerkgroep van de energiegemeenschap die de mogelijke opname van de netcodes inzake gasbalancering beoordeelt, het eens geworden over een aangepaste versie van de netcode “gasbalancering van transmissienetten”.

Op grond hiervan moet het namens de Europese Unie in de permanente groep op hoog niveau in te nemen standpunt zijn dat het ontwerpbesluit van de permanente groep om uitvoering te geven aan Verordening (EU) 312/2014 wordt goedgekeurd.

4.Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van de "standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst".

Het begrip "handelingen met rechtsgevolgen" omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die een "beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt" 19 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

De ministerraad en de permanente groep op hoog niveau zijn instellingen die zijn opgericht uit hoofde van een overeenkomst, namelijk het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap.

De handelingen die de ministerraad en de permanente groep op hoog niveau moeten vaststellen, zijn handelingen met rechtsgevolgen. De beoogde handelingen zijn bindend op grond van internationaal recht overeenkomstig artikel 76 van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap, volgens welk een besluit juridisch bindend is voor degenen tot wie het is gericht.

De beoogde handelingen strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het verdrag.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op energie.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 194, VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 194, VWEU in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

2019/0269 (NLE)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de ministerraad van de energiegemeenschap en de permanente groep op hoog niveau van de energiegemeenschap (Chisinau, 12 en 13 december 2019)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 194, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap (hierna “het verdrag” genoemd) werd door de Unie gesloten bij Besluit 2006/500/EG van de Raad van 29 mei 2006 20 en is in werking getreden op 1 juli 2006.

(2)Krachtens de artikelen 47 en 76 van het verdrag kan de ministerraad maatregelen in de vorm van een besluit of aanbeveling vaststellen.

(3)De ministerraad zal tijdens zijn 17e vergadering op 13 december 2019 een aantal handelingen vaststellen (zie bijlage 1 bij dit besluit).

(4)De permanente groep op hoog niveau zal tijdens zijn 55e vergadering op 12 december 2019 een aantal handelingen vaststellen (zie bijlage 2 bij dit besluit).

(5)Het is dienstig het standpunt vast te stellen dat namens de Unie moet worden ingenomen in de ministerraad en de permanente groep op hoog niveau, aangezien de beoogde handelingen rechtsgevolgen zullen hebben voor de Unie.

(6)De beoogde handelingen hebben als doel de verwezenlijking van de doelstellingen van het verdrag en de werking van het secretariaat van de energiegemeenschap in Wenen, dat onder meer administratieve ondersteuning biedt aan de ministerraad, te vergemakkelijken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen tijdens de 17e vergadering van de ministerraad in Chisinau op 13 december 2019 over de kwesties die onder het toepassingsgebied vallen van artikel 218, lid 9, VWEU, is uiteengezet in bijlage 1 bij dit besluit.

Artikel 2

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen tijdens de 55e vergadering van de permanente groep op hoog niveau in Chisinau op 12 december 2019 over de kwesties die onder het toepassingsgebied vallen van artikel 218, lid 9, VWEU, is uiteengezet in bijlage 2 bij dit besluit.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Commissie.

Gedaan te Brussel,

   Voor de Raad

   De voorzitter

(1)    PB L 198 van 20.7.2006, blz. 15.
(2)    Richtlijn 2009/72/EG, Richtlijn 2009/73/EG, Verordening (EG) nr. 714/2009 en Verordening (EG) nr. 715/2009.
(3)    *Deze benaming laat de standpunten over de status onverlet en is in overeenstemming met Resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.
(4)    Procedureel Besluit 2008/01/MC-EnC betreffende de regels voor geschillenbeslechtingsprocedures in het kader van het verdrag, als gewijzigd bij Procedureel Besluit 2015/04/MC-EnC van 16 oktober 2015 tot wijziging van Procedureel Besluit 2008/01/MC-EnC van 27 juni 2008 betreffende de regels voor geschillenbeslechtingsprocedures in het kader van het verdrag.
(5)    Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG.
(6)    Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005.
(7)    Arrest van 22 mei 2008, citiworks AG, C-439/06, ECLI:EU:C:2008:298, punt 44; arrest van 9 oktober 2008, Sabatauskas e.a., C-239/07, ECLI:EU:C:2008:551, punt 33; arrest van 29 september 2016, Essent Belgium NV, C-492/14, ECLI:EU:C:2016:732, punt 76.
(8)    Richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties.
(9)    Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)
(10)    Procedureel Besluit 01/2012/PHLG-EnC
(11)    Besluit 2018/01/PHLG-EnC
(12)    Besluit 2018/02/PHLG-EnC
(13)    Besluit 2018/03/PHLG-EnC
(14)    Besluit 2018/05/PHLG-EnC
(15)    Besluit 2018/04/PHLG-EnC
(16)    Besluit 2018/06/PHLG-EnC
(17)    Besluit 2018/07/PHLG-EnC
(18)    Verordening (EU) nr. 312/2014 van de Commissie van 26 maart 2014 tot vaststelling van een netcode inzake gasbalancering van transmissienetten (PB L 91 van 27.3.2014, blz. 15-35).
(19)    Arrest van het Hof van Justitie van 7 oktober 2014, Duitsland/Raad, C-399/12, ECLI:EU:C:2014:2258, punten 61 tot en met 64.
(20)    PB L 198 van 20.7.2006, blz. 15.