18.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/72


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het beroep van landbouwer en de moeilijkheid om winst te maken

(Initiatiefadvies)

(2019/C 353/12)

Rapporteur: Arnold PUECH D’ALISSAC (FR-I)

Besluit van de voltallige vergadering

20.2.2019

Rechtsgrond

Artikel 32, lid 2, van het reglement van orde

Initiatiefadvies

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedkeuring door de afdeling

28.6.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

18.7.2019

Zitting nr.

545

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

188/0/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

De rentabiliteit en economische levensvatbaarheid van landbouwbedrijven is een ernstig probleem in de EU, waar het inkomen van landbouwers gemiddeld slechts 46,5 % van het inkomen in andere economische sectoren bedraagt. Ondanks die geringe rentabiliteit speelt de Europese landbouwsector een cruciale rol als stuwende kracht achter plattelandseconomieën en producent van kwaliteitsvoedsel dat aan de strengste normen ter wereld voldoet. Milieuduurzaamheid is onmogelijk zonder de economische, commerciële, ecologische en sociale aspecten van de landbouwactiviteit, die even belangrijk zijn, in aanmerking te nemen.

1.2.

De Europese landbouwsector biedt consumenten voedselzekerheid ondanks toenemende druk door de klimaatverandering en maatschappelijke wensen op het gebied van milieuduurzaamheid. Daarnaast draagt de Europese landbouwsector er actief toe bij dat de EU op de internationale markten concurrerend en dynamisch blijft en een handelsoverschot blijft behouden. En aangezien Uniewijd meer dan 40 miljoen mensen in de landbouwsector actief zijn, vormt deze ook een van de belangrijkste bronnen van werkgelegenheid. In de desbetreffende gebieden is landbouw vaak de enige economische sector die groei en banen genereert.

1.3.

Er leeft in de EU behoefte aan een billijke, transparante, goed werkende en eerlijke voedselvoorzieningsketen; een keten die zowel de landbouwers als alle belanghebbenden ten goede komt, waaronder verwerkers, detailhandelaren en bovenal consumenten. Op nationaal niveau moet een benadering die omgekeerd is aan marktonderhandelingen worden overwogen door waardeketens tot stand te brengen die tot doel hebben landbouwers een maandinkomen te bezorgen van twee keer het minimumloon.

1.4.

De Europese landbouwsector biedt positieve openbare diensten en externe effecten die door de markt niet worden erkend. De sector is erin geslaagd de voedselzekerheid te waarborgen en tegelijk aan de strengste productienormen te voldoen. Er dienen zich echter nieuwe uitdagingen aan zoals de klimaatverandering, heviger prijsschommelingen, oneerlijke concurrentie van productiesystemen die lagere normen hanteren, oneerlijke handelspraktijken en de ontvolking van plattelandsgebieden, evenals de veroudering van de agrarische bevolking, waardoor EU-landbouwers het moeilijk krijgen op de internationale markt.

1.5.

Nieuwe technologieën, samen met inclusieve onderzoeks- en innovatie-inspanningen, vormen een deel van de oplossing om het concurrentievermogen van de Europese landbouwsector op peil te houden en EU-landbouwers de mogelijkheid te bieden het duurzaamheidsprobleem direct en efficiënt aan te pakken.

1.6.

Via een leven lang leren en de ontwikkeling van vaardigheden moeten EU-landbouwers de juiste instrumenten in handen krijgen om de nieuwe technologische mogelijkheden beter te benutten en innovatieve oplossingen op hun bedrijven toe te passen.

1.7.

EU-landbouwers nemen diverse maatregelen om een grotere bijdrage te leveren aan de bestrijding van klimaatverandering omdat zij de gevolgen ervan steeds meer gewaar worden: de oogsttijden veranderen en er is sprake van vroege of late vorst, branden, overstromingen en droogte. Bovendien mogen milieumaatregelen de voedselveiligheid niet in het gedrang brengen en moet er rekening mee worden gehouden dat landbouwers een billijke vergoeding nodig hebben voor het extra werk dat maatregelen voor verduurzaming en tot matiging van de klimaatverandering vaak met zich meebrengen.

1.8.

Een sterke EU wil niet alleen de doelstellingen van het Verdrag van Lissabon bereiken, maar ook wereldwijde doelstellingen zoals de Overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties. Die ambitieuze verbintenissen kunnen niet worden nagekomen zonder een sterke begroting en efficiënte beleidsmaatregelen die de toekomst, de ontwikkeling en het welvaren van de landbouwsector en de plattelandsgebieden waarborgen. De Europese landbouwers en landbouwcoöperaties hebben behoefte aan een sterke GLB-begroting voor de volgende periode.

2.   Inleiding

2.1.

In dit advies wil het EESC wijzen op de belangrijke rol van de Europese landbouwers en hun bijdrage aan de EU-economie, de mondiale voedselzekerheid en de levensvatbaarheid van de plattelandsgebieden. Vaak worden zij voor die bijdrage echter niet naar behoren beloond, waardoor de nieuwe generatie het niet meer ziet zitten om hun familiebedrijven over te nemen en de sector minder aantrekkelijk wordt voor nieuwkomers.

3.   De rol van landbouwers in de EU

3.1.    Bijdrage aan de voedselzekerheid, de productie van gezonde en voedzame levensmiddelen en de EU-economie in haar geheel

3.1.1.

In deze tijden van groeiende vraag naar voedsel en biomassa, stellen EU-landbouwers, hun coöperaties en hun ondernemingen alles in het werk om veilig en hoogwaardig voedsel te produceren, te verwerken en op de markt te brengen te voor de Europese burgers en consumenten over de hele wereld. Zij bieden consumenten voedselzekerheid ondanks toenemende druk door de klimaatverandering en maatschappelijke wensen op het gebied van milieuduurzaamheid. Daarnaast draagt de Europese landbouwsector er actief toe bij dat de EU concurrerend en dynamisch blijft op de internationale markten. Volgens Eurostat (1) was de landbouwsector in 2017 goed voor 1,2 % van het bbp van de EU en werd daarmee een (bruto) toegevoegde waarde van 188,5 miljard EUR gerealiseerd. In diezelfde periode droeg de sector ook met 137 miljard EUR aan landbouwexport actief bij aan het handelsoverschot van de EU.

3.2.    Werkgelegenheid in plattelands- en achtergebleven gebieden

3.2.1.

De Europese levensmiddelenketen is een van de grootste economische sectoren van de EU, die zorgt voor het behoud en de toename van groei en banen en aan ongeveer 40 miljoen mensen werk biedt. Ongeveer 10 miljoen mensen werken in rechtstreeks dienstverband bij landbouwbedrijven en landbouwcoöperaties. In sommige gebieden of regio’s is landbouw de enige bron van werkgelegenheid.

3.3.    Landbouwers als beschermers van traditionele landschappen en grondbeheerders

3.3.1.

De EU-landbouwers, de landbouwbedrijven en hun coöperaties beheren circa 173 miljoen hectare, wat overeenkomt met ongeveer 39 % van de totale oppervlakte van de EU. Landbouwers en hun gezinnen houden het rurale landschap en de biodiversiteit in stand, met alle voordelen van dien voor de samenleving: door hun doorgedreven inspanningen op het gebied van grond- en landschapsbeheer helpen zij actief mee om de gevolgen van grote rampen bij extreme weersomstandigheden te beperken. Veel boeren zijn ook boseigenaren en leveren een aanzienlijke bijdrage aan duurzaam bosbeheer. Daarnaast dragen landbouwers bij aan het behoud en herstel van het traditionele landschap in plattelandsgebieden in de EU en zorgen zij zo voor het behoud van cultureel erfgoed en positieve synergieën met de Europese toerismesector. De inspanningen die de landbouwsector tot nu toe heeft geleverd, kunnen echter niet verhullen dat er nog veel meer moet worden gedaan en dat er maatregelen moeten worden genomen om de Europese en mondiale biodiversiteitsdoelstellingen, waaronder de bescherming van bijen, insecten en vogels te halen. Omdat dit tot op zekere hoogte op gespannen voet staat met de noodzaak om winst te maken, moet de EU de grotere bijdrage van de landbouwsector aan het milieu belonen door meer middelen uit te trekken voor het GLB.

4.   Veranderingen in het beroep van landbouwer

4.1.    Toenemende maatschappelijke eisen op het gebied van gezonde voeding, oorsprong en kwaliteit van voedsel, impact op het milieu en dierenwelzijn

4.1.1.

Consumenten beschikken over veel informatie over de producten die zij dagelijks eten en drinken. Zij letten ook steeds meer op de oorsprong en de kwaliteit van hun voedsel en op de impact ervan op het milieu. Ook de naleving van dierenwelzijnspraktijken en de afstand tot de plaats waar het voedsel wordt geproduceerd, evenals de inkorting van de voedselketens zijn belangrijke factoren die de keuze van consumenten beïnvloeden.

4.1.2.

Om aan de verwachtingen van de consument te voldoen, zijn de Europese landbouwers begonnen met het nemen van maatregelen om het dierenwelzijn nog meer te verbeteren en mogelijke negatieve impact van de landbouwactiviteiten op het milieu en de bodemkwaliteit te beperken en tegelijkertijd kwaliteitsvoedsel te produceren. Met de hulp van overheidsinstanties en de academische wereld investeren de Europese landbouwers energie en middelen om in te spelen op deze nieuwe consumptiepatronen.

4.2.    De rol van technologie en innovatie in de landbouw

4.2.1.

De Europese landbouwsector loopt voorop in de technologische en digitale revolutie, met tal van doorbraken op het gebied van genetica, geautomatiseerde voertuigen, robots, drones, gebruik van satellietbeelden, teledetectie, big data enz. Bovendien hebben landbouwers altijd innovatieve bedrijfsmodellen en agronomische praktijken omarmd, ontwikkeld en toegepast, met inbegrip van nieuwe technieken en productiemethoden die de opbrengsten hebben verhoogd en ervoor hebben gezorgd dat landbouwpraktijken gemakkelijker aan te passen zijn aan veranderende omstandigheden.

4.2.2.

In dit opzicht helpen nieuwe technologieën de Europese landbouwers om de voedselzekerheid te waarborgen en tegelijkertijd de striktste normen ter wereld na te leven en te voldoen aan de verwachtingen van de consumenten. Dankzij nieuwe technologieën kunnen Europese landbouwers de milieuproblematiek direct en efficiënt aanpakken. Zo is het mogelijk minder gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken dankzij een combinatie van technologieën die landbouwers bij elk aspect van de productie ondersteunen. Nieuwe teelttechnieken, bijvoorbeeld, hebben het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen het meest doen dalen en verbeteren de weerstand van planten en dieren tegen ongedierte, schimmels en andere ziekteverwekkers.

4.2.3.

Technologie speelt niet alleen bij de productie zelf een rol, maar ook bij maatregelen op het gebied van traceerbaarheid, voedselveiligheid, dierenwelzijn en matiging van de klimaatverandering, waardoor de Europese landbouwsector een van de meest geavanceerde en veiligste ter wereld is.

4.2.4.

Om innovatieve technologische oplossingen te kunnen toepassen op hun bedrijven, is de toegang tot financiering van cruciaal belang voor de EU-landbouwers. In dit verband moet de subsidiariteitsfunctie van de tweede pijler van het GLB behouden blijven en in het nieuwe GLB worden versterkt. Er moet worden ingezien dat de Europese landbouwers de laatste technologische ontwikkelingen alleen op hun bedrijven zullen toepassen als zij gemakkelijk toegang hebben tot kredieten.

5.   Uitdagingen

5.1.    Klimaatverandering

5.1.1.

EU-landbouwers leveren een belangrijke bijdrage aan de bestrijding van klimaatverandering omdat zij de gevolgen ervan steeds meer gewaar worden: de oogsttijden veranderen en er is sprake van vroege of late vorst, branden, overstromingen en droogte. Doeltreffende maatregelen met het oog op aanpassing aan de klimaatverandering zijn daarom cruciaal voor de levensvatbaarheid van landbouwbedrijven op lange termijn. Landbouwers leveren ook inspanningen om de uitstoot binnen en buiten hun bedrijf te verminderen via de toepassing van duurzame beheerpraktijken en nieuwe technologieën, door gewassen, stro, mest en andere reststoffen efficiënter te benutten voor hernieuwbare energie, door zonnewarmte te gebruiken en door elektriciteit op te wekken met windenergie en energie uit andere bronnen. Reststoffen van gewassen en vee kunnen ook worden gebruikt om op het bedrijf volgens de beginselen van de circulaire economie biobrandstoffen en hernieuwbare industriële materialen te produceren. Dit doet de emissies in andere sectoren dalen en maakt de EU minder afhankelijk van leveringen van fossiele brandstoffen.

5.1.2.

Er moet worden opgemerkt dat in de Overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen belangrijke streefdoelen zijn vastgesteld voor de Europese landbouwsector die tussen 2030 en 2050 moeten worden bereikt. De EU-landbouwers zijn bereid deze uitdagingen aan te gaan indien zij daarvoor over de juiste instrumenten beschikken. Dit “instrumentarium” moet bestaan uit een positief en gebruiksvriendelijk beleidskader, nieuwe technologieën, strategieën voor waterbeheer (met name opslag en irrigatie) en een sterke GLB-begroting die de bijkomende inspanningen van de landbouwers ondersteunt. De landbouwers een van bovenstaande instrumenten ontzeggen kan de voedselzekerheid in gevaar brengen en negatieve gevolgen hebben voor de kwaliteit van de voedselproductie in de EU.

5.2.    Het inkomen in de landbouwsector

5.2.1.

Het landbouwinkomen (2) per arbeidsjaareenheid (AJE), uitgedrukt in de vorm van een indexcijfer, lag in 2017 voor de EU-28 10,9 % hoger dan in 2016. Dit moet echter worden afgezet tegen andere economische sectoren, waar het gemiddelde inkomen veel hoger is. Het ondernemersinkomen van een landbouwer per gezinsarbeidseenheid bedroeg in 2017 immers slechts 46,5 % van het gemiddelde loon in de hele economie.

5.2.2.

Dit heeft een grote impact op de ontwikkeling van de sector in termen van algemene aantrekkelijkheid voor externe actoren, investeerders en bankpartners, wat synergieën met andere economische sectoren tegenhoudt en het probleem omtrent generatievernieuwing in plattelandsgebieden nog versterkt.

5.3.    Prijsvolatiliteit en opkomst van nieuwe markten

5.3.1.

De reële (gecorrigeerde) prijzen voor de meeste belangrijke producten waren in 2017 hoger dan het jaar ervoor: de gemiddelde melkprijs lag 17,1 % hoger dan in 2016, de varkensprijzen waren 8,3 % hoger, de graanprijzen stegen 3,0 %, de rundveeprijzen stegen 2,2 % en ook de gevogelteprijzen waren hoger (+ 1,0 %). De reële prijzen voor schapen en geiten daarentegen bleven in 2017 dalen (- 1,4 %). Deze positieve tendens voor de meeste grondstoffen was onderdeel van de haussebeweging die in 2003 begon. In 2008 daalden de prijzen echter scherp, waardoor prijsvolatiliteit ontstond op de internationale markten. Dit had tot gevolg dat Europese kleine en middelgrote landbouwbedrijven en al wie recent in de landbouwsector had geïnvesteerd, in de problemen raakten.

5.3.2.

Door zijn heterogene aard reageerde de Europese landbouwsector heel uiteenlopend op de prijzenschok van 2008: voor veel kleine en middelgrote landbouwbedrijven waren de rechtstreekse betalingen in het kader van het GLB het enige wat hen overeind hield, hoewel de steun onvoldoende was om hun economische levensvatbaarheid te waarborgen.

Als wij naar de EU-export van landbouwproducten kijken, zien wij dat de Verenigde Staten de belangrijkste handelspartner van de EU is (16 % van de totale landbouwexport, met een nettowaarde van 33,3 miljard EUR in 2017). Met een dergelijke concentratie van export naar één markt is de Europese landbouwsector gevoelig voor politieke beslissingen van derden die tot aanzienlijke prijsschommelingen kunnen leiden (bijv. het opleggen van exportverboden of hoge douanerechten).

De eengemaakte EU-markt is de meest open en toegankelijke markt ter wereld, waardoor de EU-landbouwers moeten concurreren met ingevoerde landbouwgrondstoffen waarvoor andere productienormen gelden. De traceerbaarheid van levensmiddelen uit derde landen is evenwel nog voor verbetering vatbaar en kan tot meerdere controverses over de voedselkwaliteit en -etikettering van de ingevoerde producten leiden (bijv. met nieuwe teelttechnieken geproduceerde levensmiddelen, gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, naleving van dierenwelzijnsnormen enz.). Door de verschillen in productienormen zijn deze ingevoerde producten heel competitief geprijsd op de EU-markt, waardoor spanningen ontstaan voor de EU-landbouwers die al volgens de strengste productienormen ter wereld werken.

5.4.    Ontvolking van plattelandsgebieden en generatievernieuwing

5.4.1.

Volgens de Europese Commissie waren zeven op de tien (71,5 %) landbouwondernemers op de 10,5 miljoen landbouwbedrijven in de EU mannen en was het merendeel van hen (57,9 %) 55 jaar of ouder. Slechts ongeveer een tiende (10,6 %) van alle landbouwondernemers was een jonge landbouwer van jonger dan veertig jaar en dit aandeel is nog kleiner bij vrouwelijke landbouwondernemers (8,6 %).

5.4.2.

Landbouwers, boseigenaren, landbouwbedrijven en landbouwcoöperaties vormen de economische ruggengraat van de plattelandsgebieden in de EU. De vergrijzing bij de landbouwers veroorzaakt een algemene ontvolking van de plattelandsgebieden (de zogenaamde “plattelandsdiaspora”) met directe gevolgen voor het economisch en maatschappelijk weefsel in die gebieden. Bovendien ontmoedigen de geringe rentabiliteit in de landbouwsector en de moeizame toegang tot gronden jongere generaties om hun familiebedrijven over te nemen.

6.   Kansen

6.1.    Digitalisering en precisielandbouw

6.1.1.

De landbouwsector is het digitale tijdperk ingetreden, waarin elk apparaat dat tijdens de verschillende stadia van de landbouwproductie gegevens produceert, die gegevens kan doorsturen om te worden verzameld, verwerkt en geanalyseerd. Dankzij het gebruik van big data krijgen landbouwers toegang tot de landbouw van de toekomst en kunnen zij ambitieuze doelstellingen bereiken.

6.1.2.

Een landbouwbedrijf produceert veel soorten gegevens, die in verschillende categorieën kunnen worden onderverdeeld, waaronder agronomische gegevens, financiële gegevens, nalevingsgegevens, meteorologische gegevens, milieugegevens, machinegegevens, personeelsgegevens enz. Die gegevenssets zijn afkomstig van een grote verscheidenheid van almaar krachtigere en kostenefficiëntere bronnen, zoals machines, drones, gps-systemen, sensoren voor teledetectie, satellieten, smartphones enz., aangevuld met gegevens van dienstverleners, adviesorganen, overheidsdiensten enz. Daarnaast verzamelen andere partners in de waardeketen, zoals verwerkers en detailhandelaars, supermarkten, hypermarkten en reclamebureaus, ook enorme hoeveelheden gegevens over de markten waarop landbouwers hun producten verkopen.

6.1.3.

Het verzamelen en gebruiken van gegevens is niets nieuws in de landbouwsector; landbouwers doen dit al sinds het prille begin van hun beroep. Wel nieuw is de mogelijkheid om een gegevensgerichte landbouwsector te ontwikkelen dankzij de omvang en het volume van de gegevens, die exponentieel toenemen. Ook de hoge kwaliteit van de realtime-informatie die op bedrijfsniveau wordt verzameld, evenals de technologie waarmee gegevens worden verzameld, opgeslagen, gebruikt, beheerd, gedeeld, verwerkt en verspreid, zijn nieuw.

6.1.4.

Gegevenseigendom en het recht om te bepalen wie de gegevens mag bekijken en gebruiken, zijn van cruciaal belang om landbouwers bereid te houden nieuwe technologieën toe te passen. Momenteel bestaat er geen gemeenschappelijk kader waarin gegevenseigendom duidelijk wordt omschreven. Daarom heeft de Europese landbouwsector een gedragscode opgesteld voor het delen van landbouwgegevens op basis van een contractuele overeenkomst (3), waarin het recht van de aanmaker van gegevens op een vergoeding voor het gebruik van de gegevens die hij bij zijn werkzaamheden heeft gegenereerd wordt vastgelegd.

6.1.5.

Digitalisering en precisielandbouw hebben een belangrijke rol te spelen bij het uitzetten van de krijtlijnen van de Europese landbouwsector van de toekomst. Zij zijn ook van invloed op de arbeidsmarkt en op het soort vaardigheden dat in de landbouwsector is vereist, en herdefiniëren de rol van landbouwers en de bedrijfsmodellen van landbouwcoöperaties.

6.2.    Maatregelen tot matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering

6.2.1.

De Europese landbouwsector heeft de laatste decennia een groot aantal maatregelen genomen om zijn milieuduurzaamheid te verbeteren. In het GLB worden strenge en zware milieumaatregelen en duurzame beheerpraktijken opgelegd waardoor landbouwers hun velden op een andere manier bewerken en kwaliteit en duurzaamheid effectief met elkaar worden gecombineerd.

6.2.2.

De land- en bosbouwsector is een bijzondere rol toebedeeld bij het matigen van de klimaatverandering, omdat dit de enige economische sector is die door middel van fotosynthese broeikasgassen uit de atmosfeer haalt. Deze prestatie wordt echter nog altijd niet ten volle gewaardeerd, meegerekend of terdege in aanmerking genomen. Beleidsmakers moeten overwegen om de manier waarop bossen en eenjarige en meerjarige gewassen kunnen bijdragen aan een daling van de broeikasgasemissies, nader te evalueren.

6.2.3.

De huidige landbouwers zouden graag zien dat zowel de maatschappij als de beleidsmakers hun inspanningen in de strijd tegen klimaatverandering erkennen. Beleidsmakers moeten zich er met name van bewust zijn dat milieumaatregelen de voedselveiligheid niet in het gedrang mogen brengen en moeten er rekening mee houden dat landbouwers een billijke vergoeding moeten krijgen voor het extra werk dat maatregelen voor verduurzaming en tot matiging van de klimaatverandering vaak met zich meebrengen.

6.3.    Grotere markttransparantie in de hele voedselvoorzieningsketen

6.3.1.

Volgens een factsheet dat de Europese Commissie in maart 2017 heeft gepubliceerd, is de toegevoegde waarde in de voedselketen ongeveer als volgt verdeeld: 25 % voor de landbouwers, 25 % voor de verwerkers en 50 % voor de detailhandel en de horecasector.

6.3.2.

Het is nu van essentieel belang dat de Europese richtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken strikt wordt nageleefd. In de landbouw- en voedselvoorzieningsketen is er constant sprake van grote verschillen in onderhandelingspositie tussen de landbouwers en de verwerkers van landbouw- en voedselproducten. Grote commerciële organisaties (supermarkten, hypermarkten, grote spelers in de voedings- en voedselverwerkende industrie die in heel Europa actief zijn) spelen hierbij een belangrijke rol.

6.3.3.

De verwerkingssector en de detailhandel hebben hun totale toegevoegde waarde in de voedselketen vergroot door in te spelen op de toenemende vraag van de consument naar gemaksproducten. Tegelijk beweegt de toegevoegde waarde in de landbouw zich sinds 2014 in een dalende lijn (4 % lager in 2016). Dit is te wijten aan stijgende productiekosten door de concurrentiestrijd om schaarse hulpbronnen en de beperkte mogelijkheden voor landbouwers om waarde toe te voegen aan een basisproduct of daarvoor te worden vergoed.

6.3.4.

Bovendien heeft Oxfam in haar recente studie “Ripe for change” (2018) de ongelijkheid in de voedselvoorzieningsketen geschetst aan de hand van voorbeelden uit onder andere het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Duitsland. Bij een nadere analyse van de opbouw van de consumentenprijs is in het deel van de studie dat zich op het Verenigd Koninkrijk toespitste, vastgesteld dat in 2015 meer dan de helft van die prijs naar de supermarkten (52,8 %), 38,5 % naar de handelaren en levensmiddelenfabrikanten en slechts 5,7 % naar kleinschalige landbouwbedrijven en landbouwarbeiders ging. De laatste 3 % van de prijs ging naar productiekosten.

6.3.5.

In die omstandigheden vormt de EU-kaderwetgeving, die een verbod op oneerlijke handelspraktijken met controle- en handhavingsmechanismen in combinatie met afschrikkende sancties omvat, een mooie eerste stap in de goede richting, gezien de sterke concentratie van de detailhandel en het fundamentele belang van een goed functionerende interne markt. Het is van cruciaal belang dat er wordt voortgewerkt aan een grotere markttransparantie en dat ervoor wordt gezorgd dat landbouwers een eerlijk deel van de waarde krijgen. In juli 2020 treedt bovendien de nieuwe verordening inzake de detachering van werknemers in werking. Deze moet bijdragen aan een transparantere en eerlijkere handel tussen landbouwers op nationaal niveau.

6.3.6.

Op nationaal niveau moet een benadering die omgekeerd is aan marktonderhandelingen worden overwogen door waardeketens tot stand te brengen die tot doel hebben landbouwers een maandinkomen te bezorgen van twee keer het minimumloon.

7.   Oplossingen

7.1.

Het door de Europese consument zo gewaardeerde systeem van agrarische familiebedrijven heeft behoefte aan een goed beleid, eerlijke en redelijke regelgeving en krachtige en doeltreffende wetgeving die de ernstige dreiging van extreme prijsschommelingen en de steeds groter wordende machtsongelijkheid in de bevoorradingsketen helpen verminderen. Met de taskforce landbouwmarkten wordt een stap in deze richting gezet, maar daarmee zijn we er nog niet.

7.2.    O  &  I op maat van de behoeften van de landbouwers, een sectoroverschrijdende aanpak en directe betrokkenheid van belanghebbenden

7.2.1.

De medewerking van belanghebbenden is een essentiële factor om onderzoeksresultaten in praktijk te brengen. Door de belangen van de landbouwers centraal te stellen in het innovatieproces zal de impact ervan niet alleen veel sneller merkbaar zijn, maar zullen de onderzoeks- en innovatieresultaten ook daadwerkelijk in de praktijk toepasbaar zijn. Bovendien zal dit er ook voor zorgen dat de toegewezen onderzoeksmiddelen beter worden benut.

7.2.2.

Landbouwers, landbouwbedrijven, boseigenaren en hun coöperaties kunnen, ook door middel van overheidsprogramma’s, de stuwende kracht achter innovatie en economische groei zijn. Daarom moet hun vroegtijdige betrokkenheid bij onderzoeks- en innovatieactiviteiten op het gebied van landbouw, voedsel, bosbouw en aquacultuur worden bevorderd en aangemoedigd. Hun deelname aan alle projectstadia zal zorgen voor meer vraaggestuurde onderzoeks- en innovatieactiviteiten en zal ook helpen om de huidige kloof tussen de academische wereld en de praktijk te dichten, met toepasbare oplossingen tot gevolg. Uiteindelijk zou het concurrentievermogen van onze landbouwers en telers hierdoor moeten verbeteren.

7.3.    Uitmuntendheid en kwaliteit (biologische landbouw, geografische aanduidingen, naamsbekendheid en korte voedselvoorzieningsketens)

7.3.1.

Producten met veel toegevoegde waarde, zoals producten met geografische aanduidingen en biologische producten, zijn een goede bron van inkomsten voor veel economische actoren, met name landbouwers. Die specifieke voedselketens worden nog interessanter als er geen tussenpersonen of intermediairs aan te pas komen; dan vormen de korte voorzieningsketens een erg lucratieve bron van inkomsten voor de landbouwers en de plattelandsgemeenschap waar deze producten worden geproduceerd.

7.3.2.

Nader bekeken vormen de Europese korte voorzieningsketens een alternatief voor de traditionele langere voedselketens waarin kleine landbouwbedrijven of coöperaties vaak weinig onderhandelingsmacht hebben en de consument het voedsel niet kan traceren tot een hem bekende producent of een plaatselijk gebied. Een dergelijk voedselsysteem is heel interessant omdat het inspeelt op verschillende behoeften en kansen, zowel voor landbouwers als voor consumenten. Diverse soorten korte voedselvoorzieningsketens tot stand brengen (bijv. individuele en/of collectieve directe verkoop, partnerschappen — gemeenschapslandbouw) is een van de manieren waarop het gemeenschappelijk landbouwbeleid het concurrentievermogen in Europa probeert te verbeteren. Korte voedselvoorzieningsketens kunnen als aanjager van verandering worden gebruikt en een voorbeeldrol vervullen om de transparantie, het vertrouwen, de gelijkheid en de groei in de hele voedselketen te stimuleren.

7.3.3.

De beschikbaarheid van voldoende voedsel zorgt voor een zekere mate van sociale stabiliteit in het leven van de EU-burgers ten opzichte van de situatie in sommige delen van de wereld waar voedsel schaars is, hetgeen ook leidt tot economische migratie naar Europa of naar andere landen.

7.4.    Onderwijs en de ontwikkeling van nieuwe vaardigheden voor de primaire sector (korter)

7.4.1.

Volgens Eurostat beschikken de meeste landbouwondernemers in de EU alleen over praktijkervaring — dit was in 2016 het geval bij zeven op de tien van hen (68,3 %). Minder dan een op de tien landbouwondernemers (9,1 %) had een volledige landbouwkundige opleiding genoten en de rest (22,6 %) had een basislandbouwopleiding doorlopen.

7.4.2.

Onderwijs in de primaire sector is van cruciaal belang om modernisering en de toepassing van nieuwe technologieën te bevorderen.

7.4.3.

In deze tijd waarin digitale vaardigheden een essentieel element van modern bedrijfsbeheer in de landbouw vormen, is dit van levensbelang. De desbetreffende vaardigheden zijn in veel domeinen noodzakelijk en de landbouw vormt daarop geen uitzondering. Er is een groeiende behoefte aan personen met ICT- en digitale vaardigheden in de landbouw, maar de economie vertoont een onmiskenbare vaardighedenkloof, vooral in plattelandsgebieden.

7.4.4.

Om ervoor te zorgen dat de landbouwgemeenschap de mogelijkheden van de technologische en digitale transformatie ten volle kan benutten, moeten de digitale vaardigheden van werknemers van landbouwbedrijven worden verbeterd.

7.4.5.

Deze doelstelling kan in de landbouwbedrijven zelf of binnen verenigingen en coöperaties worden nagestreefd, maar ook in het Europese onderwijs- en opleidingssysteem, dat moet voorzien in programma’s voor een leven lang leren om nieuwe vaardigheden te ontwikkelen.

Brussel, 18 juli 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Eurostat, Agriculture, forestry and fishery statistics 2018.

(2)  Eurostat, Agriculture, forestry and fishery statistics 2018.

(3)  COPA COGECA — EU-gedragscode opgesteld voor het delen van landbouwgegevens op basis van een contractuele overeenkomst.