23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/90


P8_TA(2019)0098

Stand van het debat over de toekomst van Europa

Resolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over de stand van het debat over de toekomst van Europa (2018/2094(INI))

(2020/C 449/10)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, het Europees Sociaal Handvest, het aanvullend protocol hierbij en de herziene versie ervan,

gezien artikel 295 VWEU,

gezien de informele bijeenkomst van de 27 staatshoofden en regeringsleiders van 29 juni 2016,

gezien de verklaring en de routekaart van Bratislava van de 27 lidstaten van 16 september 2016,

gezien zijn resolutie van 25 oktober 2016 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de instelling van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten (1),

gezien zijn resolutie van 19 januari 2017 over de Europese pijler van sociale rechten (2),

gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 inzake de verbetering van de werking van de Europese Unie, voortbouwend op het potentieel van het Verdrag van Lissabon (3),

gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 over mogelijke ontwikkelingen en aanpassingen van het huidige institutionele bestel van de Europese Unie (4),

gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 over de begrotingscapaciteit voor de eurozone (5),

gezien zijn resolutie van 16 maart 2017 over constitutionele, juridische en institutionele gevolgen van een gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid: door het Verdrag van Lissabon geboden mogelijkheden (6),

gezien het witboek van de Commissie van 1 maart 2017 en de vijf achtereenvolgende discussienota's (COM(2017)2025, COM(2017)0206, COM(2017)0240, COM(2017)0291, COM(2017)0315, COM(2017)0358),

gezien de verklaring van Rome van 25 maart 2017,

gezien de kennisgeving van het Verenigd Koninkrijk van 29 maart 2017 betreffende zijn voornemen om zich uit de Europese Unie terug te trekken,

gezien de resolutie van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het witboek van de Commissie over de toekomst van Europa en andere zaken van 6 juli 2017 (7),

gezien de resolutie van het Europees Comité van de Regio’s van 12 mei 2017 over het Witboek van de Europese Commissie over de toekomst van Europa — Beschouwingen en scenario's voor de EU-27 tegen 2025 (8),

gezien de diverse bijdragen van nationale parlementen aan het witboek en de discussienota's van de Commissie over de toekomst van Europa,

gezien de toespraak van de voorzitter van de Commissie, Jean-Claude Juncker, van 12 september 2018 over de Staat van de Unie in 2018,

gezien de toespraak van de voorzitter van de Commissie, Jean-Claude Juncker, over de Staat van de Unie 2017 van 13 september 2017 en de routekaart naar een meer verenigde, sterkere en democratischere Unie van 24 oktober 2017 (COM(2017)0650),

gezien de toespraak op de Sorbonne van de Franse president Emmanuel Macron van 26 september 2017 over het initiatief voor een Europa dat soeverein, verenigd en democratisch is,

gezien de informele top van staatshoofden en regeringsleiders van de EU in Tallinn van 29 september 2017,

gezien de Leiderschapsagenda die tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad van 19 en 20 oktober 2017 is aangenomen,

gezien de interinstitutionele proclamatie betreffende de Europese pijler van sociale rechten door de Raad, het Parlement en de Commissie van 17 november 2017,

gezien de routekaart van de Commissie voor de verdere verdieping van Europa's economische en monetaire unie (EMU) van 6 december 2017 (COM(2017)0821) en in het bijzonder het voorstel voor het instellen van een Europees Monetair Fonds (EMF) (COM(2017)0827), het voorstel om de inhoud van het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in het rechtskader van de Unie te integreren (COM(2017)0824) en de Mededeling betreffende een Europese minister van Economische Zaken en Financiën (COM(2017)0823),

gezien de bijeenkomst van de Europese Raad van 14 en 15 december 2017, en de leidersbijeenkomst en de Eurotop die in het verlengde daarvan plaatsvonden,

gezien de brief van 26 nationale parlementen uit 20 lidstaten van 20 december 2017 betreffende de transparantie van de besluitvorming in de Raad,

gezien de verklaring die op 10 januari 2018 werd aangenomen tijdens de top van de zuidelijke landen van de Europese Unie (Cyprus, Frankrijk, Griekenland, Malta, Portugal en Spanje), getiteld “Bringing the EU forward in 2018”, de verklaring van 26 januari 2018 over de toekomst van Europa van de landen van de Visegrad-groep (Tsjechische Republiek, Hongarije, Polen en Slowakije), en de gezamenlijke verklaring van de Europese ministers van Financiën van Finland, Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Nederland en Zweden van 6 maart 2018,

gezien de Mededeling van de Commissie van 13 februari 2018 getiteld: “Een Europa dat resultaten boekt: institutionele opties om de werkzaamheden van de Unie doeltreffender te maken” (COM(2018)0095),

gezien Aanbeveling (EU) 2018/234 van de Commissie van 14 februari 2018 over het bevorderen van het Europese karakter en het efficiënte verloop van de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2019 (9),

gezien de informele bijeenkomst van de 27 staatshoofden en regeringsleiders van 23 februari 2018,

gezien zijn resolutie van 1 maart 2018 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie in 2016 (10),

gezien zijn resolutie van 19 april 2018 over de tenuitvoerlegging van de Verdragsbepalingen betreffende nationale parlementen (11),

gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 van 2 mei 2018 (COM(2018)0322),

gezien het voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie van 2 mei 2018 (COM(2018)0325),

gezien de top EU-Westelijke Balkan van 17 mei 2018,

gezien het speciaal verslag van de Europese Ombudsman van 16 mei 2018 naar aanleiding van het strategisch onderzoek OI/2/2017/TE inzake de transparantie van het wetgevingsproces in de Raad,

gezien de verklaring van Meseberg van 19 juni 2018,

gezien de bijeenkomst van de Europese Raad op 28 en 29 juni 2018,

gezien het advies van het Comité van de Regio's getiteld “Nadenken over Europa: de inbreng van regionale en lokale overheden bij het herstellen van het vertrouwen in de Europese Unie” van 9 oktober 2018,

gezien de debatten over de toekomst van Europa met staatshoofden en regeringsleiders, die door het Europees Parlement zijn georganiseerd,

gezien het schrijven van de Commissie juridische zaken,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie internationale handel, de Begrotingscontrolecommissie en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0427/2018),

A.

overwegende dat de Europese Unie een ongekend voorbeeld is van supranationale integratie die haar volkeren sinds de grensverleggende Schuman-verklaring van 9 mei 1950 duurzame vrede, welvaart en welzijn heeft gebracht; overwegende dat gedeelde veiligheid, eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat, de eerbiediging van de mensenrechten en het welzijn van haar volkeren centraal staan in haar streven en optreden;

B.

overwegende dat, om maar een paar voorbeelden te noemen, het vrije verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen, de eenheidsmunt, het Erasmusprogramma, het regionaal, landbouw- en cohesiebeleid, en Horizon 2020, fundamentele verwezenlijkingen zijn van de Unie die bijdragen aan het welzijn van de Europese burgers; overwegende dat de Unie over de nodige bevoegdheden en middelen moet beschikken om de uitdagingen van de 21e eeuw het hoofd te bieden;

C.

overwegende dat de Unie de afgelopen jaren met meerdere crises is geconfronteerd die haar veerkracht en haar vermogen om daadkrachtig en eensgezind op te treden op de proef hebben gesteld;

D.

overwegende dat er in de periode 2014-2017 meer sociaal evenwichtig en effectief monetair en macro-economisch beleid is geweest dat heeft bijgedragen tot economisch en sociaal herstel, zoals de ongebruikelijke beleidsmaatregelen van de Europese Centrale Bank, de flexibiliteit van het stabiliteits- en groeipact en het investeringsplan voor Europa;

E.

overwegende dat Europa erin is geslaagd de meest kritieke momenten van de financiële en economische crisis onder controle te houden en voor een deel te overwinnen, maar dat er nog belangrijke en dringende hervormingen wachten op het niveau van de EU en de lidstaten op het gebied van het economische bestuur in het algemeen en meer specifiek met betrekking tot de euro, alsook wat betreft de verdere versterking van de eengemaakte markt en het herstel en de ontwikkeling van de sociale standaarden van onze welvaartsstaat;

F.

overwegende dat gezien de veelvoudige interne en externe huidige en toekomstige uitdagingen waarmee de Unie in een onstabiele en complexe wereld wordt geconfronteerd, met name uitdagingen die verband houden met migratie, krimpende bevolking, terrorisme, veiligheid, klimaatverandering, milieukwesties, de instandhouding van de multilaterale wereldorde, de voltooiing van de EMU, mondialisering, vrije en eerlijke op regels gebaseerde internationale handel, buitenlandse zaken en defensie, de ontwikkeling van de sociale pijler, en de bestrijding van anti-Europa-populisme, onverdraagzaamheid en vreemdelingenhaat, de EU de geest van samenwerking en solidariteit tussen de lidstaten nieuw leven moet inblazen, gebaseerd op de artikelen 2 en 3 van het VEU en het Handvest van de grondrechten, en het in het Verdrag van Lissabon verankerde doel om een steeds hechter verbond tussen de volkeren van Europa tot stand te brengen het optreden van de Unie moet blijven inspireren om de Europese integratie verder te versterken en deze uitdagingen doeltreffend aan te pakken;

G.

overwegende dat het Parlement zich ernstig zorgen maakt over het toenemend aantal populistische, xenofobe en anti-Europese bewegingen in heel Europa; overwegende dat de Unie en haar lidstaten grotere inspanningen moeten leveren om de democratische waarden, de grondbeginselen en de doelstellingen van Europese integratie te verdedigen en te bevorderen;

H.

overwegende dat het referendum in het Verenigd Koninkrijk in juni 2016, dat ertoe heeft geleid dat het Verenigd Koninkrijk op 29 maart 2017 kennis heeft gegeven van zijn voornemen om zich uit de Unie terug te trekken, het debat over de toekomst van de Unie heeft verhevigd; overwegende dat de onderhandelingen over het geplande vertrek van het VK uit de EU hebben aangetoond hoe groot de onderlinge afhankelijkheid van de lidstaten is, hoezeer we ons allemaal verlaten op gezamenlijke instrumenten en beleid, en hoeveel het kost om ergens uit te stappen;

I.

overwegende dat het verhevigde debat over de toekomst van Europa, naast de resoluties van het Parlement zelf over de toekomst van Europa van 16 februari 2017, tot uitdrukking komt in de verklaring en de routekaart van Bratislava, het Witboek van de Commissie over de toekomst van Europa, de verklaring van Rome, de Leidersagenda die in oktober 2017 werd aangenomen door de Europese Raad, en in de diverse bijdragen van afzonderlijke of groepen lidstaten, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, alsook in plenaire debatten in het Europees Parlement met staatshoofden en regeringsleiders over de “toekomst van Europa”, in interparlementaire commissievergaderingen en in de organisatie van burgerdialogen en raadplegingen van verschillende instellingen, organen en lidstaten;

J.

overwegende dat uit de Parlemeter-enquête, die tussen 8 en 26 september 2018 is uitgevoerd, blijkt dat 62 % van de respondenten van mening is dat het lidmaatschap van hun land een goede zaak is en dat 68 % van mening is dat het EU-lidmaatschap hun land voordelen heeft opgeleverd, het hoogste resultaat dat sinds 1983 gemeten is;

K.

overwegende dat de waarden en beginselen waarop de Unie gebaseerd is een sfeer bepalen waarmee elke Europese burger zich kan identificeren, ongeacht de politieke of culturele verschillen die aan de nationale identiteit verbonden zijn;

L.

overwegende dat de aanstaande verkiezingen voor het Europees Parlement de gelegenheid bieden om een beeld te krijgen van de stand van het debat over de toekomst van Europa, mede gezien de voornaamste institutionele prioriteiten van het Europees Parlement, de Commissie en de Raad voor de komende mandaatsperiode;

M.

overwegende dat de EU voor een bijzonder belangrijke periode staat in haar constructieproces gezien de aard en de omvang van haar problemen, en dat deze alleen kunnen worden opgelost door samen te werken en door meer en betere integratie en solidariteit tussen de lidstaten, waarbij de huidige bepalingen van het Verdrag van Lissabon volledig worden benut, en vervolgens de Verdragen worden hervormd om de institutionele besluitvorming te verbeteren en voor een passend evenwicht tussen de bevoegdheden te zorgen;

N.

overwegende dat institutionele hervormingen erop gericht moeten zijn om de besluitvormingsprocessen democratischer te maken en de transparantie van de besluitvorming en controleerbaarheid van de Unie en haar instellingen te verbeteren; overwegende dat, gezien deze doelstellingen, het passend en een goed moment is om zinvolle participatie van burgers in het Europese project te bevorderen, raadplegingen te organiseren en een regelmatige dialoog aan te moedigen met burgers en representatieve organisaties, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 11 van het VEU;

O.

overwegende dat de Unie een sterkere governancestructuur nodig heeft met meer democratische controle door het Parlement, om de uitdagingen van vandaag en morgen het hoofd te bieden; overwegende dat transparantie en integriteit van de instellingen en organen van de EU van essentieel belang zijn om het vertrouwen van de burgers te winnen;

P.

overwegende dat de gezamenlijke Frans-Duitse verklaring van Meseberg een reeks overwegingen en voorstellen bevat ter versterking van de Europese samenwerking, met name op het gebied van economisch bestuur;

Q.

overwegende dat de bevordering van een Europese dimensie van cultuur en onderwijs van essentieel belang is voor de versterking van het Europees burgerschap, gezien het feit dat een gebrek aan kennis van de Unie, als gevolg waarvan jongere generaties de neiging hebben de verwezenlijkingen van de Unie als vanzelfsprekend te beschouwen, haar parten speelt;

1.

wijst erop dat in de resoluties van het Parlement over de toekomst van Europa van 16 februari 2017 het belang benadrukt wordt van het enkelvoudige institutionele kader en de Gemeenschapsmethode, en diverse voorstellen en initiatieven van bijzonder belang voor de Europese integratie naar voren worden gebracht die een bijdrage kunnen leveren aan de toekomstige ontwikkeling van Europa;

2.

benadrukt dat de Unie de toekomstige uitdagingen het hoofd moet bieden door middel van sterkere en betere politieke integratie, waarbij mensenrechten, fundamentele vrijheden en democratische beginselen volledig in acht worden genomen en worden bevorderd, en door onderlinge samenwerking; wijst erop dat burgers een Europa wensen dat hun rechten, hun welzijn en hun maatschappelijk model beschermt op basis van gedeelde soevereiniteit, hetgeen passende politieke integratie noodzakelijk maakt; verzoekt de staatshoofden en regeringsleiders deze koers te volgen in een hernieuwde geest van solidariteit en samenwerking;

3.

wijst erop dat alle staatshoofden en regeringsleiders die de voltallige vergadering van het Parlement tijdens de debatten over de toekomst van Europa hebben toegesproken, hebben erkend dat het nodig is om de uitdagingen van de toekomst samen aan te gaan en datgene beter te doen wat alleen samen kan worden bereikt;

4.

spreekt opnieuw de overtuiging uit dat gedifferentieerde integratie open moet blijven staan voor alle lidstaten en als methode van verdergaande Europese integratie en solidariteit moet blijven fungeren, hoewel dit niet mag worden verward met het idee van een Europa “à la carte”; benadrukt dat in het huidige debat over gedifferentieerde integratie niet mag worden gezinspeeld op de invoering van een eersteklas- en tweedeklaslidmaatschap van de Unie;

5.

wijst erop dat gedifferentieerde integratie niet mag worden gebruikt als manier om een rem te zetten op de politieke integratie;

6.

benadrukt dat de crisis het evenwicht tussen de voornaamste instellingen van de Unie heeft verstoord en dat de Europese Raad zijn eigen politieke initiatief uitoefent ten koste van het recht van initiatief van de Commissie en de intergouvernementele methode versterkt; is van mening dat de communautaire methode het meest geschikt is voor de werking van de Unie; roept de talrijke resoluties in herinnering die het Parlement in dit verband heeft aangenomen en herhaalt zijn oproep aan de Europese Raad om de grenzen van zijn bevoegdheden als verankerd in met name artikel 15 VEU ten volle te eerbiedigen;

7.

wijst er nogmaals op dat unanimiteit, die volgens de Verdragen voor bepaalde fundamentele kwesties vereist is, op belangrijke momenten en bij belangrijke beslissingen een bijna onoverkomelijke hindernis vormt, en pleit daarom met betrekking tot de besluitvormingsprocedures voor toepassing in de Raad van het beginsel van besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid (BGM) en voor wetgeving het gebruik van de gewone wetgevingsprocedure op de terreinen waar dit mogelijk is; herinnert eraan dat dit op grond van de huidige Verdragen kan worden bereikt door gebruik te maken van de verschillende “passerelle”-clausules of, in het geval van nauwere samenwerking, door gebruik te maken van artikel 333 van de VWEU;

8.

is in dit verband ingenomen met de aankondiging van voorzitter Juncker in zijn toespraak over de Staat van de Unie op 13 september 2017 en 12 september 2018 dat hij voornemens is om het gebruik van BMG in de Raad voor te stellen op bepaalde specifieke beleidsterreinen, maar betreurt het dat de verordening betreffende het meerjarig financieel kader (MFK) niet tot de genoemde onderwerpen behoort;

9.

is bijzonder ingenomen met het feit dat de Commissie heeft voorgesteld om BMG te gebruiken voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB), met betrekking tot standpunten over mensenrechtenkwesties in internationale fora, besluiten om sanctieregelingen vast te stellen, en besluiten om civiele missies te starten of uit te voeren als reactie op crises in het buitenland, gegeven het belang om de besluitvorming sneller en doeltreffender te maken, en de noodzaak voor de Unie om met één stem te spreken;

10.

herhaalt zijn voorstel om van de Raad een echte wetgevende kamer op gelijke voet met het Parlement te maken, zoals uiteengezet in zijn resolutie van 16 februari 2017 over de verbetering van de werking van de Europese Unie, voortbouwend op het potentieel van het Verdrag van Lissabon, en de transparantie van het besluitvormingsproces in de Raad te vergroten; wijst in dit verband op het speciaal verslag van de Europese Ombudsman inzake de transparantie van het wetgevingsproces in de Raad en op het schrijven van de COSAC-delegaties van 20 december 2017 waarin wordt aangedrongen op meer transparantie van de politieke besluitvorming, met name van de kant van de Raad en informele organen zoals de Eurogroep, in het verlengde van vergelijkbare verzoeken van het Parlement in dit verband;

11.

is van mening dat er verschillende opties zijn om door de aanpassing van de structuur en de werkmethoden van het college van commissarissen de Commissie flexibeler te maken, bijvoorbeeld door de benoeming van vicevoorzitters die verantwoordelijk zijn voor een beleidscluster of de benoeming van hogere en lagere commissarissen;

12.

herinnert eraan dat het Parlement weliswaar geen formeel initiatiefrecht heeft op grond van de huidige Verdragen, maar dat het de Commissie kan verzoeken passende voorstellen in te dienen inzake aangelegenheden die naar het oordeel van het Parlement besluiten van de Unie voor de tenuitvoerlegging van de Verdragen vergen, en herinnert de Commissie, in overeenstemming met artikel 10 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (12), aan haar verplichting om verzoeken om voorstellen voor besluiten van de Unie onverwijld en gedetailleerd in overweging te nemen; herinnert er voorts aan dat dit interinstitutioneel akkoord ook bepalingen bevat over de interinstitutionele jaarlijkse en meerjarenprogrammering, die een aanvullend instrument vormen voor het Parlement om de wetgevingsagenda vorm te geven;

13.

wijst nogmaals op zijn voorstel om, in het geval van een mogelijke toekomstige herziening van de Verdragen, het recht van wetgevend initiatief ook aan het Europees Parlement toe te wijzen, als rechtstreekse vertegenwoordiger van de EU-burger;

14.

benadrukt met klem dat het toetsingsrecht en met name het enquêterecht van het Parlement moet worden versterkt en dat het specifieke, reële en duidelijk omschreven bevoegdheden moet worden verleend;

15.

neemt nota van het verslag van de taskforce inzake subsidiariteit, evenredigheid en “minder en efficiënter optreden” van 10 juli 2018, waarin aanbevelingen worden gedaan voor een nieuwe manier van werken in verband met subsidiariteit en evenredigheid; is van mening dat veel van die aanbevelingen, met name in verband met de rol van de nationale parlementen in de Unie en de wenselijke hervorming van het systeem voor vroegtijdige waarschuwing, al door het Parlement aan de orde zijn gesteld; wijst erop dat de taskforce tot de conclusie kwam dat er op alle gebieden waarop de EU momenteel actief is een toegevoegde Europese waarde wordt geboden en dat ze dan ook geen in het Verdrag vastgelegde bevoegdheden of beleidsterreinen heeft kunnen vinden die opnieuw definitief aan de lidstaten moeten toekomen, gedeeltelijk noch als geheel;

16.

is ingenomen met de aanbevelingen van de verschillende instellingen waarin wordt opgeroepen tot een actievere rol van de nationale parlementen, met name bij de controle van het optreden van hun regeringen binnen de Europese instellingen; herinnert tevens aan de fundamentele rol van lokale autoriteiten en met name regionale parlementen met wetgevende bevoegdheden;

17.

benadrukt het belang van samenwerking op interinstitutioneel niveau, met inachtneming van de in de Verdragen neergelegde prerogatieven van elke instelling, die een nieuw kader heeft gekregen met het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven, en wijst erop dat vereenvoudiging een permanente oefening is die tot doel heeft de processen en procedures op EU-niveau gemakkelijker te begrijpen, ervoor te zorgen dat rekening wordt gehouden met de standpunten van alle belanghebbenden en uiteindelijk de deelname van de burgers aan de werking van de Europese Unie te vergemakkelijken;

18.

is ingenomen met de gezamenlijke afkondiging van de Europese pijler van sociale rechten die is ondertekend door de Raad, het Parlement en de Commissie tijdens de sociale top voor eerlijke banen en groei wijst erop dat de bevoegdheden en instrumenten om de pijler in praktijk te brengen hoofdzakelijk in handen zijn van lokale, regionale en nationale overheden, alsook van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld, terwijl het Europees Semester een kader vormt om van de prestaties van de lidstaat in dit verband op de hoogte te blijven; herinnert er in dit verband voorts aan dat de sociale dialoog een onmisbaar instrument is gebleken om de beleidsvormings- en wetgevingsprocessen van de EU en de maatschappelijke legitimatie daarvan te verbeteren;

19.

neemt kennis van het niet-bindende karakter van de sociale pijler, waardoor het onmogelijk zal zijn de aandacht van de EU te verschuiven van economisch beleid, de interne markt en het begrotingsbeleid naar sociale beleidsdoelstellingen; wijst erop dat de Unie krachtens de in artikel 9 van het VWEU verankerde horizontale sociale clausule zorgvuldig rekening moet houden met de effecten van EU-wetgeving op sociale normen en werkgelegenheid, en maatschappelijk belanghebbenden hierbij naar behoren moet raadplegen;

20.

benadrukt dat milieubescherming een hoge prioriteit voor de EU moet zijn in het licht van de huidige achteruitgang van het milieu, en een plaats moet krijgen in alle beleid en maatregelen van de Unie; benadrukt dat de EU doeltreffende maatregelen moet nemen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen en het aandeel van hernieuwbare energie in de energiemix en energiebesparing te verhogen tot het niveau dat nodig is om aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te voldoen;

21.

verzoekt de lidstaten nogmaals het herzien Europees Sociaal Handvest en het Europees Verdrag inzake sociale zekerheid (ETS nr. 78) te ondertekenen en te ratificeren;

22.

onderstreept dat het belangrijk is om het proces van verdieping en voltooiing van de EMU voort te zetten, om zo bij te dragen aan het behoud van de stabiliteit van de eenheidsmunt en de intensivering van de convergentie van het economisch, begrotings- en arbeidsmarktbeleid en sociale normen van de lidstaten; herhaalt dat alle lidstaten, afgezien van Denemarken dat over een opt-out beschikt, op zeker ogenblik de euro als hun munt moeten invoeren; steunt verdere stappen richting de ontwikkeling van het ESM;

23.

benadrukt in dit opzicht dat er behoefte is aan sterk politiek engagement, efficiënt bestuur en democratische verantwoording op Europees en nationaal niveau, met name aan parlementaire controle in de verschillende fasen van het Europees Semester, door zowel het Europees Parlement als de nationale parlementen, teneinde het economische en financiële bestuur van de eurozone te voorzien van meer maatschappelijke, economische en democratische legitimiteit, en de follow-up van de aanbevelingen van de Unie te verbeteren;

24.

wijst op zijn standpunt in zijn resolutie van 16 februari 2017 over mogelijke ontwikkelingen en aanpassingen van het huidige institutionele kader van de Europese Unie, dat het begrotingsbeleid en economisch beleid een “gedeelde bevoegdheid” van de Unie en de lidstaten moet worden;

25.

neemt kennis van de toenadering van de standpunten van Frankrijk en Duitsland over het idee voor een begrotingscapaciteit voor de eurozone; herhaalt zijn standpunt dat een dergelijke capaciteit binnen het kader van de EU moet worden ontwikkeld;

26.

neemt nota van het voorstel van de Commissie betreffende een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen en bespreekt nieuwe begrotingsinstrumenten gericht op stabilisering;

27.

neemt kennis van het voorstel van de Commissie betreffende een steunprogramma voor hervormingen; benadrukt dat de medebeslissende en toezichthoudende bevoegdheden van het Parlement met betrekking tot de besteding van EU-middelen niet mogen worden verzwakt; maakt zich zorgen over het feit dat in de periode 2011-2017 slechts 9 % van de landenspecifieke aanbevelingen (LSA's) volledig ten uitvoer is gelegd; neemt nota van de convergentiefaciliteit, die lidstaten buiten de eurozone met een duurzaam begrotings- en economisch beleid zal stimuleren en ondersteunen om hervormingen door te voeren en te voldoen aan de criteria voor toetreding tot de eurozone;

28.

is verheugd over het toekomstige InvestEU-programma en benadrukt dat met dit fonds de investeringskloof in de EU verder moet worden gedicht; steunt investeringen in materiële en immateriële activa, waaronder cultureel erfgoed, om groei, investeringen en werkgelegenheid te bevorderen, met speciale aandacht voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), kleine en middelgrote beursgenoteerde ondernemingen en sociale ondernemingen, en aldus bij te dragen tot een beter welzijn, een eerlijkere inkomensverdeling en economische, sociale en territoriale cohesie in de Unie;

29.

neemt kennis van de Mededeling van de Commissie over een Europese minister van Economische Zaken en Financiën; wijst erop dat de samenvoeging van de functies van vicevoorzitter van de Commissie voor Economische Zaken en voorzitter van de Eurogroep de parlementaire verantwoording op Europees niveau zou kunnen verbeteren;

30.

is van mening dat de toekomstige EU-begroting de toegevoegde waarde van Europa in sociaaleconomisch opzicht moet bevorderen, de modernisering van het EU-beleid moet ondersteunen, middelen voor nieuwe vraagstukken moet waarborgen, moet blijven bijdragen tot economische en sociale convergentie en cohesie tussen en binnen de lidstaten om zo de Europese solidariteit, stabiliteit, gelijkheid en slimme, duurzame en inclusieve groei te bevorderen, ook in het licht van de door de EU gedane toezeggingen in het kader van de Overeenkomst van Parijs, de eerbiediging en bevordering van de in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) genoemde fundamentele waarden moet waarborgen en moet worden toegerust met nieuwe eigen middelen, rekening houdend met het werk van de groep op hoog niveau inzake eigen middelen;

31.

is ingenomen met het feit dat het voorstel van de Commissie over de eigen middelen echte nieuwe eigen middelen bevat, zoals het Parlement had verzocht, maar betreurt het dat er geen andere mogelijke inkomstenbronnen worden voorgesteld; spreekt zijn bezorgdheid uit over het voorstel van de Commissie inzake het MFK voor de periode 2021-2027, omdat het onvoldoende financiële verbintenissen bevat om het hoofd te bieden aan zowel de huidige als de toekomstige uitdagingen van de EU; betreurt de standpunten van sommige lidstaten die weigeren om de EU meer middelen ter beschikking te stellen, hoewel unaniem erkend wordt dat aan nieuwe uitdagingen en verantwoordelijkheden het hoofd moet worden geboden, wat een behoefte aan extra financiële middelen met zich meebrengt; wijst erop dat uitgaven op EU-niveau een besparing op nationaal niveau kunnen inhouden doordat overlappingen worden vermeden en er schaalvoordelen ontstaan;

32.

benadrukt dat het belangrijk is om in het proces van het Europees Semester opwaartse economische en sociale convergentie te waarborgen; ziet het belang in van de vaststelling van de Europese pijler van sociale rechten; merkt op dat het Europees Semester versterkt en gestroomlijnd is, maar wijst erop dat meer betrokkenheid van nationale parlementen de nationale zeggenschap zou helpen verbeteren, hetgeen dan weer tot een betere tenuitvoerlegging van de LSA's zou leiden en het proces van het Europees Semester zou verbeteren; merkt op dat het eerst en vooral de lidstaten zijn die verantwoordelijk zijn voor de keuze van een passend en duurzaam begrotingsbeleid en economisch beleid;

33.

betreurt dat er tot op heden geen praktisch vervolg is gegeven aan zijn verzoek tot het vaststellen van een convergentiecode — aan te nemen volgens de medebeslissingsprocedure — om zo een meer effectief kader voor economische beleidscoördinatie te creëren; herinnert er voorts aan dat, zonder afbreuk te doen aan het gestroomlijnde Europees Semester, het Parlement verzocht heeft om de sluiting van een interinstutioneel akkoord waarin het Parlement een grotere rol in het Europees Semester wordt toebedeeld; herinnert in dit verband aan zijn suggestie die het met name in zijn resolutie over de tenuitvoerlegging van de Verdragsbepalingen betreffende nationale parlementen heeft gedaan, om de begrotingskalenders op nationaal en Europees niveau gedurende het hele proces beter op elkaar af te stemmen om zowel het Europees Parlement als de nationale parlementen nauwer bij het Europees Semester te betrekken;

34.

benadrukt dat het van belang is zich in te zetten voor de voltooiing van de bankenunie, dat er openheid moet zijn en dat alle lidstaten die deelnemen aan de bankenunie moeten kunnen rekenen op gelijke behandeling; brengt in herinnering dat de voltooiing van de bankenunie, met een Europees depositoverzekeringsstelsel en een budgettair vangnet voor het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds, en de uitvoering van de risicoreductiemaatregelen moeten worden voortgezet;

35.

is ingenomen met de antiwitwasmaatregelen die door de Commissie zijn voorgesteld in het kader van de herziening van het Europees Systeem voor financieel toezicht (ESFS); spoort de Raad aan de wetgevingsonderhandelingen met het Parlement voor het einde van deze zittingsperiode af te ronden aangezien het beleid ter bestrijding van het witwassen van geld moet worden versterkt om te voorkomen dat er zich in de toekomst situaties voordoen waarbij financiële instellingen actief meewerken aan het witwassen van geld;

36.

verzoekt de Commissie om met behulp van de Europese toezichthoudende autoriteiten belemmeringen op de interne markt in kaart te brengen en weg te nemen en de bescherming van de consument te helpen waarborgen; is van mening dat de daadwerkelijke handhaving van de EU-wetgeving een van de hoofdprioriteiten van de Commissie moet zijn;

37.

verzoekt de Commissie om waar passend en per geval verordeningen te verkiezen boven richtlijnen als wetgevingsinstrument voor de bankenunie en voor wetgeving inzake financiële diensten, om versnippering te voorkomen en te vermijden dat toezichthouders rekening moeten houden met verschillende nationale regelingen;

38.

benadrukt dat de kapitaalmarktenunie dringend moet worden voltooid; wijst erop dat diepe en goed geïntegreerde kapitaalmarkten complementair zijn aan de bankenunie, omdat deze bijdragen aan private risicodeling, zorgen voor meer economische convergentie, helpen bij het opvangen van toekomstige schokken en waar nodig kunnen leiden tot een betere toewijzing van middelen; vraagt dat er grondig wordt onderzocht welk kader het meest geschikt is om beter rekening te houden met de snel veranderende aard van financiële diensten; wijst erop dat een betere toegang tot aanvullende financieringsbronnen vooral nuttig zou zijn voor startende ondernemingen en kmo's, aangezien dit hun duurzame groei en ontwikkeling zou bevorderen;

39.

is ingenomen met de tot nu toe verrichte werkzaamheden en acht het noodzakelijk de omvattende herziening van de bestaande btw-wetgeving voort te zetten; dringt aan op de intensivering van de strijd tegen belastingfraude, belastingontwijking en belastingontduiking; neemt kennis van de werkzaamheden van de Commissie op het vlak van eerlijke belastingheffing in de digitale economie;

40.

vraagt alle Europese instellingen en organen, inclusief de Commissie, de Europese Centrale Bank, de Europese Investeringsbank en het gemeenschappelijk toezichtmechanisme, om hun inspanningen op het vlak van communicatie nog verder op te voeren, met als doel de Europese burgers beter uit te leggen wat zij doen en hen te voorzien van meer informatie;

41.

benadrukt dat Europa een positieve kracht in de wereld is en dit ook moet blijven, door vast te houden aan haar waarden, het multilateralisme en het internationaal recht; wijst erop dat de Unie en haar lidstaten de grootste bijdrage leveren aan de internationale ontwikkelingshulp;

42.

verwelkomt het besluit van de Raad tot instelling van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO), de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie (CARD) en het Europees Defensiefonds (EDF) als een belangrijke stap naar een gemeenschappelijk defensiebeleid, en neemt kennis van de voorstellen van bepaalde lidstaten voor het instellen van een EU-veiligheidsraad en een Europees Interventie Initiatief; herinnert aan zijn oproep tot het opzetten van een permanente Raad van ministers van Defensie voorgezeten door de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), en onderstreept het belang van gepaste democratische verantwoording voor de beslissingen die op dit gebied worden genomen, alsook de noodzaak van nauwere samenwerking tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen in dit verband;

43.

is verheugd over de versterking van het Europese mechanisme voor civiele bescherming en dringt andermaal aan op de oprichting van een Europese noodhulpmacht voor civiele bescherming, aangezien de bestaande Verdragen daarvoor een goede basis vormen;

44.

wijst erop dat de toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag voor de rechten van de mens nog steeds hangende is; verzoekt om het opnemen van de bepalingen van het Euratom-Verdrag in het VEU en het VWEU;

45.

betreurt het gebrek aan overeenstemming tussen de lidstaten over de prioriteiten en de uitvoering van een integraal immigratiebeleid op EU-niveau, dat het mogelijk moet maken om de migratiestromen te sturen en te reguleren, de buitengrenzen van de EU doeltreffender te controleren, samen te werken met landen van herkomst en doorvoer, en de eerbiediging van de grondrechten van migranten en asielzoekers te waarborgen, naast andere doelstellingen; benadrukt dat de duidelijk strijdige belangen die door de lidstaten worden aangevoerd, met elkaar moeten worden verzoend, en aan de onvrede van de burgers moet worden tegemoetgekomen, om het Europese integratieproject, dat rechtstreeks te lijden heeft onder de instrumentalisering van de migratiekwestie door de eurosceptische partijen, niet in gevaar te brengen;

46.

herinnert aan zijn standpunt met betrekking tot de herziening van het Dublinstelsel; onderstreept voorts hoe belangrijk het is om het partnerschap met Afrika te versterken en neemt kennis van de Mededeling van de Commissie van 12 september 2018 getiteld “Meer legale mogelijkheden voor migratie naar Europa: onmisbaar voor een evenwichtig en omvattend migratiebeleid” (COM(2018)0635);

47.

benadrukt het belang van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) ondersteund door een goed gefinancierde begroting; wijst op het centrale belang van het GLB voor de historische ontwikkeling van de Unie; merkt op dat het GLB een fundamentele rol speelt om voor bloeiende plattelandsgebieden en zekerheid van de voedselvoorziening te zorgen; stipt aan dat de komende hervorming van het GLB een gelegenheid is om de verwezenlijking van de doelstellingen kracht bij te zetten; onderstreept dat het GLB een van de oudste beleidsmaatregelen is en een van de belangrijkste en meest geïntegreerde beleidsmaatregelen moet blijven, en dat het GLB zal blijven bijdragen aan de opbouw van het toekomstige Europa door middel van meer integratie, milieubehoud, voedselzekerheid en veiligheid van de EU-burgers; merkt op dat het beleid inzake landbouw en plattelandsontwikkeling uitstekende mogelijkheden biedt voor de levering van collectieve goederen; benadrukt dat de Europese landbouw een cruciale rol speelt bij de voedselvoorziening op aarde, en 46 miljoen mensen werk biedt; wijst op de rol die het GLB speelt om bodem, water en andere natuurlijke hulpbronnen gezond en in goede toestand te houden; benadrukt dat landbouw een cruciale rol speelt bij de prioriteiten van de Unie om de gevolgen van de klimaatverandering te beperken en duurzame ontwikkeling te bevorderen; onderstreept hoe belangrijk een goed gefinancierd en hervormd GLB is om de vele uitdagingen waarvoor de Unie in de toekomst gesteld wordt het hoofd te kunnen bieden; onderstreept dat het GLB niet alleen om landbouw en landbouwers gaat maar ook om het helpen ontwikkelen van de bredere plattelandsgemeenschappen waarin zij actief zijn;

48.

benadrukt dat het gemeenschappelijk handelsbeleid een fundamentele pijler van het externe beleid van de Unie moet blijven, gegeven het feit dat het rechtstreekse gevolgen heeft voor de levens van de burgers, en dat het de Unie moet helpen zich aan te passen aan haar nieuwe rol in een wereld met meerdere leidende spelers op het wereldtoneel; dringt er bij de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden op aan samen te werken op de volgende gebieden:

a)

het gemeenschappelijk handelsbeleid versterken door het in het bredere beleidskader te integreren; met betrekking tot het mondiale handelsbeleid het voortouw nemen op multi- en bilateraal niveau;

b)

een leidende rol spelen bij de verdediging van een open, op regels gebaseerd, eerlijk en op duurzame ontwikkeling gericht wereldhandelssysteem zodat EU-ondernemingen wereldwijd actief kunnen zijn onder gelijke voorwaarden, volgens voorspelbare regels, onder eerlijke concurrentie en overeenkomstig vastgestelde verplichtingen, onder meer door constructief te werken aan een gemeenschappelijk EU-standpunt voor de intergouvernementele onderhandelingen van de VN over aansprakelijkheid voor mensenrechtenschendingen en door de verantwoordingsplicht van bedrijven evenals bindende zorgvuldigheidsverplichtingen met betrekking tot de toeleverings- en productieketen te stimuleren;

c)

het Parlement volledig en onverwijld op de hoogte houden van de onderhandelingen en het mandaat van de Raad, en tijdens de gehele uitvoeringstermijn van internationale overeenkomsten, om te waarborgen dat het zijn bevoegdheden en prerogatieven kan uitoefenen; de onderhandelingsprocessen vereenvoudigen en verkorten en het toezicht van het Parlement in de loop daarvan versterken; de transparantie voor de EU-burgers vergroten door de onderhandelingsrichtsnoeren (mandaten) voor handelsovereenkomsten bekend te maken voor de start van de onderhandelingen; ten volle de Verdragsbepalingen en recente EU-rechtspraak respecteren waarin is bepaald dat de Unie exclusief bevoegd is voor de gemeenschappelijke handelspolitiek;

d)

in handelsovereenkomsten systematisch hoofdstukken opnemen over digitale handel en kmo's evenals bindende en afdwingbare hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling naast bepalingen inzake gendergelijkheid en het voortouw nemen bij multilaterale besprekingen over deze thema's; ten volle de privacy van gegevens van EU-burgers verdedigen;

e)

de samenhang versterken van het gemeenschappelijk handelsbeleid met het GBVB en het Europees ontwikkelings- en klimaatbeleid, om de in artikel 3, lid 5, van het VEU en de artikelen 21, 207 en 208 van het VWEU vastgelegde waarden en doelstellingen te waarborgen, volledig overeenkomstig de Europese consensus inzake ontwikkeling;

49.

is van mening dat de Unie internationale handel moet blijven bevorderen zonder toegevingen te doen in verband met de verdediging van sociale, arbeids- en milieunormen; waarschuwt voor handelsoorlogen die voor iedereen nadelig uitpakken en de spanningen op het gebied van politiek en veiligheid doen oplopen;

50.

herinnert eraan dat in artikel 17, lid 7 van het VEU staat dat de Europese Raad, rekening houdend met de verkiezingen voor het Europees Parlement en na passende raadplegingen, bij het Europees Parlement met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een kandidaat voordraagt voor het ambt van voorzitter van de Europese Commissie; benadrukt zijn vaste voornemen om door te gaan met het Spitzenkandidaten-proces voor de verkiezing van de volgende voorzitter van de Commissie, overeenkomstig het Verdrag van Lissabon, en is in dit verband ingenomen met de steun van de Commissie en bepaalde lidstaten; benadrukt dat tijdens de benoemingsprocedure van de voorzitter van de Commissie goed overleg met het Parlement van het allergrootste belang is, aangezien, na de verkiezingen, het Parlement bepaalt welke kandidaat door een meerderheid van zijn samenstellende leden kan worden gesteund en het resultaat van zijn interne besprekingen aan de Europese Raad zal doen toekomen; herinnert eraan dat de kandidaat moet zijn aangewezen als lijsttrekker door een van de Europese politieke partijen en in de aanloop naar de Europese verkiezingen campagne moet hebben gevoerd voor de functie van voorzitter van de Commissie; is van mening dat deze praktijk haar nut duidelijk heeft bewezen doordat zij het maatschappelijk draagvlak voor de Europese verkiezingen en de supranationale rol van het Europees Parlement als exponent van het Europese burgerschap en de Europese soevereiniteit vergroot; waarschuwt opnieuw dat het Parlement bereid is tijdens de benoemingsprocedure van de Commissievoorzitter elke kandidaat af te wijzen die in de aanloop naar de Europese verkiezingen niet als lijsttrekker werd aangewezen;

51.

betreurt de frequente en wijdverbreide neiging om impopulaire beslissingen toe te schrijven aan Brussel en nationale autoriteiten van hun politieke verantwoordelijkheden te ontslaan, aangezien deze oneerlijke en opportunistische houding schadelijk is voor Europa, anti-Europese gevoelens en nationalisme bevordert en de EU-instellingen in diskrediet brengt; is bovendien van mening dat het onterecht toeschrijven van beslissingen in strijd is met de verplichting om voor regeringsoptreden verantwoording af te leggen; benadrukt dat een correcte uitvoering en toepassing van het EU-recht van essentieel belang is voor de verwezenlijking van het beleid van de Unie en voor het bevorderen van wederzijds vertrouwen tussen de Unie, de lidstaten en de burgers en spreekt zijn bezorgdheid uit over het optreden van lidstaten die dit weigeren te doen;

52.

onderstreept dat de sociale en milieugevolgen van het EU-beleid grondiger moeten worden beoordeeld door ook rekening te houden met de kosten van het niet uitvaardigen van wetten op Europees niveau (de zogenaamde “kosten van het niet-bestaan van Europa”);

53.

benadrukt dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan het bestuursrecht van de EU, zoals blijkt uit zijn resolutie van 9 juni 2016 waarin wordt opgeroepen tot een open, doeltreffend en onafhankelijk Europees ambtenarenapparaat (13);

54.

benadrukt de noodzaak om de Europese publieke ruimte te versterken als een democratische supranationale ruimte; onderstreept dat de voornaamste uitdagingen waarmee Europa wordt geconfronteerd moeten worden aangepakt en besproken vanuit een Europees en niet uitsluitend nationaal perspectief, en door volledig uitvoering te geven aan de in de artikelen 10 en 11 van het VEU verankerde bepalingen; wijst er om deze reden op dat de Europese democratie de transnationale dimensie van haar doelstellingen en uitdagingen moet versterken, en tegelijkertijd een Europees burgerschap gebaseerd op de gemeenschappelijke waarden in de Europese Unie moet bevorderen, meer Europees georiënteerd formeel onderwijs en een maatschappelijk kader dat meer op overleg en participatie gebaseerd is en een campagne voor de komende Europese verkiezingen van 2019 die meer Europees en minder nationaal georiënteerd is;

55.

is ingenomen met de aanpak die door de Unie wordt gevolgd bij de onderhandelingen over de ordelijke uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, en onderstreept de opmerkelijke eensgezindheid die door de EU-instellingen en de lidstaten wordt getoond; constateert dat de ervaringen met de onderhandelingen de enorme complexiteit van dergelijke beslissingen laten zien;

56.

benadrukt nogmaals dat noch nationale soevereiniteit, noch subsidiariteit een rechtvaardiging of legitimering kan vormen voor het feit dat een lidstaat zich systematisch onttrekt aan de fundamentele waarden van de Europese Unie die als leidraad hebben gediend bij de opstelling van de inleidende artikelen van de Europese verdragen die alle lidstaten vrijwillig hebben onderschreven met de belofte zich hieraan te zullen houden; benadrukt bovendien dat het verdedigen van deze waarden fundamenteel is voor de cohesie van het Europese project, de rechten van alle Europeanen en het benodigde wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten; vraagt de Commissie nogmaals spoedig een voorstel in te dienen om gevolg te geven aan zijn resolutie van 25 oktober 2016 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de instelling van een EU-mechanisme voor democratie, rechtsstaat en grondrechten;

57.

wijst erop dat de Europese instellingen volgens het Hof van Justitie (gevoegde zaken C-8/15 P tot en met C-10/15 P (14)) verplicht zijn de bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie te eerbiedigen en te handhaven, ook al handelen ze buiten het rechtskader van de EU;

58.

herhaalt dat in de context van het debat over de toekomst van Europa aandacht moet worden geschonken aan de vraag hoe het begrotingsstelsel van de Unie kan worden hervormd om een toereikende begroting te garanderen om het voorgenomen beleid te financieren en een beter evenwicht te vinden tussen voorspelbaarheid en reactievermogen, en hoe kan worden gewaarborgd dat de algehele financieringsregelingen niet complexer zijn dan nodig om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken en om verantwoording te garanderen; is van mening dat er, waar nodig en zonder de werking van de programma's in het gedrang te brengen, meer voorwaarden aan beleidsmaatregelen moeten worden verbonden teneinde bij de uitvoering van de uitgaven van de Unie een goed en doeltreffend financieel beheer te waarborgen;

59.

wijst er op dat het belangrijk is meer aandacht te besteden aan een efficiënter gebruik van de financiële middelen en aan democratische controlemechanismen inzake de EU-begroting; vraagt alle EU-instellingen hun procedures en praktijken ter bescherming van de financiële belangen van de Unie te versterken en actief bij te dragen aan een resultaatgerichte kwijtingsprocedure; beschouwt de kwijtingsprocedure in dit verband als een onontbeerlijk instrument van de democratische verantwoordingsplicht ten aanzien van de burgers en de lidstaten van de Unie en wijst op de problemen die zich herhaaldelijk voordoen door gebrek aan medewerking van de zijde van de Raad; stelt met nadruk dat de Raad net als de andere instellingen een verantwoordingsplicht heeft en transparant moet zijn; onderstreept dat hierop geen uitzonderingen mogen gelden;

60.

vestigt de aandacht op het corruptieprobleem, dat aanzienlijke financiële gevolgen heeft en een ernstige bedreiging vormt voor de democratie, de rechtsstaat en overheidsinvesteringen; wijst erop hoe belangrijk het is het geld van de Europese belastingbetaler te beschermen tegen fraude en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad;

61.

herhaalt dat de EU, rekening houdend met de huidige stand van het integratieproject, elke mogelijke piste moet bewandelen om de volledige uitvoering van het Verdrag van Lissabon te waarborgen; wijst erop dat een volgende herziening van de Verdragen moet vertrekken vanuit het bijeenroepen van een Conventie — waarvan de inclusiviteit moet worden gewaarborgd door de keuze van de vertegenwoordigers en die een discussieplatform moet bieden waarbij ook belanghebbenden en burgers betrokken worden — om te komen tot een debat en conclusies over de diverse bijdragen aan de denkoefening over de toekomst van Europa door de instellingen en overige organen van de Unie en de voorstellen die zijn gedaan door staatshoofden en regeringsleiders, nationale parlementen, maatschappelijke organisaties en geraadpleegde burgers;

62.

benadrukt dat de denkoefening over de toekomst van Europa reeds van start is gegaan op basis van de verschillende standpunten over de hervorming van de EU van het Parlement, de Europese Raad en de Commissie; betreurt dat er ondanks die standpunten slechts marginale hervormingen worden beoogd; benadrukt dat het nieuwe Parlement en de nieuwe Commissie, eens ze geïnstalleerd zijn, munt moeten slaan uit het werk dat is verricht in de vorige zittingsperiode en de reeds ingediende voorstellen moeten beginnen uitwerken;

63.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB C 215 van 19.6.2018, blz. 162.

(2)  PB C 242 van 10.7.2018, blz. 24.

(3)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 215.

(4)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 201.

(5)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 235.

(6)  PB C 263 van 25.7.2018, blz. 125.

(7)  PB C 345 van 13.10.2017, blz. 11.

(8)  PB C 306 van 15.9.2017, blz. 1.

(9)  PB L 45 van 17.2.2018, blz. 40.

(10)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0056.

(11)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0186.

(12)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(13)  PB C 86 van 6.3.2018, blz. 126.

(14)  Arrest van het Hof (Grote kamer) van 20 september 2016, Ledra Advertising Ltd e.a./Europese Commissie en Europese Centrale Bank (ECB), ECLI:EU:C:2016:701.