16.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 232/17


P9_TA(2019)0073

Cuba, de zaak van José Daniel Ferrer

Resolutie van het Europees Parlement van 28 november 2019 over Cuba, de zaak van José Daniel Ferrer (2019/2929(RSP))

(2021/C 232/03)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Cuba, met name die van 17 november 2004 over Cuba (1), van 2 februari 2006 over het EU-standpunt ten aanzien van de Cubaanse regering (2), van 21 juni 2007 over Cuba (3), van 11 maart 2010 over gewetensgevangenen in Cuba (4), van 5 juli 2017 over het ontwerpbesluit van de Raad inzake de sluiting, namens de Europese Unie, van een overeenkomst betreffende politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Cuba, anderzijds (5) en van 15 november 2018 (6),

gezien de Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Unie en Cuba (PDCA), die in december 2016 is ondertekend en sinds 1 november 2017 voorlopig wordt toegepast,

gezien de tweede Gezamenlijke Raad EU-Cuba, die op 9 september 2019 plaatsvond in Havana,

gezien de tweede formele Mensenrechtendialoog EU-Cuba, die op 3 oktober 2019 is gehouden in Brussel in het kader van de PDCA EU-Cuba,

gezien de universele periodieke doorlichting van Cuba door de VN-Mensenrechtenraad van mei 2018,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en andere internationale mensenrechtenverdragen en -instrumenten,

gezien het op 10 december 1984 door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, waarbij Cuba partij is,

gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, die Cuba heeft ondertekend,

gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de oppositieleider van de Patriottische Unie van Cuba (UNPACU), José Daniel Ferrer, op 1 oktober 2019 op willekeurige gronden gevangen is genomen zonder dat er tegen hem een aanklacht is ingediend, en hem meer dan 72 uur elk contact met de buitenwereld is ontzegd;

B.

overwegende dat de Cubaanse autoriteiten hem al meer dan tien jaar lang meermaals hebben opgepakt en hebben lastiggevallen en geïntimideerd vanwege zijn vreedzame politieke activisme; overwegende dat hij in 2018 tien dagen is vastgehouden in eenzame opsluiting;

C.

overwegende dat er op 2 november 2019 een brief van de heer Ferrer uit de gevangenis is gesmokkeld, waarin hij stelt in de gevangenis te zijn gemarteld en mishandeld en dat zijn leven er in gevaar is gebracht, en dat hem de nodige medische zorg is ontzegd; overwegende dat hij, volgens informatie van zijn familie daterend van 15 november 2019, vastzit in gevangenis Aguadores in Santiago de Cuba, waar hij naar een strafcel is gebracht; overwegende dat zijn vrouw hem op 7 november 2019 enkele minuten heeft kunnen zien, en heeft bevestigd dat zijn toestand kritiek is aangezien hij de helft van zijn lichaamsgewicht is afgevallen, mede vanwege een hongerstaking die hij was begonnen;

D.

overwegende dat hij slechts een van de, volgens verschillende ngo’s, 120 politieke gevangenen in Cuba is; overwegende dat in Cuba veel onafhankelijke journalisten, vreedzame dissidenten en mensenrechtenverdedigers, die voor het merendeel lid zijn van de democratische oppositie, worden vervolgd, willekeurig vastgehouden of gevangengehouden, in het bijzonder José Guía Piloto, Silverio Portal Contreras, Mitzael Díaz Paseiro, Orlando Zapata Tamayo, Eliecer Bandera Barrera, Edilberto Ronal Azuaga en Roberto de Jesús Quiñones Haces;

E.

overwegende dat Armando Sosa Fortuny, de langst gevangen gehouden Cubaanse politieke gevangene, die 43 jaar in de gevangenis heeft gezeten, op 28 oktober 2019 is overleden; overwegende dat de Cubaanse autoriteiten hem niet hebben vrijgelaten, ondanks het feit dat zijn gezondheid achteruitging;

F.

overwegende dat volgens de internationale mensenrechtennormen eenieder die wordt gearresteerd of opgesloten, op het moment van zijn aanhouding op de hoogte moet worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie of opsluiting, en onverwijld voor de rechter moet worden geleid;

G.

overwegende dat het handelen van de Cubaanse regering ingaat tegen de bepalingen van artikel 1, lid 5, en artikel 22 van de in 2016 ondertekende PDCA tussen de Europese Unie en Cuba, waarin de Cubaanse regering zich ertoe verbindt de mensenrechten te eerbiedigen en te bevorderen;

H.

overwegende dat het Parlement op 5 juli 2017 zijn goedkeuring heeft gehecht aan de PDCA; overwegende dat het Parlement hierbij duidelijk uiting heeft gegeven aan zijn ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in Cuba, en dat de overeenkomst een opschortingsclausule bevat in geval van schending van de bepalingen over mensenrechten;

I.

overwegende dat de mensenrechtendialoog tussen de EU en Cuba, geleid door de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, in 2015 van start is gegaan en dat op 9 oktober 2018 de vijfde ronde van deze dialoog heeft plaatsgevonden; overwegende dat de EU en Cuba op 3 oktober 2019 hun tweede formele Mensenrechtendialoog hebben gehouden; overwegende dat hierbij geen tastbare resultaten zijn bereikt, ondanks de herverkiezing van Cuba in de VN-Mensenrechtenraad voor de periode 2017-2019; overwegende dat elk politiek dialoog de rechtstreekse intensieve dialoog met het maatschappelijk middenveld en de vreedzame oppositie moet omvatten, zonder enige beperking;

J.

overwegende dat er tijdens de tweede Gezamenlijke Raad EU-Cuba op 9 september 2019 in Havana meer dan 100 activisten willekeurig zijn gearresteerd; overwegende dat de EU zich hierover niet heeft uitgesproken, noch over de zaak van de heer Ferrer;

K.

overwegende dat het Parlement zijn Sacharovprijs voor de vrijheid van denken drie keer aan Cubaanse activisten heeft uitgereikt, namelijk aan: Oswaldo Payá in 2002, de Dames in het Wit in 2005 en Guillermo Fariñas in 2010; overwegende dat winnaars van de Sacharovprijs en hun familieleden nog regelmatig worden lastiggevallen en geïntimideerd en dat hun wordt belet het land te verlaten en deel te nemen aan internationale events;

L.

overwegende dat mensenrechten, vrijheid en de waardigheid en belangen van mensen het best worden vertegenwoordigd en beschermd in een democratie;

1.

veroordeelt de willekeurige opsluiting van José Daniel Ferrer en dringt er bij de Cubaanse autoriteiten met klem op aan hem onmiddellijk vrij te laten; vraagt om hem toegang te geven tot een door hem gekozen advocaat, contact op te laten nemen met zijn familie, en toegang te geven tot alle documenten aangaande zijn opsluiting en de hiervoor aangevoerde gronden;

2.

hekelt de foltering en mishandeling waarvan de heer Ferrer in zijn brief melding heeft gemaakt; herinnert eraan dat de Cubaanse overheid de verplichting heeft foltering en mishandeling te voorkomen en een prompt en onpartijdig onderzoek in te stellen; dringt er bij de Cubaanse overheid op aan de heer Ferrer onmiddellijk toegang te geven tot medische zorg naar zijn keuze, en hem te voorzien van fatsoenlijk en schoon voedsel en water;

3.

herhaalt zijn grote bezorgdheid over de aanhoudende vervolgingen, pesterijen en aanvallen ten opzichte van vreedzame dissidenten, onafhankelijke journalisten, mensenrechtenverdedigers en politieke opposanten in Cuba; dringt aan op de onmiddellijke beëindiging van deze daden en op de vrijlating van alle politieke gevangenen, en van de mensen die willekeurig gevangen worden gehouden enkel en alleen omdat zij gebruik hebben gemaakt van hun vrijheid van meningsuiting en vereniging; pleit voor betere waarborgen voor het recht op een eerlijk proces en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, en voor toegang tot een onafhankelijke advocaat voor mensen die van hun vrijheid zijn beroofd;

4.

dringt er opnieuw bij de EU-lidstaten, de EDEO en zijn delegatie in Cuba op aan om de willekeurige arrestatie van de heer Ferrer en de hierboven genoemde personen met klem en publiekelijk te veroordelen, en al het nodige te doen om de democratie en de mensenrechten te verdedigen;

5.

betreurt dat ondanks de gesloten PDCA de situatie op het gebied van de democratie en de mensenrechten niet is verbeterd; dringt erop aan dat de bindende verplichtingen die in de PDCA tussen de EU en Cuba zijn vastgesteld, worden nageleefd, en pleit in dit verband voor duidelijke ijkpunten;

6.

herinnert eraan dat de PDCA een bepaling betreffende de opschorting van de overeenkomst bevat die moet worden toegepast bij schending van de bepalingen over mensenrechten; dringt er daarom op aan dat de Europese Unie de eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden in Cuba nauwlettend in het oog houdt en monitort bij de tenuitvoerlegging van de PDCA en regelmatig verslag hierover uitbrengt aan het Parlement; is van oordeel dat de opsluiting en behandeling van José Daniel Ferrer en andere politieke gevangenen een “bijzonder dringende geval” is, zoals bedoeld in artikel 85, lid 3, onder b), van de overeenkomst, en roept de EU in dit verband op een spoedbijeenkomst te beleggen;

7.

eist van de Cubaanse regering dat zij juridische hervormingen doorvoert om de persvrijheid, de vrijheid van vereniging en protest te waarborgen, en politieke hervormingen doorvoert om vrije, eerlijke en democratische verkiezingen mogelijk te maken waarbij de vrijelijk uitgedrukte soevereine wil van het Cubaanse volk wordt gehoord; dringt er bij de Cubaanse regering op aan haar mensenrechtenbeleid af te stemmen op de internationale normen die zijn vastgelegd in de handvesten, verklaringen en internationale instrumenten waarbij Cuba partij is, en alle politieke actoren uit het maatschappelijk middenveld en de oppositie actief te laten deelnemen aan het politieke en sociale leven, zonder enige beperking op te leggen; roept de regering op onafhankelijke binnenlandse en internationale mensenrechtenmonitoren ongehinderde toegang te geven tot Cuba en de speciale rapporteurs van de Verenigde Naties inzake de bevordering en bescherming van het recht op vrijheid van vreedzame vergadering, vrijheid van meningsuiting en de situatie van mensenrechtenverdedigers uit te nodigen;

8.

herinnert eraan dat in Cuba sinds 2003 een moratorium op de doodstraf geldt; roept de Cubaanse autoriteiten op de doodstraf af te schaffen voor alle strafbare feiten; pleit voor een herziening van alle doodvonnissen om te waarborgen dat deze processen voldoen aan de internationale normen;

9.

roept de Cubaanse autoriteiten op de mediavrijheid en de vrijheid van meningsuiting te waarborgen, onder meer door decreet 349, waarmee de vrijheid van artistieke expressie wordt beknot, in te trekken, en op te houden met de intimidatie en opsluiting van onafhankelijke journalisten; verzoekt de Cubaanse regering op te houden met het opleggen van internetcensuur en de toegang tot informatie niet langer te beperken door internetsites te blokkeren;

10.

betreurt dat meerdere Europese en Cubaanse maatschappelijke organisaties de mogelijkheid is ontzegd deel te nemen aan de dialoog met het maatschappelijk middenveld, binnen de bredere mensenrechtendialoog EU-Cuba PDCA die plaatsvond op 2 oktober 2019, omdat de Cubaanse overheid weigerde hun deelname goed te keuren; pleit voorts voor de instelling van een geïnstitutionaliseerd, officieel, open en openbaar dialoog met echt onafhankelijke maatschappelijke organisaties in het kader van de EU-Cuba PDCA, zoals de dialogen die worden gehouden in andere landen waarmee de EU samenwerkingsovereenkomsten heeft gesloten;

11.

dringt er bij de nieuwe HV/VV op aan het bestaan van een politieke oppositie tegen de Cubaanse regering te erkennen en de opname daarvan in de politieke dialoog tussen de EU en Cuba te steunen; vraagt in dit verband alle vertegenwoordigers van de lidstaten om mensenrechtenkwesties aan de orde te stellen bij bezoeken met de Cubaanse autoriteiten, en de laureaten van de Sacharovprijs te ontmoeten wanneer zij Cuba bezoeken, teneinde de interne en externe samenhang van het mensenrechtenbeleid van de EU te waarborgen en zo de deelname van een onafhankelijk maatschappelijk middenveld te versterken;

12.

verzoekt de EDEO en de Commissie groepen van het maatschappelijk middenveld en individuen die zich voor de mensenrechten inzetten in Cuba actief te ondersteunen, onder meer middels het organiseren van gevangenisbezoeken, waarneming bij processen en publieke verklaringen; verzoekt de HV/VV verslag uit te brengen aan het Europees Parlement over de acties die tot dusver zijn ondernomen door de EU-delegatie;

13.

vraagt de nieuwe HV/VV bij de Cubaanse autoriteiten aan te dringen op hervormingen, na jaren van inactiviteit, die leiden tot een democratische transformatie van het land, in overeenstemming met de PDCA; wijst erop dat de huidige situatie in Cuba de beginselen inzake mensenrechten en democratie waarop de overeenkomst is gebaseerd, ondermijnt;

14.

betreurt ten zeerste dat de Cubaanse autoriteiten weigeren om het Parlement, zijn delegaties en bepaalde fracties toe te staan Cuba te bezoeken, ondanks het feit dat het Parlement zijn goedkeuring heeft gehecht aan de PDCA; roept de autoriteiten op onverwijld toegang te geven tot het land;

15.

keurt de interventionistische houding van de Cubaanse regering af en verzoekt de Cubaanse regering haar inmenging in verschillende Latijns-Amerikaanse landen te staken;

16.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de regering en de Nationale Volksmachtvergadering van Cuba, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Commissie, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten en de regeringen van de lidstaten van de Celac-landen.

(1)  PB C 201 E van 18.8.2005, blz. 83.

(2)  PB C 288 E van 24.11.2006, blz. 81.

(3)  PB C 146 E van 12.6.2008, blz. 377.

(4)  PB C 349 E van 22.12.2010, blz. 82.

(5)  PB C 334 van 19.9.2018, blz. 99.

(6)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0460.