27.9.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 249/254


RESOLUTIE (EU) 2019/1498 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 26 maart 2019

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Spoorwegbureau (voortaan Spoorwegbureau van de Europese Unie) voor het begrotingsjaar 2017

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Spoorwegbureau (voortaan Spoorwegbureau van de Europese Unie) voor het begrotingsjaar 2017,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0158/2019),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Spoorwegbureau (hierna “het Bureau”) voor het begrotingsjaar 2017 volgens zijn staat van ontvangsten en uitgaven (1)30 732 000 EUR bedroeg, een toename van 11,57 % ten opzichte van 2016; overwegende dat de begroting van het Bureau voornamelijk wordt gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie;

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Europees Spoorwegbureau betreffende het begrotingsjaar 2017 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”) verklaart redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Bureau betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt met tevredenheid op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2017 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,99 %, een stijging van 0,79 % ten opzichte van 2016; stelt voorts vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 87,30 % bedroeg, een daling van 4,27 % ten opzichte van 2016;

2.

merkt op dat het Bureau, in overeenstemming met de bepalingen van zijn nieuwe oprichtingsverordening van die in juni 2016 in werking is getreden, kosten in rekening mag brengen voor een aantal van zijn nieuwe bevoegdheden; merkt op dat er een heffingsregeling voor de afgifte van certificaten, vergunningen en goedkeuringen is ingevoerd die in 2019 volledig operationeel moet zijn, en dat er een nieuw systeem van middelen en interne procedures moeten worden ingevoerd om ervoor te zorgen dat de statutaire en betaalde activiteiten van het Bureau gescheiden en traceerbaar zijn; verzoekt het Bureau aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de tenuitvoerlegging van dit nieuwe systeem;

Annulering van overdrachten

3.

stelt vast dat de annuleringen van overdrachten van 2016 naar 2017 69 473 EUR bedroegen, d.w.z. 3,40 % van het totale overgedragen bedrag, een daling van 1,12 % ten opzichte van 2016;

Prestaties

4.

stelt met tevredenheid vast dat het Bureau een uitgebreide reeks van 24 spoorwegindicatoren voor vier operationele activiteiten gebruikt als kernprestatie-indicatoren om de toegevoegde waarde van zijn activiteiten te beoordelen en andere indicatoren gebruikt om zijn begrotingsbeheer te verbeteren;

5.

benadrukt de rol van het Bureau bij het waarborgen van de veiligheid en de interoperabiliteit van het Europese spoorwegnet en bij het verbeteren van het concurrentievermogen van het spoor ten opzichte van andere vervoerswijzen, door administratieve en technische barrières weg te nemen, markttoegang aan te moedigen en non-discriminatie te waarborgen, overheidsgeld voor openbare diensten voor vervoer per spoor efficiënter in te zetten en te waarborgen dat de infrastructuur beter wordt beheerd; ondersteunt de visie van de Commissie waarin het Europese spoorwegnet een positie als wereldleider op het gebied van veiligheidsprestaties vervult;

6.

is ingenomen met de rol van het Bureau bij de follow-up van het ontwikkelen, testen en uitvoeren van het Europees beheersysteem voor het spoorverkeer (ERTMS) en bij het evalueren van de specifieke ERTMS-projecten; merkt tevens op dat het vierde spoorwegpakket een technische pijler omvat die de rol van het Bureau versterkt door de invoering van nieuwe taken om te zorgen voor een uniforme tenuitvoerlegging van het EU-kader; dringt erop aan dat het Bureau, als zijn takenpakket wordt uitgebreid, de nodige financiële, materiële en personele middelen tot zijn beschikking krijgt om zijn nieuwe en bijkomende taken doeltreffend en efficiënt te kunnen uitvoeren;

7.

herinnert eraan dat het ERTMS van cruciaal belang is voor de totstandbrenging van één Europese spoorwegruimte; benadrukt daarom dat een optimale coördinatie bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van het ERTMS, teneinde één transparant, stabiel, betaalbaar en interoperabel ERTMS-systeem in heel Europa te verwezenlijken, een hoofdprioriteit is;

8.

stelt vast dat het Bureau zijn doelstelling heeft gehaald om 95 % van de verslagen en adviezen op tijd uit te brengen; wijst erop dat het Bureau niet heeft voldaan aan de doelstelling om 90 % van alle outputs te realiseren met behulp van planning van de financiële en personele middelen, aangezien slechts 67 % volledig en 18 % gedeeltelijk is gerealiseerd;

9.

is verheugd over het feit dat het Bureau met de Europese Autoriteit voor effecten en markten heeft samengewerkt door boekhoudkundige diensten te delen en aan een gezamenlijke aanbesteding deel te nemen;

10.

ondersteunt de vorderingen die het Bureau maakt om de samenwerking met het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) en het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) te verbeteren, teneinde een gezamenlijke veiligheidscultuur te ontwikkelen;

11.

is ingenomen met de ISO 9001-certificering voor het geïntegreerd beheersysteem (IMS) van het Bureau, die een onafhankelijke erkenning vormt van de voortdurende verbetering van de prestaties van het Bureau;

Personeelsbeleid

12.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2017 voor 92,09 % ingevuld was, aangezien 128 tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de 139 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (tegenover 135 toegestane posten in 2016); stelt vast dat in 2017 bovendien 34 contractanten en 2 gedetacheerde nationale deskundigen voor het Bureau werkten;

13.

merkt op dat de resultaten van de jaarlijkse benchmarking met betrekking tot het personeel vergelijkbaar zijn met die van 2016, namelijk 18 % van het personeel voor administratieve taken, 69,5 % voor operationele taken, d.w.z. een lichte daling (0,5 %) ten opzichte van 2016 (toen steeg het cijfer van 65 % naar 70 %), en een status quo van ongeveer 12 % van het personeel voor financiële en controletaken;

14.

stelt vast dat het Bureau beleid inzake de bescherming van de waardigheid van de persoon en het voorkomen van intimidatie heeft ingevoerd dat bewustmakingssessies voor personeelsleden en leidinggevenden omvat, en dat vertrouwenspersonen worden aangemoedigd; wijst op het relatief grote aantal vermeende gevallen van intimidatie bij het Bureau in 2017, namelijk 12 gemelde gevallen, waarvan er geen enkel is onderzocht; dringt er bij het Bureau op aan de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de maatregelen die zijn genomen om deze kwestie aan te pakken;

15.

verzoekt het Bureau rekening te houden met en alle nodige maatregelen te nemen met betrekking tot de aanbevelingen van de dienst Interne audit voor 2017 op het gebied van personeelsbeheer en competentiebeheer; is ingenomen met de goedkeuring door het Bureau in januari 2018 van de code voor correct bestuurlijk gedrag, waarin met name alle maatregelen ter voorkoming van belangenconflicten zijn opgenomen;

Aanbesteding

16.

merkt met bezorgdheid op dat er in 2017 29 uitzonderingen en 7 gevallen van niet-naleving zijn geregistreerd, een stijging ten opzichte van 2016; stelt vast dat het Bureau de voornaamste probleemgebieden ter zake in kaart heeft gebracht; verzoekt het Bureau aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de maatregelen die zijn genomen om het aantal gevallen in de toekomst te beperken;

17.

merkt op dat het Bureau volgens het verslag van de Rekenkamer in het geval van één gecontroleerde betaling, via de contractant, IT-diensten inkocht zonder enige mededingingsprocedure of voorafgaand marktonderzoek; neemt kennis van het antwoord van het Bureau, namelijk dat het contract is gebruikt overeenkomstig de contractuele bepalingen;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

18.

stelt vast dat het Bureau de belangenverklaringen en de cv's van de leden van zijn raad van bestuur op zijn website heeft gepubliceerd; betreurt het dat het Bureau zijn hogere leidinggevende personeelsleden alleen verplicht een verklaring van belangenconflicten in te vullen en te ondertekenen als zij betrokken zijn bij een evaluatiecomité; verzoekt het Bureau de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van ontwikkelingen om deze kwestie aan te pakken;

19.

merkt op dat het Bureau naar eigen zeggen verder werk heeft gemaakt van de implementatie van het actieplan dat in de fraudebestrijdingsstrategie van het Bureau is vastgesteld; stelt vast dat het Bureau één geval van vermoeden van fraude aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding heeft gemeld en dat dit formeel heeft besloten een onderzoek te openen; vraagt het Bureau het resultaat van dit onderzoek aan de kwijtingsautoriteit mee te delen;

20.

betreurt het dat het Bureau nog steeds geen regels inzake klokkenluiders heeft vastgesteld, maar neemt er nota van dat deze uiterlijk eind 2018 zouden worden goedgekeurd; vraagt het Bureau verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit wanneer het zijn klokkenluidersregels heeft vastgesteld en toepast;

Interne controles

21.

merkt op dat op grond van de voorlopige resultaten van de beoordeling van de naleving en de doeltreffendheid van de interne controle op de beheersnormen van het Bureau kan worden aangenomen dat het controlesysteem van het Bureau als geheel functioneert zoals bedoeld en de belangrijkste risico's voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het Bureau op afdoende wijze beperkt;

22.

is het met de Rekenkamer eens dat het beginsel van scheiding van functies tussen de ordonnateur en de rekenplichtige impliceert dat beide functies onverenigbaar zijn; vertrouwt erop dat het Bureau dit probleem zal verhelpen door zijn aan de gang zijnde reorganisatie; verzoekt het Bureau aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de maatregelen die naar aanleiding van deze opmerking zijn genomen;

Overige opmerkingen

23.

stelt vast dat het Bureau na afloop van de overgangsperiode (16 juni 2019) van louter een instantie voor beleidsvoorbereiding en -verspreiding zal veranderen in een autoriteit die rechtstreeks voor de sector werkt wat betreft vergunningen voor veiligheidscertificaten en rollend materieel; moedigt de leiding van het Bureau aan zich te blijven concentreren op de voorbereiding van de nieuwe taken in het kader van de technische pijler van het vierde spoorwegpakket, en beveelt hierbij aan grote prioriteit te geven aan het personeelsbeheer; neemt kennis van de vorderingen op het gebied van de voorbereidende besluiten voor de vaststelling van een kader voor de controle van aangemelde instantie en het éénloketsysteem en het beleid inzake het toezicht op de prestaties en de besluitvorming van de nationale veiligheidsinstanties; verzoekt het Bureau aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de maatregelen die zijn genomen om die verandering tot een succes te maken en voordelen te laten opleveren qua kostenbesparingen;

24.

betreurt dat talrijke contacten met de Franse autoriteiten niet hebben geleid tot de ondertekening van een overeenkomst betreffende de vestigingsplaats van het Bureau overeenkomstig artikel 71 van de verordening tot oprichting van het Bureau; betreurt verder dat de raad van bestuur er in 2017 niet is in geslaagd met eenparigheid van stemmen uitvoeringsbepalingen voor de talenregeling van het Bureau vast te stellen, wat heeft geleid tot extra kosten en vertraging, bijvoorbeeld bij aanwerving; betreurt dat het Bureau op twee locaties gevestigd blijft; verzoekt het Bureau alle activiteiten naar zijn hoofdkantoor te verplaatsen en enkel van daaruit te werken;

25.

verneemt van het Bureau dat, wat betreft het besluit van het Verenigd Koninkrijk om zich uit de Europese Unie terug te trekken en de mogelijke gevolgen daarvan voor het personeel van het Bureau, na intensieve uitwisselingen met de Britse spoorwegsector is bevestigd dat die belangstelling heeft om in het “Europese systeem” te blijven;

26.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 26 maart 2019 (2) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)  PB C 84 van 17.3.2017, blz. 96.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0254. Zie bladzijde 361 van dit Publicatieblad.