15.1.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 14/67


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de sociale dimensie van de visserij

(verkennend advies)

(2020/C 14/09)

Rapporteur: Gabriel SARRÓ IPARRAGUIRRE

Raadpleging

Europese Commissie, 27.3.2019

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Besluit van de voltallige vergadering

14.5.2019

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedkeuring door de afdeling

4.9.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

25.9.2019

Zitting nr.

546

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

137/0/1

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Om een duurzaam concurrentievermogen te bevorderen, moeten twee nieuwe dimensies voor ogen worden gehouden, nl. het milieuaspect en het sociale aspect (1). Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) acht het van fundamenteel belang dat bij de opzet van het visserijbeleid niet alleen wordt gekeken naar het milieuperspectief, maar ook rekening wordt gehouden met het mondiale belang van de visserij, de impact ervan op de rest van de economie en het belang ervan voor de maritieme veiligheid, de toelevering van gezonde voeding en de instandhouding van de bevolking in kwetsbare gebieden (2). Het EESC onderstreept het belang van kleinschalige visserij en de noodzaak van een gunstig ondernemingsklimaat waardoor de sector duurzaam kan werken en banen kan genereren, die met name belangrijk zijn in vele kustgemeenschappen. De rol van vrouwen en het belang van hun bijdrage moet meer erkenning krijgen, om mee de weg te effenen voor gendergelijkheid.

1.2.

Het EESC pleit voor regelgevingssamenhang tussen de maatregelen inzake de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee en de veiligheidsnormen en arbeidsvoorwaarden op zee, middels effectbeoordelingen met betrekking tot: i) de werkgelegenheid, ii) de lonen, iii) de bouw en zeewaardigheid van vissersvaartuigen, iv) waardige levens- en arbeidsomstandigheden, en v) de kwalificaties en certificering van vissers. Het vraagt daarom om meer coördinatie tussen de verschillende afdelingen en diensten van overheidsinstanties op alle niveaus met het oog op een geïntegreerd beheer van de sector.

1.3.

Het EESC zou graag zien dat de Europese Commissie in het kader van haar werkprogramma een richtlijnvoorstel indient om het verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen op te nemen in het EU-acquis, teneinde geharmoniseerde opleidings- en certificeringsnormen en een verbetering van de maritieme veiligheid op visserijgebied te waarborgen.

1.4.

Het EESC verzoekt alle instellingen en sociale actoren om voor zowel afgestudeerden als bemanningsleden een beter beeld te geven van de visserij als sector waarin werk kan worden gevonden en carrière kan worden gemaakt, en om de sociale achterstelling en slechte levens- en arbeidsomstandigheden in veel vissersgemeenschappen en havensteden aan te pakken.

1.5.

Het EESC spoort de Europese Commissie ertoe aan om de nodige wijzigingen voor te stellen op de basisverordening inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid zodat er, wat betreft het verbeteren van de leefomstandigheden en veiligheid aan boord van vissersvaartuigen, bij de berekening van de visserijcapaciteit geen rekening wordt gehouden met de maatregelen inzake brutotonnage en vermogen (3).

1.6.

Het EESC roept de lidstaten ertoe op om IAO-Verdrag nr. 188 te ratificeren en de nodige middelen in te zetten voor de correcte omzetting ervan in nationale wetgeving en de toepassing ervan en, in voorkomend geval, de taken met betrekking tot de inspecties en de afgifte van certificaten te delegeren aan classificatiebureaus, gezien de huidige problemen bij de coördinatie van die taken in sommige landen.

1.7.

Het EESC herinnert de lidstaten eraan dat Richtlijn (EU) 2017/159 van de Raad (4), waarbij IAO-Verdrag nr. 188 in het acquis van de Unie wordt opgenomen, uiterlijk op 15 november 2019 moet zijn omgezet in hun nationale wetgeving. Het dringt er voorts op aan dat de Commissie onverwijld een voorstel voor een aanvullende richtlijn met bepalingen inzake de controle en de naleving indient, zoals dat ook is gebeurd voor het zeevervoer, teneinde een geharmoniseerde inspectieregeling tot stand te brengen.

1.8.

Het EESC pleit ook voor meer samenhang tussen het visserijbeleid en het handelsbeleid. Landen die betrokken zijn bij illegale visserij en ernstige schendingen van het arbeidsrecht zouden dan ook geen preferentiële toegang tot de EU-markt mogen krijgen. Producten uit die landen zouden in dit verband ook niet in aanmerking mogen komen voor tariefpreferentie-instrumenten, zoals autonome contingenten.

2.   Inleiding en achtergrond

2.1.

De visserij is een traditioneel beroep van groot cultureel belang en speelt in vele kustgemeenschappen in de Europese Unie een essentiële rol als levensbelangrijke bron van voedselvoorziening, werkgelegenheid, handel, economisch welzijn en recreatie. Het valt niet te ontkennen dat de visbestanden en de natuurlijke rijkdommen dringend moeten worden hersteld; zoals het EESC echter reeds in eerdere adviezen heeft aangegeven, waren gedurende vele jaren alle internationale inspanningen toegespitst op het waarborgen van de milieuduurzaamheid van visserij en werd weinig aandacht geschonken aan de economische aspecten, en nog minder aan de sociale aspecten en aan maritieme veiligheid.

2.2.

Ondanks de voortdurende technologische vooruitgang wordt de visserij echter nog steeds beschouwd als een bijzonder riskante activiteit, onder meer vanwege de weersomstandigheden, het fysiek zware werk en de werkomgeving die voortdurend in beweging is. Die opvatting wordt ook gestaafd door statistieken waaruit blijkt dat de visserij een gevaarlijk beroep is in vergelijking met andere sectoren. Volgens de door het EMSA gepubliceerde statistieken inzake arbeidsongevallen in de maritieme sector (5) gingen in de periode 2011-2017 in de EU bijna 120 vissersvaartuigen verloren. 2016 was een bijzonder rampzalig jaar, met 525 ongevallen en incidenten op zee, waarbij 55 vissers het leven lieten, 30 vissers zwaargewond raakten, 184 vissers gewond raakten en 14 boten verdwenen. Dat geeft aan dat er nog steeds veel vissers zwaargewond raken of zelfs omkomen terwijl ze op zee aan het werk zijn om in hun levensonderhoud te voorzien en de samenleving te dienen door voedsel te leveren.

2.3.

Onverminderd het bovenstaande blijkt uit het EMSA-verslag dat ongeveer 63 % van de ongevallen aan boord van vissersvaartuigen te wijten was aan menselijke fouten, die in de meeste gevallen (65 %) werden gemaakt tijdens visserijactiviteiten. Dat toont aan hoe belangrijk het is dat de bemanning in de hele visserijsector de nodige opleiding krijgt en over de nodige kwalificaties beschikt, niet alleen voor vissersvaartuigen van 24 meter of meer. Zelfstandige vissers en eigenaars van kleine vissersschepen die samen met hun bemanning werken, moeten ook toegang hebben tot opleiding, niet enkel als vissers maar ook als bedrijfsleiders.

2.4.

Het totale aantal arbeidsplaatsen in de EU-vloot, uitgedrukt in voltijdequivalenten, is sinds 2008 met gemiddeld 1,3 % per jaar gedaald (6), deels vanwege de afname van de vlootcapaciteit. Ondanks de uitbreidingen van de EU bedroeg het aantal EU-vaartuigen in 2018 nl. 81 644, d.w.z. 22 203 minder dan in 1996, waarvan er slechts 65 400 nog steeds actief zijn.

2.5.

Het gemiddelde loon per voltijdequivalent is nochtans met 2,7 % per jaar gestegen. De economische prestaties van de EU-vloot blijven ook uitstekend, met een recordnettowinst van 1,3 miljard EUR in 2016 (7). Die goede resultaten zijn hoofdzakelijk te danken aan de concurrerende prijzen bij eerste verkoop, de lage brandstofprijzen, efficiënter werkende vaartuigen en de groei van een aantal belangrijke bestanden. Er moet echter worden gespecificeerd dat uit de gegevens blijkt dat de vloten van vijf lidstaten in 2016 nettoverlies leden (Cyprus, Finland, Kroatië, Litouwen en Malta). Uit de gegevens blijkt ook dat de kustvloot in 2016 een nettowinst van 132 miljoen euro boekte, een aanzienlijke stijging ten opzichte van 2015 (+ 36 %). In datzelfde jaar leed dit vlootsegment echter in zeven lidstaten nettoverlies.

2.6.

Niettegenstaande deze positieve tendens, gunstige sociale akkoorden en de inspanningen die zijn geleverd op het gebied van betere lonen en betere leefomstandigheden aan boord, meer comfort en betere telecommunicatie, blijft de visserij weinig aantrekkelijk voor jongeren. Soms komt dit omdat het werk wordt verricht in een vijandige natuurlijke omgeving, of omdat het voor zeelieden moeilijk is om werk en gezin te combineren, of omdat de gerealiseerde verbeteringen niet goed onder de aandacht zijn gebracht. Hoe dan ook is het zelfs tijdens de economische crisis van de afgelopen jaren niet gelukt om meer jongeren warm te maken voor de sector. Ondernemers in spe die een eigen bedrijf willen oprichten kiezen niet vaak voor het vissersberoep; in sommige landen hebben eigenaren van kleine vissersschepen geen toegang tot vervroegde uittreding, ook al werken ze onder dezelfde zware omstandigheden als hun werknemers. Sociale problemen beperken zich niet tot de omstandigheden aan boord. Ook de levensomstandigheden aan land moeten worden verbeterd. Uit sommige studies blijkt dat vissersgemeenschappen en havensteden vaak worden geconfronteerd met een hoge armoedegraad, een gebrek aan openbare diensten en slechte levensomstandigheden. Ook wordt de bijdrage van vrouwen, met name echtgenotes, aan de welvaart in de sector onderschat. Deze sociale aspecten moeten nader worden onderzocht.

2.7.

Gelet op het bovenstaande dringt het Comité er bij de Europese Commissie op aan de nodige maatregelen te stimuleren, mee te delen en voor te stellen om niet alleen de veiligheid op zee en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden te garanderen, maar ook de gekwalificeerde arbeidskrachten aan te trekken die van fundamenteel belang zijn voor het voortbestaan en de ontwikkeling van een sector die voor Europa van strategisch belang is.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC pleit voor een verantwoord en geïntegreerd gemeenschappelijk visserijbeleid. Daartoe moeten de maatregelen inzake de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee samenhangend zijn en mogen zij nooit ten koste gaan van waardige arbeids- en leefomstandigheden aan boord van vissersvaartuigen, van de veiligheid op zee of van de opleiding en de ontwikkeling van de vaardigheden van vissers. Hoewel de gevaren van de zee niet kunnen worden weggenomen, is het wel mogelijk om de risico’s op ongevallen te beperken en de omstandigheden aan boord te verbeteren. Daartoe dienen de bevoegde autoriteiten ervoor te ijveren om de visserijsector te reguleren en veiliger te maken.

3.2.

Het EESC herinnert alle lidstaten van de Europese Unie eraan dat zij ondertekenende partij zijn bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos), dat een verplichting voor de vlaggenstaten inhoudt om de veiligheid op zee te garanderen via hun nationale wetgeving, gebaseerd op internationaal overeengekomen normen, hoewel zij natuurlijk ook zelf maatregelen kunnen treffen om de veiligheid op zee te waarborgen. Hoewel de lidstaten hun verplichting om de sociale dimensie van het zeevervoer te reguleren zeer ernstig hebben genomen (mede dankzij de regelgevingsinspanningen van de Unie), zijn nog maar weinig internationale verdragen inzake de veiligheid en de arbeidsomstandigheden in de zeevisserij geratificeerd.

3.3.

Het Comité wijst daarom op de noodzaak van verdere bevordering van de toepassing van de bestaande internationale wetgevingsinstrumenten, zoals Verdrag nr. 188 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), waarin de sociale omstandigheden aan boord van vissersvaartuigen zijn geregeld, de FAO-overeenkomst inzake havenstaatmaatregelen om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, de Overeenkomst van Kaapstad inzake de beveiliging van vissersvaartuigen en het Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen, 1995 (STCW-F), van de IMO.

3.4.

Het EESC wijst erop dat de sociale verantwoordelijkheid in de gehele waardeketen van de visserijsector moet worden gewaarborgd en dat het Europese model van sociale dialoog als uitgangspunt kan dienen om fatsoenlijke arbeidsomstandigheden in de visserijsector te garanderen. In dit verband is het EESC ermee ingenomen dat de Europese sociale partners krachtens artikel 155 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) via onderhandelingen zijn gekomen tot Richtlijn (EU) 2017/159, waarmee IAO-Verdrag nr. 188 in het Unierecht wordt omgezet.

3.4.1.

Het EESC betreurt het evenwel dat zelfstandige vissers niet in het toepassingsgebied van de richtlijn konden worden opgenomen omdat de sociale partners niet bevoegd waren om over dat punt te onderhandelen. Gezien het grote aantal zelfstandige vissers in de EU is het dan ook noodzakelijk dat de lidstaten Verdrag nr. 188 ratificeren.

3.4.2.

Voorts verzoekt het Comité de Commissie om het proces van sociale regulering in de visserijsector te voltooien middels een voorstel voor een aanvullende richtlijn met bepalingen inzake de controle en de naleving, teneinde te zorgen voor een inspectieregeling die bij het uitleggen en toepassen van de regels niet discrimineert tussen de verschillende Europese wateren en vloten.

3.5.

In een recente studie van het Europees Parlement over de opleiding van vissers (8) werd geconcludeerd dat het ontbreken van gemeenschappelijke regelgeving voor de opleiding en certificering van vissers in de EU (9) een risico vormt voor de veiligheid, niet alleen van de vissers zelf, maar ook van de andere gebruikers van de wateren van de EU. Deze lacune in de regelgeving kan worden verholpen door het STCW-F-Verdrag toe te passen. Het EESC dringt er daarom bij de Commissie op aan procedures op te zetten om het STCW-F-Verdrag om te zetten in het Unierecht teneinde de veiligheid op zee te verbeteren in de visserijsector, die algemeen als een van de gevaarlijkste sectoren wordt gezien.

3.6.

Het EESC dringt er bij de Europese Commissie op aan om de opleiding in nautische en visserijberoepen te bevorderen met het oog op een professionalisering van de sector en een hoger kwalificatieniveau, teneinde hoogwaardige werkgelegenheid te bevorderen. Daartoe moet de beroepsopleiding meer inzetten op vanuit de ervaring en “al doende” leren, zonder het hoge niveau van vaardigheid en bekwaamheid die beroepsbeoefenaren in maritieme beroepen nodig hebben, uit het oog te verliezen, en met bijzondere aandacht voor modellen zoals de duale beroepsopleiding. Het Comité dringt er in dit verband op aan meer gebruik te maken van het EFMZV, de mogelijke doelstellingen uit te breiden en toe te staan dat een beroep wordt gedaan op het ESF als extra financieringsbron voor opleiding, met name in de kleinschalige visserij.

3.7.

Het EESC herinnert eraan dat de opname van het Verdrag in het acquis van de Unie meerdere voordelen zou opleveren voor de sector, aangezien zo het vrije verkeer van de werknemers kan worden verzekerd, middels de uitgifte van een bekwaamheidsattest dat geldig is in de gehele EU (in tegenstelling tot wat vandaag het geval is), de mobiliteit van vissers tussen de visserij en andere maritieme beroepen kan worden vergemakkelijkt en geharmoniseerde opleidingsprogramma’s in de EU kunnen worden ontwikkeld. Om de correcte toepassing van het Verdrag te verzekeren, moeten er echter Europese richtsnoeren worden uitgewerkt inzake de medische keuring van vissers, zodat kan worden nagegaan of zij geschikt zijn om hun beroep uit te oefenen. Die richtsnoeren zijn eveneens noodzakelijk om te voldoen aan wat in artikel 10 van Verdrag nr. 188 is bepaald inzake het werk in de visserij, namelijk dat geen enkele visser aan boord van een vissersvaartuig mag werken zonder geldig medisch attest. Het Comité voor sociaal overleg in de zeevisserij zal daartoe in 2019-2020 richtsnoeren opstellen voor de medische keuring van vissers.

3.8.

In overeenstemming met het bovenstaande acht het EESC het van prioritair belang de visserijsector aantrekkelijker te maken, talent aan te trekken en het voor jongeren gemakkelijker te maken om aan de slag te gaan in de visserijsector, die werkgelegenheid verschaft aan meer dan 150 000 bemanningsleden. Hiertoe is het zaak dat overheden samenwerken met de belangrijkste actoren in de sector op het gebied van onderwijs en werkgelegenheid. Dit is nodig om een oplossing te vinden voor het tekort aan bemanningsleden, dat het voortbestaan van de sector in gevaar brengt en inmiddels als het grootste probleem voor de Europese vissersvloot is aangemerkt. De sector geeft aan dat als er op de korte en middellange termijn geen oplossingen worden gevonden, veel boten zullen moeten afmeren. Er moeten daarom strategische plannen op sociaal gebied worden opgezet om enerzijds Europese werknemers aan te trekken in de visserijsector en anderzijds het in dienst nemen van buitenlanders te vergemakkelijken. Het EESC beveelt aan om een loopbaan in de maritieme sector of de visserij te stimuleren en de visserij onder de aandacht te brengen als een waardige carrièremogelijkheid die jongeren alle kansen biedt.

3.9.

Doordat er in de samenleving te weinig aandacht is geschonken aan het promoten van de visserijsector, is de interesse van EU-burgers om in de sector te gaan werken afgenomen. Dat heeft er op zijn beurt toe geleid dat er in de wateren van de EU meer vissers uit landen van buiten de EER aan de slag zijn, die in sommige gevallen en in sommige landen een gemakkelijk doelwit zijn voor uitbuiting (10). De specifieke eigenschappen van de visserijsector, waar men gedurende lange tijd op zee is, maken deze migrerende vissers bijzonder kwetsbaar.

3.10.

Om dit probleem aan te pakken acht het EESC het van essentieel belang om, in overeenstemming met de IAO-resolutie die is aangenomen tijdens de tripartiete vergadering over thema’s met betrekking tot migrerende vissers in 2017 (11), algemene beginselen en praktische richtsnoeren uit te werken voor eerlijke diensten voor arbeidsbemiddeling in de visserijsector, met inbegrip van: a) passende en afdoende richtsnoeren voor eigenaren van vissersvaartuigen en (grensoverschrijdende) diensten voor arbeidsbemiddeling; b) modelovereenkomsten voor (grensoverschrijdende) diensten voor arbeidsbemiddeling in de visserijsector; c) passende en afdoende richtsnoeren voor vissers die op zoek zijn naar een baan aan boord van een (buitenlands) vissersvaartuig, en d) mechanismen voor het indienen van klachten. Het Comité voor sociale overleg in de zeevisserij zal daartoe in 2019-2020 richtsnoeren opstellen voor een fatsoenlijke aanwerving van migrerende vissers.

3.11.

Het Comité roept de EU-lidstaten er voorts toe op IAO-Verdrag nr. 188 te ratificeren, toe te passen en te doen naleven. Het roept de Europese Commissie ook op om gegevens en statistieken in te zamelen over de situatie van migrerende vissers in Europa.

3.12.

Volgens artikel 22 van de basisverordening van het GVB moeten de lidstaten een stabiel en permanent evenwicht tussen de vangstcapaciteit van hun vloot en hun vangstmogelijkheden bewerkstelligen. Daartoe zien de lidstaten erop toe dat de vangstcapaciteit van hun vloot nooit groter is dan de vastgestelde vangstcapaciteitsmaxima, uitgedrukt in brutotonnage (volume) en kW (vermogen). In een recente studie naar de sociale effecten van die maxima, verricht met medefinanciering van de EU (12), merken de Europese sociale partners op dat de beperking van de brutotonnage een nadelig effect heeft op de veiligheid, het comfort van vissers en de kwaliteit van de gevangen vis, aangezien initiatieven om te voorzien in aanvullende maatregelen op het gebied van de veiligheid, het comfort en de kwaliteit van vaartuigen worden bestraft, doordat de extra kubieke meters moeten concurreren met bijvoorbeeld het volume van het ruim, het volume van de machinekamer of de brandstoftanks.

3.13.

Gelet op het bovenstaande punt beveelt het EESC de Europese Commissie aan om op zoek te gaan naar alternatieve formules ter berekening van de vangstcapaciteit, naar het voorbeeld van Noorwegen of IJsland, landen waar de ruimten voor rust, comfort en ontspanning buiten beschouwing worden gelaten voor deze berekening, die gebaseerd is op factoren zoals het toegewezen vangstquotum of de grootte van het vaartuig. In die zin zou, aanvullend, een verhoging van het tonnage van de vaartuigen moeten worden toegestaan wanneer het extra volume nodig is om de veiligheid en het comfort van de bemanning te verbeteren.

3.14.

Het EESC wijst er voorts op dat met zowel Verdrag nr. 188 als Richtlijn (EU) 2017/159 wettelijk wordt voorgeschreven meer ruimte voor de accommodatie van de bemanning te voorzien aan boord van nieuwe vissersvaartuigen (gebouwd vanaf 15 november 2019). In een recente studie die in Frankrijk is verricht. wordt ook gewag gemaakt van langere werktijden en kortere rusttijden, waarmee de gezondheidsrisico’s en de arbeidsrisico’s voor de vissers toenemen. De Universiteit van Wageningen (Nederland) en het AZTI (Spanje) hebben soortgelijke bevinden gepubliceerd, die bevestigen dat de arbeidsomstandigheden erop achteruit zijn gegaan.

3.15.

Het EESC wijst erop dat er vanwege de aanlandingsverplichting meer ruimte nodig is voor de opslag van bijvangst, die niet meer terug in zee mag worden gegooid, en dat die verplichting tot een hoger brandstofverbruik leidt, vanwege de beperkte ruimte voor de doelsoorten, en ook extra kosten met zich meebrengt voor het lossen, de handmatige indeling, het wegen en de verwerking (13). Het EESC wijst er eveneens op dat deze verplichting de veiligheid aan boord en de stabiliteit van het vaartuig in gevaar brengt, aangezien er meer kisten moeten worden gestapeld in het ruim en deze ook hoger moeten worden gestapeld, waardoor het gevaar ontstaat dat hangende lasten vallen.

3.16.

Ondermaatse vis mag bovendien niet worden verkocht voor rechtstreekse menselijke consumptie. Dat leidt tot de verspilling van vis, in het bijzonder in de lidstaten in het zuiden van de EU die niet over vismeelfabrieken beschikken, en tot lagere inkomsten voor de vissers, die belachelijk lage prijzen krijgen voor deze vangsten.

3.17.

Dit duidt op een juridisch conflict tussen artikel 15 van het GVB inzake de aanlandingsverplichting en Verdrag nr. 188, en meer specifiek de regels inzake de rusttijden (artikel 14). Het EESC spoort de Europese Commissie ertoe aan een effectbeoordeling op te zetten en passende maatregelen voor te stellen om een oplossing te vinden voor de juridische inconsistenties tussen de verschillende door de EU vastgestelde rechtsinstrumenten waarmee de vissers worden geconfronteerd.

3.18.

De gemiddelde leeftijd van de vaartuigen in de Europese vloot bedraagt 23 jaar, met extremen zoals in Spanje, waar nog meer dan 2 500 boten actief zijn die ouder zijn dan 40 jaar. Meestal gaat het hierbij om kleine schepen, vaak met kleiner vistuig. Om de veiligheid aan boord van de vaartuigen te garanderen en de leefomstandigheden voor de bemanning en de arbeidsomstandigheden te verbeteren, moet er volgens het EESC een plan worden opgezet om de vloot te vernieuwen en te moderniseren. Dat plan zou kunnen worden uitgevoerd door financieringsinstrumenten te ontwikkelen en met de steun van de Europese Investeringsbank (EIB), om de toegang tot financiering voor visserijondernemingen te vergemakkelijken. Voorts zou het dienstig zijn dat in het kader van het toekomstige Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) wordt nagedacht over steun om de vloot te vernieuwen en te moderniseren zonder de vangstcapaciteit te verhogen.

3.19.

Tot slot zou het EESC het handelsbeleid van de Europese Unie ter sprake willen brengen. Momenteel is meer dan 60 % van de vis die op de EU-markt wordt geconsumeerd afkomstig uit derde landen. Veel van die invoer van visserijproducten is onderworpen aan handelsovereenkomsten waarbinnen tariefpreferenties zijn toegekend, in het bijzonder aan ontwikkelingslanden (SAP, economische associatieovereenkomsten enz.). In bepaalde gevallen worden die preferenties uitonderhandeld met derde landen die niet voldoen aan normen inzake sociale en ecologische duurzaamheid die gelijkwaardig zijn aan die waaraan Europese producenten uit hoofde van de EU-regelgeving moeten voldoen (14). Dat leidt tot oneerlijke concurrentie en een aantasting van het concurrentievermogen van Europese ondernemingen. De inspanningen van de EU om tot een duurzame en maatschappelijk verantwoorde visserij en visserijproductie te komen, zijn dan ook niet verenigbaar met de invoer van producten uit bepaalde landen die weinig of geen respect tonen voor duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen.

3.20.

De EU moet haar handelsbeleid aanwenden om ervoor te zorgen dat er vergelijkbare normen inzake ecologische en sociale duurzaamheid worden toegepast op Europese en op buitenlandse marktdeelnemers, door de interne markt alleen op te stellen voor producten die aan de eisen voldoen. Anders zou de EU een verkeerd signaal afgeven aan de internationale gemeenschap, door diegenen te belonen die minder hebben gedaan om de visbestanden duurzaam in stand te houden en de betrokken personen rechtvaardig te behandelen.

3.21.

Het EESC pleit ook voor meer samenhang tussen het visserijbeleid en het handelsbeleid. Landen die betrokken zijn bij illegale visserij (IOO) en ernstige schendingen van het arbeidsrecht zouden dan ook geen preferentiële toegang tot de EU-markt mogen krijgen, integendeel. Producten uit landen waarvan is vastgesteld dat zij betrokken zijn bij IOO-visserij (zoals Thailand, dat van de Europese Commissie een gele kaart heeft gekregen) zouden ook niet in aanmerking mogen komen voor autonome tariefcontingenten. Het EESC stelt voor om deze instrumenten alleen te gebruiken wanneer er voor onze markten onvoldoende aanbod aan Europese producten is, en niet om onduurzame producten in te voeren tegen nog lagere prijzen. Dit tariefinstrument leidt er bovendien toe dat de prijzen voor EU-producenten verder onder druk komen te staan.

3.22.

Ervoor zorgen dat mensen met een ontoereikende inname van omega 3 en andere voedingsstoffen toegang hebben tot vis tegen redelijke prijzen, moet worden beschouwd als een sociale maatregel met directe gevolgen voor de kosten van de gezondheidszorg. In veel EU-landen moet nog vaker vis op het menu worden gezet om een divers en gezond voedingspatroon te waarborgen.

Brussel, 25 september 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  EESC-advies “Luisteren naar de Europese burgers voor een duurzame toekomst (Sibiu en verder)” (PB C 228 van 5.7.2019, blz. 37).

(2)  EESC-advies over “Visserijcontroles” (PB C 110 van 22.3.2019, blz. 118).

(3)  EESC-advies over het “Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij” (PB C 110 van 22.3.2019, blz. 104).

(4)  PB L 25 van 31.1.2017, blz. 12.

(5)  http://www.emsa.europa.eu/emsa-documents/latest/item/3156-annual-overview-of-marine-casualties-and-incidents-2017.html

(6)  https://ec.europa.eu/jrc/en/publication/eur-scientific-and-technical-research-reports/2018-annual-economic-report-eu-fishing-fleet-stecf-18-07

(7)  https://ec.europa.eu/jrc/en/publication/eur-scientific-and-technical-research-reports/2018-annual-economic-report-eu-fishing-fleet-stecf-18-07

(8)  http://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2018/617484/IPOL_STU(2018)617484_EN.pdf

(9)  Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties bevat verplichte vereisten voor de visserij op de binnenwateren; voor de zeevisserij zijn echter nog geen eisen vastgesteld.

(10)  EESC-advies over het “Meerjarenplan voor de demersale bestanden in de Noordzee” (PB C 75 van 10.3.2017, blz. 109).

(11)  https://www.ilo.org/sector/activities/sectoral-meetings/WCMS_552794/lang–es/index.htm

(12)  http://europeche.chil.me/attachment/34a79089-a07a-40b8-bd55-3683052e3ef7

(13)  EESC-advies over de “Aanlandingsplicht” (PB C 311 van 12.9.2014, blz. 68).

(14)  EESC-advies over “Visserijcontroles” (PB C 110 van 22.3.2019, blz. 118).