Brussel, 8.3.2018

SWD(2018) 59 final

WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE

SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING

bij

VOORSTEL VOOR EEN VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visserijen die demersale bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee

{COM(2018) 115 final}
{SWD(2018) 60 final}


Samenvatting

Effectbeoordeling inzake een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visserijen die demersale bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee

A. Behoefte aan actie

Waarom? Wat is het probleem?

De visserijen op demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee ondervinden twee belangrijke problemen: de hoge niveaus van overbevissing en het ondoeltreffende regelgevingskader. De belangrijkste oorzaak van de overbevissing bleek de overmatige benutting van de vangstcapaciteit (d.w.z. groot aantal vaartuigen en grote visserijinspanning). Daarnaast is ook het huidige regelgevingskader ondoeltreffend door het beperkte toepassingsgebied ervan, de trage en gebrekkige uitvoering en een gebrek aan betrokkenheid van belanghebbenden. Deze twee problemen hebben direct of indirect geleid tot de alarmerende situatie waarin de demersale bestanden zich bevinden (nl. meer dan 80 % van de beoordeelde bestanden overbevist en een aantal ervan met een zeer lage biomassa, en dus een grote kans op instorting van het bestand), sociaaleconomische gevolgen voor de vissers en de visserijsector, en gevolgen voor het mariene milieu.

Het zijn vooral de vissers die op demersale bestanden vissen in het westelijke Middellandse Zeegebied (m.a.w. EU-vloten uit Frankrijk, Italië en Spanje) die met deze problemen worden geconfronteerd. Volgens gegevens die zijn aangemeld binnen het EU-kader voor de verzameling van visserijgegevens, zouden ongeveer 13 000 vaartuigen gevolgen ondervinden van het initiatief.

Wat moet met dit initiatief worden bereikt?

De algemene doelstellingen zijn: i) de doelstellingen van de GVB-verordening (artikel 2) in de demersale visserijen in het westelijke deel van de Middellandse Zee verwezenlijken, meer bepaald ervoor zorgen dat de visserijactiviteiten uit ecologisch oogpunt langdurig duurzaam zijn en worden beheerd op een manier die voordelen bewerkstelligt op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid; ii) het regelgevingskader voor deze visserijen verbeteren.

De specifieke doelstellingen zijn: i) de visserijsterfte voor alle demersale bestanden uiterlijk in 2020 op het niveau van de maximale duurzame opbrengst brengen en handhaven; ii) de selectiviteit van bodemtrawls verbeteren, met name om jonge exemplaren uit te sluiten; iii) zorgen voor een duurzame visserijsector; iv) een doeltreffend beheerskader bieden dat eenvoudiger en stabieler is en een grotere betrokkenheid voor de belanghebbenden inhoudt.

Wat is de meerwaarde van maatregelen op EU-niveau?

Aangezien demersale visbestanden en vissersvaartuigen zich over grenzen heen bewegen, is het weinig waarschijnlijk dat maatregelen op lidstaatniveau volstaan om de doelstellingen te bereiken. Om doeltreffend te zijn, dienen de maatregelen te worden gecoördineerd en van toepassing te zijn op het gehele verspreidingsgebied van het bestand en op alle betrokken vloten. Vandaar de noodzaak van maatregelen op EU-niveau.

B. Oplossingen

Welke wetgevende en niet-wetgevende beleidsmaatregelen zijn overwogen? Heeft een bepaalde optie de voorkeur? Waarom?

Er werden drie beleidsopties beoordeeld: Optie 1 "geen beleidswijziging" – de eerste optie is de status quo, m.a.w. geen beleidswijziging (het bestaande regelgevingskader blijft van toepassing). Deze wordt gebruikt als referentie waarmee de andere opties zullen worden vergeleken. Optie 2 "wijziging van het bestaande beheerskader" – bij deze optie worden de huidige beheersinstrumenten, namelijk de nationale beheersplannen, herzien om de GVB-doelstellingen in aanmerking te nemen. De voornaamste aspecten waarmee rekening moet worden gehouden bij de herziening zijn: wijzigingen van de huidige reikwijdte van de plannen (op het gebied van visbestanden, visserijen en geografisch gebied); nieuwe instandhoudingsdoelstellingen zoals de maximale duurzame opbrengst; kwantificeerbare streefdoelen en tijdschema's; en nieuwe vrijwaringsmaatregelen. Optie 3: "vaststelling van een meerjarenplan op EU-niveau"– doel van deze optie is te zorgen voor een enkel en geïntegreerd regelgevingskader op EU-niveau voor de EU-vissersvloten die in het westelijke deel van de Middellandse Zee op demersale soorten vissen.

De voorkeur gaat uit naar optie 3: een meerjarenplan op EU-niveau, omdat die optie de beste prestaties levert op het gebied van alle milieu- en sociaaleconomische doelstellingen. In vergelijking met optie 1 en 2 is ze ook meer in overeenstemming met het hervormde GVB, gestroomlijnder (één regelgevend kader), stabieler (perspectief voor de lange termijn wordt in acht genomen) en transparanter (de drie betrokken lidstaten zouden de huidige visserijsterfte gezamenlijk tot een duurzaam niveau brengen door middel van een verordening van de Raad).

Wie steunt welke optie?

Alle geraadpleegde belanghebbenden waren het erover eens dat het huidige beheerskader (optie 1 of uitgangssituatie) niet toereikend zou zijn om te voldoen aan de GVB-doelstellingen. Uit de raadpleging is eveneens gebleken dat de meeste belanghebbenden geen voorstander zijn van de wijziging van het bestaande beheerskader (optie 2) omdat de eerder beschreven problemen zouden blijven bestaan. Anderzijds zien de meeste belanghebbenden (MEDAC, overheidsinstanties, ngo's en de wetenschappelijke wereld) een EU-meerjarenplan (optie 3) als de beste oplossing op de lange termijn. Volgens hen is deze benadering gerechtvaardigd vanwege de gemengde aard van de visserijen, het aantal betrokken lidstaten en de interacties tussen de verschillende soorten vistuig en soorten visserijen.

C. Effecten van de voorkeursoptie

Wat zijn de voordelen van de voorkeursoptie (indien van toepassing, anders van de belangrijkste opties)?

Vanuit milieuoogpunt blijkt uit de modellen dat ongeveer 70 % van de beoordeelde bestanden zich uiterlijk in 2025 zou herstellen tot paaibiomassaniveaus boven het preventieve referentiepunt (BPA). De kans om de streefdoelen voor visserijsterfte voor alle bestanden te halen, zou echter laag blijven (ongeveer 36 %). Volgens de simulaties zou met het meerjarenplan aan geen enkele indicator volledig worden voldaan. Deze optie levert echter aanzienlijk betere resultaten dan de uitgangssituatie en dan optie 2 wat betreft de wijziging van FMSY. Vanuit sociaaleconomisch oogpunt zou slechts 1 vlootsegment tegen 2025 financiële risico's lopen (8 vlootsegmenten minder dan de uitgangssituatie). Het betrokken vlootsegment (Spaanse vaartuigen die met netten vissen en met een lengte over alles tussen 12 en 18 meter) bestaat uit 52 vaartuigen.

Het meerjarenplan zou ook gestroomlijnder zijn (één regelgevend kader), stabieler (perspectief voor de lange termijn wordt in acht genomen) en transparanter (de drie betrokken lidstaten zouden de huidige visserijsterfte gezamenlijk tot een duurzaam niveau brengen door middel van een verordening van de Raad) dan een gewijzigd regelgevingskader.

Wat zijn de kosten van de voorkeursoptie (indien van toepassing, anders die van de belangrijkste opties)?

Het meerjarenplan zou tijdelijk hogere kosten op het vlak van werkgelegenheid en rentabiliteit teweegbrengen, als gevolg van de aanzienlijke vermindering van de visserijinspanning die nodig is om de streefdoelen voor visserijsterfte te halen. Deze optie zou tegen 2022 financiële risico's meebrengen voor 8 vlootsegmenten (3 meer dan de uitgangssituatie). Het gaat om Franse, Spaanse en Italiaanse bodemtrawlers met een lengte over alles tussen 18 en 40 meter en een aantal Spaanse vaartuigen met passief vistuig (bv. vaartuigen voor de beugvisserij tussen 6 en 12 meter). In de 8 vlootsegmenten lopen 1 415 vaartuigen, 6 193 VTE vissers en 3 100 banen in nevenactiviteiten een risico. In het kader van het meerjarenplan zouden de sociaaleconomische prestaties van alle vloten tegen 2025 naar verwachting echter verbeteren (winst voor 25 van de 26 vloten).

Wat zijn de gevolgen voor bedrijven, kleine, middelgrote en micro-ondernemingen?

Alle bovengenoemde gevolgen zullen zich naar verwachting in het bijzonder laten voelen bij de kleine en middelgrote ondernemingen, aangezien de meeste visserijbedrijven die betrokken zijn bij de exploitatie van demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee micro-ondernemingen zijn (gemiddeld 89 % van de Franse, Italiaanse en Spaanse bedrijven in de visserijsector heeft slechts 1 vaartuig). Er is derhalve geen reden om deze uit te sluiten van het toepassingsgebied van het initiatief, dat anders zinloos zou zijn. Het meerjarenplan zou daarom hoogstwaarschijnlijk gelden voor alle ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, waarbij de mate waarin dat het geval is, afhangt van de manier waarop de lidstaten de noodzakelijke vangstbeperkingen verdelen over de verschillende vlootsegmenten.

Zijn er significante gevolgen voor de nationale begrotingen en overheden?

De invoering van het meerjarenplan en de nieuwe regeling voor het beheer van de visserijinspanning kan voor de lidstaten leiden tot extra administratieve kosten, maar die kunnen worden gecompenseerd via EFMZV-steun (artikel 36 van de EFMZV-verordening). Verwacht wordt dat de administratieve kosten (overeenkomend met het behoud van het bestaande regelgevingskader) na een overgangsperiode zouden dalen en meer in overeenstemming zouden zijn met de voordelen van het bereiken van de vooropgestelde doelen.

Zijn er nog andere significante gevolgen?

Neen.

D. Opvolging

Wanneer wordt dit beleid geëvalueerd?

Het plan en de gevolgen ervan zouden vijf jaar na de inwerkingtreding ervan worden beoordeeld door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV). De Commissie zou vervolgens bij het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de resultaten.