5.4.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/25


P8_TA(2018)0057

Vooruitzichten en uitdagingen voor de bijenteeltsector in de EU

Resolutie van het Europees Parlement van 1 maart 2018 inzake vooruitzichten en uitdagingen voor de bijenteeltsector in de EU (2017/2115(INI))

(2019/C 129/05)

Het Europees Parlement,

gezien de resolutie van het Europees Parlement van 15 november 2011 over de gezondheid van honingbijen en de problemen van de bijenteeltsector (1),

gezien de conclusies van de Raad Landbouw en Visserij (8606/11 ADD 1 REV 1) over de mededeling van de Commissie over de gezondheid van honingbijen (COM(2010)0714),

gezien de werkzaamheden naar aanleiding van de Europese week van de bij en de bestuiving — EU Bee Week — die sinds 2012 in het Europees Parlement wordt georganiseerd,

gezien het verslag van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) „Collecting and Sharing Data on Bee Health: Towards a European Bee Partnership” van september 2017, waarin het Europees partnerschap voor bijen tot stand wordt gebracht,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0014/2018),

A.

overwegende dat de bijenteeltsector integraal deel uitmaakt van de Europese landbouw en meer dan 620 000 bijenhouders in de EU vertegenwoordigt (2); overwegende dat de bijenteelt in brede kring als hobby wordt uitgeoefend of voor de productie van honing voor eigen gebruik, maar ook beroepsmatig wordt beoefend;

B.

overwegende dat de economische waarde van bijen bestuiving omvat en de productie van honing, bijenwas en andere bijenproducten, terwijl houten geraamten of bijenkasten en apitoerisme ook van groot belang zijn;

C.

overwegende dat de bijenteeltsector van enorm belang is voor de EU en in grote mate bijdraagt aan de samenleving, zowel economisch met rond de 14,2 miljard EUR per jaar als ecologisch, door het ecologisch evenwicht en de biodiversiteit in stand te houden aangezien 84 % van de plantensoorten en 76 % van de voedselproductie in Europa afhankelijk is van bestuiving door wilde en tamme bijen;

D.

overwegende dat bijen en andere bestuivers zorgen voor bestuiving en derhalve de vermenigvuldiging van diverse gekweekte en wilde planten waarborgen alsook de voedselproductie en voedselzekerheid en de biodiversiteit in stand houden — en dit alles gratis in Europa en in de wereld; overwegende dat in de EU het belang van bestuiving niet voldoende wordt erkend en vaak als vanzelfsprekend wordt beschouwd, terwijl in de VS bijvoorbeeld jaarlijks in totaal twee miljard EUR wordt uitgegeven aan kunstmatige bestuiving; overwegende dat Europa de thuisbasis vormt voor ongeveer 10 % van de mondiale bijendiversiteit; overwegende dat volgens het „Institut National de Recherche Agronomique” (het Franse Nationaal agronomisch onderzoeksinstituut) bijensterfte 150 miljard EUR zou kosten op mondiaal niveau, ofwel 10 % van de marktwaarde van voeding, hetgeen aantoont dat er maatregelen nodig zijn ter bescherming van bestuivende insecten;

E.

overwegende dat recente studies van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FAO) uitwijst dat een verhoging van de dichtheid en de verscheidenheid van bestuivende insecten een directe invloed heeft op de gewasproductiviteit en dat dit wereldwijd kleinschalige landbouwers kan helpen om hun gemiddelde productiviteit met 24 % te verhogen;

F.

overwegende dat niet alle landen beschikken over een registratiesysteem voor bijenhouders en -kasten dat het gemakkelijker zou maken om de ontwikkeling van de sector, de markt en de bijengezondheid te volgen;

G.

overwegende dat de Commissie in 2004 een bedrag van 32 miljoen EUR toewees aan de nationale bijenteeltprogramma's, dat geheel ten goede kwam aan de bijenteelt, en overwegende dat dit bedrag in 2016 weliswaar was gestegen naar 36 miljoen EUR, maar dat dit nog lang niet toereikend is (en slechts 0,0003 % van de GLB-begroting vertegenwoordigt);

H.

overwegende dat het aantal honingbijkolonies tussen 2014 en 2016 is gestegen met 47,8 % als gevolg van de toetreding van nieuwe lidstaten, maar dat de EU-financiering slechts met 12 % werd verhoogd, wat betekent dat de beschikbare EU-financiering ontoereikend is om de bijenpopulatie in stand te houden en bijenhouders goed bij te kunnen staan bij de vernieuwing van hun bijenkolonies na het verlies van bijenbestanden in lidstaten die te kampen hebben met een hoge bijensterfte;

I.

overwegende dat ondanks deze statistische stijging veel professionele bijenhouders hun activiteiten gestaakt hebben, en in een aantal lidstaten het aantal bijenkolonies met maar liefst 50 % of meer is gedaald (3), vanwege de effecten van de klimaatverandering (bijv. lentevorst, droogte, branden), bepaalde chemische actieve stoffen en verstoringen op de interne honingmarkt in de EU; overwegende dat er ook nu nog diverse gevallen van verliezen in de winter en afwijkingen worden gemeld;

J.

overwegende dat de nationale programma's voor de bijenteeltsector met medefinanciering van de EU over de hele linie een positief effect hebben; overwegende dat het waarschijnlijker is dat het de nationale tenuitvoerlegging is die soms een gebrek aan vertrouwen kan genereren in de sector, waardoor de financiering niet volledig wordt benut;

K.

overwegende dat de bijenteeltsector met een ernstig demografisch en vergrijzingsprobleem te kampen heeft, aangezien slechts een klein percentage van de bijenhouders jonger is dan vijftig jaar, hetgeen de toekomst van de sector in gevaar brengt; overwegende dat de bijenteelt kansen op werkgelegenheid en integratie voor jongeren in plattelandsgebieden biedt, aangezien de toegang tot grond in veel Europese regio's beperkt is;

L.

overwegende dat goede theoretische kennis in combinatie met praktijkgerichte opleidingen bij kunnen dragen aan een beter inzicht in en een betere aanpak van de uitdagingen waar bijenkolonies mee te maken zullen krijgen, en dus van groot belang zijn; overwegende dat bijenhouders verantwoordelijk en professioneel te werk moeten gaan en in nauwe samenwerking met landbouwers om toekomstige uitdagingen het hoofd te kunnen bieden zoals klimaatverandering, natuurrampen, vermindering van het aantal bijenweiden, aanvallen door wilde dieren en soorten trekvogels in sommige regio's (bijenkasten worden in grote mate blootgesteld aan zulke aanvallen van roofdieren aangezien de bijenteelt vaak in de openlucht plaatsvindt), en de hoge administratieve lasten in sommige lidstaten;

M.

overwegende dat deelnemers in het kader van de nationale bijenteeltprogramma's met medefinanciering van de EU de kans krijgen onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten uit te voeren; overwegende dat succesvolle projecten aanzienlijk kunnen bijdragen aan de versterking van de sector en het vermogen van deze sector om natuur- en marktcrises het hoofd te bieden; overwegende dat kennisoverdracht en de uitwisseling van goede en innovatieve werkwijzen meerwaarde opleveren voor de Europese bijenteeltsector, met name met ondersteuning van een specifiek programma zoals het huidige „Erasmus voor bijenhouders” onder de tweede pijler van het GLB;

N.

overwegende dat de zogeheten „nomadische” landbouw veel positieve aspecten vertoont maar ook enkele problematische punten, in het bijzonder als gevolg van het eerbiedigen van de regels om de verspreiding van risicosituaties te voorkomen; overwegende dat er om die reden zorgvuldiger controles noodzakelijk zijn;

O.

overwegende dat de huidige toenemende sterfte onder honingbijen en wilde bestuivers in Europa verontrustend is vanwege de negatieve gevolgen voor de landbouw, de biodiversiteit en ecosystemen; overwegende dat er verschillende stressfactoren zijn die tot een grotere bijensterfte leiden en die verschillen naargelang van het geografische gebied, de lokale kenmerken en klimatologische omstandigheden; overwegende dat deze factoren onder andere bestaan uit: de ernstige gevolgen van invasieve uitheemse soorten zoals Varroa destructor, de kleine kastkever (Aethina tumida), de Aziatische hoornaar (Vespa vellutina) en Amerikaans vuilbroed, dierziekteverwekkers zoals nosemose, de effecten van bepaalde werkzame stoffen op gewasbeschermingsmiddelen en andere biociden, de klimaatverandering, aantasting van het milieu, de teloorgang van habitats en de gestage verdwijning van bloeiende planten; overwegende dat bijen afhankelijk zijn van landbouwgrond, aangezien arealen en de diversiteit van gewassen hun voornaamste voedselbron is, en dat het dan ook zowel voor bijenhouders als voor landbouwers nuttig zou zijn om voor een bepaald type ecologisch aandachtsgebied de term „bijenteeltgebied” te hanteren, die vervolgens alom gebruikt kan worden in alle lidstaten, vooral tijdens de perioden waarin weinig planten in bloei staan;

P.

overwegende dat bijenhouders vaak machteloos staan tegenover bijenziekten en -parasieten wegens een gebrek aan informatie, opleiding en doeltreffende middelen om deze bedreigingen doeltreffend te bestrijden, zoals toegang tot geneesmiddelen voor de behandeling van bijen; overwegende dat bijenhouders steun ontvangen voor beschermende maatregelen tegen Varroa destructor, al hebben die maatregelen nog niet het gewenste succes aangezien de inspanningen op het gebied van onderzoek en ontwikkeling tekort blijven schieten wat betreft de behandeling tegen parasietsoorten, het effect van de voeding van bijen en blootstelling aan chemische producten;

Q.

overwegende dat de verplichting van bijenhouders om ziekten en parasieten te melden leidt tot de stelselmatige vernietiging van bijenkasten en hen kan ontmoedigen deze zaken aan te geven; overwegende dat er op de markt maar een beperkt aantal geneesmiddelen voor bijenziekten verkrijgbaar is en dat dit niet strookt met de toenemende behoefte aan doeltreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik; overwegende dat er verschillende natuurlijke middelen zijn getest voor de bestrijding van de varroamijtziekte en dat drie van deze middelen inmiddels als basis voor organische behandeling worden gebruikt, te weten mierenzuur, oxaalzuur en thymol;

R.

overwegende dat op monocultuur gebaseerde landbouw waarbij gebruik wordt gemaakt van gewassoorten en kruisingen die minder nectar en stuifmeel produceren en kortere bloeitijden kennen, zowel de biodiversiteit als de omvang van de gebieden die worden gebruikt als bijenweiden in hoge mate doen afnemen; overwegende dat Britse wetenschappers onlangs concludeerden dat lokale en regionale bijenrassen in bepaalde gebieden grotere overlevingskansen hebben dan honingbijen die uit andere gebieden afkomstig zijn (4); overwegende dat de gezondheid en duurzaamheid van de bijenteeltsector in Europa op lange termijn afhankelijk is van de gezondheid en duurzaamheid op de lange termijn van de lokale ecotypen honingbijen gezien hun diversiteit en hun vermogen zich aan te passen aan de lokale omgeving;

S.

overwegende dat het intergouvernementeel platform over biodiversiteits- en ecosysteemdiensten (IPBES) in zijn verslag van 26 februari 2016, en de Internationale Unie voor natuurbehoud (IUCN) in haar mondiale geïntegreerde beoordelingen over systemisch werkende insecticiden, hebben gewaarschuwd voor de daling van het aantal bestuivers; overwegende dat bijen een belangrijke graadmeter zijn van de kwaliteit van het milieu;

T.

overwegende dat bijenhouders, landbouwers, milieuactivisten en burgers maatregelen verwachten op basis van een duidelijke wetenschappelijke consensus over alle oorzaken voor bijensterfte, waaronder de effecten van werkzame stoffen in pesticiden (bijv. neonicotinoïden en bepaalde andere systemisch werkende insecticiden) die in kaart zijn gebracht door de EFSA;

U.

overwegende dat de variatie in wetenschappelijke bevindingen deels kan worden verklaard door de toepassing van verschillende analysemethoden en onderzoeksprotocollen; overwegende dat het gebrek aan coördinatie van het onderzoek naar bestuivers op EU-niveau en van toegankelijke en geharmoniseerde gegevens onder belanghebbenden leidt tot een wildgroei van uiteenlopende of tegenstrijdige onderzoeken;

V.

overwegende dat het cruciaal is om de dialoog en de samenwerking tussen alle betrokken partijen (bijenhouders, landbouwers, wetenschappers, ngo's, lokale overheden, de gewasbeschermingssector, de particuliere sector, dierenartsen en het grote publiek) in stand te houden en te verdiepen, om het onderzoek te coördineren en alle belangrijke gegevens die verzameld zijn tijdig te delen;

W.

overwegende dat er een algemene behoefte bestaat aan een gemeenschappelijke en geharmoniseerde databank, die informatie moet bevatten over onder andere het gewastype en de landbouwpraktijken, de aanwezigheid van schadelijke soorten en ziekten, de klimatologische en meteorologische omstandigheden, het landschap en de infrastructuur, de dichtheid van de bijenkolonies en het sterftecijfer onder bijen per regio, alsmede aan relevante digitale hulpmiddelen en technologieën die ongevaarlijk zijn voor bijen, en media als voorgesteld door het in juni 2017 gelanceerde initiatief „European Bee Partnership”; overwegende dat de resultaten van de uitgebreide wetenschappelijke evaluatie van de EFSA, die al meer dan een jaar te laat zijn, nodig zijn om besluiten te kunnen nemen op basis van de meest actuele stand van de wetenschap; overwegende dat er zo snel mogelijk duidelijke resultaten van alle indicatoren voor bijengezondheid nodig zijn om de bijensterfte een halt toe te roepen en terug te dringen, met name door middel van veldproeven; overwegende dat bijenhouders, landbouwers en burgers van de Commissie verwachten dat zij samen met de bevoegde EU-agentschappen en deskundigen uit de lidstaten de richtsnoeren van de EFSA voor het evalueren van de effecten van gewasbeschermingsmiddelen op bijen nauwlettend in de gaten houdt, en van de lidstaten verwachten dat zij deze correct ten uitvoer leggen;

X.

overwegende dat de productie van honing ook wordt beïnvloed door de weersomstandigheden, aangezien warm en vochtig weer de honingproductie bevordert, terwijl koud en nat weer de productie juist belemmert; overwegende dat de verliezen in de herfst en de winter bijdragen aan de vermindering van bijenkolonies en aan een teruglopende honingproductie, die in sommige lidstaten kan oplopen tot 50 % en in bepaalde regio's zelfs tot 100 %;

Y.

overwegende dat er aandacht moet uitgaan naar de uiteenlopende omvang van honingbijpopulaties in verschillende landbouwgebieden, aangezien de populatie in bepaalde honingproducerende landen groeit, maar in andere landen achteruitgaat;

Z.

overwegende dat bijenhouders wegens de verhoogde bijensterfte genoopt zijn vaker nieuwe kolonies te kopen, met een stijging van de productiekosten als gevolg; overwegende dat de kostprijs voor een bijenkolonie sinds 2002 ten minste verviervoudigd is; overwegende dat de vervanging van een bijenkolonie vaak gepaard gaat met een daling van de productie op korte en middellange termijn, omdat nieuwe kolonies minder productief zijn aan het begin van hun plaatsing; overwegende dat bijenhouders nooit zoveel kolonies gebruiken voor de honingproductie als blijkt uit de statistieken, aangezien zij het oorspronkelijke aantal kolonies in de loop van het jaar opnieuw opbouwen, hetgeen ten koste gaat van de omvang van de productie omdat voor het herstel van verloren gegane bijenkolonies ook honing nodig is;

AA.

overwegende dat de hoeveelheid geproduceerde en uitgevoerde honing in bepaalde derde landen verdubbeld is in de afgelopen vijftien jaar, overwegende dat de EU in nauwelijks 60 % van haar eigen honingconsumptie voorziet en dat percentage niet stijgt, terwijl het aantal bijenkasten in de EU tussen 2003 en 2016 bijna verdubbeld is en dat het aantal bijenhouders in dezelfde periode is gestegen van ongeveer 470 000 tot ongeveer 620 000; overwegende dat Roemenië, Spanje en Hongarije in 2016 de drie grootste honingproducenten in Europa waren, gevolgd door Duitsland, Italië en Griekenland;

AB.

overwegende dat de EU jaarlijks ongeveer 40 % van haar honing invoert, overwegende dat de ingevoerde honing in 2015 gemiddeld 2,3 keer goedkoper was dan de in de EU geproduceerde honing; overwegende dat de EU jaarlijks ongeveer 200 000 ton honing invoert, vooral uit China, Oekraïne, Argentinië en Mexico, wat voor Europese bijenhouders een aanzienlijk concurrentienadeel oplevert ten opzichte van producenten uit derde landen en een hogere mate van zelfvoorziening onmogelijk maakt; overwegende dat ingevoerde honing vaak niet voldoet aan de normen die voor bijenhouders in de EU gelden;

AC.

overwegende dat de consumenten vaak denken dat zij uit de EU afkomstige honing gebruiken, terwijl een deel van die honing in feite een mengsel van honing uit de EU en uit derde landen is en dat een groot deel van de ingevoerde honing namaak is;

AD.

overwegende dat de honing uit 's werelds belangrijkste honingproducerende regio's sinds 2002 is gestagneerd of afgenomen als gevolg van de slechte bijengezondheid en dat de hoeveelheid in China geproduceerde honing is verdubbeld (naar ongeveer 450 000 ton vanaf 2012), oftewel meer dan de gezamenlijke honingproductie van de EU, Argentinië, Mexico, de Verenigde Staten en Canada;

AE.

overwegende dat in 2015 meer dan de helft van de invoer van honing naar de EU afkomstig was uit China — ongeveer 100 000 ton, een verdubbeling ten opzichte van 2002 — ofschoon het aantal bijenkolonies in andere delen van de wereld is afgenomen; overwegende dat volgens verenigingen van bijenhouders en professionele imkers een groot gedeelte van de uit China ingevoerde honing versneden kan zijn met exogene suikers afkomstig van suikerriet of mais; overwegende dat niet alle lidstaten in staat zijn analyses uit te voeren voor het opsporen van onregelmatigheden in de ingevoerde honing bij grensposten aan de buitengrenzen van de EU;

AF.

overwegende dat honing het op twee na meest nagemaakte product ter wereld is; overwegende dat namaak de Europese bijenhouders ernstige schade berokkent en de consumenten blootstelt aan ernstige gezondheidsgevaren;

AG.

overwegende dat de bedrijven die honing exporteren vanuit China het chlooramfenicolprobleem uit 2002 volgens deskundigen niet hebben opgelost door te voldoen aan de regels, maar door harsfilters te gebruiken;

AH.

overwegende dat de Raad Landbouw en Visserij op zijn bijeenkomst in december 2015 punten van zorg ten aanzien van de kwaliteit van de in de EU ingevoerde honing aan de orde heeft gesteld, evenals het concurrentievermogen van de Europese bijenteeltsector; overwegende dat de Commissie naar aanleiding daarvan opdracht gaf tot gecentraliseerde honingtests;

AI.

overwegende dat de honingmonsters in de lidstaten werden getest door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, dat onder meer vaststelde dat 20 % van de aan de buitengrenzen van de EU en bij importeurs genomen monsters niet voldeed aan de samenstellingscriteria en/of de productieprocessen voor honing zoals gedefinieerd in de honingrichtlijn (2001/110/EG) en dat bij 14 % van de monsters toegevoegde suiker is aangetroffen; overwegende dat namaakhoning en versneden honing desondanks nog steeds in Europa wordt ingevoerd;

AJ.

overwegende dat honing volgens de in de EU gebruikte Codex Alimentarius een natuurproduct is waaraan geen stoffen mogen worden toegevoegd of onttrokken en dat niet mag worden gedroogd buiten de bijenkorf;

AK.

overwegende dat de onevenwichtige situatie die als gevolg van de grootschalige invoer van versneden en goedkope honing, is ontstaan op de Europese honingmarkt ertoe heeft geleid dat de aankoopprijs van honing in de belangrijkste honingproducerende landen van de EU (Roemenië, Spanje, Hongarije, Bulgarije, Portugal, Frankrijk, Italië, Griekenland en Kroatië) tussen 2014 en 2016 was gehalveerd waardoor de Europese bijenhouders in een moeilijke en nadelige situatie verkeren;

AL.

overwegende dat in de tweede paragraaf van punt a) van artikel 2, lid 4, van de honingrichtlijn zoals gewijzigd door Richtlijn 2014/63/EU is bepaald dat wanneer honing afkomstig is uit meer dan één lidstaat of uit een derde land de verplichte vermelding van de landen van oorsprong in voorkomend geval mag worden vervangen door een van de volgende vermeldingen: „gemengde EU-honing”, „gemengde niet-EU-honing” of „gemengde EU- en niet-EU-honing”. overwegende dat de vermelding „gemengde EU- en niet-EU-honing” niet voldoende informatie bevat voor de consument;

AM.

overwegende dat vele honingverpakkers en -handelaren deze manier van oorsprongsaanduiding nu gebruiken om het werkelijke land van herkomst te verbergen, evenals het aandeel honing in het eindproduct uit de verschillende landen in kwestie, nu de kopers steeds beter op de hoogte zijn en levensmiddelen uit bepaalde landen wantrouwen; overwegende dat veel grote honingproducerende landen, zoals de VS, Canada, Argentinië of Mexico, veel strengere eisen hanteren ten aanzien van de etikettering van honing dan de vereenvoudigde indicatie van de EU, en op die manier veel betere garanties bieden dan de EU wat betreft het verschaffen van de nodige informatie aan consumenten;

AN.

overwegende dat de huidige regelgeving geen rekening houdt met frauduleuze praktijken inzake verwerkte producten, zoals koekjes, cornflakes, snoepgoed enz.; overwegende dat de aanduiding „honing” consumenten een misleidend beeld kan geven van de daadwerkelijke inhoud van het product in kwestie, aangezien deze aanduiding vaak wordt gebruikt wanneer veel minder dan 50 % van het suikergehalte van het product afkomstig is van honing;

AO.

overwegende dat het initiatief „Europees honingontbijt” uit 2014 een groot succes was en dat dit uitstekende initiatief toegankelijk is voor alle lidstaten die op deze manier kunnen helpen kinderen aan te leren gezond voedsel te eten, zoals honing, en de bijenteeltsector kunnen stimuleren; overwegende dat Slovenië op 11 mei 2015 tijdens de bijeenkomst van de Raad Landbouw en Visserij de VN heeft opgeroepen om 20 mei uit te roepen tot Wereldbijendag, en dat dit idee kon bogen op brede steun van alle lidstaten en werd goedgekeurd door de FAO tijdens de Conferentie van Rome in juli 2017; overwegende dat is besloten bijzondere aandacht te besteden aan de bijenteeltsector met het oog op de landbouw, gewasbescherming en duurzame landbouw aangezien bijen wereldwijd een sterke invloed hebben op het ecologisch evenwicht;

AP.

overwegende dat de programma's in het kader van de regeling voor schoolfruit, -groente en -melk in de EU een essentieel middel zijn om kinderen weer in contact te brengen met de landbouw en de verscheidenheid aan landbouwproducten van de EU, met name de producten die in hun eigen regio worden geproduceerd; overwegende dat de lidstaten op basis van deze programma's naast de bevordering van vers fruit, verse groenten en consumptiemelk, ook andere lokale, regionale of nationale specialiteiten in het programma kunnen opnemen, waaronder honing;

AQ.

overwegende dat de betrokkenheid van lokale producenten bij programma's in het kader van de regeling voor schoolfruit, -groente en -melk weliswaar extra administratieve en financiële lasten met zich meebrengt, maar dat de mogelijke voordelen als gevolg van het verhogen van het bewustzijn over de voedingswaarde van honing, het belang van de bijenteeltsector, het aansporen tot verhoogde consumptie en de enthousiaste betrokkenheid van voornamelijk lokale bijenhouders, een gunstig effect op de sector en de honingketen in het algemeen kunnen hebben; overwegende dat lokale producenten problemen ervaren bij deelname aan de programma's in het kader van de EU-schoolregeling als gevolg van de restrictieve toepassing van de wetgeving inzake de rechtstreekse levering van kleine hoeveelheden honing in sommige lidstaten; overwegende dat het onontbeerlijk is om de lokale productie en de consumptie van lokale producten te bevorderen;

AR.

overwegende dat de honingconsumptie zeer uiteenloopt per lidstaat: waar de gemiddelde consumptie in West-Europese lidstaten 2,5-2,7 kg per persoon bedraagt, bedraagt die in de lidstaten die vanaf 2004 tot de EU zijn toegetreden soms slechts 0,7 kg; overwegende dat de Europese kwaliteitsregelingen, en met name de regeling voor geografische aanduidingen (GA), van groot belang zijn voor het behoud en de schepping van werkgelegenheid; overwegende dat tot dusver meer dan dertig GA's voor honing zijn geregistreerd; overwegende dat de etiketten „Europees” en „Made in Europe” vaak met kwalitatief hoogwaardige producten worden geassocieerd;

AS.

overwegende dat honing positieve fysiologische effecten sorteert, met name op gezondheidsgebied, dankzij de antiseptische, ontstekingsremmende en helende eigenschappen ervan, die nadrukkelijker kunnen worden erkend in het toekomstige landbouwbeleid;

AT.

overwegende dat talloze voorbeelden van zelforganisatie en rechtstreekse verkoop door de bijenhouders zelf laten zien dat de verkoop van honing, met name biologische honing, en andere bijenteeltproducten met korte toeleveringsketens en op markten van lokale producenten zeer succesvol is;

AU.

overwegende dat de bijenteelt in stedelijke gebieden in de afgelopen jaren steeds populairder is geworden en mogelijk meer burgers, waaronder kinderen, bekend te maken met de aard en voordelen van de bijenteelt; overwegende dat het planten van bloemen in tuinen en stedelijke gebieden door burgers en/of de lokale en regionale overheden tevens bijdraagt aan een betere voedselvoorziening voor bestuivers;

AV.

overwegende dat andere bijenteeltproducten zoals stuifmeel, propolis, bijenwas, bijengif en koninginnengelei aanzienlijk bijdragen aan het welzijn van burgers, worden gebruikt als kwalitatief hoogwaardige voedingsmiddelen en een populair onderdeel vormen van een natuurlijke manier van leven; overwegende dat ze tevens een belangrijke rol spelen in de gezondheidszorg- en de cosmeticasector en daarom een aanvullende bron vormen voor het verbeteren van de economische situatie van bijenhouders; overwegende dat deze producten echter niet zijn gedefinieerd in de honingrichtlijn en dat deze omissie de tenuitvoerlegging van een doeltreffend sectoraal beleid tegenwerkt en de op kwaliteitsverbetering gerichte maatregelen en de strijd tegen fraude en namaak belemmert; overwegende dat elke lidstaat kan besluiten tot een teeltverbod op ggo's op zijn grondgebied om de Europese consument te beschermen tegen door genetisch gemodificeerd stuifmeel verontreinigde honing;

AW.

overwegende dat grote hoeveelheden honing in de EU worden ingevoerd en dat dit in veel gevallen tot grote verstoringen van en zelfs crises op de EU-honingmarkt leidt en bijdraagt aan de verzwakking van de Europese bijenteeltsector; overwegende dat de bijenteeltsector in de EU prioriteit moet krijgen bij de onderhandelingen over vrijhandelsovereenkomsten en dat honing en andere bijenproducten als „gevoelige producten” moeten worden aangemerkt;

Het belang van de bijenteelt

1.

onderstreept dat honingbijen, naast wilde bijen en andere bestuivers, ecosystemische en agrarische basisdiensten verlenen door bloemen, waaronder gewassen, te bestuiven, en dat de Europese landbouw en met name de teelt van entomofile planten (door insecten bestoven planten) niet zouden bestaan; onderstreept in dit verband het belang van het GLB dat gericht is op duurzame ontwikkeling en een betere biodiversiteit, wat niet alleen beter is voor het overleven en de herbevolking van de bijenbestanden, maar ook voor gewasopbrengsten;

2.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de bijenteelt in de toekomstige voorstellen voor het landbouwbeleid een prominente plaats krijgt, wat ondersteuning en vereenvoudiging, onderzoek en innovatie en opleidingsprogramma's voor de bijenteelt betreft;

3.

onderstreept het feit dat, hoewel de EU verdere actie voor bijenhouders en bijen kan ondernemen, het nodig is de bijdrage te erkennen die het huidige GLB levert ter ondersteuning van de bijenteelt en ook voor de mogelijke verbetering van het milieu en de biodiversiteit via diverse instrumenten, zoals maatregelen voor gewasdiversificatie, ecologischeaandachtsgebieden (EAG's), Natura 2000, biologische landbouw, andere milieumaatregelen in de landbouw die er mee voor zorgen dat bijenkolonies zich vestigen, maatregelen voor de bescherming van het klimaat of het Europees innovatiepartnerschap;

EU-ondersteuning voor bijenhouders

4.

onderstreept dat de financiering van de bijenteelt voor de voedselproductie en voor therapeutische doeleinden moet worden gestructureerd op een meer gerichte en doeltreffende wijze, en dat deze financiering in een toekomstig landbouwbeleid (verwacht vanaf 2021) op passende wijze moet worden verhoogd;

5.

verzoekt de Commissie en de lidstaten te voorzien in steun voor de EU-bijenteeltsector door middel van krachtige beleidsinstrumenten en passende financieringsmaatregelen die afgestemd zijn op het huidige bijenbestand; stelt daarom een verhoging voor van 50 % van de EU-begrotingslijn voor nationale bijenteeltprogramma's, om rekening te houden met de huidige honingbijpopulatie in de EU en het belang van de sector als geheel; moedigt alle lidstaten er krachtig toe aan overeenkomstig artikel 55 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten een nationaal programma voor hun bijenteeltsector te ontwikkelen;

6.

verzoekt de Commissie grondig de opname te overwegen van een nieuwe steunregeling voor bijenhouders in het GLB na 2020, om te zorgen voor een adequate afspiegeling van de ecologische rol van bijen als bestuivers; onderstreept in verband hiermee het feit dat rekening moet worden gehouden met de specifieke behoeften van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, inclusief degene die hun activiteiten uitoefenen in de ultraperifere en bergachtige gebieden en op eilanden; verzoekt de Commissie voorts aanvullende maatregelen te onderzoeken, bijvoorbeeld steun voor de aankoop van kunstraten;

7.

verzoekt de bijenhouders een actieve dialoog aan te gaan met de bevoegde autoriteiten met het oog op een doeltreffender toepassing van de nationale bijenteeltprogramma's, met als doel deze te verbeteren en eventuele problemen te remediëren;

Risicobeheer

8.

verzoekt de Commissie een studie te laten uitvoeren naar de haalbaarheid van een regeling voor het beheer van risico's in de bijenteelt, in het kader van de nationale bijenteeltprogramma's, teneinde de productieverliezen van professionele bijenhouders te dragen; suggereert daarom een vergoeding voor die wordt berekend overeenkomstig de gemiddelde omzet van de getroffen bedrijven; onderstreept dat verzekeringsmaatschappijen in diverse lidstaten weigeren bijenkolonies te verzekeren en dat bijenhouders moeilijkheden ondervinden om toegang te krijgen tot de risicobeheerinstrumenten in het kader van de tweede pijler van het GLB; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom de toegang van bijenhouders tot risicobeheerinstrumenten te faciliteren;

Door de EU medegefinancierde nationale bijenteeltprogramma's

9.

benadrukt het feit dat een passende opleiding in de bijenteelt nodig is en moedigt de lidstaten ertoe aan dit als voorwaarde op te nemen in de nationale programma's; is van mening dat uitgaven voor de aankoop van bijenteeltuitrusting, als deze in aanmerking komt en medegefinancierd wordt in het kader van individuele nationale bijenteeltprogramma's, in aanmerking moeten worden genomen over de hele programmeringsperiode van drie jaar en niet alleen in het programmeringsjaar waar de uitgaven zijn gedaan;

10.

verzoekt de lidstaten de invoering in hun nationale bijenteeltprogramma's te overwegen van een compensatieregeling voor de sterfte van bijenkolonies als gevolg van natuurrampen, ziekten of de activiteit van roofdieren;

11.

verzoekt de Commissie een wijziging voor te stellen van het tijdschema van het programmeringsjaar, wat de nationale bijenteeltprogramma's betreft, waarbij de afsluiting van het jaar zou worden verschoven naar 30 oktober, gezien het feit dat het programmeringsjaar krachtens de vigerende verordening afloopt op 31 juli, een datum die valt tijdens het hoogtepunt van het bijenseizoen in sommige lidstaten, zodat dit tijdstip ongeschikt is;

12.

wijst erop dat de verspreiding van bruine beren en andere roofdieren in sommige regio's in Europa bijenhouders voor nieuwe uitdagingen stelt, wat hun persoonlijke veiligheid en economische activiteiten betreft, en verzoekt de Commissie en de lidstaten passende maatregelen te ontwikkelen om deze situatie aan te pakken, met name door het vergoeden van de veroorzaakte schade;

Onderzoek, opleiding en onderwijs

13.

suggereert de thema's en de resultaten van het onderzoek op het gebied van bijenteelt uit te breiden en te delen onder de lidstaten, zoals onder andere met het consortium „Apitherapy project” — met name in geval van financiering door de EU — om dubbel werk te voorkomen; vraagt in verband hiermee de oprichting van een gemeenschappelijke, op EU-niveau geharmoniseerde digitale gegevensbank voor de uitwisseling van informatie tussen bijenhouders, onderzoekers en alle betrokken partijen; verzoekt de Commissie daarom Europese onderzoeksprogramma's op het gebied van de bijenteelt te bevorderen en te versterken, bijvoorbeeld het onderzoeksprogramma van de EFSA in het kader van het project „Collecting and Sharing Data on Bee Health: Towards a European Bee Partnership”; is van mening dat grotere publieke en particuliere investeringen in technische en wetenschappelijke knowhow van essentieel belang is en moet worden gestimuleerd, zowel op nationaal als op EU-niveau, met name op het gebied van genetische en veterinaire aspecten en de ontwikkeling van innoverende geneesmiddelen voor de gezondheid van bijen; steunt de werkzaamheden van de referentie-instituten en -laboratoria van de EU, die resulteren in een verbeterde onderzoekscoördinatie, onder meer voor het verrichten van nader onderzoek naar de oorzaken van de bijensterfte;

14.

verzoekt de lidstaten te zorgen voor passende basis- en beroepsopleidingsprogramma's voor bijenhouders; wijst erop dat het lesmateriaal naast de landbouw- en andere economische aspecten van de bijenteelt ook kennis moet omvatten over bestuiving en andere milieupraktijken, zoals het in stand houden van het ecologisch evenwicht en het behouden van de biodiversiteit, alsmede het verbeteren van de overlevingskansen van bestuivers in agrarische landschappen; is van mening dat specifieke opleidingsmodules over deze kwesties ook moeten worden ontwikkeld in samenwerking met de bijenhouders voor landbouwproducenten die zich bezighouden met het bebouwen van grond; verzoekt de Commissie en de lidstaten meer samenwerking en het delen van kennis en informatie te bevorderen, inclusief geavanceerde systemen voor vroegtijdige waarschuwing tussen boeren en bijenhouders, bosbouwers, wetenschappers en dierenartsen over sproeiperioden en ander insecticidegebruik, preventie en bestrijding van ziekten, technologieën die niet schadelijk zijn voor bijen en gewasbeschermingsmethoden die de sterfte van bestuivers zo veel mogelijk beperken;

15.

verzoekt de Commissie aanbevelingen vast te stellen voor de ondersteuning van verschillende hoogwaardige nationale basis- en beroepsopleidingsprogramma's over de bijenteelt in de EU; dringt aan op programma's om jongeren ertoe aan te moedigen om te kiezen voor het beroep van bijenhouder, gezien de dringende noodzaak van generatievernieuwing in de sector; acht het nodig het potentieel van de bijenteeltsector verder te ontwikkelen op manieren die zijn afgestemd op de behoeften van alle bijenhouders; verzoekt de Commissie ook om in samenwerking met de lidstaten en de sector een code van goede praktijken op het gebied van bijenteelt op te stellen, die wordt ondersteund door de toegang tot kwalitatief hoogstaande opleidingen op het niveau van de lidstaten; met betrekking tot beroepsopleiding, moedigt universitaire faculteiten diergeneeskunde ertoe aan de gebieden van veterinair toezicht en betrokkenheid te versterken; is van mening dat programma's als Horizon 2020 en Erasmus+ onderzoek en opleiding op het gebied van apitherapie moeten stimuleren;

Aspecten in verband met de gezondheid van bijen en het milieu

16.

spreekt nogmaals zijn bezorgdheid uit dat de toenemende sterfte en de daling van het aantal honingbijen en wilde bestuivers, inclusief wilde bijen, in Europa een zware negatieve weerslag zullen hebben op de landbouw, de voedselproductie en de continuïteit van de voedselvoorziening, de biodiversiteit, de duurzaamheid van het milieu en ecosystemen;

17.

wijst erop dat de EU en haar lidstaten de onmiddellijke maatregelen moeten nemen die nodig zijn om een grootschalige langetermijnstrategie voor de gezondheid en herpopulatie van bijen ten uitvoer te leggen, teneinde het momenteel afnemende wildebijenbestand in de EU in stand te houden, inclusief via agromilieumaatregelen ter ondersteuning van de vestiging van bijenkolonies;

18.

benadrukt het feit dat biodiversiteit belangrijk is voor de gezondheid en het welzijn van bijen, omdat zij bijen foeragegebieden en natuurlijke en semi-natuurlijke habitats biedt, samen met uitgebreid blijvend grasland; vestigt de aandacht op het geleidelijk verdwijnen van waardevolle bijenvoerplanten, bijvoorbeeld korenbloemen, wikke, distels of witte klaver, als gevolg van het inadequate gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, alsmede het afnemende gebruik van grasland voor grazen en het toenemende gebruik ervan voor de productie van hooi; wijst erop dat dit resulteert in een tekort aan stuifmeel en zo leidt tot ondervoeding bij bijen, hetgeen bijdraagt tot de verslechterende gezondheid van bijen en de toenemende gevoeligheid van bijen voor ziektekiemen en parasieten; benadrukt het feit dat wilde bloemen en insectvriendelijke soorten in heel Europa moeten worden beschermd; herinnert eraan dat „bijenteeltgebieden” met een wegingsfactor van 1,5 een type EAG zijn in het kader van de vergroening van het GLB; verzoekt de Commissie, zaadkwekerijen en landbouwers teeltprogramma's te bevorderen voor kwalitatief hoogstaande planten met een hoge en bewezen honingdragende of stuifmeeldragende capaciteit in de selectiecriteria, met voorkeur voor een maximale biologische diversiteit van aan de lokale omstandigheden aangepaste en plaatselijk aanwezige soorten en rassen;

19.

wijst erop dat passende financiële stimulansen nodig zijn voor biologische bijenhouders, gezien de bijkomende voorwaarden waaraan zij moeten voldoen en de toenemende impact van het milieu;

20.

onderstreept het feit dat de uitzonderlijke diversiteit en het buitengewone genetisch erfgoed en aanpassingsvermogen van lokale, inheemse honingbijenpopulaties die zich stuk voor stuk generaties lang hebben aangepast aan de specifieke kenmerken van hun lokale milieu, moeten worden beschermd, en herinnert eraan dat genoemde diversiteit belangrijk is in het kader van de strijd tegen invasieve soorten, inclusief parasieten en ziekten;

21.

merkt op dat landbouw op basis van monocultuur de biodiversiteit vermindert en kan leiden tot onvoldoende bestuiving en het verdwijnen van honingdragende planten, en verzoekt de lidstaten strategieën te ontwikkelen voor het zaaien van nectarhoudende planten op ongebruikte grond; onderstreept in verband hiermee dat het behoud van de abiotische hulpbronnen, met name grond en water, evenals een aanzienlijke diversiteit van pollen en een grote verscheidenheid aan voeding van essentieel belang zijn voor de bescherming van bijen;

22.

verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom te voorzien in de nodige stimulansen voor het aanmoedigen van lokaal ontwikkelde praktijken, om ecotypen en de teelt van honingbijen in de hele EU te behouden;

23.

verzoekt de Commissie en de lidstaten maatregelen te treffen ter bevordering van de juridische bescherming van en financiële steun voor lokale ecotypen en populaties van honingbijen in de hele EU, onder meer door middel van juridisch beschermde gebieden voor inheemse honingbijen;

24.

verzoekt de Commissie een inventaris op te stellen om de bestaande en nieuwe gezondheidsrisico's op EU- en internationaal niveau te evalueren, teneinde een actieplan vast te stellen om de bijensterfte te bestrijden;

25.

dringt er bij de Commissie op aan vooruitgang te boeken met de tenuitvoerlegging van de proefprojecten over bijen en andere bestuivers als graadmeters van de gezondheid van het milieu en de habitats, aangezien deze van nut kunnen blijken voor de ontwikkeling van toekomstig beleid;

26.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat bij de verstrekking van landbouwsubsidies uit de diverse GLB-begrotingsonderdelen rekening wordt gehouden met bijvriendelijke werkwijzen, zoals de vaststelling van EAG's of de teelt op braakliggend land van wilde bloemen die bijen verkiezen;

27.

benadrukt dat het voorzorgsbeginsel moet worden toegepast om bestuivers in het algemeen te beschermen, zowel gedomesticeerde als wilde;

28.

constateert dat gezonde bijen beter bestand zijn tegen parasieten, ziekten en predatie; begrijpt dat bepaalde invasieve uitheemse soorten zoals de Varroa destructor, de kleine kastkever (Aethina tumida), de Aziatische hoornaar (een soort die zeer agressief is naar andere insecten toe) en Amerikaans vuilbroed, alsmede bepaalde ziekteverwekkers zoals nosemose, belangrijke oorzaken van bijensterfte zijn en ernstige economische schade berokkenen aan de bijenhouders; bevestigt zijn steun aan het door het Parlement gestarte proefproject betreffende het teelt- en selectieprogramma voor onderzoek naar de weerstand tegen Varroa; verzoekt de Commissie en de lidstaten steun te verlenen aan toegepast onderzoek in de hele EU door middel van effectieve fokprogramma's voor het produceren van bijensoorten die bestand zijn tegen invasieve soorten en ziekten en die over de eigenschap „Varroagevoelige hygiëne” (varroa-sensitive hygiene, VGH) beschikken; gezien het risico dat sommige invasieve uitheemse soorten, zoals de Varroa destructor, resistentie tegen bepaalde geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik kunnen ontwikkelen, spoort de lidstaten ertoe aan jaarlijks tests uit te voeren om de resistentie te bepalen van mijten tegen verschillende actieve stoffen in geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik; stelt voor de verplichte bestrijding van Varroa op EU-niveau te behouden;

29.

verzoekt de Commissie alle op dit terrein actieve geneesmiddelenproducenten te betrekken bij onderzoek naar bijengeneesmiddelen, onder meer met het oog op de bestrijding van de Varroa destructor en het voorkomen van negatieve neveneffecten op het immuunsysteem van de bijen als gevolg van deze geneesmiddelen, en verzoekt haar een gemeenschappelijk IT-platform op te zetten om de beste oplossingen en geneesmiddelen met de belanghebbenden te delen, de beschikbaarheid van diergeneeskundige producten die van vitaal belang zijn voor bijenteelt, te verbeteren, dierenartsen een grotere rol te laten spelen bij het beheer van de gezondheid van bijen en bijenhouders op de hoogte te brengen van alle beschikbare oplossingen; dringt aan op overheids- en particulier onderzoek naar biologische en fysische alternatieve methoden die onschadelijk zijn voor de gezondheid van mens en dier, alsmede het gebruik van natuurlijke stoffen en preparaten voor de bestrijding van varroase, rekening houdend met de specifieke voordelen van biologische behandelingen;

30.

merkt op dat de resultaten van de controleacties ter beoordeling van de gezondheid van bijen die in een aantal lidstaten zijn uitgevoerd, belangrijk zijn en gedeeld moeten worden met de andere lidstaten en met de Commissie;

31.

verzoekt de lidstaten en de regio's alle mogelijke middelen in te zetten om de lokale en regionale honingbijsoorten (ondersoorten van de Apis mellifera) te beschermen tegen de onwenselijke verspreiding van genaturaliseerde of invasieve uitheemse soorten met een rechtstreeks of onrechtstreeks effect op bestuivers; steunt de herpopulatie van bijenvolkeren die verloren zijn door invasieve uitheemse soorten, met bijen van lokale inheemse soorten; beveelt de lidstaten aan centra te creëren voor het telen en beschermen van inheemse bijensoorten; onderstreept in verband hiermee dat het belangrijk is teeltstrategieën te ontwikkelen om de frequentie van waardevolle kenmerken in lokale honingbijpopulaties te vergroten; wijst op de mogelijkheden die worden geboden in het kader van Verordening (EU) nr. 1143/2014 betreffende invasieve uitheemse soorten, alsmede mogelijkerwijze in het kader van de onlangs goedgekeurde verordeningen inzake diergezondheid en plantgezondheid (respectievelijk Verordening (EU) 2016/429 en Verordening (EU) 2016/2031); spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat verontreinigde was die is ingevoerd uit China, bij bijen vaak gezondheidsproblemen kan veroorzaken;

32.

dringt aan op een weloverwogen procedure voor de uitbreiding van de lijst van invasieve plantensoorten die kunnen leiden tot een vermindering van de diversiteit van de bijenweiden in de EU;

Chemische stoffen die schadelijk zijn voor bijen

33.

verzoekt de Commissie de goedkeuring op te schorten van de werkzame stoffen in bestrijdingsmiddelen die een gevaar vormen voor de gezondheid van bijen op basis van de wetenschappelijke bevindingen van de EFSA op basis van veldproeven, tot de publicatie van de definitieve gedetailleerde effectbeoordeling van de EFSA; herhaalt dat elk besluitvormingsproces gebaseerd moet zijn op wetenschappelijke beoordeling en bevindingen;

34.

verzoekt de Commissie en de lidstaten gevolg te geven aan de vaste wetenschappelijke consensus en een verbod in te stellen op de werkzame stoffen in bestrijdingsmiddelen, inclusief neonicotinoïden en systemische insecticiden waarvan wetenschappelijk bewezen is (op basis van de resultaten van laboratoriumanalyses en met name van veldproeven) dat zij gevaarlijk zijn voor de gezondheid van bijen; verzoekt tegelijkertijd om de tenuitvoerlegging van veilige alternatieve producten of agronomische methoden (bijvoorbeeld diverse effectieve vormen van plaagbeheer met een lage input aan pesticiden, biologische controle en geïntegreerde plaagbestrijding) ter vervanging van de werkzame stoffen die een risico vormen voor bijen;

35.

verzoekt de Commissie samen met de bevoegde EU-agentschappen en deskundigen uit de lidstaten nauw toezicht te houden op de EFSA-richtsnoeren voor het evalueren van de effecten van gewasbeschermingsmiddelen op bijen en verzoekt de lidstaten deze richtsnoeren ten uitvoer te leggen;

36.

onderstreept dat elk product dat stoffen bevat waarvan vast staat dat zij bij agrarisch gebruik schadelijk zijn voor bijen, moet worden geëtiketteerd als „schadelijk voor bijen”;

37.

verzoekt de Commissie en de lidstaten onmiddellijk het wetenschappelijk onderzoek op te voeren, met een duidelijk bepaald tijdschema, naar alle stoffen die een gevaar kunnen vormen voor de gezondheid van bijen;

38.

benadrukt dat de langetermijneffecten van systemische gewasbeschermingsmiddelen worden onderschat; is ingenomen met de recente goedkeuring van een proefproject inzake milieumonitoring van het gebruik van pesticiden met behulp van honingbijen;

39.

erkent dat onafhankelijk, collegiaal getoetst wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen dat de resistentie van bijen aanzienlijk afneemt als gevolg van cumulatieve blootstelling aan chemische stoffen, waardoor bijen niet bestand zijn tegen stressoren, zoals jaren met veel neerslag, een tekort aan nectar, ziekten of parasieten;

40.

herinnert aan Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden, met name artikel 14 hiervan, waarin alle landbouwers verplicht worden de algemene beginselen van geïntegreerde gewasbescherming vanaf 2014 op hun landbouwbedrijf toe te passen, en artikel 9, waarmee een algeheel verbod wordt ingesteld op sproeien vanuit de lucht;

41.

stipt aan dat de EU het gebruik van vier insecticiden op basis van neonicotinoïden (clothianidine, thiamethoxam, imidacloprid en fipronil) tijdelijk heeft beperkt om de effecten ervan op bijen te verminderen;

Strijd tegen namaakhoning

42.

verwacht dat de lidstaten en de Commissie garanderen dat ingevoerde honing en andere bijenproducten volledig voldoen aan de hoogwaardige normen van de EU, om op deze manier zowel de honingproducenten in derde landen aan te pakken die oneerlijke methoden toepassen als EU-verpakkers en -handelaren die willens en wetens ingevoerde namaakhoning vermengen met Europese honing;

43.

verzoekt de Commissie doeltreffende procedures inzake laboratoriumanalyse te ontwikkelen, bijvoorbeeld kernspinresonantietests, om voor bijen specifieke peptiden en andere voor bijen specifieke markers op te sporen, teneinde gevallen van namaakhoning op te sporen, en verzoekt de lidstaten overtreders strengere straffen op te leggen; verzoekt de Commissie hierbij internationaal erkende particuliere laboratoria, zoals het Franse EUROFINS of het Duitse QSI, te betrekken, voor het uitvoeren van de meest geavanceerde onderzoeken; verzoekt de Commissie een officiële honingdatabank te ontwikkelen waarin honingsoorten worden ingedeeld naar herkomst, aan de hand van een gemeenschappelijke analysemethode;

44.

merkt op dat honingverpakkingsbedrijven, die honing mengen of verwerken van meer producenten, onderworpen zijn aan het EU-toezicht op de voedselveiligheid, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 853/2004; is van mening dat dit moet worden uitgebreid naar alle bedrijven die ingevoerde honing verwerken; specificeert dat moet worden vermeden financiële of administratieve lasten te creëren voor bijenhouders in de EU die hun eigen honing verpakken;

45.

benadrukt het feit dat de gesuggereerde maatregelen het EU-toezicht op honingverpakkers in derde landen zou versterken, zodat de officiële controleurs kunnen nagaan of namaakhoning is gebruikt en gegarandeerd wordt dat deze uit de voedselketen wordt verwijderd;

46.

is van oordeel dat honing altijd identificeerbaar moet zijn, over de hele voedselvoorzieningsketen, en dat hij moet kunnen worden geclassificeerd volgens zijn plantaardige oorsprong, ongeacht of het gaat om een binnenlands of een ingevoerd product, behalve in gevallen van rechtstreekse transacties tussen producenten en consumenten; dringt vraagt in verband hiermee dat de traceerbaarheidsvereiste voor honing wordt verstrengd; is van mening dat ondernemingen die buitenlandse honing invoeren en ook groothandelaars de EU-regels moeten naleven en alleen bijenteeltproducten mogen verkopen die voldoen aan de definitie van honing overeenkomstig de Codex Alimentarius;

47.

verzoekt de Commissie de „honingrichtlijn” te wijzigen, om te voorzien in duidelijke definities en de belangrijkste onderscheidende kenmerken te bepalen van alle bijenteeltproducten, zoals monoflorale en multiflorale honing, propolis, koninginnengelei, bijenwas, pollenballen, bijenbrood en bijengif, zoals reeds eerder in door het Parlement aangenomen teksten is bepleit;

48.

verzoekt de Commissie een diepgaand onderzoek uit te voeren naar de werking van de EU-markt voor bijenvoeders, supplementen en geneesmiddelen en de nodige maatregelen te nemen om de markt te stroomlijnen en om namaak en illegale handel in deze producten te voorkomen;

49.

verzoekt de Commissie protocollen inzake „geenactiedrempels” (no-action level, NAL), „actiedrempels” (reference points for action, RPA's) of maximale residulimieten (maximum residue limits, MRL's) voor honing en andere bijenteeltproducten vast te stellen om stoffen te dekken die voor de Europese bijenteeltsector niet mogen worden toegelaten en verzoekt haar de veterinaire grenscontroles en controles op de interne markt te harmoniseren, gezien het feit dat, voor honing, de invoer van producten van slechte kwaliteit, namaak en surrogaten de markt verstoren en druk blijven veroorzaken op de prijzen en uiteindelijk de kwaliteit op de interne markt, en dat er een gelijk speelveld moet zijn voor producten en producenten van de EU en van derde landen;

50.

is zich bewust van het praktische belang van een systeem voor vroegtijdige waarschuwing voor levensmiddelen en diervoeders en verzoekt de Commissie daarom gevallen van honing die duidelijk namaak is, altijd op de RASFF-lijst (Rapid Alert System for Food and Feed) te plaatsen;

51.

verzoekt de Commissie de verspreiding van harsgefilterde honing zo snel mogelijk te verbieden, aangezien deze honing hoegenaamd niets van biologische waarde bevat;

52.

dringt aan op continue controles op de kwaliteit van honing die wordt ingevoerd uit derde landen waarvan de wetgeving de behandeling van bijenkolonies met antibiotica toestaat;

53.

verzoekt de Commissie productienormen op te stellen voor kunstraten, waarin de respectieve toegestane gehalten opgenomen moeten zijn van paraffine, sporen van vuilbroed en residuen van acaricide, met dien verstande dat het gehalte acaricideresiduen in de was waarvan kunstraten worden gemaakt, niet van dien aard mag zijn dat de residuen in de honing kunnen raken;

54.

verzoekt de Commissie grondig de grootschalige invoer te controleren van honing uit China overeenkomstig Verordening (EU) 2016/1036 en met name de verrichtingen te controleren van bedrijven die honing exporteren uit China en een evaluatie uit te voeren van de kwaliteit, het kwantitatieve aandeel en de verkoopprijs van de honing op de EU-markt voor honing;

55.

is van mening dat het, gezien de grote hoeveelheden honing die uit China worden ingevoerd, een trend die de afgelopen 15 jaar is toegenomen, de aankoopprijs van honing die onder de reële productiekosten in de EU ligt en de slechte kwaliteit van ingevoerde „fabriekshoning” (in plaats van geproduceerde honing), voor de Commissie duidelijk moge zijn dat hoognodig een onderzoek moet worden ingesteld naar de praktijken van bepaalde Chinese exporteurs, om eventueel een antidumpingprocedure in te leiden;

56.

verzoekt de Commissie officiële bemonstering per partij en tests van honing uit derde landen aan de buitengrenzen van de EU verplicht te stellen overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625 (voorheen Verordening (EG) nr. 882/2004);

57.

merkt op dat in de honingrichtlijn, zoals gewijzigd door Richtlijn 2014/63/EU is bepaald dat het land waar de honing is vergaard, op het etiket moet worden vermeld, indien de honing afkomstig is uit één lidstaat of derde land; merkt evenwel op dat verdere maatregelen nodig zijn om fraude op het gebied van bijenteeltproducten te bestrijden en oneerlijke concurrentie door namaakhoning tegen te gaan;

58.

herinnert de Commissie eraan dat de consumenten het recht hebben om de plaats van herkomst van alle levensmiddelen te kennen; is evenwel van mening dat etiketvermeldingen als „gemengde EU-honing”, „gemengde niet-EU-honing” en met name „gemengde EU- en niet-EU-honing” de oorsprong van de honing compleet verborgen houden voor de consument en bijgevolg niet voldoen aan de principes van de EU-wetgeving inzake consumentenbescherming; verzoekt de Commissie daarom te zorgen voor nauwkeurige en verplichte etikettering van honing en bijenteeltproducten en voor een grotere harmonisatie van de honingproductie, in overeenstemming met de wetgeving inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten, om te voorkomen dat consumenten misleid worden en om de opsporing van fraude te faciliteren; erkent het succes van de rechtstreekse verkoop van honing, hetgeen een deel van het probleem met betrekking tot de vermelding van de oorsprong op het etiket wegneemt;

59.

vraagt dat de beschrijving „gemengde EU- en niet-EU-honing” op etiketten wordt vervangen door een precieze indicatie van het land of de landen waaruit de in het eindproduct gebruikte honing afkomstig is en dat deze worden opgelijst in de volgorde die overeenkomt met het procentuele aandeel in het eindproduct (met als extra vermelding het percentage van elk land in een bepaald product);

60.

verzoekt de Commissie de honingrichtlijn te wijzigen met betrekking tot het gebruik van het woord „honing” of de formulering „bevat honing” of „gemaakt met honing” in de aanduiding van verwerkte producten, alsmede in alle grafische of niet-grafische elementen die aangeven dat het product honing bevat, om ervoor te zorgen dat deze formuleringen alleen mogen worden gebruikt als ten minste 50 % van het suikergehalte in het product afkomstig is van honing;

61.

steunt het idee dat de lidstaten het verplicht stellen om de plaats van herkomst van de honing te vermelden op honing en andere bijenproducten, zoals het geval is voor bepaalde vlees- en zuivelproducten;

Bevordering van bijenproducten en therapeutisch gebruik van honing

62.

is tevreden met het Europees honingontbijtinitiatief en moedigt de lidstaten ertoe aan kinderen te informeren over lokaal vervaardigde producten en de herontdekking van aloude productietradities; wijst erop dat honing calorierijk is en in matige hoeveelheden kan worden gebruikt ter vervanging van geraffineerde suiker en andere zoetstoffen, hetgeen een positief effect heeft op de volksgezondheid;

63.

benadrukt dat honing een van de landbouwproducten is die kan worden opgenomen in de regeling voor schoolfruit, -groente en -melk; moedigt de lidstaten ertoe aan de deelname van lokale honingproducenten aan deze schoolprogramma's te bevorderen en benadrukt het feit dat het belangrijk is educatieve maatregelen te nemen om jongeren bewust te maken van lokale producten en tegelijkertijd de wereld van de landbouw open te stellen voor kinderen;

64.

verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen om de jaarlijkse EU-steun voor deze programma's te verhogen met 50 %, om ervoor te zorgen dat zij doeltreffend kunnen functioneren, met de organisatie van wedstrijden voor peuterscholen en de behoorlijke opname daarin van lokale producten zoals honing, olijven en olijfolie;

65.

verzoekt de Commissie een verslag op te stellen over de hoeveelheid honing die wordt geconsumeerd en de consumptiepatronen in alle lidstaten en een ander verslag over de diverse therapeutische praktijken in de EU waarbij gebruik wordt gemaakt van honing, pollen, koninginnengelei en bijengif; onderstreept het toenemende belang van apitherapie als natuurlijk alternatief voor een behandeling met conventionele geneesmiddelen en moedigt alle lidstaten er daarom toe aan deze producten te bevorderen bij medische en paramedische beroepsbeoefenaars en het publiek in de EU;

66.

verzoekt de Commissie de vrijwillige invoering te overwegen van het merk „honing uit de EU” voor honing die voor 100 % uitsluitend afkomstig is uit de EU-lidstaten; verzoekt de Commissie ook alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat de VN 20 mei uitroepen tot Wereldbijendag;

67.

verzoekt de Commissie een specifiek bedrag uit de EU-voorlichtingsbegroting toe te wijzen aan het voeren van reclame voor EU-honingproducten voor consumptie en medische doeleinden, inclusief maatregelen als het bevorderen van de directe verkoop van honing op lokale markten, publieke honingproeverijen, workshops en andere evenementen moedigt de lidstaten ertoe aan de lokale en regionale verkoop van honing, met name biologische honing, te stimuleren met alle middelen waarover zij beschikken, met name door intensieve ondersteuning te bieden aan korte toeleveringsketens via hun programma's voor plattelandsontwikkeling en door het bevorderen van kwaliteitsproducten op basis van regelingen voor geografische aanduidingen; erkent dat de consumptie van lokaal geproduceerde honing een rol kan spelen als middel om weerstand op te bouwen tegen lokale allergenen; verzoekt de Commissie bijenwas op te nemen als product dat valt onder Verordening (EU) nr. 1151/2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen, gezien de toenemende belangstelling ervoor van consumenten en producenten, alsmede de reeds lang bestaande traditionele productie ervan in sommige lidstaten;

68.

stelt voor dat de lidstaten het gebruik van bijenteeltproducten als pollen, propolis en koninginnengelei in de geneesmiddelenindustrie aanmoedigen met alle middelen waarover zij beschikken;

69.

verzoekt de Commissie de harmonisatie te bevorderen van de wetgeving van de lidstaten met betrekking tot biologische honingproductie, om alle verschillen weg te nemen die de Europese biologische bijenhouders kunnen beletten de markt te betreden volgens dezelfde regels;

70.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat honing en andere bijenproducten worden beschouwd als „gevoelige producten” bij lopende of toekomstige onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden, omdat rechtstreekse concurrentie de bijenteeltsector in de EU kan blootstellen aan buitensporige of onhoudbare druk; verzoekt de Commissie daarom om deze producten uit te sluiten van het toepassingsgebied van onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden;

71.

verzoekt de Commissie en de lidstaten samen met de landbouw- en de bijenteeltsector een etiketteringssysteem te ontwikkelen om de totstandbrenging te bevorderen van een bijvriendelijk productiesysteem;

72.

is verheugd over de actuele trend van „stedelijke bijenteelt” en vraagt tegelijk een nauwe, verplichte samenwerking tussen regionale bijenhoudersverenigingen en de autoriteiten en de invoering van minimumnormen om een einde te maken aan illegale teeltpraktijken en de moedwillige verspreiding van plagen en ziekten in bijenpopulaties te voorkomen;

o

o o

73.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 153 E van 31.5.2013, blz. 43.

(2)  https://ec.europa.eu/agriculture/honey_nl

(3)  Dit leidt tot een lagere productiviteit omdat bijenhouders hun bijenbestanden moeten aanvullen om dezelfde hoeveelheid honing te produceren.

(4)  „Honey bee genotypes and the environment”, in: Journal of Agricultural Research 53(2), blz. 183-187 (2014)