10.5.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 162/112


P8_TA(2018)0081

Doden uit mededogen in Oeganda

Resolutie van het Europees Parlement van 15 maart 2018 over "doden uit mededogen"in Oeganda (2018/2632(RSP))

(2019/C 162/12)

Het Europees Parlement,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948, die Oeganda heeft ondertekend,

gezien de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst ("Overeenkomst van Cotonou"), met name artikel 8, lid 4, over non-discriminatie,

gezien de grondwet van de Republiek van Oeganda,

gezien het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), dat op 20 november 1989 is aangenomen, met name de artikelen 2 en 6, waarin uitdrukkelijk het beginsel van non-discriminatie is opgenomen, ook op grond van een handicap, en het recht op leven,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (Gehandicaptenverdrag), aangenomen in 2006, en met name artikel 32 daarvan, waarin staat dat alle partijen handicaps en personen met een handicap in hun pogingen tot internationale samenwerking moeten opnemen,

gezien de jongste resoluties van de VN-Mensenrechtenraad over de mensenrechten van personen met een handicap van 14 april 2014 en 14 juli 2014,

gezien artikel 19 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, die elke vorm van discriminatie verbieden, en de artikelen 21 en 26 daarvan, waarin de rechten van mensen met een handicap uiteen worden gezet,

gezien de resolutie van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU over de inclusie van personen met een handicap in ontwikkelingslanden die op 23 november 2011 is aangenomen,

gezien het World Report on Disability, gepubliceerd door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de Wereldbank in juni 2011,

gezien het verslag van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten (OHCHR) van 8 april 2016, "VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap behandelt verslag over Oeganda",

gezien de resoluties 65/186 en 64/131 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties inzake de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelen voor personen met een handicap voor 2015 en later,

gezien de toelichting van de EU over handicap en ontwikkeling voor EU-delegaties en -diensten,

gezien de Agenda 2030 en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG's), aangenomen op 25 september 2015 in New York,

gezien het verslag over Oeganda van 1 juli 2016 inzake de tenuitvoerlegging van de Agenda 2030 getiteld "Ervoor zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten", dat gepresenteerd werd aan het politiek forum op hoog niveau van de VN in New York,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 januari 2006 (1) over invaliditeit en ontwikkeling,

gezien zijn eerdere resoluties over Oeganda,

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het "doden uit mededogen"in Oeganda een praktijk is waarbij ouders van gehandicapte kinderen deze kinderen doden of hen bewust laten verhongeren of hun medische zorg ontzeggen omdat zij geloven dat ze dood beter af zijn dan wanneer ze moeten zien te leven met een pijnlijke en ongeneeslijke handicap;

B.

overwegende dat Oeganda niet het enige land is dat worstelt met deze problematiek; overwegende dat veel ontwikkelingslanden aanzienlijke – maar nog onvoldoende – vooruitgang hebben geboekt bij het betrekken van mensen met een handicap bij ontwikkelingsprojecten;

C.

overwegende dat sommige ouders bekennen dat het "doden uit mededogen"noodzakelijk is om gehandicapte kinderen ernstig lijden tijdens hun latere leven te besparen; overwegende dat, ondanks de getuigenissen van sommige moeders of overlevenden, de praktijk taboe blijft;

D.

overwegende dat het sociale stigma in Oeganda zo sterk is dat moeders en de kinderen worden verstoten door de gemeenschap die hun een lagere sociale status toekent en hun niet toestaat volwaardig deel te nemen aan de samenleving; overwegende dat er druk wordt uitgeoefend op moeders om hun eigen kind doden na zich jarenlang moeite te hebben getroost en opofferingen die de zorg voor een gehandicapt kind met zich meebrengt;

E.

overwegende dat de opvattingen over kinderen die geboren zijn met een handicap ervoor zorgen dat ze een hoger risico lopen het slachtoffer te worden van geweld of moord dan niet-gehandicapte kinderen; overwegende dat kinderen met een handicap bloot staan aan allerlei vormen van geweld, discriminatie en marginalisering vanwege negatieve attitudes, bijgeloof, verwaarlozing, en sociale normen en praktijken; overwegende dat de grootste dreiging voor kinderen met een handicap uitgaat van de opvatting dat de aandoening, en zelfs van de aanwezigheid van het kind, zal leiden tot meer gehandicapte kinderen;

F.

overwegende dat clans en uitgebreide families moeders onder een te hoge druk zetten, in hun zoektocht naar de oorzaken van de handicap waarbij ze de schuld aan de moeder geven; overwegende dat in sommige gevallen moeders uit het huishouden van hun man zijn verstoten omdat zij een gehandicapt kind hadden gebaard;

G.

overwegende dat artsen en medisch personeel er niet in slagen de aard en de oorzaak van de zwakte van het kind te begrijpen of te verklaren en dat het zorgstelsel onvoldoende is toegerust om diagnoses te stellen en veel soorten handicaps te behandelen die geminimaliseerd of zelfs geëlimineerd zouden kunnen worden; overwegende dat de ontzegging van basisrechten aan kinderen met een handicap, zoals de toegang tot gezondheidszorg, onderwijs, steun en revalidatie, hun vermogen om hun volledige potentieel te benutten ernstig belemmert;

H.

overwegende dat Oeganda een van de 162 partijen bij het CRPD is; overwegende dat Oeganda het Verdrag en het bijbehorende Facultatief Protocol op 25 september 2008 zonder voorbehoud heeft geratificeerd; overwegende dat Oeganda zich ertoe verplicht heeft personen met een handicap dezelfde rechten toe te kennen als alle andere burgers;

I.

overwegende dat het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap zich in april 2016 gebogen heeft over de tenuitvoerlegging van het CRPD door Oeganda en dat er slotopmerkingen en aanbevelingen zijn opgesteld waarin gesteld wordt dat 'het Comité met bezorgdheid vaststelt dat de rechten van kinderen met een handicap onvoldoende worden beschermd door de wetgeving en het beleid' en 'tevens zijn bezorgdheid uit over de afwezigheid van informatie over de situatie van dove en dove-blinde kinderen, en over maatregelen die ervoor moeten zorgen dat zij worden beschermd en in de samenleving worden opgenomen';

J.

overwegende dat de regering van Oeganda een aantal algemene wetten en beleidsmaatregelen heeft met bepalingen over invaliditeit; overwegende dat het land specifieke wetgeving over invaliditeit heeft; overwegende dat de definitie van invaliditeit van wetgeving tot wetgeving kan verschillen;

K.

overwegende dat de twee grootste obstakels voor de inclusie van personen met een handicap hun onzichtbaarheid en de negatieve attitudes jegens hen zijn; overwegende dat het hebben van kinderen met een handicap een reden is voor sociale uitsluiting voor het gezin en met name voor de moeders, aangezien kinderen met een handicap worden gezien als een bron van schaamte en zwakte voor het gezin;

L.

overwegende dat er maar weinig overheidsinstellingen zijn om ouders met gehandicapte kinderen te ondersteunen in delen van het Oegandese platteland en overwegende dat gezinnen, en met name alleenstaande moeders, het vaak lastig vinden adequate zorg te bieden aan hun gehandicapte kind;

M.

overwegende dat er geen officiële cijfers bekend zijn omdat politie noch justitie onderzoek doen naar het verschijnsel; overwegende dat het ontbreken van cijfers de bestrijding van de praktijk van het "doden uit mededogen"lastig maakt;

N.

overwegende dat het werk van maatschappelijke organisaties en mensenrechtenactivisten cruciaal is om de rechten van gemarginaliseerde en kwetsbare groepen te waarborgen; overwegende dat non-gouvernementele organisaties in Oeganda kampen met tal van moeilijkheden en obstakels om kinderen met een handicap en hun ouders diensten te verlenen; overwegende dat de vele misvattingen over kinderen met een handicap de ontwikkelingsinspanningen en het werk van mensenrechtenmonitoren in Oeganda compliceren;

O.

overwegende dat verenigingen van personen met een handicap een specifieke rol spelen in het uitdragen van de specifieke belangen van personen met een handicap aan politici en het algemene publiek; overwegende dat het ontbreekt aan informatie om het algemene publiek bewust te maken van de culturele praktijken die de ontwikkeling van personen met een handicap stigmatiseren en belemmeren om dezelfde rechten te genieten als alle andere mensen in de samenleving;

1.

veroordeelt het ongerechtvaardigde en onmenselijke doden van kinderen en pasgeborenen met een handicap; geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over het "uit mededogen doden"van kinderen met een handicap in Oeganda en alle overige landen waar deze praktijken worden toegepast; dringt erop aan een einde te maken aan deze vorm van geweld, wreedheid en marteling jegens kinderen;

2.

dringt er bij de autoriteiten van Oeganda en alle landen waar kinderen "uit mededogen"of ritueel worden gedood op aan zich ertoe te verbinden het funeste bijgeloof te bestrijden waardoor kinderen telkens weer het slachtoffer worden;

3.

herinnert eraan dat de primaire verantwoordelijkheid van een staat is zijn burgers te beschermen, inclusief kwetsbare groepen; herinnert de Oegandese autoriteiten aan hun verplichting om zich te houden aan de grondwet van hun land, met name aan de artikelen 21, 32 en 35, lid 1, waarin bepaald wordt dat personen met een handicap recht hebben op eerbied en menselijke waardigheid en dat de staat en de samenleving passende maatregelen zullen treffen om ervoor te zorgen dat zij hun volledige geestelijke en lichamelijke potentieel zullen benutten;

4.

herinnert aan de specifieke plicht van het Oegandese parlement jegens personen met een handicap, verankerd in artikel 35, lid 2, van de grondwet, krachtens welk het parlement wetten moet opstellen ter bescherming van personen met een handicap; dringt er bij de Oegandese regering op aan alle maatregelen die worden getroffen ten behoeve van de verbetering van de burgerrechten en de mensenrechten van personen met een handicap, te steunen;

5.

dringt aan op steun voor gezinnen met personen met een handicap zodat zij hun kinderen thuis kunnen grootbrengen; dringt er bij de Oegandese regering op aan om in het hele land kwalitatief hoogwaardige diensten te ontwikkelen voor gezinnen met kinderen met een handicap, inclusief voldoende financiële ondersteuning en uitkeringen om goed voor hun gehandicapte kind te zorgen;

6.

dringt er bij de autoriteiten op aan te zorgen voor maatschappelijke bewustmaking en informatie over de situatie van gehandicapte personen, en opleidingscursussen zodat ouders en mantelzorgers van kinderen met een handicap worden gesteund, geïnformeerd en geadviseerd om de participatie van de kinderen in de gemeenschap te faciliteren;

7.

dringt er bij de regering van Oeganda op aan ervoor te zorgen dat artsen die in direct contact komen met personen met een handicap en hun medische problemen adequaat worden opgeleid en bewust worden gemaakt van de behoeften van deze patiënten;

8.

is verheugd over de goedkeuring van de Wet Gelijke Kansen in 2007 die gericht is op het bevorderen van gelijke kansen voor gemarginaliseerde groepen, waaronder personen met een handicap;

9.

is verheugd over de oprichting van de Oegandese mensenrechtencommissie (UHRC) krachtens de grondwet van de Republiek van Oeganda van 1995; herinnert aan haar rol, onder andere, om het bewustzijn in de samenleving te creëren en te vergroten over de bepalingen van deze grondwet als de fundamentele wetgeving van het volk van Oeganda en erop toe te zien of de regering haar internationale verplichtingen op het gebied van de mensenrechten nakomt;

10.

dringt er bij de UHRC op aan een concreet nationaal plan te ontwikkelen om haar toezichtsfunctie uit te oefenen en een meer gestructureerde en geïnstitutionaliseerde interactie te bevorderen met alle organisaties van personen met een handicap in het land;

11.

dringt er bij de autoriteiten op aan ervoor te zorgen dat alle kinderen bij hun geboorte worden geregistreerd, inclusief kinderen met een handicap;

12.

dringt er bij de Oegandese autoriteiten op aan hun inspanningen te verhogen om mensen bewuster te maken van de rechten en de waardigheid van kinderen met een handicap in Oeganda; benadrukt in dit verband de belangrijke rol van het onderwijs om stigmatisering te bestrijden; benadrukt de cruciale rol van verenigingen van personen met een handicap bij de bewustmaking over de inclusie van personen met een handicap en de problemen waar zij mee kampen;

13.

benadrukt dat de media een actievere rol zouden moeten spelen bij het doorbreken van stereotypen en het bevorderen van inclusie; dringt er bij de internationale, nationale en lokale besluitvormers op aan te zorgen voor meer bewustmaking via de media, het onderwijsbeleid en voorlichtingscampagnes;

14.

geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over de fysieke aanvallen op mensenrechtenactivisten en maatschappelijke organisaties, zoals het Human Rights Awareness and Promotion Forum; dringt er bij de Oegandese autoriteiten op aan de veiligheid van mensenrechtenactivisten te waarborgen, aanvallers te vervolgen en de mensenrechtenactivisten in staat te stellen hun werk te doen zonder bedreigingen en obstakels;

15.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de inspanningen van de regering, ngo's en maatschappelijke organisaties van Oeganda te steunen om beleidsmaatregelen op te stellen en uit te voeren om te voorzien in de behoeften van personen met een handicap en hun rechten te waarborgen, op basis van non-discriminatie en sociale inclusie, en gelijke toegang tot gezondheidszorg en andere maatschappelijke diensten;

16.

dringt aan op een uitwisseling van goede praktijken tussen ontwikkelings- en ontwikkelde landen; verzoekt de Commissie om samen met overige internationale donoren een platform te ontwikkelen voor de uitwisseling van goede praktijken op het gebied van de sociale inclusie van kinderen met een handicap; dringt er bij de Commissie op aan haar toezeggingen krachtens artikel 32 van het CRPD gestand te doen;

17.

dringt er bij de EU op aan gebruik te maken van de politieke hefboom die geboden wordt door de ontwikkelingshulpprogramma's, en dan met name de programma's voor begrotingsondersteuning, om de mensenrechten in Oeganda te verdedigen en te bevorderen; dringt er bij de Commissie op aan na te gaan of de bijstand kan worden verbeterd, hetzij door financiering of coördinatie met plaatselijke instellingen, om de medische ondersteuning van kinderen met een handicap te verbeteren ten einde de dringend noodzakelijke steun aan hun gezinnen uit te breiden;

18.

benadrukt dat beleidsmaatregelen voor inclusie op alle relevante VN- en internationale fora moeten worden bevorderd, omdat het onderwerp 'handicap' in veel internationale besprekingen op hoog niveau afwezig is en hoog op de politieke agenda moet worden geplaatst;

19.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de president van de Republiek van Oeganda, de voorzitter van het Oegandese parlement en de Afrikaanse Unie en haar instellingen.

(1)  PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 336.