30.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 158/102


P8_TA(2019)0383

Onderzoeken door OLAF en samenwerking met het Europees Openbaar Ministerie ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) wat betreft samenwerking met het Europees Openbaar Ministerie en de doeltreffendheid van de onderzoeken van OLAF (COM(2018)0338 — C8-0214/2018 — 2018/0170(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2021/C 158/32)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0338),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, in samenhang met het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, met name artikel 106 bis daarvan, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0214/2018),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Advies nr. 8/2018 van de Rekenkamer (1),

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de Commissie juridische zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden en binnenlandse zaken (A8-0179/2019),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  Advies nr. 8/2018 van de Europese Rekenkamer.


P8_TC1-COD(2018)0170

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) wat betreft samenwerking met het Europees Openbaar Ministerie en de doeltreffendheid van de onderzoeken van OLAF

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 325, in samenhang met het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Rekenkamer (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met de vaststelling van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (3) en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (4) heeft de Unie het geharmoniseerde rechtskader betreffende de beschikbare strafrechtelijke middelen om de financiële belangen van de Unie te beschermen, aanzienlijk versterkt. Het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) is een belangrijke prioriteit op het gebied van strafrecht en fraudebestrijdingsbeleid en het zal de bevoegdheid hebben om in de deelnemende lidstaten strafrechtelijke onderzoeken uit te voeren en tenlasteleggingen in te dienen met betrekking tot strafbare feiten waardoor de begroting van de Unie wordt geschaad, als omschreven in Richtlijn (EU) 2017/1371. [Am. 1]

(2)

Ter bescherming van de financiële belangen van de Unie verricht h et Europees Bureau voor fraudebestrijding (“het Bureau”) verricht administratieve onderzoeken naar administratieve onregelmatigheden en ook naar strafbare gedragingen. Aan het einde van zijn onderzoeken kan het Bureau aan de nationale strafvervolgingsautoriteiten aanbevelingen betreffende gerechtelijke acties doen, teneinde tenlasteleggingen en strafvervolgingen in de lidstaten mogelijk te maken. In de toekomst zal het Bureau in de lidstaten die aan het EOM deelnemen, vermoedens van strafbare feiten aan het EOM melden en daarmee samenwerken in het kader van zijn onderzoeken. [Am. 2]

(3)

Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) moet dus worden gewijzigd en dienovereenkomstig worden aangepast na de vaststelling van Verordening (EU) 2017/1939. De bepalingen inzake de band tussen het EOM en het Bureau in Verordening (EU) 2017/1939 moeten tot uitdrukking komen in en worden aangevuld door de regels in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013, zodat de financiële belangen van de Unie zo goed mogelijk worden beschermd door middel van synergieën tussen de twee organen , wat betekent dat de beginselen van nauwe samenwerking, informatie-uitwisseling, complementariteit en het vermijden van dubbel werk moeten worden toegepast . [Am. 3]

(4)

In het licht van hun gemeenschappelijke doel, namelijk het behoud van de integriteit van de begroting van de Unie, moeten het Bureau en het EOM een nauwe band ontwikkelen en onderhouden om echt samen te werken en te garanderen dat hun respectieve mandaten complementair zijn en hun acties gecoördineerd worden, met name gelet op de omvang van de nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM. De band moet uiteindelijk helpen te waarborgen dat alle middelen worden ingezet om de financiële belangen van de Unie te beschermen, en dat onnodig dubbel werk wordt voorkomen.

(5)

Op grond van Verordening (EU) 2017/1939 moet het Bureau, net als alle instellingen, organen en instanties van de Unie en nationale bevoegde autoriteiten, zonder onnodige vertraging elke vermoedelijke strafbare gedraging ten aanzien waarvan het EOM zijn bevoegdheid kan uitoefenen, aan het EOM melden. Omdat het Bureau als mandaat heeft administratieve onderzoeken te verrichten naar fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, is het ideaal geplaatst en uitgerust om op te treden als de natuurlijke partner van en bevoorrechte bron van informatie voor het EOM. [Am. 4]

(6)

Elementen die wijzen op mogelijke strafbare gedragingen die binnen de bevoegdheid van het EOM vallen, kunnen in de praktijk al aanwezig zijn in initiële vermoedens die het Bureau ontvangt, of pas blijken in de loop van een administratief onderzoek dat het Bureau heeft ingesteld op grond van een vermoeden van administratieve onregelmatigheid. Om aan zijn meldingsplicht aan het EOM te voldoen, moet het Bureau dus, naargelang het geval, strafrechtelijke gedragingen melden in een fase vóór of tijdens een onderzoek.

(7)

Verordening (EU) 2017/1939 specificeert de elementen die in de regel ten minste in een melding moeten worden opgenomen. Het kan zijn dat het Bureau moet overgaan tot een voorlopige evaluatie van vermoedens om na te gaan of deze elementen aanwezig zijn en de nodige informatie te verzamelen. Het Bureau moet de evaluatie snel verrichten en met behulp van middelen waardoor een mogelijk toekomstig strafrechtelijk onderzoek niet in gevaar wordt gebracht. Indien een vermoeden van een strafbaar feit binnen de bevoegdheid van het EOM wordt vastgesteld, moet het Bureau dit bij afloop van zijn evaluatie aan het EOM melden.

(8)

Gelet op de deskundigheid van het Bureau moeten de instellingen, organen en instanties van de Unie de keuze hebben om een beroep te doen op het Bureau voor het verrichten van een dergelijke voorlopige evaluatie van vermoedens die aan hen zijn gemeld.

(9)

Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 mag het Bureau in beginsel geen parallel administratief onderzoek instellen als het EOM al een onderzoek voert met betrekking tot dezelfde feiten. In sommige gevallen kan de bescherming van de financiële belangen van de Unie echter vereisen dat het Bureau een aanvullend administratief onderzoek verricht voordat de door het EOM ingestelde strafrechtelijke procedure beëindigd is, om te kunnen nagaan of voorzorgsmaatregelen nodig zijn dan wel financiële, tuchtrechtelijke of administratiefrechtelijke acties moeten worden ondernomen. Deze aanvullende onderzoeken kunnen onder meer passend zijn wanneer aan de begroting van de Unie verschuldigde bedragen binnen bepaalde verjaringstermijnen moeten worden teruggevorderd, wanneer de risicobedragen erg hoog zijn of wanneer door middel van administratieve maatregelen moet worden voorkomen dat in risicosituaties verdere uitgaven worden gedaan.

(10)

Verordening (EU) 2017/1939 bepaalt dat het EOM het Bureau kan verzoeken om dergelijke aanvullende onderzoeken. In gevallen waarin het EOM daar niet om verzoekt, moet een dergelijk aanvullend onderzoek onder bepaalde specifieke voorwaarden ook mogelijk zijn op initiatief van het Bureau , na raadpleging van het EOM . Het EOM moet met name bezwaar kunnen maken tegen de opening of de voortzetting van een onderzoek door het Bureau of tegen het verrichten van bepaalde onderzoekshandelingen door het Bureau. De redenen voor dit bezwaar moeten gebaseerd zijn op het feit dat de doeltreffendheid van het onderzoek van het EOM moet worden beschermd, en moeten in verhouding staan tot dit doel. Het Bureau moet afzien van het verrichten van de handelingen waartegen het EOM bezwaar heeft gemaakt. Indien het EOM geen bezwaar maakt het verzoek inwilligt , moet het onderzoek van het Bureau in nauw overleg met het EOM worden verricht. [Am. 6]

(11)

Het Bureau moet het EOM actief ondersteunen in zijn onderzoeken. In dit verband kan het EOM het Bureau vragen dat het zijn strafrechtelijke onderzoeken ondersteunt of aanvult door de uitoefening van bevoegdheden op grond van deze verordening. In deze gevallen moet het Bureau deze operaties uitvoeren binnen de grenzen van zijn bevoegdheden en binnen het kader waarin deze verordening voorziet.

(12)

Om doeltreffende coördinatie , samenwerking en transparantie tussen het Bureau en het EOM te garanderen, moet continu tussen hen informatie worden uitgewisseld. De uitwisseling van informatie in de fasen voorafgaand aan de opening van onderzoeken door het Bureau en het EOM is vooral relevant om degelijke coördinatie tussen de respectieve acties te garanderen , om complementariteit te waarborgen en dubbel werk te voorkomen . Hiertoe moeten het Bureau en het EOM gebruikmaken van de hit/no hit-functies in hun respectieve managementsystemen . Het Bureau en het EOM moeten de modaliteiten en voorwaarden van deze uitwisseling van informatie vastleggen in hun werkafspraken. [Am. 7]

(13)

Het verslag van de Commissie van de evaluatie van de toepassing van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 (6), dat op 2 oktober 2017 werd aangenomen, concludeerde dat de wijzigingen in het rechtskader van 2013 voor duidelijke verbeteringen hebben gezorgd op het gebied van het verrichten van onderzoeken, de samenwerking met partners en de rechten van de betrokken personen. Anderzijds heeft de evaluatie een aantal tekortkomingen aan het licht gebracht die van invloed zijn op de doeltreffendheid en efficiëntie van onderzoeken.

(14)

De meest ondubbelzinnige bevindingen van de evaluatie van de Commissie moeten worden aangepakt door middel van de wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013. Het gaat om essentiële wijzigingen die op korte termijn nodig zijn om het kader voor de onderzoeken van het Bureau te verstevigen, zodat het Bureau krachtig en volledig kan blijven functioneren en de strafrechtelijke aanpak van het EOM kan complementeren met administratieve onderzoeken, die echter geen wijziging van het mandaat of de bevoegdheden behelzen. Het gaat in de eerste plaats om wijzigingen op punten waar vandaag het gebrek aan duidelijkheid van de verordening het Bureau belemmert doeltreffend onderzoeken te verrichten, zoals controles ter plaatse, de mogelijkheid van toegang tot informatie over bankrekeningen of de toelaatbaarheid van zaakverslagen van het Bureau als bewijs. De Commissie moet uiterlijk twee jaar na de evaluatie van zowel het EOM als het Bureau, evenals van hun samenwerking, een nieuw, alomvattend voorstel indienen. [Am. 8]

(15)

Deze wijzigingen veranderen niets aan de procedurewaarborgen die gelden in het kader van onderzoeken. Het Bureau is verplicht de procedurewaarborgen toe te passen van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/2016 (7), en die welke in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn opgenomen. Dit kader vereist dat het Bureau zijn onderzoeken objectief, onpartijdig en vertrouwelijk verricht, zowel belastende feiten tegen als ontlastende feiten voor de betrokken persoon zoekt en onderzoekshandelingen verricht op basis van een schriftelijke machtiging en na wettigheidstoetsingen. Het Bureau moet de eerbiediging van de rechten van in zijn onderzoeken betrokken personen garanderen, waaronder het vermoeden van onschuld en het recht niet tegen zichzelf te getuigen. Betrokken personen hebben bij een onderhoud onder meer het recht om zich te laten bijstaan door een persoon naar keuze, het recht het verslag van het onderhoud goed te keuren, en het recht zich uit te drukken in een van de officiële talen van de Unie. Betrokken personen hebben ook het recht om hun oordeel te geven over de feiten van de zaak voordat conclusies worden getrokken.

(16)

Het Bureau verricht controles en verificaties ter plaatse, waarbij het in het kader van zijn onderzoeken naar vermoedens van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, toegang heeft tot de lokalen en documenten van marktdeelnemers. Die controles en verificaties worden verricht overeenkomstig deze verordening en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96, die in sommige gevallen de toepassing van deze bevoegdheden doen afhangen van voorwaarden van nationaal recht. Uit de evaluatie van de Commissie bleek dat de mate waarin het nationale recht van toepassing moet zijn, niet altijd duidelijk is, wat een belemmering is voor de doeltreffendheid van de onderzoeksactiviteiten van het Bureau.

(17)

Het is dus passend dat de gevallen worden verduidelijkt waarin het nationale recht van toepassing moet zijn in de loop van onderzoeken van het Bureau, evenwel zonder te tornen aan de bevoegdheden van het Bureau of de manier waarop de verordening ten aanzien van de lidstaten werkt. Deze verduidelijking weerspiegelt de recente uitspraak van het Gerecht in zaak T-48/16, Sigma Orionis SA tegen Europese Commissie.

(18)

In situaties waarin de betrokken marktdeelnemer zich aan de controle onderwerpt, moet het verrichten van controles en verificaties ter plaatse door het Bureau alleen onder het Unierecht vallen. Dit moet het voor het Bureau mogelijk maken om in alle lidstaten zijn onderzoeksbevoegdheden op doeltreffende en coherente wijze uit te oefenen, teneinde bij te dragen aan een hoog niveau van bescherming van de financiële belangen van de Unie in de hele Unie, zoals vereist door artikel 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

(19)

In situaties waarin het Bureau een beroep moet doen op de bijstand van de nationale bevoegde autoriteiten, vooral in gevallen waarin een marktdeelnemer zich tegen een controle en verificatie ter plaatse verzet, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de actie van het Bureau doeltreffend is, en moeten zij overeenkomstig de desbetreffende regels van nationaal procesrecht de nodige bijstand verlenen.

(20)

In Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 moet voor marktdeelnemers de plicht tot samenwerking met het Bureau worden ingevoerd. Dit spoort met hun verplichting op grond van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 om voor het verrichten van controles en verificaties ter plaatse toegang te verlenen tot lokalen, terreinen, vervoermiddelen en andere plaatsen voor professioneel gebruik, en met de verplichting in artikel 129 (8) van het Financieel Reglement dat een persoon of entiteit die middelen van de Unie ontvangt, ten volle meewerkt aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, waaronder in het kader van onderzoeken door het Bureau.

(21)

Als onderdeel van deze plicht tot samenwerking moet het Bureau van marktdeelnemers die mogelijk bij de onderzochte feiten zijn betrokken, of die mogelijk relevante informatie bezitten, kunnen verlangen dat zij relevante informatie verstrekken. Wanneer zij aan dergelijke verzoeken gevolg geven, zijn marktdeelnemers niet verplicht toe te geven dat zij een onwettige activiteit hebben verricht, maar moeten zij feitelijke vragen beantwoorden en documenten verstrekken, zelfs als deze informatie kan worden gebruikt om tegen hen of tegen een andere marktdeelnemer het bestaan van een onwettige activiteit aan te tonen.

(22)

Marktdeelnemers moeten de mogelijkheid hebben om een van de officiële talen te gebruiken van de lidstaat waar de controle plaatsvindt, en het recht hebben om zich tijdens controles en verificaties ter plaatse door een persoon naar keuze, waaronder door een externe juridisch adviseur, te laten bijstaan. De aanwezigheid van een juridisch adviseur mag echter geen wettelijke voorwaarde zijn voor de geldigheid van controles en verificaties ter plaatse. Om de doeltreffendheid van controles en verificaties ter plaatse te garanderen, met name wat betreft het risico dat bewijsmiddelen verdwijnen, moet het Bureau toegang kunnen krijgen tot lokalen, terreinen, vervoermiddelen of andere plaatsen voor professioneel gebruik zonder te hoeven wachten totdat de marktdeelnemer zijn juridisch adviseur raadpleegt. Het moet slechts een korte redelijke termijn aanvaarden in afwachting van de raadpleging van de juridisch adviseur voordat het met de controle begint. Die termijn moet tot het strikte minimum worden beperkt.

(23)

Ten behoeve van de transparantie moet het Bureau bij het verrichten van controles en verificaties ter plaatse de marktdeelnemers passende informatie verstrekken over hun plicht tot samenwerking en de gevolgen van een weigering, en over de procedure die bij de controle moet worden gevolgd, inclusief de toepasselijke procedurewaarborgen.

(24)

In interne onderzoeken en, zo nodig, in externe onderzoeken heeft het Bureau toegang tot alle relevante informatie die in het bezit is van de instellingen, organen en instanties. Zoals in de evaluatie van de Commissie werd gesuggereerd, moet worden verduidelijkt dat deze toegang mogelijk moet zijn ongeacht de aard van de het soort informatiedrager, zodat rekening wordt gehouden met de evoluerende technologische vooruitgang. [Am. 9]

(25)

Voor een coherenter kader voor de onderzoeken van het Bureau moeten de regels voor interne en externe onderzoeken verder op elkaar worden afgestemd wanneer er geen goede reden bestaat voor onderlinge verschillen, om bepaalde in de evaluatie van de Commissie geconstateerde inconsistenties weg te werken. Er moet dus bijvoorbeeld worden bepaald dat verslagen en aanbevelingen die na een extern onderzoek zijn opgesteld, kunnen worden toegezonden aan de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie met het oog op het ondernemen van passende actie, net zoals bij interne onderzoeken. Wanneer zijn mandaat dat mogelijk maakt, moet het Bureau de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie ondersteunen in het gevolg dat aan zijn aanbevelingen wordt gegeven. Om samenwerking tussen het Bureau en instellingen, organen en instanties verder te garanderen, moet het Bureau, zo nodig, de instelling, het orgaan of de instantie van de Unie in kwestie informeren wanneer het besluit om geen extern onderzoek te openen, bijvoorbeeld wanneer een instelling, een orgaan of een instantie van de Unie de bron van de initiële informatie was.

(26)

Het Bureau moet beschikken over de nodige middelen om het geldspoor te volgen teneinde de werkwijze te ontdekken die typisch is voor veel frauduleuze gedragingen. Vandaag kan het door middel van samenwerking met en bijstand van de nationale autoriteiten in een aantal lidstaten van kredietinstellingen informatie over bankrekeningen verkrijgen die relevant is voor zijn onderzoeksactiviteiten. Om een doeltreffende aanpak in de hele Unie te garanderen, moet de verordening nadere bepalingen bevatten over de plicht van nationale bevoegde autoriteiten om het Bureau informatie te verstrekken over bank- en betaalrekeningen, als onderdeel van hun algemene plicht het Bureau bijstand te verlenen. Deze samenwerking moet in de regel plaatsvinden via de financiële inlichtingeneenheden in de lidstaten. Wanneer zij het Bureau bijstand verlenen, moeten de nationale autoriteiten handelen met naleving van de relevante bepalingen van procesrecht in de nationale wetgeving van de betrokken lidstaat.

(26 bis)

Teneinde zorg te dragen voor de bescherming en eerbiediging van de procedurerechten en -waarborgen, dient het Bureau een interne functie in het leven te roepen in de vorm een Toezichthouder op de procedurewaarborgen, die over passende middelen moet beschikken. De Toezichthouder op de procedurewaarborgen dient toegang te hebben tot alle informatie die hij nodig heeft om zijn taak te vervullen. [Am. 10]

(26 ter)

Bij deze verordening moet een klachtenregeling voor het Bureau worden ingesteld, in samenwerking met de Toezichthouder op de procedurewaarborgen, teneinde de eerbiediging van de procedurerechten en -waarborgen bij alle activiteiten van het Bureau te waarborgen. Deze regeling dient te bestaan uit een bestuurlijk mechanisme waarbij de Toezichthouder wordt belast met de behandeling van door het Bureau ontvangen klachten, overeenkomstig het recht op behoorlijk bestuur. Het mechanisme moet doeltreffend zijn en een degelijke follow-up van klachten waarborgen. Om de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, neemt het Bureau in zijn jaarverslag informatie op over het klachtenmechanisme. Die informatie betreft met name het aantal ontvangen klachten, de soorten schendingen van de procedurerechten en -waarborgen, de betreffende activiteiten en, waar mogelijk, de follow-upmaatregelen die het Bureau heeft genomen. [Am. 11]

(27)

De vroege doorgifte van informatie door het Bureau met het oog op het nemen van voorzorgsmaatregelen is een essentieel instrument voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Om in dit verband nauwe samenwerking tussen het Bureau en de instellingen, organen en instanties van de Unie te garanderen, moeten die laatste de mogelijkheid hebben om het Bureau te allen tijde te raadplegen om te besluiten welke voorzorgsmaatregelen, inclusief maatregelen ter bescherming van bewijsmiddelen, passend zijn.

(28)

Verslagen van het Bureau zijn vandaag toelaatbare bewijsmiddelen in administratieve of gerechtelijke procedures, op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als door de nationale administratieve controleurs opgestelde administratieve verslagen. Uit de evaluatie van de Commissie bleek dat deze regel in sommige lidstaten de doeltreffendheid van de activiteiten van het Bureau onvoldoende waarborgt. Om de verslagen van het Bureau doeltreffender te maken en het gebruik ervan samenhangender, moet de verordening bepalen dat die verslagen toelaatbaar zijn in gerechtelijke procedures van niet-strafrechtelijke aard voor nationale gerechten, en ook in administratieve procedures in de lidstaten. De regel dat deze verslagen gelijkwaardig zijn met de verslagen van nationale administratieve controleurs moet van toepassing blijven in geval van nationale gerechtelijke procedures van strafrechtelijke aard. De verordening moet ook voorzien in de toelaatbaarheid van de verslagen van het Bureau in administratieve en gerechtelijke procedures op Unieniveau.

(29)

Het mandaat van het Bureau omvat de bescherming van de inkomsten voor de Uniebegroting uit eigen btw-middelen. Het Bureau moet op dit gebied de activiteiten van de lidstaten kunnen ondersteunen en aanvullen door middel van onderzoeken die overeenkomstig zijn mandaat worden verricht, de coördinatie van nationale bevoegde autoriteiten in complexe grensoverschrijdende zaken en de ondersteuning van en bijstand aan lidstaten en het EOM. Het Bureau moet daartoe informatie kunnen uitwisselen via het Eurofisc-netwerk, dat bij Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad (9) is ingesteld , rekening houdend met de bepalingen van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad  (10), om samenwerking in de strijd tegen btw-fraude te bevorderen en te vergemakkelijken. [Am. 12]

(30)

De coördinatiediensten fraudebestrijding van de lidstaten werden ingevoerd bij Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 om een doeltreffende samenwerking en uitwisseling van informatie, inclusief informatie van operationele aard, tussen het Bureau en de lidstaten te vergemakkelijken. Uit de evaluatie bleek dat zij positief hebben bijgedragen aan de activiteiten van het Bureau. Er werd ook vastgesteld dat hun rol verder moet worden verduidelijkt om te garanderen dat het Bureau de nodige bijstand krijgt om ervoor te zorgen dat zijn onderzoeken doeltreffend zijn, terwijl de organisatie en de bevoegdheden van de coördinatiediensten fraudebestrijding aan elke lidstaat worden overgelaten. In dit verband moeten de coördinatiediensten fraudebestrijding in staat zijn om de nodige bijstand aan het Bureau te verlenen, te krijgen of te coördineren opdat het Bureau zijn taken doeltreffend kan uitvoeren vóór, tijdens of bij afloop van een intern of extern onderzoek.

(31)

De taak van het Bureau om de lidstaten bijstand te verlenen voor de coördinatie van hun acties ter bescherming van de financiële belangen van de Unie, is een belangrijk onderdeel van zijn mandaat om grensoverschrijdende samenwerking tussen de lidstaten te ondersteunen. Er moeten nader bepaalde regels worden vastgesteld om de coördinatieactiviteiten van het Bureau en zijn samenwerking in deze context met de autoriteiten van de lidstaten, derde landen en internationale organisaties te vergemakkelijken. Deze regels mogen geen afbreuk doen aan de uitoefening door het Bureau van bevoegdheden die aan de Commissie zijn verleend in specifieke bepalingen betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met name aan Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad (11).

(32)

Voorts moet het voor het Bureau mogelijk zijn om de bijstand te vragen van de coördinatiediensten fraudebestrijding in het kader van coördinatieactiviteiten, en moet het voor de coördinatiediensten fraudebestrijding mogelijk zijn om onderling samen te werken, teneinde de beschikbare mechanismen voor samenwerking in de strijd tegen fraude verder te versterken.

(32 bis)

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten het Bureau de nodige bijstand verlenen bij de uitvoering van zijn taken. Wanneer het Bureau aanbevelingen betreffende gerechtelijke acties doet aan de nationale strafvervolgingsautoriteiten van een lidstaat en er geen follow-up plaatsvindt, moet de lidstaat zijn beslissing jegens het Bureau motiveren. Eenmaal per jaar dient het Bureau een verslag op te stellen om een overzicht te geven van de door de lidstaten verleende bijstand en van de follow-up die aan de aanbevelingen betreffende gerechtelijke acties gegeven is. [Am. 13]

(32 ter)

Als aanvulling op de in deze verordening vastgestelde procedureregels voor het verrichten van onderzoeken dient het Bureau de procedureregels voor onderzoeken vast te stellen die moeten worden nageleefd door de personeelsleden van het Bureau. Daartoe moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ter bepaling van een dergelijk reglement voor onderzoeken, zonder afbreuk te doen aan de onafhankelijkheid van het Bureau bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. Deze gedelegeerde handelingen dienen in het bijzonder betrekking te hebben op de gang van zaken bij de uitvoering van het mandaat en het statuut van het Bureau; nadere regels inzake onderzoeksprocedures en toegestane onderzoekshandelingen; de legitieme rechten van de betrokken personen; de procedurewaarborgen; bepalingen inzake gegevensbescherming en beleid op het gebied van communicatie en toegang tot documenten; bepalingen inzake de wettigheidstoetsing en beroepsmogelijkheden van de betrokkenen; de band met het EOM. Het is van bijzonder belang dat het Bureau bij zijn voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad. [Am. 14]

(32 quater)

Uiterlijk vijf jaar na de datum die overeenkomstig artikel 120, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) 2017/1939 is bepaald, dient de Commissie de toepassing van deze verordening en met name de doeltreffendheid van de samenwerking tussen het Bureau en het EOM te evalueren. [Am. 15]

(33)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de versterking van de bescherming van de financiële belangen van de Unie door de werking van het Bureau aan de instelling van het EOM aan te passen en door de onderzoeken door het Bureau doeltreffender te maken, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar door de vaststelling van regels betreffende de band tussen de twee organen van de Unie en regels om de onderzoeken door het Bureau doeltreffender te maken in de hele Unie, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is met het oog op een krachtiger bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

(34)

Deze verordening brengt geen wijzigingen aan in de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de lidstaten om maatregelen te treffen ter bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

(35)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (12) en heeft op … advies (13) uitgebracht.

(36)

Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 wordt als volgt gewijzigd:

-1)

de inleidende formule van artikel 1, lid 1, wordt vervangen door:

“1.     Met het oog op een krachtigere bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit of onregelmatigheid waardoor de financiële belangen van de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna tezamen, naargelang van de context, “de Unie” genoemd) worden geschaad, verricht het Europees Bureau voor fraudebestrijding, opgericht bij Besluit 1999/352/EG, EGKS, Euratom (“het Bureau”) de onderzoekstaken die zijn toevertrouwd aan de Commissie bij:”. [Am. 16]

-1 bis)

artikel 1, lid 2, wordt vervangen door:

“2.     Het Bureau biedt de lidstaten de bijstand van de Commissie bij het organiseren van een nauwe, regelmatige samenwerking tussen hun bevoegde autoriteiten met het oog op coördinatie van hun maatregelen ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie tegen fraude. Het Bureau draagt bij aan het ontwerpen en uitwerken van methoden voor de preventie en bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit of onregelmatigheid waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het Bureau bevordert en coördineert — met de lidstaten en tussen de lidstaten onderling — de uitwisseling van operationele ervaring en beste procedurepraktijken op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Unie, en ondersteunt gezamenlijke fraudebestrijdingsmaatregelen die de lidstaten op vrijwillige basis nemen.”. [Am. 17]

-1 ter)

artikel 1, lid 3 onder d), wordt vervangen door:

“d)

Verordening (EU) 2018/1725;”. [Am. 18]

-1 quater)

in artikel 1, lid 3, wordt d bis) ingevoegd:

“d bis)

Verordening (EU) 2016/679.”. [Am. 19]

-1 quinquies)

artikel 1, lid 4, wordt vervangen door:

“4.     Binnen de instellingen, organen en instanties opgericht bij de Verdragen of op basis daarvan (“instellingen, organen en instanties”), en onverminderd artikel 12 quinquies, verricht het Bureau administratieve onderzoeken met het oog op het bestrijden van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit of onregelmatigheid waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Daartoe spoort het ernstige feiten op in verband met de uitoefening van activiteiten in dienstverband die onverenigbaar kunnen zijn met de plichten van de ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie en aanleiding kunnen geven tot disciplinaire en, in voorkomend geval, strafrechtelijke sancties, dan wel onverenigbaar kunnen zijn met de analoge verplichtingen van de leden van instellingen, organen en instanties, de hoofden van instanties of personeelsleden van instellingen, organen en instanties die niet vallen onder het Ambtenarenstatuut (tezamen “de ambtenaren, andere personeelsleden, leden van instellingen of organen, hoofden van instanties of personeelsleden”).”. [Am. 20]

1)

in artikel 1 wordt het volgende lid ingevoegd:

“4 bis.   Het Bureau ontwikkelt en onderhoudt een nauwe band met het Europees Openbaar Ministerie (“het EOM”), dat via nauwere samenwerking is ingesteld bij Verordening (EU) 2017/1939 (14). Deze band is gebaseerd op wederzijdse samenwerking en op , complementariteit, het vermijden van dubbel werk en informatie-uitwisseling. Doel van die band is in het bijzonder ervoor te zorgen dat, om de financiële belangen van de Unie te beschermen, alle beschikbare middelen worden ingezet door de complementariteit van hun respectieve mandaten en de steun van het Bureau voor het EOM. [Am. 21]

De samenwerking tussen het Bureau en het EOM geschiedt volgens de artikelen 12 quater tot en met 12 septies.”.

1 bis)

artikel 1, lid 5, wordt vervangen door:

“5.     Voor de toepassing van deze verordening kunnen de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten en de instellingen, organen en instanties administratieve regelingen met het Bureau treffen. Die administratieve regelingen kunnen in het bijzonder betrekking hebben op de doorgifte van informatie en het verrichten en follow-up geven aan onderzoeken.”. [Am. 22]

1 ter)

in artikel 2 wordt punt 2 vervangen door:

“2.     “onregelmatigheid”: “onregelmatigheid” als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95, met inbegrip van inbreuken met betrekking tot btw-ontvangsten;”. [Am. 23]

1 quater)

in artikel 2 wordt punt 3 vervangen door:

“3.     “fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit of onregelmatigheid waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad”: hetgeen daaronder wordt verstaan in de toepasselijke handelingen van de Unie;”. [Am. 24]

2)

in artikel 2 wordt punt 4 vervangen door:

“4.   “administratief onderzoek” (“onderzoek”): alle controles, verificaties en acties die het Bureau overeenkomstig de artikelen 3 en 4 onderneemt, ter verwezenlijking van de in artikel 1 genoemde doelstellingen en tot vaststelling, in voorkomend geval, van het onregelmatig karakter van de gecontroleerde activiteiten; deze onderzoeken laten de bevoegdheid van het EOM of van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten inzake strafvervolging onverlet.”.

2 bis)

in artikel 2 wordt punt 5 vervangen door:

“5.     “betrokken persoon”: enig persoon of enige marktdeelnemer tegen wie vermoedens bestaan van fraude, corruptie of elke andere onwettige activiteit of onregelmatigheid waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad en tegen wie om die reden een onderzoek door het Bureau wordt ingesteld;”. [Am. 25]

2 ter)

in artikel 2 wordt het volgende punt ingevoegd:

“7 bis.     “lid van een instelling”: een lid van het Europees Parlement, een lid van de Europese Raad, een vertegenwoordiger van een lidstaat op ministerniveau in de Raad, een lid van de Europese Commissie, een lid van het Hof van Justitie van de Europese Unie, een lid van de Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank of een lid van de Rekenkamer, al naargelang het geval.”. [Am. 26]

2 quater)

in artikel 2 wordt het volgende punt ingevoegd:

“7 ter.     “dezelfde feiten”: identieke materiële feiten, waarbij materiële feiten worden begrepen in de zin van het bestaan van een reeks concrete omstandigheden die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en die in hun totaliteit elementen kunnen bevatten van een onderzoek van een delict dat tot de bevoegdheid van het Bureau of het EOM behoort.”. [Am. 27]

3)

artikel 3 wordt vervangen door:

“Artikel 3

Externe onderzoeken Controles en verificaties ter plaatse in de lidstaten en derde landen [Am. 28]

1.   Binnen het in artikel 1 en artikel 2, punten 1 en 3, omschreven toepassingsgebied verricht het Bureau controles en verificaties ter plaatse in de lidstaten en, conform de vigerende overeenkomsten voor samenwerking en wederzijdse bijstand en andere vigerende rechtsinstrumenten, in derde landen en bij internationale organisaties. [Am. 29]

2.   Controles en verificaties ter plaatse worden verricht overeenkomstig deze verordening en, in zoverre een aangelegenheid niet onder deze verordening valt, Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96.

3.   Marktdeelnemers werken met het Bureau samen tijdens zijn onderzoeken. Het Bureau kan marktdeelnemers om mondelinge informatie, inclusief door middel van een onderhoud, alsook om schriftelijke informatie verzoeken en schriftelijke informatie verzoeken overeenkomstig artikel 4, lid 2 , onder b) . [Am. 30]

4.   Het Bureau verricht controles en verificaties ter plaatse op vertoon van een schriftelijke machtiging in de zin van artikel 7, lid 2, van deze verordening en artikel 6, lid 1, van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/1996. Het verstrekt de betrokken marktdeelnemer informatie over de procedure die bij de controle moet worden gevolgd, inclusief de toepasselijke procedurewaarborgen, en de plicht tot samenwerking van de betrokken marktdeelnemer.

5.   In de uitoefening van deze bevoegdheden eerbiedigt het Bureau de procedurewaarborgen waarin deze verordening en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 voorzien. Bij een controle en verificatie ter plaatse heeft de betrokken marktdeelnemer het recht om geen zichzelf belastende verklaringen af te leggen en het recht te worden bijgestaan door een persoon naar keuze. Bij het afleggen van verklaringen tijdens controles ter plaatse heeft de marktdeelnemer de mogelijkheid om een van de officiële talen van de lidstaat waar hij gevestigd is, te gebruiken. Het recht te worden bijgestaan door een persoon naar keuze belet niet dat het Bureau toegang heeft tot de lokalen van de marktdeelnemer, en mag het begin van de controle niet onnodig vertragen.

6.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat verleent de personeelsleden van het Bureau op verzoek van het Bureau onverwijld de nodige bijstand om hun taak doeltreffend te kunnen uitvoeren, als omschreven in de in artikel 7, lid 2, bedoelde schriftelijke machtiging. [Am. 31]

Overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat de personeelsleden van het Bureau toegang krijgen tot alle informatie en documenten in verband met de onderzochte feiten die nodig blijken voor het doelmatige en doeltreffende verloop van de controles en verificaties ter plaatse, en dat zij documenten of gegevens kunnen veiligstellen teneinde elk risico van verdwijning uit te schakelen. Wanneer personeelsleden eigen apparatuur voor professionele doeleinden gebruiken, wordt deze apparatuur onderworpen aan een onderzoek door het Bureau als het Bureau goede gronden heeft te vermoeden dat de inhoud ervan relevant kan zijn voor het onderzoek. [Am. 32]

7.   Wanneer de betrokken marktdeelnemer zich onderwerpt aan een controle en verificatie ter plaatse waarvoor overeenkomstig deze verordening machtiging is verleend, zijn artikel 2, lid 4, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 en artikel 6, lid 1, derde alinea, en artikel 7, lid 1, van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 niet van toepassing, in zoverre die bepalingen naleving van het nationale recht vereisen en de toegang tot informatie en documenten van het Bureau kunnen doen afhangen van de voorwaarden die op de nationale administratieve controleurs van toepassing zijn.

Indien de personeelsleden van het Bureau vaststellen dat een marktdeelnemer zich verzet tegen een controle of verificatie ter plaatse die overeenkomstig deze verordening is toegestaan, verleent de betrokken lidstaat hun alle nodige bijstand van de rechtshandhavingsautoriteiten, zodat het Bureau zijn controle of verificatie ter plaatse doeltreffend en zonder onnodige vertraging kan verrichten.

Wanneer zij overeenkomstig dit lid of lid 6 bijstand verlenen, handelen de nationale bevoegde autoriteiten overeenkomstig de nationale procedureregels die van toepassing zijn op de betrokken nationale bevoegde autoriteit. Indien het nationale recht voorschrijft dat voor die bijstand de toestemming van een rechterlijke instantie vereist is, wordt die toestemming gevraagd.

7 bis.     Wanneer is aangetoond dat een lidstaat zijn verplichting tot samenwerking in de zin van de leden 6 en 7 niet nakomt, heeft de Unie het recht het bedrag dat verband houdt met de controle of verificatie ter plaatse terug te vorderen. [Am. 33]

8.   In het kader van zijn onderzoekstaak verricht het Bureau de controles en verificaties waarin artikel 9, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 en de in artikel 9, lid 2, van die verordening bedoelde sectorale regelingen voorzien, in de lidstaten en, conform de vigerende overeenkomsten voor samenwerking en wederzijdse bijstand en andere vigerende rechtsinstrumenten, in derde landen en bij internationale organisaties.

9.   Tijdens een extern onderzoek kan het Bureau toegang verkrijgen tot alle relevante informatie en gegevens met betrekking tot de onderzochte feiten, ongeacht de aard van de informatiedrager, die in het bezit zijn van de instellingen, organen of instanties, voor zover dit noodzakelijk is om te kunnen vaststellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. In dat geval is artikel 4, leden 2 en 4, van toepassing. [Am. 34]

10.   Onverminderd artikel 12 quater, lid 1, kan het Bureau, wanneer het, voordat is besloten om al dan niet een extern onderzoek te openen, over aanwijzingen beschikt dat er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten en, in voorkomend geval, de instellingen, organen en instanties in kwestie hiervan in kennis stellen.

Onverminderd de in artikel 9, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 bedoelde sectorale regelingen zorgen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten ervoor dat passende actie wordt ondernomen, waaraan het Bureau overeenkomstig het nationale recht kan deelnemen. De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten stellen het Bureau desgevraagd in kennis van de eventueel naar aanleiding daarvan ondernomen actie en van hun bevindingen met betrekking tot de in de eerste alinea van dit lid bedoelde aanwijzingen.”. [Am. 35]

4)

artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

-a)

de titel van artikel 4 wordt vervangen door:

“Aanvullende bepalingen betreffende onderzoeken”; [Am. 36]

-a bis)

artikel 4, lid 1, wordt vervangen door:

“1.     Administratieve onderzoeken binnen de instellingen, organen en instanties op de in artikel 1 bedoelde terreinen worden verricht onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in deze verordening en in de besluiten van de respectieve instellingen, organen of instanties.”; [Am. 37]

a)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   In de loop van interne onderzoeken: [Am. 38]

a)

heeft het Bureau , voor zover dit noodzakelijk is om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten of onregelmatigheden waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, zonder voorafgaande waarschuwing onmiddellijke toegang tot alle relevante informatie en gegevens, ongeacht de aard van met betrekking tot de onderzochte feiten, ongeacht de soort informatiedrager, die in het bezit zijn van de instellingen, organen en instanties, alsmede tot hun lokalen . Wanneer eigen apparatuur voor professionele doeleinden gebruikt wordt, wordt deze apparatuur onderworpen aan een onderzoek door het Bureau als het Bureau goede gronden heeft te vermoeden dat de inhoud ervan relevant kan zijn voor het onderzoek. Het Bureau is bevoegd om de boekhouding van de instellingen, organen en instanties te controleren. Het Bureau kan alle documenten en de inhoud van alle informatiedragers die deze instellingen, organen en instanties in hun bezit hebben, kopiëren of daarvan uittreksels verkrijgen en kan, zo nodig, deze documenten of gegevens veiligstellen teneinde elk risico van verdwijning uit te schakelen; [Am. 39]

(b)

kan het Bureau marktdeelnemers, de ambtenaren, andere personeelsleden, leden van instellingen of organen, hoofden van instanties of personeelsleden om mondelinge informatie, inclusief door middel van een onderhoud, alsook om schriftelijke informatie verzoeken , die grondig gedocumenteerd is overeenkomstig de normen van de Unie inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming. Marktdeelnemers werken met het Bureau samen .”; [Am. 40]

b)

lid 3 wordt vervangen door: geschrapt;

“3.   Overeenkomstig artikel 3 kan het Bureau bij marktdeelnemers controles en verificaties ter plaatse verrichten om toegang te krijgen tot relevante informatie met betrekking tot de feiten waarnaar een intern onderzoek wordt ingesteld.”; [Am. 41]

b bis)

artikel 4, lid 4, wordt vervangen door:

“4.     De instellingen, organen en instanties worden ingelicht wanneer de personeelsleden van het Bureau een onderzoek in hun gebouwen verrichten en wanneer zij documenten of gegevens raadplegen of verzoeken om informatie die de instellingen, organen en instanties in hun bezit hebben. Onverminderd de artikelen 10 en 11 kan het Bureau in het kader van onderzoeken verkregen informatie te allen tijde aan de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie meedelen.”; [Am. 42]

b ter)

artikel 4, lid 5, wordt vervangen door:

“5.     De instellingen, organen en instanties voeren passende procedures in en nemen de maatregelen die nodig zijn om in alle stadia het vertrouwelijke karakter van onderzoeken te waarborgen.”; [Am. 43]

b quater)

artikel 4, lid 6, eerste alinea, wordt vervangen door:

“Indien bij een onderzoek blijkt dat een ambtenaar, een ander personeelslid, een lid van een instelling of orgaan, een hoofd van een instantie of een personeelslid een betrokken persoon zou kunnen zijn, wordt de instelling, het orgaan of de instantie waartoe die persoon behoort, daarvan in kennis gesteld.”; [Am. 44]

b quinquies)

artikel 4, lid 6, tweede alinea, wordt vervangen door:

“In gevallen waarin het vertrouwelijk karakter van het onderzoek niet met behulp van de gebruikelijke communicatiekanalen kan worden gewaarborgd, gebruikt het Bureau passende alternatieve kanalen voor de doorgifte van informatie.”; [Am. 45]

b sexies)

artikel 4, lid 7, wordt vervangen door:

“7.     De in lid 1 bedoelde besluiten van de respectieve instellingen, organen en instanties omvatten in het bijzonder een regel betreffende de verplichting voor ambtenaren, andere personeelsleden, leden van instellingen of organen, hoofden van instanties of personeelsleden om samen te werken met en informatie te verstrekken aan het Bureau, met inachtneming van het vertrouwelijke karakter van het onderzoek.”; [Am. 46]

c)

in lid 8 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Onverminderd artikel 12 quater, lid 1, kan het Bureau, wanneer het, voordat is besloten om al dan niet een intern onderzoek te openen, over aanwijzingen beschikt dat er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten of onregelmatigheden waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, de instelling, het orgaan of op passende wijze , de instantie in kwestie hiervan in kennis stellen bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten en . de instelling, het orgaan instellingen , organen of de instantie instanties in kwestie stelt het Bureau desgevraagd hiervan in kennis van de eventueel naar aanleiding daarvan ondernomen actie en van de bevindingen met betrekking tot de hierboven bedoelde aanwijzingen stellen .

De instelling, het orgaan of de instantie in kwestie stelt het Bureau desgevraagd in kennis van de eventueel naar aanleiding daarvan ondernomen actie en van de bevindingen met betrekking tot de hierboven bedoelde aanwijzingen.”; [Am. 47]

c bis)

in lid 8 wordt de tweede alinea vervangen door:

“Wanneer het Bureau in geval van onderzoeken binnen de instellingen, organen en instanties de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten in kennis stelt, zijn de procedurevereisten van artikel 9, lid 4, tweede en derde alinea, van toepassing. Indien de bevoegde autoriteiten besluiten om naar aanleiding van de aan hen doorgegeven informatie overeenkomstig het nationale recht actie te ondernemen, stellen zij het Bureau desgevraagd daarvan in kennis.”; [Am. 48]

c ter)

in lid 8 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Onverminderd de in artikel 9, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 bedoelde sectorale regelingen zorgen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten ervoor dat ten aanzien van controles en verificaties ter plaatse overeenkomstig artikel 3 passende actie wordt ondernomen, waaraan het Bureau overeenkomstig het nationale recht kan deelnemen. De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten stellen het Bureau desgevraagd in kennis van de eventueel naar aanleiding daarvan ondernomen actie en van hun bevindingen met betrekking tot de in de eerste alinea van dit lid bedoelde aanwijzingen.”. [Am. 49]

5)

artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de eerste zin vervangen door:

“Onverminderd artikel 12 quinquies kan de directeur-generaal een onderzoek openen bij voldoende ernstige verdenking van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, ook indien de informatie dienaangaande door derden of anoniem wordt verstrekt.”; [Am. 50]

a bis)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.     Onverminderd artikel 12 quinquies kan de directeur-generaal een onderzoek openen bij voldoende ernstige verdenking van fraude, corruptie of andere onwettige activiteit of onregelmatigheid waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, ook indien de informatie dienaangaande door derden of anoniem wordt verstrekt. De evaluatieperiode die aan het besluit voorafgaat bedraagt hoogstens twee maanden. Indien de informant die de onderliggende informatie heeft verstrekt, bekend is, wordt deze op passende wijze in kennis gesteld.”; [Am. 51]

a ter)

in lid 2 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Het besluit om een onderzoek te openen, wordt genomen door de directeur-generaal, die handelt op eigen initiatief dan wel op verzoek van een instelling, orgaan of instantie van de Unie, of op verzoek van een lidstaat.”; [Am. 52]

a quater)

in lid 2 wordt de tweede alinea geschrapt; [Am. 53]

a quinquies)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.     Zolang de directeur-generaal overweegt om naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in lid 2 al dan niet een onderzoek te openen, en/of wanneer het Bureau een dergelijk onderzoek verricht, openen de instellingen, organen en instanties in kwestie geen parallel onderzoek naar dezelfde feiten, tenzij anderszins met het Bureau is overeengekomen. Dit lid is niet van toepassing op onderzoeken door het EOM overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939.”; [Am. 54]

b)

aan lid 3 wordt de volgende zin toegevoegd:

“Dit lid is niet van toepassing op onderzoeken door het EOM overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939.”; [Am. 55]

b bis)

lid 5 wordt vervangen door:

“5.     Indien de directeur-generaal besluit geen onderzoek te openen binnen de instellingen, organen en instanties, ondanks voldoende ernstige verdenking van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten of onregelmatigheden waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, doet hij alle relevante informatie onverwijld aan de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie toekomen, opdat naar aanleiding daarvan overeenkomstig de op de instelling, het orgaan of de instantie toepasselijke regels passende actie kan worden ondernomen. In voorkomend geval komt het Bureau met de instelling, het orgaan of de instantie passende maatregelen overeen om de bron van die informatie geheim te houden, en zo nodig vraagt het Bureau om in kennis te worden gesteld van de ondernomen actie.”; [Am. 56]

c)

lid 6 wordt vervangen door:

“6.   Indien de directeur-generaal besluit geen extern onderzoek te openen, kan controle of verificatie ter plaatse overeenkomstig artikel 3 uit te voeren , ondanks voldoende ernstige verdenking van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten of onregelmatigheden waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, doet hij alle relevante informatie onverwijld aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat doen toekomen, opdat naar aanleiding daarvan overeenkomstig het Unierecht en het nationale recht passende actie kan worden ondernomen. Indien nodig stelt het Bureau ook de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie van zijn besluit in kennis.”; [Am. 57]

c bis)

het volgende lid 6 bis wordt toegevoegd:

“6 bis.     De directeur-generaal stelt het Comité van toezicht overeenkomstig artikel 17, lid 5, periodiek in kennis van de gevallen waarin hij heeft besloten geen onderzoek in te stellen, onder vermelding van de redenen voor dat besluit.”. [Am. 58]

6)

artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

-a)

in artikel 7 wordt lid 1 vervangen door:

“1.     De directeur-generaal geeft leiding bij het verrichten van onderzoeken, in voorkomend geval op basis van schriftelijke instructies. Onderzoeken worden onder zijn leiding uitgevoerd door personeelsleden van het Bureau die hij heeft aangewezen. De directeur-generaal voert zelf geen onderzoeken uit.”; [Am. 59]

a)

in lid 3 wordt de eerste alinea vervangen door:

“De bevoegde autoriteiten van de lidstaten verlenen de personeelsleden van het Bureau de nodige bijstand zodat die hun taken overeenkomstig deze verordening doeltreffend en zonder onnodige vertraging kunnen uitvoeren.”;

b)

in lid 3 wordt de volgende tweede alinea ingevoegd:

“Op verzoek van het Bureau verstrekken de financiële inlichtingeneenheden die overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (15) zijn opgericht en andere betrokken bevoegde autoriteiten van de lidstaten het Bureau in verband met onderzochte feiten het volgende:

a)

de in [artikel 32 bis, lid 3, van] Richtlijn (EU) 2015/849 (16) bedoelde informatie;

b)

wanneer dat voor het onderzoek strikt noodzakelijk is, de registratiegegevens van transacties.”;

c)

aan lid 3 wordt de volgende derde alinea toegevoegd:

“Wanneer zij overeenkomstig de vorige alinea's bijstand verlenen, handelen de nationale bevoegde autoriteiten overeenkomstig de nationale procedureregels die van toepassing zijn op de betrokken nationale bevoegde autoriteit.”;

c bis)

in lid 3 wordt de tweede alinea vervangen door:

“De instellingen, organen en instanties zien erop toe dat hun ambtenaren, andere personeelsleden, leden, hoofden of personeelsleden het personeel van het Bureau de nodige bijstand verlenen bij de doeltreffende uitvoering van zijn taken overeenkomstig deze verordening en zonder onnodige vertraging .”; [Am. 60]

c ter)

lid 4 wordt geschrapt; [Am. 61]

c quater)

in lid 6 wordt de inleidende formule vervangen door:

“6.     Wanneer in de loop van een onderzoek blijkt dat het wenselijk zou kunnen zijn om administratieve voorzorgsmaatregelen te nemen om de financiële belangen van de Unie te beschermen, stelt het Bureau de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie onverwijld in kennis van het lopende onderzoek en doet het voorstellen voor te nemen maatregelen. Hierbij worden de volgende gegevens verstrekt:”; [Am. 62]

c quinquies)

in de eerste alinea van lid 6 wordt punt b) vervangen door:

“b)

alle informatie die de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie kan helpen bij het nemen van een besluit over passende administratieve voorzorgsmaatregelen die moeten worden getroffen om de financiële belangen van de Unie te beschermen;”; [Am. 63]

c sexies)

in de eerste alinea van lid 6 wordt punt c) vervangen door:

“c)

de aanbevolen bijzondere maatregelen inzake geheimhouding, met name wanneer onderzoeksmaatregelen worden gebruikt die tot de bevoegdheid van een nationale gerechtelijke autoriteit of een andere nationale autoriteit behoren, overeenkomstig de op onderzoeken toepasselijke nationale voorschriften.”; [Am. 64]

d)

in lid 6 wordt de tweede alinea vervangen door:

“De instelling, het orgaan of de instantie in kwestie kan stelt , in aanvulling op de eerste alinea, te allen tijde het Bureau raadplegen om, onverwijld in nauwe samenwerking met het Bureau, te besluiten alle passende kennis van elke afwijking van de voorgestelde voorzorgsmaatregelen te nemen, inclusief maatregelen ter bescherming van bewijsmiddelen, en stelt het Bureau onverwijld in kennis van dit besluit de redenen voor de afwijking .”; [Am. 65]

e)

lid 8 wordt vervangen door:

“8.   Indien een onderzoek niet kan worden afgesloten binnen twaalf maanden nadat het is geopend, brengt de directeur-generaal, na het verstrijken van die twaalf maanden, en vervolgens om de zes maanden, verslag uit aan het Comité van toezicht, onder vermelding met gedetailleerde opgave van de redenen die het oponthoud veroorzaken en , in voorkomend geval, de overwogen genomen maatregelen om het onderzoek sneller te doen verlopen.”; [Am. 66]

e bis)

het volgende lid 8 bis wordt toegevoegd:

“8 bis.     Het verslag omvat ten minste een beknopte beschrijving van de feiten, de juridische kwalificatie ervan, een beoordeling van de schade die is veroorzaakt of waarschijnlijk wordt veroorzaakt, de einddatum van de wettelijke verjaringstermijn, de redenen waarom de periode van twaalf maanden niet kon worden nageleefd, en, in voorkomend geval, de corrigerende maatregelen die worden overwogen om het onderzoek sneller te doen verlopen.”. [Am. 67]

7)

artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

-a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.     De instellingen, organen en instanties geven alle informatie betreffende mogelijke gevallen van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit of onregelmatigheid waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, onverwijld aan het Bureau door. Deze verplichting is van toepassing op het EOM wanneer de desbetreffende gevallen niet onder zijn mandaat vallen overeenkomstig hoofdstuk IV van Verordening (EU) 2017/1939.”; [Am. 68]

a)

in lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Wanneer de instellingen, organen en instanties overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EU) 2017/1939 aan het EOM een melding doen, kunnen zij voldoen aan de in plaats daarvan de eerste alinea bedoelde verplichting door aan het Bureau een afschrift van de aan het EOM toegezonden melding doorgeven door te geven .”; [Am. 69]

b)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   De instellingen, organen en instanties en, tenzij hun nationale recht dat verbiedt, de bevoegde autoriteiten van de lidstaten geven op verzoek van het Bureau of op eigen initiatief onverwijld alle documenten en informatie in hun bezit die verband houden met een lopend onderzoek van het Bureau aan het Bureau door. [Am. 70]

Voorafgaand aan de opening van een onderzoek geven zij, op verzoek van het Bureau, alle documenten of informatie in hun bezit door die nodig zijn om de vermoedens te beoordelen of de in artikel 5, lid 1, vastgestelde criteria voor de opening van een onderzoek toe te passen.”;

c)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   De instellingen, organen en instanties en, tenzij hun nationale recht dat verbiedt, de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, geven onverwijld, op verzoek van het Bureau of op eigen initiatief, alle andere relevant geachte documenten en informatie in hun bezit die verband houden met de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten of onregelmatigheden waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, aan het Bureau door.”; [Am. 71]

d)

het volgende lid 4 wordt toegevoegd:

“4.   Dit artikel is niet van toepassing op het EOM met betrekking tot strafbare feiten ten aanzien waarvan het zijn bevoegdheid kan uitoefenen overeenkomstig de artikelen 22 en 25 hoofdstuk IV van Verordening (EU) 2017/1939. [Am. 72]

Dit doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor het EOM om het Bureau relevante informatie over zaken te verstrekken overeenkomstig artikel 34, lid 8, artikel 36, lid 6, artikel 39, lid 4 en artikel 101, leden 3 en 4, van Verordening (EU) 2017/1939.”.

8)

artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

-a)

in lid 2 wordt de vierde alinea vervangen door:

“De in de tweede en de derde alinea bedoelde voorschriften gelden niet voor het afnemen van verklaringen in het kader van controles en verificaties ter plaatse. Voordat een verklaring wordt afgenomen, wordt de betrokken persoon echter in kennis gesteld van zijn rechten, met name het recht te worden bijgestaan door een persoon naar keuze.”; [Am. 73]

-a bis)

in lid 4 wordt de tweede alinea vervangen door:

“Daartoe nodigt het Bureau de betrokken persoon uit om schriftelijk dan wel in een onderhoud met door het Bureau aangewezen personeelsleden zijn oordeel over de feiten te geven. De uitnodiging bevat een samenvatting van de feiten die de betrokken persoon betreffen, alsmede de bij de artikelen 15 en 16 van Verordening (EU) 2018/1725 voorgeschreven informatie, en vermeldt de termijn voor het indienen van opmerkingen, die ten minste tien werkdagen vanaf de ontvangst van de uitnodiging tot het geven van zijn oordeel bedraagt. Deze termijn kan worden verkort met de uitdrukkelijke instemming van de betrokken persoon of om terdege gemotiveerde redenen van spoedeisendheid van het onderzoek. In het eindverslag van het onderzoek wordt naar dat oordeel verwezen.”; [Am. 74]

a)

in lid 4 wordt de derde alinea vervangen door:

“In terdege gemotiveerde gevallen waarin het vertrouwelijk karakter van het onderzoek moet worden bewaard en/of gebruik moet worden gemaakt van onderzoeksprocedures die tot de bevoegdheid van het EOM of een nationale gerechtelijke autoriteit behoren, kan de directeur-generaal besluiten dat de nakoming van de verplichting om de betrokken persoon uit te nodigen zijn oordeel over de feiten te geven, wordt opgeschort.”;

a bis)

lid 5 bis wordt toegevoegd:

“5 bis.     Voor gevallen waarin het Bureau een gerechtelijke follow-up aanbeveelt, en onverminderd de geheimhoudingsrechten van klokkenluiders en informanten, heeft de betrokken persoon toegang tot het overeenkomstig artikel 11 door het Bureau naar aanleiding van zijn onderzoek opgestelde verslag en tot alle andere relevante documenten, voor zover deze verband houden met die persoon en indien, in voorkomend geval, noch het EOM noch de nationale gerechtelijke autoriteiten binnen een termijn van zes maanden bezwaar maken. Er kan ook toestemming door de bevoegde rechterlijke instantie worden verleend vóór die termijn is verstreken.”. [Am. 75]

8 bis)

artikel 9 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 9 bis

Toezichthouder op de procedurewaarborgen

1.     De Commissie benoemt, volgens de in lid 2 bedoelde procedure, een Toezichthouder op de procedurewaarborgen (hierna “de Toezichthouder” genoemd), voor een niet-verlengbare termijn van vijf jaar. Na afloop van zijn ambtstermijn blijft hij in functie totdat in zijn vervanging is voorzien.

2.     Na een oproep tot kandidaatstelling in het Publicatieblad van de Europese Unie stelt de Commissie een lijst op van geschikte kandidaten voor het ambt van Toezichthouder. De Commissie benoemt de Toezichthouder na overleg met het Europees Parlement en de Raad.

3.     De Toezichthouder beschikt over de nodige kwalificaties en ervaring op het gebied van procedurerechten en -waarborgen.

4.     De Toezichthouder oefent zijn taken in volledige onafhankelijkheid uit en vraagt noch aanvaardt daarbij instructies van anderen.

5.     De Toezichthouder ziet toe op de eerbiediging van de procedurerechten en -waarborgen door het Bureau. Hij is verantwoordelijk voor de behandeling van de klachten die het Bureau ontvangt.

6.     De Toezichthouder brengt over de uitoefening van deze functie jaarlijks verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, het Comité van toezicht en het Bureau. In dit verslag verwijst hij niet naar afzonderlijke onderzoeken en neemt hij de vertrouwelijkheid van onderzoeken in acht, zelfs als deze zijn afgesloten.”. [Am. 76]

8 ter)

artikel 9 ter wordt ingevoegd:

“Artikel 9 ter

Klachtenmechanisme

1.     Het Bureau neemt in samenwerking met de Toezichthouder de nodige maatregelen om een klachtenmechanisme op te zetten om de eerbiediging van de procedurewaarborgen bij alle activiteiten van het Bureau te controleren en te verzekeren.

2.     Elke in een onderzoek door het Bureau betrokken persoon heeft het recht bij de Toezichthouder een klacht in te dienen met betrekking tot de naleving door het Bureau van de procedurewaarborgen waarin artikel 9 voorziet. De indiening van een klacht heeft geen opschortend effect op de uitvoering van het lopende onderzoek.

3.     De betrokken persoon beschikt over een termijn van uiterlijk één maand nadat hij kennis heeft gekregen van de feiten die de vermeende schending van de procedurewaarborgen vormen om een klacht hierover in te dienen. Er kan geen klacht meer worden ingediend als het onderzoek langer dan één maand is afgesloten. Klachten met betrekking tot de in artikel 9, leden 2 en 4, bedoelde termijn worden ingediend vóór het verstrijken van de desbetreffende termijn.

4.     De Toezichthouder stelt de directeur-generaal van het Bureau onmiddellijk in kennis wanneer hij een klacht ontvangt en geeft het Bureau 15 werkdagen de tijd om een oplossing te vinden.

5.     Onverminderd artikel 10 van deze verordening verstrekt het Bureau de Toezichthouder alle informatie die de Toezichthouder mogelijk nodig heeft om een aanbeveling uit te brengen.

6.     De Toezichthouder brengt onverwijld een aanbeveling over de klacht uit en uiterlijk twee maanden nadat het Bureau hem kennis heeft gegeven van de actie die het heeft ondernomen om de kwestie op te lossen of nadat de termijn van lid 3 is verstreken. De aanbeveling wordt aan het Bureau gedaan en aan de klager ter kennis gegeven. In uitzonderlijke gevallen kan de Toezichthouder besluiten de termijn voor het uitbrengen van een aanbeveling met 15 dagen te verlengen. De Toezichthouder stelt de directeur-generaal per brief in kennis van de redenen voor de verlenging. Indien de Toezichthouder binnen de in dit lid bepaalde termijnen geen aanbeveling uitbrengt, wordt aangenomen dat de Toezichthouder de klacht zonder aanbeveling heeft afgewezen.

7.     Zonder inmenging in het lopende onderzoek beoordeelt de Toezichthouder de klacht in een procedure waarbij beide partijen worden gehoord. Voor zover zij hiermee instemmen, kan de Toezichthouder getuigen verzoeken om schriftelijk of mondeling toelichtingen te verstrekken die hij relevant acht om de feiten te beoordelen.

8.     De directeur-generaal volgt de aanbeveling van de Toezichthouder met betrekking tot de kwestie en mag alleen in naar behoren gemotiveerde gevallen hiervan afwijken. Indien de directeur-generaal van de aanbeveling van de Toezichthouder afwijkt, stelt hij de klager en de Toezichthouder in kennis van de voornaamste redenen voor dit besluit, voor zover dit het lopende onderzoek niet beïnvloedt. Deze redenen worden uiteengezet in een nota die bij het eindverslag van het onderzoek wordt gevoegd.

9.     De directeur-generaal kan de Toezichthouder om advies vragen over elke aangelegenheid die verband houdt met de inachtneming van de procedurewaarborgen en onder het mandaat van de Toezichthouder valt, onder andere over besluiten om de betrokkene overeenkomstig artikel 9, lid 3, niet in kennis te stellen. De directeur-generaal vermeldt in een dergelijk verzoek binnen welke termijn de Toezichthouder moet antwoorden.

10.     Onverminderd de termijnen waarin artikel 90 bis van het Statuut voorziet, zal in gevallen waarin door een ambtenaar of een ander personeelslid van de Unie een klacht in de zin van artikel 90 bis van het Statuut is ingediend bij de directeur-generaal alsook een klacht over dezelfde aangelegenheid bij de Toezichthouder, de directeur-generaal de aanbeveling van de Toezichthouder afwachten voordat hij de klacht beantwoordt.”. [Am. 77]

9)

artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

-a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.     De in het kader van onderzoeken buiten de instellingen, organen en instanties doorgegeven of verkregen gegevens zijn, ongeacht de vorm ervan, beschermd door de bepalingen in nationale en Uniewetgeving die betrekking hebben op deze onderzoeken.”; [Am. 78]

-a bis)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.     De in het kader van onderzoeken binnen de instellingen, organen en instanties doorgegeven of verkregen gegevens vallen, ongeacht de vorm ervan, onder het beroepsgeheim en genieten de bescherming van de bepalingen die van toepassing zijn op de instellingen van de Unie.”; [Am. 79]

-a ter)

het volgende lid 3 bis wordt ingevoegd:

“3 bis.     Het Bureau maakt zijn verslagen en aanbevelingen openbaar nadat alle verwante nationale en Unieprocedures door de verantwoordelijke instanties zijn afgesloten en de openbaarmaking de onderzoeken niet langer in het geding brengt. De openbaarmaking gebeurt volgens de in dit artikel en in artikel 1 vastgestelde regels en beginselen voor gegevensbescherming.”; [Am. 80]

a)

in lid 4 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Het Bureau wijst een functionaris voor gegevensbescherming aan overeenkomstig artikel 24 43 van Verordening (EG EU ) nr. 45/2001 2018 / 1725 .”; [Am. 81]

a bis)

lid 5 bis wordt toegevoegd:

“5 bis.     Personen die strafbare feiten en inbreuken in verband met de financiële belangen van de Unie melden bij het Bureau, worden volledig beschermd, met name door middel van de Europese wetgeving inzake de bescherming van personen die inbreuken op het recht van de Unie melden.”. [Am. 82]

10)

artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de tweede alinea vervangen door:

“Het verslag kan gaat vergezeld gaan van aanbevelingen van de directeur-generaal betreffende te ondernemen actie. De aanbevelingen vermelden in voorkomend geval of er door de instellingen, organen en instanties en door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten tuchtrechtelijke, administratiefrechtelijke, financiële en/of gerechtelijke acties moeten worden ondernomen; in het bijzonder worden de geschatte in te vorderen bedragen en de voorlopige juridische kwalificatie van de geconstateerde feiten vermeld.”; [Am. 83]

b)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   Bij de opstelling van deze rapporten en aanbevelingen worden de desbetreffende bepalingen van Unierecht en, inzoverre het van toepassing is, van het nationale recht van de betrokken lidstaat in aanmerking genomen.

"Het Bureau neemt passende interne maatregelen om de consistente kwaliteit van de eindverslagen en aanbevelingen te waarborgen en gaat na of de richtsnoeren betreffende onderzoeksprocedures moeten worden herzien om eventuele inconsistenties aan te pakken. [Am. 84]

Na eenvoudige controle van hun authenticiteit zijn verslagen die op basis daarvan zijn opgesteld, met inbegrip van alle bewijsstukken die ter ondersteuning bij deze verslagen zijn gevoegd, toelaatbaar als bewijs in gerechtelijke procedures van niet-strafrechtelijke aard voor nationale gerechten en in administratieve procedures in de lidstaten. Deze verordening laat de bevoegdheid van nationale gerechten om het bewijs vrij te beoordelen onverlet. [Am. 85]

De verslagen van het Bureau zijn op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als door de nationale administratieve controleurs opgestelde administratieve verslagen toelaatbaar als bewijs in strafrechtelijke procedures van de lidstaat waar het gebruik ervan nodig blijkt. De verslagen worden beoordeeld volgens dezelfde regels als administratieve verslagen van de nationale administratieve controleurs en hebben dezelfde bewijskracht. [Am. 86]

De lidstaten stellen het Bureau in kennis van alle regels van nationaal recht die relevant zijn voor de toepassing van de derde eerste alinea. [Am. 87]

De nationale gerechten stellen het Bureau in kennis van elke uitsluiting van bewijs overeenkomstig dit lid. De kennisgeving bevat de rechtsgrondslag en een uitgebreide motivering van de uitsluiting. De directeur-generaal evalueert in zijn jaarverslagen overeenkomstig artikel 17, lid 4, de toelaatbaarheid van bewijs in de lidstaten." [Am. 88]

De verslagen van het Bureau zijn toelaatbaar als bewijs in gerechtelijke procedures voor gerechten van de Unie en in administratieve procedures in de Unie.”;

c)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   De na afloop van een extern onderzoek opgestelde verslagen en aanbevelingen en alle relevante daarmee verband houdende documenten worden , op passende wijze, overeenkomstig de regels betreffende externe onderzoeken toegezonden aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten en, indien noodzakelijk, aan de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie. Die instellingen, organen of instanties ondernemen de acties , in het bijzonder de acties van tuchtrechtelijke of juridische aard, die op grond van de resultaten van het externe onderzoek geboden zijn en brengen daarover verslag uit aan het Bureau binnen de in de aanbevelingen die het verslag vergezellen bepaalde termijn, en bovendien op verzoek van het Bureau. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten brengen binnen negen maanden verslag uit aan het Bureau over de acties die zijn ondernomen naar aanleiding van het zaakverslag. ”; [Am. 89]

c bis)

lid 4 wordt geschrapt; [Am. 90]

c ter)

lid 5 wordt vervangen door:

“5.     Wanneer uit het na afloop van een onderzoek opgestelde verslag blijkt dat sprake is van strafrechtelijk vervolgbare feiten, wordt deze informatie onverwijld doorgegeven aan de gerechtelijke autoriteiten van de betrokken lidstaatlidstaat, onverminderd de artikelen 12 quater en 12 quinquies.”; [Am. 91]

c quater)

lid 6 bis wordt ingevoegd:

“6 bis.     De bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de instellingen, organen en instanties zorgen ervoor dat de overeenkomstig de leden 1 en 3 door de directeur-generaal uitgevaardigde tuchtrechtelijke, administratiefrechtelijke, financiële en gerechtelijke aanbevelingen worden opgevolgd, en doen het Bureau uiterlijk 31 maart van elk jaar een gedetailleerd verslag van de ondernomen acties toekomen, met de redenen voor het niet ten uitvoer leggen van aanbevelingen van het Bureau, indien van toepassing.”; [Am. 92]

c quinquies)

lid 8 wordt als volgt gewijzigd:

“8.     Indien een informant het Bureau een informatie heeft verstrekt die tot een onderzoek heeft geleid, stelt het Bureau deze informant ervan in kennis dat het onderzoek is afgesloten. Het Bureau kan een dergelijk verzoek evenwel afwijzen indien het van oordeel is dat het verzoek afbreuk zou kunnen doen aan de rechtmatige belangen van de betrokken persoon, aan de doeltreffendheid van het onderzoek en van de naar aanleiding daarvan te ondernemen actie dan wel aan geheimhoudingsvoorschriften.”. [Am. 93]

10 bis)

na artikel 11 wordt een nieuw artikel ingevoegd:

“Artikel 11 bis

Beroep bij het Gerecht

Elke betrokken persoon kan tegen de Commissie beroep instellen tot nietigverklaring van het overeenkomstig artikel 11, lid 3 aan de nationale autoriteiten of de instellingen toegezonden onderzoeksverslag op grond van onbevoegdheid, niet-naleving van een essentiële procedurevereiste, schending van de Verdragen, met inbegrip van het Handvest van de grondrechten, of machtsmisbruik.”. [Am. 94]

11)

artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

-a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.     Onverminderd de artikelen 10 en 11 van deze verordening en de bepalingen van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96, kan het Bureau de informatie die het in het kader van controles of verificaties ter plaatse overeenkomstig artikel 3 heeft verkregen te gelegener tijd aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten doorgeven teneinde hen in staat te stellen overeenkomstig hun nationale recht passende actie te ondernemen. Het kan ook informatie doorgeven aan de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie.”; [Am. 95]

a)

aan lid 1 wordt de volgende zin toegevoegd:

“Het kan ook informatie doorgeven aan de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie.”; [Am. 96]

a bis)

in lid 2 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Onverminderd de artikelen 10 en 11 geeft de directeur-generaal aan de gerechtelijke autoriteiten van de betrokken lidstaat de informatie door die het Bureau in het kader van onderzoeken binnen de instellingen, organen en instanties heeft verkregen over feiten die tot de bevoegdheid van een nationale gerechtelijke autoriteit behoren.”; [Am. 97]

b)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat stellen, tenzij hun nationale recht dat verbiedt, op eigen initiatief of op verzoek van het Bureau te gelegener tijd binnen een maand het Bureau in kennis van de actie die zij naar aanleiding van de krachtens dit artikel aan hen doorgegeven informatie hebben ondernomen.”; [Am. 98]

c)

het volgende lid 5 wordt toegevoegd:

“5.   Het Bureau kan op eigen initiatief of op verzoek relevante informatie uitwisselen met het Eurofisc-netwerk dat bij Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad (17) is ingesteld.”;

12)

de volgende artikelen worden ingevoegd:

“Artikel 12 bis

Coördinatiediensten fraudebestrijding in de lidstaten

1.   Voor de toepassing van deze verordening wijzen de lidstaten een instantie (“de coördinatiedienst fraudebestrijding”) aan om een doeltreffende samenwerking en uitwisseling van informatie, inclusief informatie van operationele aard, met het Bureau te faciliteren. De coördinatiedienst fraudebestrijding kan, in voorkomend geval en conform het nationale recht, voor de toepassing van deze verordening als een bevoegde autoriteit worden beschouwd.

2.   Op verzoek van het Bureau en voordat een besluit is genomen of er al dan niet een onderzoek wordt geopend, en ook tijdens of na een onderzoek, verlenen, verkrijgen of coördineren de coördinatiediensten fraudebestrijding de nodige bijstand opdat het Bureau zijn taken doeltreffend kan uitvoeren. Die bijstand omvat met name de bijstand van de nationale bevoegde autoriteiten die overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, artikel 7, lid 3, en artikel 8, leden 2 en 3, wordt verleend.

3.   Het Bureau kan de bijstand van de coördinatiediensten fraudebestrijding vragen wanneer het coördinatieactiviteiten overeenkomstig artikel 12 ter verricht, met inbegrip van, zo nodig, horizontale samenwerking en uitwisseling van informatie tussen coördinatiediensten fraudebestrijding.

Artikel 12 ter

Coördinatieactiviteiten

1.   Overeenkomstig artikel 1, lid 2, kan het Bureau samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, instellingen, organen en instanties, alsook, conform de vigerende overeenkomsten voor samenwerking en wederzijdse bijstand en andere vigerende rechtsinstrumenten, autoriteiten van derde landen en internationale organisaties organiseren en faciliteren. De deelnemende autoriteiten en het Bureau kunnen daartoe informatie, waaronder operationele informatie, vergaren, analyseren en uitwisselen. Het personeel van het Bureau kan bevoegde autoriteiten die onderzoeksactiviteiten verrichten, op verzoek van die autoriteiten vergezellen. Artikel 6, artikel 7, leden 6 en 7, artikel 8, lid 3, en artikel 10 zijn van toepassing.

2.   Het Bureau kan over de verrichte coördinatieactiviteiten een verslag opstellen en dit, zo nodig, aan de nationale bevoegde autoriteiten en de betrokken instellingen, organen en instanties doorgeven.

3.   Dit artikel doet geen afbreuk aan de uitoefening door het Bureau van bevoegdheden die aan de Commissie zijn verleend in specifieke bepalingen betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie.

3 bis.     De verplichtingen tot wederzijdse administratieve bijstand uit hoofde van Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad  (18) en Verordening (EU) nr. 608/2013  (19) gelden eveneens voor coördinatieactiviteiten met betrekking tot de Europese structuur- en investeringsfondsen, in overeenstemming met dit artikel. [Am. 99]

4.   Het Bureau kan deelnemen aan gemeenschappelijke onderzoeksteams die overeenkomstig het toepasselijke Unierecht zijn opgericht, en mag in dit kader overeenkomstig deze verordening verworven informatie uitwisselen.

Artikel 12 quater

Melding aan het EOM van strafbare gedragingen ten aanzien waarvan het zijn bevoegdheid kan uitoefenen

1.   Het Bureau meldt het EOM zonder onnodige vertraging alle strafbare gedragingen ten aanzien waarvan het EOM zijn bevoegdheid kan uitoefenen overeenkomstig artikel 22 en artikel 25, leden 2 en 3, hoofdstuk IV van Verordening (EU) 2017/1939. De melding wordt in elke fase zo vroeg mogelijk voor of tijdens een onderzoek van het Bureau toegezonden. [Am. 100]

2.   Het verslag bevat ten minste een beschrijving van de feiten en bij het Bureau bekende informatie , met inbegrip van een beoordeling van de schade die is berokkend of wellicht zal worden berokkend, ingeval het Bureau over dergelijke informatie beschikt, de mogelijke juridische kwalificatie, en eventuele beschikbare informatie over potentiële slachtoffers, verdachten en andere betrokkenen. Het Bureau doet het verslag en alle eventuele andere relevante, in zijn bezit zijnde informatie over de zaak, aan het EOM toekomen. [Am. 101]

3.   Het Bureau is niet verplicht kennelijk ongegronde vermoedens aan het EOM te melden.

In gevallen waarin de door het Bureau ontvangen informatie niet de in lid 2 omschreven elementen omvat, en er geen onderzoek van het Bureau aan de gang is, kan het Bureau overgaan tot een voorlopige evaluatie van de vermoedens. De evaluatie wordt snel onverwijld verricht en in elk geval binnen twee maanden na ontvangst van de informatie. In de loop van deze evaluatie zijn artikel 6 en artikel 8, lid 2, van toepassing. Het Bureau ziet af van het treffen van maatregelen die eventuele toekomstige onderzoeken van het EOM in gevaar kunnen brengen. [Am. 102]

Na deze voorlopige evaluatie meldt het Bureau aan het EOM of de in lid 1 vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

4.   Indien de in lid 1 bedoelde gedraging aan het licht komt tijdens een onderzoek door het Bureau en het EOM na de melding een onderzoek opent, zet het Bureau zijn onderzoek naar dezelfde feiten niet voort, tenzij in de in artikel 12 sexies of artikel 12 septies bedoelde gevallen.

Voor de toepassing van de eerste alinea controleert het Bureau overeenkomstig artikel 12 octies, lid 2, via het casemanagementsysteem van het EOM of het EOM een onderzoek voert. Het Bureau kan het EOM om verdere informatie verzoeken. Het EOM beantwoordt een dergelijk verzoek binnen tien werkdagen.

5.   De instellingen, organen en instanties kunnen het Bureau verzoeken om over te gaan tot een voorlopige evaluatie van vermoedens die aan hen worden gemeld. Voor die verzoeken zijn de leden 1 tot en met 4 mutatis mutandis van toepassing. Het Bureau stelt de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie in kennis van de resultaten van de voorlopige evaluatie, tenzij de verstrekking van deze informatie een door het Bureau of het EOM gevoerd onderzoek in gevaar kan brengen . [Am. 103]

6.   Indien het Bureau na de melding aan het EOM overeenkomstig dit artikel zijn onderzoek afsluit, zijn artikel 9, lid 4, en artikel 11 niet van toepassing.

Artikel 12 quinquies

Voorkoming van dubbel onderzoek

1.    De directeur-generaal opent geen onderzoek overeenkomstig artikel 5 en zet een lopend onderzoek stop als het EOM een onderzoek voert naar dezelfde feiten, tenzij in de in artikel 12 sexies of artikel 12 septies bedoelde gevallen. De directeur-generaal stelt het EOM in kennis van elk besluit tot niet-opening of stopzetting dat om deze redenen is genomen . [Am. 104]

Voor de toepassing van de eerste alinea controleert het Bureau overeenkomstig artikel 12 octies, lid 2, via het casemanagementsysteem van het EOM of het EOM een onderzoek voert. Het Bureau kan het EOM om verdere informatie verzoeken. Het EOM beantwoordt een dergelijk verzoek binnen tien werkdagen. Deze termijn kan in uitzonderlijke gevallen worden verlengd indien voldaan is aan de voorwaarden die worden vastgesteld in de in artikel 12 octies, lid 1, bedoelde werkafspraken. [Am. 105]

Wanneer het Bureau overeenkomstig de eerste alinea zijn onderzoek afsluit, zijn artikel 9, lid 4, en artikel 11 niet van toepassing. [Am. 106]

1 bis.     Op verzoek van het EOM ziet het Bureau af van het uitvoeren van bepaalde handelingen of maatregelen waardoor een door het EOM ingesteld onderzoek of ingestelde vervolging in gevaar kan worden gebracht. Het EOM stelt het Bureau onverwijld in kennis wanneer de redenen voor een dergelijk verzoek niet langer gelden. [Am. 107]

1 ter.     Wanneer het EOM een onderzoek afsluit of stopzet waarover het al informatie van de directeur-generaal had ontvangen uit hoofde van lid 1, en dat relevant is voor de uitoefening van het mandaat van het Bureau, stelt het het Bureau daarvan onverwijld in kennis en kan het aanbevelingen doen ten aanzien van verdere administratieve onderzoeken. [Am. 108]

Artikel 12 sexies

Steun van het Bureau aan het EOM

1.   In de loop van een onderzoek door het EOM, en op verzoek van het EOM overeenkomstig artikel 101, lid 3, van Verordening (EU) 2017/1939, ondersteunt het Bureau, conform zijn mandaat, de activiteit van het EOM, of vult het die activiteit aan, met name door:

a)

informatie en analyses (ook forensische) te verstrekken en deskundigheid en operationele ondersteuning te bieden;

b)

de coördinatie van specifieke acties van de bevoegde nationale bestuurlijke autoriteiten en organen van de Unie te faciliteren;

c)

administratieve onderzoeken te verrichten.

2.   Overeenkomstig Een overeenkomstig lid 1 wordt een ingediend verzoek wordt schriftelijk doorgegeven en specificeert het de maatregel of maatregelen die het EOM aan het Bureau verzoekt te nemen en, zo nodig, het geplande tijdschema daarvoor. Het bevat informatie over het onderzoek van het EOM tot dusver, in zoverre dat relevant is voor het doel van het verzoek. Zo nodig kan het Bureau om aanvullende informatie verzoeken . ten minste:

a)

informatie over het onderzoek van het EOM voor zover relevant voor het doel van het verzoek;

b)

de maatregel of maatregelen die het EOM aan het Bureau verzoekt te nemen;

c)

zo nodig, het geplande tijdschema daarvoor;

d)

instructies overeenkomstig lid 2 bis.

Zo nodig kan het Bureau om aanvullende informatie verzoeken. [Am. 109]

2 bis.     Teneinde de toelaatbaarheid van bewijs en de grondrechten en procedurewaarborgen te beschermen, kan het EOM, wanneer het Bureau op verzoek van het EOM ondersteunende of aanvullende maatregelen neemt overeenkomstig dit artikel, het Bureau opdragen hogere normen met betrekking tot de grondrechten, procedurewaarborgen en gegevensbescherming te hanteren dan deze verordening voorschrijft. Daarbij vermeldt het in detail de formele vereisten en procedures die moeten worden toegepast.

Indien het EOM deze specifieke instructies niet verstrekt, zijn hoofdstuk VI (procedurewaarborgen) en hoofdstuk VIII (gegevensbescherming) van Verordening (EU) nr. 2017/1939 dienovereenkomstig van toepassing op de maatregelen die overeenkomstig dit artikel door het Bureau worden uitgevoerd. [Am. 110]

Artikel 12 septies

Aanvullende onderzoeken

1.   In naar behoren gerechtvaardigde gevallen waarin de directeur-generaal van het Bureau het, ondanks een reeds lopend onderzoek van het EOM, aangewezen acht dat overeenkomstig het mandaat van het Bureau een onderzoek wordt geopend of voortgezet teneinde het nemen van voorzorgsmaatregelen of het ondernemen van financiële, tuchtrechtelijke of administratiefrechtelijke acties te faciliteren, stelt het Bureau het EOM schriftelijk en met vermelding van de aard en het doel van het onderzoek daarvan in kennis en verzoekt het EOM om schriftelijke toestemming voor de opening van een aanvullend onderzoek . [Am. 111]

Binnen 30 dagen 20 werkdagen na ontvangst van deze informatie kan verleent het EOM toestemming voor of maakt het bezwaar maken tegen de opening of voortzetting van een onderzoek of tegen het verrichten van bepaalde handelingen met betrekking tot het onderzoek, wanneer dat nodig is om te voorkomen dat zijn eigen onderzoek of vervolging in gevaar wordt gebracht, en dat zolang deze redenen bestaan. Het EOM stelt het Bureau zonder onnodige vertraging in kennis wanneer de redenen voor het bezwaar niet langer gelden. In naar behoren gemotiveerde gevallen kan het EOM de termijn met nog eens 10 werkdagen verlengen. Het stelt het Bureau daarvan in kennis.

Ingeval het EOM bezwaar maakt opent het Bureau geen aanvullend onderzoek. In dat geval stelt het EOM het Bureau zonder onnodige vertraging in kennis wanneer de redenen voor het bezwaar niet langer gelden. [Am. 112]

Ingeval het EOM binnen de in de vorige alinea vastgestelde termijn geen bezwaar maakt toestemming geeft , kan het Bureau een onderzoek openen of voortzetten en voert het dit onderzoek in nauw overleg met het EOM. [Am. 113]

Indien het EOM niet binnen de in de tweede alinea vermelde termijn antwoordt, kan het Bureau in overleg treden met het EOM opdat binnen 10 dagen een besluit wordt genomen. [Am. 114]

Het Bureau schorst zijn onderzoek of zet dit stop, of onthoudt zich van het verrichten van bepaalde handelingen met betrekking tot het onderzoek, als het EOM er om dezelfde redenen als die welke in de tweede alinea zijn vermeld, later bezwaar tegen maakt.

2.   Indien het EOM in antwoord op een verzoek om informatie dat overeenkomstig artikel 12 quinquies is ingediend, het Bureau ervan in kennis stelt dat het geen onderzoek voert en het later een onderzoek naar dezelfde feiten opent, stelt het het Bureau onverwijld daarvan in kennis. Indien de directeur-generaal na ontvangst van deze informatie van oordeel is dat het door het Bureau geopende onderzoek moet worden voortgezet teneinde het nemen van voorzorgsmaatregelen of het ondernemen van financiële, tuchtrechtelijke of administratiefrechtelijke acties te faciliteren, is lid 1 van toepassing.

Artikel 12 octies

Werkafspraken en uitwisseling van informatie met het EOM

1.   Indien dit nodig is om de samenwerking met het EOM als beschreven in artikel 1, lid 4 bis, te faciliteren, maakt het Bureau administratieve afspraken met het EOM. Dergelijke werkafspraken kunnen bestaan uit praktische regelingen voor de uitwisseling van informatie, waaronder persoonsgegevens, operationele, strategische of technische informatie en gerubriceerde informatie , en voor de opzet van informatietechnologieplatformen, met inbegrip van een gemeenschappelijke aanpak voor upgrades en compatibiliteit van software . Ze omvatten gedetailleerde afspraken over de continue uitwisseling van informatie tijdens de ontvangst en de controle van vermoedens met het oog op de vaststelling van bevoegdheden ten aanzien van onderzoeken die door beide instanties worden gevoerd. Ze omvatten ook afspraken over de overdracht van bewijs tussen het Bureau en het EOM, alsook afspraken over de verdeling van de kosten.

Voorafgaand aan de vaststelling van de werkafspraken met het EOM zendt de directeur-generaal de ontwerpafspraken ter informatie toe aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, het Comité van toezicht en het Europees Parlement. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en het Comité van toezicht brengen hun advies onverwijld uit. [Am. 115]

2.   Het Bureau krijgt op basis van een hit/no hit-systeem indirect toegang tot informatie in het casemanagementsysteem van het EOM. Telkens wanneer een match wordt gevonden tussen gegevens die het Bureau in het casemanagementsysteem heeft ingevoerd en die waarover het EOM beschikt, worden zowel het EOM als het Bureau hiervan op de hoogte gebracht. Het Bureau neemt de nodige maatregelen om het EOM op basis van een hit/no hit-systeem toegang te geven tot informatie in zijn casemanagementsysteem.

Indirecte raadpleging van de informatie in het casemanagementsysteem van het EOM vindt alleen plaats voor zover noodzakelijk voor de uitoefening van de functies van het Bureau zoals vastgesteld in deze verordening en wordt naar behoren gemotiveerd en goedgekeurd via een door het Bureau ontworpen interne procedure. Het Bureau houdt een register bij van alle gevallen van toegang tot het casemanagementsysteem van het EOM. [Am. 116]

2 bis.     De directeur-generaal van het Bureau en de Europese hoofdaanklager komen ten minste eenmaal per jaar bijeen om zaken van gemeenschappelijk belang te bespreken.”. [Am. 117]

12 bis)

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de tweede alinea vervangen door:

“Het Comité van toezicht monitort in het bijzonder de ontwikkelingen betreffende de toepassing van de procedurewaarborgen en de duur van onderzoeken.”; [Am. 118]

b)

in lid 1 wordt de vijfde alinea vervangen door:

“Het Comité van toezicht wordt toegang verschaft tot alle informatie en documenten die het acht nodig te hebben voor de uitvoering van zijn taken, met inbegrip van verslagen en aanbevelingen over afgesloten onderzoeken, afgewezen gevallen, doch zonder inmenging in de verrichting van lopende onderzoeken, en met inachtneming van de vereisten in verband met vertrouwelijkheid en gegevensbescherming.”; [Am. 119]

c)

in lid 8 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Het Comité van toezicht wijst zijn voorzitter aan. Het stelt zijn reglement van orde vast nadat dit ter informatie aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is voorgelegd. Het Comité van toezicht wordt bijeengeroepen op initiatief van zijn voorzitter of van de directeur-generaal. Het komt minstens tienmaal per jaar bijeen. Het Comité van toezicht besluit bij meerderheid van de stemmen van zijn leden. De Commissie verzorgt het secretariaat van het Comité van toezicht in nauw overleg met het Comité van toezicht. Voordat de benoeming van een personeelslid van het secretariaat plaatsvindt, wordt het Comité van toezicht geraadpleegd en zijn zienswijze in aanmerking genomen. Het secretariaat handelt in opdracht van het Comité van toezicht en onafhankelijk van de Commissie. Onverminderd haar controle op de begroting van het Comité van toezicht en het secretariaat daarvan, mengt de Commissie zich niet in de toezichthoudende taken van het Comité van toezicht.”. [Am. 120]

13)

artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

-a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.     Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hebben jaarlijks een ontmoeting met de directeur-generaal om op politiek niveau van gedachten te wisselen over het beleid van het Bureau inzake methoden voor de preventie en bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit of onregelmatigheid waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het Comité van toezicht neemt aan de gedachtewisseling deel. De Europese hoofdaanklager wordt uitgenodigd om aan de gedachtewisseling deel te nemen. Vertegenwoordigers van de Rekenkamer, Eurojust en/of Europol kunnen op verzoek van Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de directeur-generaal of het Comité van toezicht worden uitgenodigd om op ad-hocbasis bij de gedachtewisseling aanwezig te zijn.”; [Am. 121]

a)

in lid 1 wordt de derde zin vervangen door:

“Vertegenwoordigers van de Rekenkamer, het EOM, Eurojust en/of Europol kunnen op verzoek van het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de directeur-generaal of het Comité van toezicht worden uitgenodigd om op ad-hocbasis bij de gedachtewisseling aanwezig te zijn.”; [Am. 122]

a bis)

in lid 2 wordt de inleidende formule vervangen door:

“2.     De gedachtewisseling kan betrekking hebben op elk onderwerp dat het Europees Parlement, de Raad en de Commissie overeenkomen. De gedachtewisseling kan met name betrekking hebben op:” [Am. 123]

b)

in lid 2 wordt punt d) vervangen door:

“d)

het kader inzake de betrekkingen tussen het Bureau en de instellingen, organen en instanties, in het bijzonder de band met het EOM , en de actie die is ondernomen naar aanleiding van de eindverslagen van onderzoeken van het Bureau en andere door het Bureau doorgestuurde informatie ;”; [Am. 124]

b bis)

lid 2, onder e), wordt vervangen door:

“e)

het kader inzake de betrekkingen tussen het Bureau en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, en de actie die door bevoegde autoriteiten van de lidstaten is ondernomen naar aanleiding van de eindverslagen van onderzoeken van het Bureau en andere door het Bureau doorgestuurde informatie;”; [Am. 125]

b ter)

het volgende lid wordt toegevoegd:

“4 bis.     Het voorzitterschap bij de gedachtewisseling wordt gerouleerd tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.”. [Am. 126]

14)

artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

-a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.     Het Bureau staat onder leiding van een directeur-generaal. De directeur-generaal wordt door de Commissie aangesteld overeenkomstig de in lid 2 vastgestelde procedure. De ambtstermijn van de directeur-generaal bedraagt zeven jaar; deze termijn kan niet worden verlengd. De directeur-generaal wordt aangesteld als tijdelijke functionaris overeenkomstig het Ambtenarenstatuut.”; [Am. 127]

-a bis)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.     Met het oog op de aanstelling van een nieuwe directeur-generaal maakt de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie een oproep tot gegadigden bekend. Deze bekendmaking vindt plaats uiterlijk zes maanden vóór het einde van de ambtstermijn van de in functie zijnde directeur-generaal. Na gunstig advies van het comité van toezicht stelt de Commissie een lijst op van de kandidaten die over de nodige kwalificaties beschikken. De directeur-generaal wordt in onderlinge overeenstemming tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie voorgedragen en vervolgens door de Commissie benoemd.”; [Am. 128]

a)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   De directeur-generaal vraagt noch aanvaardt van welke regering, instelling of instantie dan ook instructies voor de vervulling van zijn taken met betrekking tot het openen en uitvoeren van externe en interne onderzoeken of coördinatieactiviteiten, of met betrekking tot het opstellen van de verslagen naar aanleiding van die onderzoeken of coördinatieactiviteiten. Indien de directeur-generaal van oordeel is dat een maatregel van de Commissie zijn onafhankelijkheid aantast, stelt hij het Comité van toezicht onmiddellijk daarvan in kennis en beslist hij of hij bij het Hof van Justitie beroep tegen de Commissie instelt.”; [Am. 129]

a bis)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.     De directeur-generaal brengt regelmatig en ten minste jaarlijks verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer over de resultaten van de door het Bureau verrichte onderzoeken, de actie die naar aanleiding daarvan is ondernomen, de problemen die daarbij zijn gerezen en het gevolg dat het Bureau heeft gegeven aan de door het Comité van toezicht overeenkomstig artikel 15 uitgebrachte aanbevelingen, onder eerbiediging van het vertrouwelijk karakter van die onderzoeken, de wettelijke rechten van de betrokken personen en informanten en, in voorkomend geval, de nationale procesrechtelijke bepalingen.

Het jaarlijkse verslag omvat ook een beoordeling van de mate van samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de instellingen, organen en instanties, met name voor wat betreft de toepassing van artikel 11, leden 2 en 6 bis.”; [Am. 130]

a ter)

lid 4 bis wordt toegevoegd:

“4 bis.     Op verzoek van het Europees Parlement in het kader van zijn begrotingscontrolerechten kan de directeur-generaal informatie verstrekken over de activiteiten van het Bureau, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van onderzoeken en vervolgprocedures. Het Europees Parlement waarborgt de vertrouwelijkheid van de overeenkomstig dit lid verstrekte informatie.”; [Am. 131]

a quater)

in lid 5 wordt de eerste alinea geschrapt; [Am. 132]

b)

in lid 5, tweede alinea, wordt punt b) vervangen door:

“b)

de gevallen waarin informatie is doorgegeven aan de gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten en of aan het EOM;”; [Am. 133]

b bis)

in de derde alinea van lid 5 wordt de volgende letter ingevoegd:

“b bis)

de gevallen die zijn afgewezen;”; [Am. 134]

b ter)

lid 7 wordt vervangen door:

“7.     De directeur-generaal stelt een mechanisme in voor interne advisering en controle, mede omvattende een wettigheidstoetsing, onder meer met betrekking tot de eerbiediging van de procedurewaarborgen en de grondrechten van de betrokken personen en getuigen, en van het nationale recht van de betrokken lidstaten, waarbij in het bijzonder wordt gelet op artikel 11, lid 2. De wettigheidstoetsing wordt verricht door deskundigen van het Bureau op het gebied van recht en onderzoeksprocedures die gekwalificeerd zijn voor rechterlijke functies in een lidstaat. Hun advies wordt aan het eindverslag van het onderzoek gehecht.”; [Am. 135]

b quater)

lid 8 wordt vervangen door:

“8.     De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 19 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de vaststelling van een reglement voor onderzoeken dat moet worden nageleefd door de personeelsleden van het Bureau. Deze gedelegeerde handelingen hebben in het bijzonder betrekking op :

a)

de gang van zaken bij de uitvoering van het mandaat en het statuut van het Bureau;

b)

nadere regels inzake onderzoeksprocedures en toegestane onderzoekshandelingen;

c)

de legitieme rechten van de betrokken personen;

d)

de procedurewaarborgen;

d bis)

bepalingen inzake gegevensbescherming en beleid op het gebied van communicatie en toegang tot documenten;

d ter)

bepalingen inzake de wettigheidstoetsing en beroepsmogelijkheden van de betrokkenen;

d quater)

de band met het EOM.

Bij haar voorbereidende werkzaamheden raadpleegt de Commissie het Comité van toezicht en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming .

Elke gedelegeerde handeling die overeenkomstig dit lid wordt vastgesteld wordt voor informatiedoeleinden in alle officiële talen van de Unie bekendgemaakt op de website van het Bureau.”; [Am. 136]

c)

in de eerste alinea van lid 8 wordt het volgende punt e) toegevoegd:

“e)

d e band met het EOM.”. [Am. 137]

c bis)

in lid 9 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Voordat de Commissie een tuchtmaatregel tegen de directeur-generaal neemt of zijn immuniteit opheft, raadpleegt zij het Comité van toezicht.”. [Am. 138]

14 bis)

artikel 19 wordt vervangen door:

“Artikel 19

Evaluatieverslag en herziening

Uiterlijk vijf jaar na de datum die is vastgesteld overeenkomstig de tweede alinea van artikel 120, lid 2, van Verordening (EU) 2017/1939, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een evaluatieverslag in over de toepassing en het effect van deze verordening, met name ten aanzien van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de samenwerking tussen het Bureau en het EOM. Dat verslag gaat vergezeld van een advies van het Comité van toezicht.

Uiterlijk twee jaar na de indiening van het evaluatieverslag overeenkomstig de eerste alinea, dient de Commissie een wetgevingsvoorstel in bij het Europees Parlement en de Raad om het kader voor het Bureau te moderniseren, met aanvullende of meer gedetailleerde regels met betrekking tot de opzet van het Bureau, zijn functies of de procedures voor zijn activiteiten, met name betreffende zijn samenwerking met het EOM, grensoverschrijdende onderzoeken, en onderzoeken in lidstaten die niet deelnemen aan het EOM.”. [Am. 139]

14 ter)

een nieuw artikel 19 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 19 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.     De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.     De in artikel 17, lid 8, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor termijn van vier jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze verordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vier jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.     Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 17, lid 8, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.     Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.     Een overeenkomstig artikel 17, lid 8 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”. [Am. 140]

Artikel 2

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   De in artikel 1, punt 12, bedoelde artikelen 12 quater tot en met 12 septies zijn van toepassing vanaf de datum die overeenkomstig artikel 120, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) 2017/1939 is bepaald.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …,

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter


(1)  PB C 42 van 1.2.2019, blz. 1.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2019.

(3)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(4)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(5)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(6)  COM(2017)0589. Het verslag ging vergezeld van een evaluatiewerkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2017)0332) en een advies van het Comité van toezicht van het Bureau (advies 2/2017).

(7)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(8)  Artikel 129 zal worden ingevoegd in Verordening (EU) 2018/XX van het Europees Parlement en de Raad (nieuw Financieel Reglement), waarover een politiek akkoord is bereikt en die naar verwachting in de komende maanden zal worden vastgesteld.

(9)  Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 268 van 12.10.2010, blz. 1).

(10)   Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(11)  Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1).

(12)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(13)  PB C […] van […], blz. […].

(14)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(15)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).

(16)  Artikel 32 bis, lid 3, zal in Richtlijn (EU) 2015/849 worden ingevoegd bij Richtlijn (EU) 2018/XX van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849, waarover op 19 december 2017 een politiek akkoord is bereikt en die naar verwachting in de komende maanden zal worden vastgesteld.

(17)  Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 268 van 12.10.2010, blz. 1).

(18)   Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PB L 082 van 22.3.1997, blz. 1).

(19)   Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 … (EG) nr. 1383/2003 (PB L 181 van 29.6.2013, blz. 15).