18.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 376/1


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

Richtsnoeren inzake door de lidstaten van de Unie te treffen maatregelen in geval van twijfel over de wettigheid van in de Unie ingevoerd hout van in de Cites-lijsten opgenomen houtsoorten

(2018/C 376/01)

DOOR DE LIDSTATEN VAN DE UNIE TE TREFFEN MAATREGELEN IN GEVAL VAN TWIJFEL OVER DE WETTIGHEID VAN IN DE UNIE INGEVOERD HOUT VAN IN DE CITES-LIJSTEN OPGENOMEN HOUTSOORTEN

Het doel van deze mededeling is om de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de Unie op het gebied van de uitvoering van de EU-verordeningen inzake de handel in wilde dieren en planten (1) een richtsnoer te verstrekken voor gevallen waarin zendingen hout van soorten die zijn opgenomen in de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten („Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora”, hierna „Cites” genoemd) in de Unie worden ingevoerd met een door de autoriteiten van het land van uitvoer afgegeven uitvoervergunning, maar eraan wordt getwijfeld of dat hout werd gekapt in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving van het desbetreffende land.

1.   Achtergrondinformatie

Overeenkomstig de EU-verordeningen inzake de handel in wilde dieren en planten mag de Cites-beheersinstantie van een lidstaat van de Unie alleen een Cites-invoervergunning afgeven indien het land van uitvoer een uitvoervergunning heeft afgegeven in overeenstemming met de Cites-overeenkomst (2). Dit houdt onder meer in dat „ten genoegen van [het land van uitvoer] is aangetoond dat de verkrijging van het specimen niet in strijd is geweest met de in die staat van kracht zijnde wetten inzake het behoud van dier- en plantensoorten” (3).

Overeenkomstig artikel 7, lid 6, van Verordening (EG) nr. 865/2006, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/870 van de Commissie (4), worden „[d]oor derde landen afgegeven uitvoervergunningen en wederuitvoercertificaten […] uitsluitend aanvaard wanneer de bevoegde instantie van het betrokken derde land desgevraagd informatie verstrekt waaruit op afdoende wijze blijkt dat de specimens zijn verkregen overeenkomstig de wetgeving inzake de bescherming van de desbetreffende soort”.

Artikel 7, lid 6, van Verordening (EG) nr. 865/2006 is van toepassing op alle specimens waarvoor overeenkomstig Verordening (EG) nr. 338/97 uitvoervergunningen moeten worden afgegeven, maar is in het bijzonder relevant voor houtsoorten. Uit recente voorbeelden is gebleken dat de lidstaten aanvragen te verwerken krijgen voor invoervergunningen voor in de Cites-lijsten opgenomen houtsoorten waarover gerede twijfels bestaan met betrekking tot de wettige herkomst van de zending. De zendingen gaan vergezeld van een geldige, door het land van uitvoer verleende uitvoervergunning, wat in beginsel zou moeten waarborgen dat het land van uitvoer de wettige herkomst van het hout heeft gecontroleerd. Door informatie uit verschillende bronnen kan echter twijfel ontstaan over de wettige herkomst van de zending en of het land van uitvoer naar behoren heeft gecontroleerd dat de specimens niet in strijd met de wetgeving inzake de bescherming van dier- en plantensoorten zijn verkregen.

In dergelijke situaties is het belangrijk dat de lidstaten een consistente aanpak en een vergelijkbare mate van striktheid hanteren bij de controle van de wettige herkomst van de producten, wat uiteindelijk zou kunnen leiden tot het weigeren van een invoervergunning. Dit richtsnoer betreffende de interpretatie van artikel 7, lid 6, van Verordening (EG) nr. 865/2006 moet helpen bij het waarborgen van een consistente aanpak in alle lidstaten. De lidstaten worden aangespoord om gebruik te maken van de hieronder vermelde elementen, naargelang van het geval en op een wijze die passend is voor de desbetreffende situaties.

2.   Status van het document

Dit richtsnoer is opgesteld door de diensten van de Commissie, en een ontwerp ervan werd goedgekeurd door het krachtens artikel 18 van Verordening (EG) nr. 338/97 opgerichte Comité voor de handel in wilde dier- en plantensoorten en daarmee door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

Het doel van dit richtsnoer is de nationale autoriteiten te ondersteunen bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 338/97. Het richtsnoer is niet juridisch bindend en heet uitsluitend ten doel informatie te verstrekken over bepaalde aspecten van Verordening (EG) nr. 865/2006 en over de maatregelen die als beste praktijk worden beschouwd. Het document treedt niet in de plaats van, voegt niets toe aan en wijzigt geen van de bepalingen van de in punt 1 bedoelde toepasselijke Uniewetgeving, die de toepasselijke rechtsgrondslag blijft. Evenmin mag het richtsnoer op zichzelf worden beschouwd; het moet worden gezien in samenhang met de wetgeving en niet als „autonoom” referentiepunt. Alleen het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft de bevoegdheid om een bindende interpretatie van het recht van de Unie te geven.

Het document wordt elektronisch bekendgemaakt door de Commissie en mag door de lidstaten worden gepubliceerd. Het zal in 2021 door het Comité voor de handel in wilde dier- en plantensoorten worden herzien.

3.   Richtsnoer betreffende de interpretatie van artikel 7, lid 6, van Verordening (EG) nr. 865/2006

Wetgevingshandelingen van de Unie moeten worden geïnterpreteerd overeenkomstig de doelstellingen ervan. Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 338/97 stelt dat die verordening tot doel heeft om „in het wild levende dier- en plantensoorten te beschermen en in stand te houden door de controle op het desbetreffende handelsverkeer”. De bepalingen van de verordening moeten derhalve worden uitgelegd op een wijze die in overeenstemming is met dat doel.

Bovendien bepaalt artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dat het milieubeleid van de Unie gebaseerd moet zijn op het voorzorgsbeginsel. Dat houdt in dat indien maatregelen of beleid kunnen leiden tot ernstige en onomkeerbare schade voor de volksgezondheid of het milieu, het ontbreken van volledige wetenschappelijke zekerheid niet mag worden gebruikt als reden voor het uitstellen van kosteneffectieve maatregelen ter voorkoming van die schade. Het beginsel heeft tot doel een hoger niveau van bescherming van het milieu te waarborgen door preventieve besluitvorming in het geval van dergelijke risico’s.

Volgens de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie is het voorzorgsbeginsel onder andere van toepassing bij de interpretatie en toepassing van het milieuacquis van de Unie en derhalve ook bij de interpretatie en toepassing van Verordening (EG) nr. 338/97. De lidstaten moeten het voorzorgsbeginsel toepassen bij de uitoefening van hun bevoegdheid op grond van Verordening (EG) nr. 338/97.

Krachtens artikel 7, lid 6, van Verordening (EG) nr. 865/2006 moeten de Cites-instanties van de lidstaten na ontvangst van een aanvraag voor de invoer van Cites-specimens beslissen of het noodzakelijk is om het land van uitvoer te raadplegen. Artikel 7, lid 6, bevat geen vereiste het land van uitvoer systematisch te raadplegen. Het wordt de lidstaten aanbevolen om een risicogebaseerde aanpak te hanteren bij de beslissing of het land van uitvoer moet worden geraadpleegd.

a)   Welke aspecten moeten de lidstaten in overweging nemen bij de beslissing over het raadplegen van het land van uitvoer?

De lidstaten wordt verzocht om rekening te houden met het volgende:

Zijn er aanwijzingen dat het land van uitvoer de wettigheid van de zending, wat de uitvoering van de Cites-overeenkomst betreft, niet voldoende controleert (bijvoorbeeld als er ten aanzien van het land specifieke aanbevelingen zijn gedaan of nalevingsmaatregelen zijn opgelegd door het permanent comité van Cites, of indien in een vergelijkbaar geval verdere controle vereist zou zijn krachtens de houtverordening (5) en in overeenstemming met het bijgaande richtsnoer (6))?

Is er informatie ontvangen uit betrouwbare bronnen die doet vermoeden dat de zending hout niet afkomstig is van legale bronnen?

Zijn er aanwijzingen voor dat een bedrijf in de toeleveringsketen betrokken is bij illegale houtkappraktijken?

Hoe complex is de toeleveringsketen? Hoe moeilijk is het om de herkomst van het hout te traceren?

Bestaat er in het land een hoog risico op corruptie?

Indien bij de controle van bovengenoemde aspecten informatie wordt verzameld die aanleiding geeft tot een sterk vermoeden dat een zending misschien is verkregen op een wijze die in strijd is met de relevante wetgeving betreffende het behoud van soorten in het land van uitvoer, wordt de lidstaten aanbevolen contact op te nemen met de Cites-beheersinstantie van het land van uitvoer (en de wetenschappelijke Cites-autoriteit van het land in kennis te stellen, alsook, indien beschikbaar, de vergunningverlenende Flegt-instantie(s) en de contactpunten van Flegt of van de bosbouwinstantie (7)). De toekomstige importeur moet bij aanzienlijke vertragingen van de raadpleging in kennis worden gesteld (8).

b)   Welke informatie moet van het land van uitvoer worden verlangd?

De lidstaten kunnen de volgende checklist gebruiken bij het selecteren van de aan het land van uitvoer te stellen vragen:

Om een vergunning af te geven voor de uitvoer van hout van een in bijlage II bij Cites opgenomen soort, moet ten genoegen van het land van uitvoer worden aangetoond dat het specimen is verkregen in overeenstemming met de wetgeving inzake de bescherming van dier- en plantensoorten. Welke wetgeving inzake de bescherming van dier- en plantensoorten is van toepassing op de producten die onder de uitvoervergunning vallen?

Welk systeem wordt toegepast om te controleren of de wetgeving is nageleefd? In het geval van de zending die onder de desbetreffende uitvoervergunning valt: hoe is dit systeem toegepast? In het bijzonder, welke documenten werden afgegeven en welke controles werden verricht om naleving van de voorschriften inzake controle van de wettigheid te waarborgen?

Zijn alle actoren geïdentificeerd die actief zijn in de toeleveringsketen, vanaf het kappen tot de uitvoer naar de Unie (kappen, vervoer, eerste en daaropvolgende verkoop, primaire en secundaire verwerking, uitvoer)? Hoe werd de traceerbaarheid van de zending in de toeleveringsketen gewaarborgd, om er zeker van te zijn dat de in de uitvoervergunning vermelde specimens overeenkwamen met de gekapte specimens?

Indien dat nodig blijkt, kunnen de lidstaten de landen van uitvoer eveneens verzoeken om de volgende specifieke informatie, aangezien de ervaring leert dat die aspecten vaak cruciaal zijn voor een juiste beoordeling van de wettigheid van de houtzending:

naam en adres van de uitvoerende onderneming;

geografische herkomst van het hout (regio, locatie van concessie en relevante details);

het jaar waarin het uitgevoerde hout werd gekapt, en een bewijs dat het uitgevoerde hout binnen het quotum van het desbetreffende jaar valt (indien er een Cites-uitvoerquotum of een nationaal kapquotum is opgelegd);

informatie over het beheersplan, de houtkapvergunning(en) en overige relevante informatie, afhankelijk van de geldende wetgeving in het land van uitvoer;

informatie met betrekking tot de kaplocaties (bv. de percelen en nummers van de bomen) waarvan het hout afkomstig is;

informatie met betrekking tot de traceerbaarheid van de kaplocaties tot de verwerkings- of uitvoerfaciliteiten.

c)   Onder welke voorwaarden kan de informatie van de landen van uitvoer als afdoende worden beschouwd?

De lidstaat van invoer moet oordelen of het antwoord van de Cites-beheersinstantie van het land van uitvoer op bovenstaande vragen een consistente en betrouwbare reeks informatie oplevert die voldoende waarborgt dat de zending hout is verkregen op een wijze die voldoet aan de toepasselijke wetgeving inzake de bescherming van dier- en plantensoorten in het land van uitvoer. Indien aan deze voorwaarden is voldaan en er een gegrond vertrouwen bestaat in de geldigheid en de controleerbaarheid van de verstrekte documenten moet de informatie als afdoende worden beschouwd en moet de invoervergunning worden afgegeven.

Indien wordt geoordeeld dat de verstrekte informatie ontoereikend is of indien er belangrijke elementen ontbreken, wordt aanbevolen dat de lidstaten contact opnemen met het land van uitvoer en om de ontbrekende elementen verzoeken.

Indien de antwoorden van het land van uitvoer op bovenstaande vragen ook na verzoeken om de ontbrekende informatie onvoldoende zijn om eruit te kunnen concluderen dat de specimens zijn verkregen op een wijze die voldoet aan de wetgeving inzake de bescherming van de desbetreffende soorten, of indien een antwoord volledig ontbreekt, mag de lidstaat geen invoervergunning voor die soort afgeven, overeenkomstig artikel 7, lid 6, van Verordening (EG) nr. 865/2006 (9).

In het specifieke geval dat het land van uitvoer een vrijwillige partnerschapsovereenkomst inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (Flegt-VPA) met de Unie heeft gesloten, waarbij Flegt-vergunningen worden afgegeven voor door dat land uitgevoerde houtzendingen, kan het voorkomen dat de nationale vergunningsregeling van dat land vereist dat zendingen van in Cites opgenomen hout vergezeld gaan van zowel een Cites-uitvoervergunning als een Flegt-vergunning (10). Een Flegt-vergunning biedt aanvullende zekerheid over de wettige herkomst van de zending. In dergelijke gevallen kan de beheersinstantie eveneens om informatie verzoeken van de instantie van het land van uitvoer die Flegt-vergunningen verleent. Eveneens wordt aanbevolen dat, wanneer een Flegt-vergunning wordt gedeclareerd voor Cites-hout, de bevoegde Flegt-instantie van de invoerende lidstaat daarvan in kennis wordt gesteld (11).

d)   Welke extra maatregelen kunnen er worden getroffen om te waarborgen dat de lidstaten dezelfde mate van striktheid hanteren?

De lidstaten worden aangespoord om informatie met elkaar en met de Commissie te delen met betrekking tot gevallen waarin zij geen invoervergunning hebben kunnen afgeven omdat de landen van uitvoer bovenstaande vragen niet of niet afdoende hebben beantwoord.

Om een gemeenschappelijke aanpak op Unieniveau te waarborgen, kan de kwestie worden aangekaart bij de deskundigengroep van de bevoegde Cites-beheersinstantie, indien dat noodzakelijk wordt geacht. Op basis daarvan zou de deskundigengroep kunnen aanbevelen dat:

i.

de Commissie contact opneemt met het desbetreffende land van uitvoer om melding te maken van de zorgen omtrent de wettigheid van de zendingen van de desbetreffende soort en te verzoeken om opheldering met betrekking tot de aspecten die hebben geleid tot de weigering om de vergunning te af te geven;

ii.

een schorsing van de invoer in alle lidstaten wordt ingesteld voor specifieke soort-landcombinaties, indien de informatie die het land van uitvoer op verzoek van de Commissie heeft ingediend, onvoldoende wordt geacht. Dit kan gebeuren op grond van artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 338/97, waarin is bepaald dat de Commissie „[i]n overleg met de betrokken landen van herkomst […] volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure en met inachtneming van de adviezen van de wetenschappelijke studiegroep, algemene — of bepaalde landen van herkomst betreffende — beperkingen [kan] opleggen ten aanzien van het binnenbrengen in de Gemeenschap”;

iii.

de Unie de kwestie signaleert bij het secretariaat en het permanent comité van Cites, als onderdeel van de nalevingsmechanismen van Cites (12).

4.   Verband met de houtverordening

De hierboven beschreven maatregelen zijn met name belangrijk sinds de inwerkingtreding van de houtverordening (13) in 2013, waarbij de het op de markt van de Unie brengen van illegaal gekapt hout werd verboden. De bijlage bij dit document bevat nadere informatie over de controle van wettigheid krachtens de houtverordening, en met name de definitie van „toepasselijke wetgeving” in artikel 2, onder h), van die verordening.

Artikel 3 van de houtverordening bevat specifieke regels voor in Cites opgenomen houtsoorten: „Hout van de in de bijlagen A, B of C bij Verordening (EG) nr. 338/97 opgenomen soorten, dat aan die verordening en de bepalingen ter uitvoering daarvan voldoet, wordt voor de toepassing van deze verordening als legaal gekapt beschouwd.” De redenering achter die aanname is dat de Cites-overeenkomst, zoals hierboven beschreven, van de partijen bij de overeenkomst vereist dat zij alleen een uitvoervergunning afgeven indien de soort is gekapt op een wijze die onder meer voldoet aan de relevante nationale wetgeving van het land van uitvoer.

In dit verband wordt aanbevolen dat in elke lidstaat de Cites-beheersinstantie enerzijds en de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de houtverordening en de Flegt-verordening (14) anderzijds, met elkaar samenwerken (met name via de uitwisseling van informatie) om de consistente uitvoering van die verordeningen in de desbetreffende lidstaat te waarborgen. Indien die Cites-beheersinstantie in een lidstaat twijfelt aan de wettigheid van houtzendingen, moet zij haar voor de uitvoering van de houtverordening en de Flegt-verordening verantwoordelijke tegenhanger en, indien nodig, de desbetreffende voor de controle van hout verantwoordelijke handhavingsinstanties, van haar activiteiten in kennis stellen. Op hun beurt brengen de voor de uitvoering van de houtverordening en de Flegt-verordening verantwoordelijke bevoegde autoriteiten hun Cites-tegenhangers op de hoogte van informatie die zij ontvangen met betrekking tot in Cites opgenomen soorten.

Om de lidstaten bij te staan bij de uitvoering van de houtverordening, heeft de Commissie een beveiligd platform opgezet waarmee de voor de uitvoering van die verordening bevoegde autoriteiten relevante informatie met elkaar kunnen delen (15). De Commissie kan Cites-beheersinstanties eveneens toegang tot dit platform verlenen, zodat alle relevante instanties informatie met elkaar kunnen uitwisselen over de wettigheid van in de Unie ingevoerde houtproducten. Ook heeft de Commissie in samenwerking met de lidstaten een richtsnoer (16) ontwikkeld waarin bepaalde kwesties in verband met de uitvoering van de houtverordening aan bod komen. Het richtsnoer is beschikbaar op de website van de Commissie, waar ook andere informatiebronnen te vinden zijn, zoals informatienota’s over ontwikkelingen die relevant zijn voor de uitvoering en handhaving van de houtverordening.

Voor informatie over de wetgevingskaders die in bepaalde landen van uitvoer gelden, zijn andere bronnen beschikbaar (17). Het kan echter zijn dat die kaders een breder toepassingsgebied hebben dan de definitie van wettigheid in het kader van Cites, namelijk de „in die staat van kracht zijnde wetten inzake het behoud van dier- en plantensoorten”, in overeenstemming met artikel IV van de Cites-overeenkomst.


(1)  Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PB L 61 van 3.3.1997, blz. 1) en de uitvoeringshandelingen daarvan, met name: Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie van 4 mei 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PB L 166 van 19.6.2006, blz. 1), Uitvoeringsverordening (EU) nr. 792/2012 van de Commissie van 23 augustus 2012 tot vaststelling van voorschriften voor het ontwerp van de vergunningen, certificaten en andere documenten waarin Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer voorziet, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie (PB L 242 van 7.9.2012, blz. 13), en Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1915 van de Commissie van 19 oktober 2017 tot instelling van een verbod op het binnenbrengen in de Unie van specimens van bepaalde in het wild levende dier- en plantensoorten (PB L 271 van 20.10.2017, blz. 7).

(2)  Zie artikel 4, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 338/97, van toepassing op de in de lijst van bijlage B bij die verordening opgenomen soorten.

(3)  Zie artikel IV, lid 2, onder b), van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Cites), van toepassing op de in bijlage II bij die overeenkomst opgenomen soorten.

(4)  Verordening (EU) 2015/870 van de Commissie van 5 juni 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 865/2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad, wat de handel in in het wild levende dier- en plantensoorten betreft (PB L 142 van 6.6.2015, blz. 3).

(5)  Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (PB L 295 van 12.11.2010, blz. 23).

(6)  Mededeling van de Commissie van 12 februari 2016 — Richtsnoeren voor de EU-houtverordening, C(2016) 755 final (http://ec.europa.eu/environment/forests/timber_regulation.htm).

(7)  Forest Law Enforcement, Governance and Trade (wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw), gebaseerd op de mededeling van de Commissie wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (Flegt) — Voorstel voor een EU-actieplan, COM(2003) 251 definitief, en Verordening (EG) nr. 2173/2005 van de Raad van 20 december 2005 inzake de opzet van een Flegt-vergunningensysteem voor de invoer van hout in de Europese Gemeenschap (PB L 347 van 30.12.2005, blz. 1).

(8)  Zie artikel 8, lid 3, van Verordening (EG) nr. 865/2006.

(9)  Erkend wordt dat de lidstaten eveneens het recht hebben om te weigeren een invoervergunning af te geven op grond van artikel 4, lid 1, onder e), artikel 4, lid 2, onder c), en artikel 4, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 338/97.

(10)  Dit is momenteel het geval in Indonesië, waar hout van in Cites opgenomen soorten ook is onderworpen aan het Indonesisch systeem voor de waarborging van de wettigheid van hout en waar een geldig gecontroleerd wettelijk document (V-Legal)/een geldige Flegt-vergunning vereist is voor de uitvoer van dergelijk hout.

(11)  In overeenstemming met de mededeling van de Commissie — Uitvoeringsrichtsnoeren Douane en Flegt — Openbare samenvatting (PB C 389 van 4.11.2014, blz. 2).

(12)  Zie Resolutie Conf. 14.3 betreffende Cites-nalevingsprocedures.

(13)  Verordening (EU) nr. 995/2010.

(14)  Verordening (EG) nr. 2173/2005.

(15)  http://capacity4dev.ec.europa.eu/eutr-competent-authorities/dashboard

(16)  Zie voetnoot 7.

(17)  Zie bijvoorbeeld http://gftn.panda.org/?202483/Framework-for-Assessing-Legality-of-Forestry-Operations-Timber-Processing-and-Trade. Deze website bevat informatie over het gemeenschappelijke kader voor de beoordeling van de wettigheid van bosbouwactiviteiten, houtverwerking en handel, een checklist die is ontwikkeld door de ngo’s WNF/GFTN en TRAFFIC om overheden en bedrijven te ondersteunen bij de toegang tot en het begrijpen van de relevante elementen van de wetten, regels, administratieve circulaires en contractuele verplichtingen die van invloed zijn op bosbouwactiviteiten, houtverwerking en handel in een aantal landen (Brazilië, de Centraal-Afrikaanse Republiek, China, Colombia, de Democratische Republiek Congo, Gabon, India, Indonesië, Kameroen, Laos, Maleisië, Myanmar/Birma, Peru, de Republiek Congo, Rusland en Vietnam).


BIJLAGE

1.   Wisselwerking en verschillen tussen de houtverordening en de EU-verordeningen inzake de handel in wilde dieren en planten

In artikel 2, onder f) tot en met h), van de houtverordening zijn de volgende definities vastgesteld:

„f)

„legaal gekapt”: gekapt overeenkomstig de toepasselijke wetgeving in het land waar het hout is gekapt;

g)

„illegaal gekapt”: gekapt in strijd met de toepasselijke wetgeving in het land waar het hout is gekapt;

h)

„toepasselijke wetgeving”: de wetgeving die van kracht is in het land waar het hout is gekapt en die betrekking heeft op de volgende aangelegenheden:

rechten tot houtkap binnen in een wettig officieel publicatieblad bekendgemaakte grenzen;

betalingen voor houtkaprechten en hout, inclusief heffingen in verband met houtkap;

houtkap, met inbegrip van milieu- en boswetgeving, daarin opgenomen bosbeheer en het behoud van biologische diversiteit indien rechtstreeks verband houdend met de houtkap;

door houtkap geschonden wettelijke rechten van derden betreffende grondgebruik en grondbezit, alsmede

handel en douane, voor zover van toepassing op de bosbouwsector.”.

Bij artikel 4, lid 1, van de houtverordening is bepaald dat „[h]et op de markt brengen van illegaal gekapt hout of producten van dergelijk hout is verboden”.

Bij de houtverordening is derhalve vereist dat marktdeelnemers (1) die houtproducten voor het eerst op de markt van de Unie brengen, zorgvuldigheid betrachten teneinde te voorkomen dat illegaal gekapt hout of houtproducten van dergelijk hout op de markt worden gebracht.

Artikel 3 van de houtverordening bevat een kruisverwijzing naar Verordening (EG) nr. 338/97 (zoals beschreven in punt 4 van dit document). In dat artikel is bepaald dat hout van in Cites opgenomen soorten dat aan Verordening (EG) nr. 338/97 voldoet, voor de toepassing van de houtverordening als legaal gekapt wordt beschouwd. Het is echter belangrijk te benadrukken dat die aanname enkel geldt voor de in Cites opgenomen houtproducten die daadwerkelijk aan Verordening (EG) nr. 338/97 en de bepalingen ter uitvoering daarvan voldoen.

Een belangrijk verschil tussen de twee regelingen is dat het bij de houtverordening ingestelde verbod betrekking heeft op het „op de markt brengen”, maar dat Verordening (EG) nr. 338/97 van toepassing is vanaf het moment van „binnenbrengen in de EU” (2). Verordening (EG) nr. 338/97 legt derhalve een verplichting op vanaf het moment dat het hout op het grondgebied van de Unie aankomt, terwijl de houtverordening van toepassing is nadat het hout voor vrij verkeer op de markt is vrijgegeven.

Een ander verschil heeft betrekking op het toepassingsgebied van de „toepasselijke wetgeving” in artikel 2, onder h), van de houtverordening (zoals hierboven geciteerd) en het toepassingsgebied van de controle van wettigheid krachtens Verordening (EG) nr. 338/97, dat in artikel 4, lid 1, onder b), i), wordt bepaald als de „wetgeving betreffende de bescherming van de betrokken soort”. De controles van de wettigheid krachtens de houtverordening omvatten derhalve sommige aspecten die verder gaan dan het vereiste in Verordening (EG) nr. 338/97.

2.   Invoervergunningen van lidstaten en conclusies over „legale verkrijging” van het voor in bijlage II bij Cites opgenomen specimens

Overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder b), i), van Verordening (EG) nr. 338/97 mag een lidstaat voor in Cites opgenomen specimens enkel een invoervergunning afgeven indien:

„de aanvrager bewijst dat de specimens zijn verkregen overeenkomstig de wetgeving betreffende de bescherming van de betrokken soort, hetgeen, in het geval van de invoer uit derde landen van specimens van een in de bijlagen bij de Overeenkomst opgenomen soort inhoudt dat een conform de Overeenkomst door een bevoegde autoriteit van het land van uitvoer of wederuitvoer afgegeven uitvoervergunning, wederuitvoercertificaat of een kopie daarvan, dient te worden overgelegd”.

Die bepaling benadrukt dat de uitvoervergunning van een derde land moet worden afgegeven overeenkomstig de bepalingen van de Cites-overeenkomst om door de invoerende lidstaten te kunnen worden beschouwd als aanvaardbaar bewijs dat de specimens legaal zijn verkregen.

Krachtens artikel IV, lid 2, van de Cites-overeenkomst, betreffende handel in de in bijlage II opgenomen specimens,

kan „[e]en uitvoervergunning […] slechts worden verleend indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

[…] b) ten genoegen van een administratieve instantie van de staat van uitvoer is aangetoond dat de verkrijging van het specimen niet in strijd is geweest met de in die staat van kracht zijnde wetten inzake het behoud van dier- en plantensoorten […]”.

Cites-resolutie Conf. 11.3 (Rev. CoP17) betreffende naleving en handhaving beveelt het volgende aan:

„e)

indien een invoerend land redenen heeft om aan te nemen dat specimens van een in bijlage II of III opgenomen soort worden verhandeld op een wijze die in strijd is met de wetten van een van de bij de transactie betrokken landen, dan:

i)

stelt het land van invoer het land waarvan wordt vermoed dat de wetten worden geschonden daar onverwijld van in kennis, en voorziet het land van invoer dat land, in de mate van het mogelijke, van kopieën van alle documenten die met die transactie verband houden, en

ii)

legt het land van invoer, voor zover mogelijk, strengere nationale maatregelen op ten aanzien van die transactie zoals bepaald in artikel XIV van de overeenkomst”.

Overeenkomstig artikel 7, lid 6, van Verordening (EG) nr. 865/2006 worden „[d]oor derde landen afgegeven uitvoervergunningen en wederuitvoercertificaten […] uitsluitend aanvaard wanneer de bevoegde instantie van het betrokken derde land desgevraagd informatie verstrekt waaruit op afdoende wijze blijkt dat de specimens zijn verkregen overeenkomstig de wetgeving inzake de bescherming van de desbetreffende soort”.

Tijdens de 17e bijeenkomst van de Conferentie van de Partijen bij Cites (CoP17) werd de opdracht tot verdere werkzaamheden met het oog op de controle van legale verkrijging gegeven (3). Zodra die werkzaamheden zijn voltooid, moeten de resultaten ervan eveneens in het licht van dit richtsnoer worden gezien.


(1)  Een natuurlijke of rechtspersoon die hout of houtproducten op de markt van de Unie brengt.

(2)  Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 338/97.

(3)  CoP17-besluiten 17.65 tot en met 17.68.