25.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 262/1


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de financiering van de Europese pijler van sociale rechten

(initiatiefadvies)

(2018/C 262/01)

Rapporteur:

Anne DEMELENNE

Besluit van de voltallige vergadering

15.2.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 29, lid 2, reglement van orde

 

Initiatiefadvies

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de afdeling

26.3.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

19.4.2018

Zitting nr.

534

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

155/3/4

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Bij de onderhandelingen over het volgende meerjarig financieel kader van de EU voor de periode na 2020 moeten onder meer de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten (de „sociale pijler”), alsook de uitvoering daarvan en van de 2030-Agenda voor duurzame ontwikkeling, voor ogen worden gehouden.

1.2

Om de sociale pijler te verwezenlijken zullen de lidstaten een aantal verbeteringen moeten doorvoeren. Samen met de pijler is ook een sociaal scorebord uitgewerkt, waarin tekortkomingen overal in de EU en aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten worden blootgelegd. Om deze problemen te verhelpen moeten alle niveaus de nodige inspanningen doen, inclusief de lidstaten, de sociale partners en de maatschappelijke organisaties. Daarnaast zijn een stevige budgettaire basis en meer investeringen en lopende uitgaven noodzakelijk. Er moet dus worden nagedacht over de vraag hoe een en ander kan worden gefinancierd.

1.3

Met name in de landen met een lager inkomen en de landen waar het inkomen de afgelopen jaren is gedaald, zijn de uitgavenbehoeften aanzienlijk. Al deze landen gaan in mindere of meerdere mate gebukt onder de EU-regels inzake begrotingen en schuldenniveaus. Met behulp van diverse EU-programma's moet ervoor worden gezorgd dat de lidstaten over meer financiële speelruimte beschikken.

1.4

Particuliere investeringen kunnen op sommige vlakken — zoals de uitbreiding van de digitale toegang — een bijdrage leveren, op voorwaarde dat de nodige regelgeving wordt ingevoerd. Particuliere investeringen alleen zullen evenwel niet toereikend zijn en zullen niet kunnen voorkomen dat de meest kwetsbare groepen in de samenleving buiten de boot vallen — een belangrijk thema binnen de sociale pijler.

Een stijging van de overheidsinvesteringen in de lidstaten kan worden gestimuleerd via een gulden regel voor sociaal georiënteerde overheidsinvesteringen, waardoor het mogelijk wordt flexibel om te springen met de begrotingsregels (1), dit met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese pijler van sociale rechten.

1.5

Om overheidsinvesteringen te bevorderen kan ook gebruik worden gemaakt van de bestaande EU-instrumenten, met name de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF), die zich duidelijker zouden kunnen richten op de doelstellingen die in het kader van de sociale pijler worden beklemtoond. Voorts kunnen overheidsinvesteringen worden ondersteund door de Europese Investeringsbank, die er de afgelopen jaren in is geslaagd haar kredietniveau te behouden dankzij de steun van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI). Deze steun moet uitdrukkelijk worden gericht op doelstellingen die verband houden met de sociale pijler, in overeenstemming met het mandaat van de bank.

1.6

Dankzij een adequaat belastingbeleid, wat ook inhoudt dat belastingfraude, belastingontduiking en agressieve belastingplanning doeltreffend worden aangepakt, zouden de lidstaten en de EU extra middelen moeten kunnen vrijmaken om bij te dragen aan de financiering van de sociale pijler. Een efficiënt gebruik van bijkomende middelen vereist dat de uitvoering van de actieprogramma's en routekaarten voor de verwezenlijking van de sociale pijler integraal worden opgenomen in het Europees Semester; dat geldt met name voor de uitwerking van de nationale hervormingsprogramma's en de convergentieprogramma's. In dit verband moet de EU ook nieuwe mogelijkheden onderzoeken om de eigen middelen op te trekken.

1.7

De sociale pijler kan niet worden uitgevoerd zonder de betrokkenheid, verantwoordelijkheid en participatie van alle betrokken op de verschillende niveaus, d.w.z. de Europese instellingen, de lidstaten en de regionale en lokale overheden, alsook de sociale partners en de maatschappelijke organisaties.

2.   Achtergrond

2.1

De Europese pijler van sociale rechten, die op 17 november 2017 werd afgekondigd en ondertekend door de Raad van de EU, het Europees Parlement en de Europese Commissie, is bedoeld als stap in de richting van een versterking van de sociale rechten en om te zorgen voor een positieve impact op het leven van de burgers op korte en middellange termijn. De concrete tenuitvoerlegging van de sociale pijler is een gedeelde inzet en verantwoordelijkheid van de Unie, haar lidstaten en de sociale partners.

2.2

Met de sociale pijler erkennen de leiders van 27 lidstaten dat de economische en sociale onzekerheid als een prioriteit moet worden aangepakt (2). De redenen voor de urgentie van de sociale pijler zijn onder meer de slechte economische en sociale prestaties in veel landen sinds 2008; nieuwe kansen en uitdagingen als gevolg van de globalisering, klimaatverandering, grootschalige migratie, digitalisering en vergrijzing van de bevolking; grotere diversiteit op economisch en sociaal niveau binnen de EU als gevolg van de financiële en economische crisis; en politieke ontwikkelingen in veel landen die een bedreiging vormen voor de toekomstige Europese eenheid en samenhang. In zijn toespraak tot het Europees Parlement in oktober 2014 noemde de nieuw verkozen voorzitter van de Europese Commissie een sociale triple A-rating voor Europa „even belangrijk als de economische en financiële triple A” (3). Om een dergelijk doel te bereiken moeten uiteraard alle niveaus binnen de EU hun verantwoordelijkheid aanvaarden. De verwezenlijking van dit doel zou de samenhang, de politieke en sociale stabiliteit en de economische prestaties ten goede moeten komen, zonder het belang van automatische stabilisatoren in geval van economische schokken uit het oog te verliezen.

2.3

Zoals het EESC heeft erkend (4) is de sociale pijler een politieke intentieverklaring, aangezien er nog geen duidelijk stappenplan is voor de uitvoering ervan. Op dit punt is de pijler nog onvolledig, en er worden geen nieuwe rechten en plichten erkend. Tegen de achtergrond van een sterke economie en eerlijke belastingheffing zouden voldoende financiële middelen beschikbaar moeten worden gesteld op het niveau van de lidstaten, met steun van de Europese Unie. Dit zal van cruciaal belang zijn voor de tenuitvoerlegging van de sociale pijler.

2.4

De Europese Commissie zal in mei 2018 haar voorstellen voor het volgende meerjarig financieel kader (MFK) presenteren. Het is van essentieel belang dat de sociale pijler en de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling als richtsnoeren dienen voor de Europese instellingen en de lidstaten bij de voorbereiding van de volgende langetermijnbegroting van de EU, voor de periode na 2020.

2.5

De correcte tenuitvoerlegging van de sociale pijler zal afhangen van passende beleidshervormingen in de lidstaten, bijvoorbeeld om passende mechanismen te creëren voor het scheppen van kwalitatief hoogwaardige banen, het verbeteren van vaardigheden en het waarborgen van een efficiënt gebruik van overheidsmiddelen. Aansluitend bij zijn eerdere adviezen pleit het EESC voor structurele hervormingen die gericht zijn op de sociaaleconomische ontwikkeling: meer en betere banen, duurzame ontwikkeling, administratieve en institutionele kwaliteit, en duurzaamheid van het milieu (5). Dergelijke hervormingen moeten landgebonden zijn, aansluiten bij de nationale hervormingsprogramma’s (NHP’s) om het welzijn te verbeteren en een democratisch draagvlak hebben, zonder dat voor alle lidstaten een standaardaanpak wordt gehanteerd (6).

2.6

Een correcte tenuitvoerlegging van de sociale pijler vereist ook een versterking van de hoeveelheid beschikbare financiële middelen (7). Momenteel vertegenwoordigen de uitgaven van de EU voor sociale zaken gemiddeld slechts 0,3 % van alle sociale overheidsuitgaven in de EU; het leeuwendeel is afkomstig uit de begrotingen van de lidstaten (8). Het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de EU zal grote gevolgen hebben voor de Europese begroting. Het EESC onderstreept dat voldoende middelen beschikbaar moeten worden gesteld voor de uitvoering van het sociaal beleid. Het steunt de oproep van het Europees Parlement om het huidige plafond van 1 % voor de uitgaven van de EU te verhogen tot 1,3 % van het BNI (9) en is van mening dat een verhoging van de eigen middelen van de EU, bijvoorbeeld door een verhoging van de btw, in sociaal opzicht bijzonder onrechtvaardig zou zijn. Ook benadrukt het EESC dat meer middelen moeten worden uitgetrokken voor het cohesiebeleid en voor de ondersteuning van werkenden en burgers in het algemeen. Bijzondere aandacht zal worden besteed aan de verwerving van vaardigheden door werknemers, als een bron van economische versterking. Tegelijkertijd is het EESC het ermee eens dat de verhoging van de financiële middelen niet beperkt mag blijven tot veiligheid, defensie en de controle aan de buitengrenzen. Het Europees Sociaal Fonds is een belangrijke aanjager voor meer convergentie en het EESC herhaalt dan ook dat het ESF niet mag worden gekort willen we de toekomstige uitdagingen aankunnen (10).

2.7

Het sociaal scorebord dat de Europese Commissie samen met de Europese pijler van sociale rechten heeft gepresenteerd (11) is bedoeld als een instrument om de vooruitgang op het stuk van een eerlijker Europa met een sterkere sociale dimensie te monitoren. Er is kritiek geuit op de keuze voor bepaalde indicatoren, op de perioden die worden gebruikt voor de vergelijking en soms ook op de begeleidende interpretaties (12). Het EESC heeft al eerder aangedrongen op een verbetering van het scorebord (13).

2.8

In sommige gevallen zijn duidelijk ongeschikte indicatoren gebruikt. Bijvoorbeeld voor het meten van de vorderingen bij het wegwerken van de verschillen in loon en werkgelegenheid tussen mannen en vrouwen. Zowel mannen als vrouwen hebben te maken met kortere werktijden, maar dit geldt meer voor mannen dan voor vrouwen, zodat een kleinere kloof (de in het scorebord gebruikte indicator) niet duidt op een reële verbetering. Bovendien verschillen de periodes voor het beoordelen van de vooruitgang, waarbij soms slechts één jaar wordt bekeken en soms een langere periode, die teruggaat tot vóór de crisis die in 2008 uitbrak. Een langere periode is geschikter om de trends op de langere termijn aan te geven. Bovendien moeten de indicatoren flexibel worden geïnterpreteerd en in de loop van de tijd worden aangepast, waarbij gebruik moet worden gemaakt van de evoluerende expertise en gegevens uit bronnen zoals Eurofound. De herziening en actualisering van de indicatoren dient het resultaat te zijn van een open discussie, waaraan wordt deelgenomen door de sociale partners en andere belanghebbenden uit het maatschappelijk middenveld.

2.9

Ondanks dit voorbehoud geeft het scorebord een indicatie van de omvang van de taak die voor ons ligt willen we de beoogde doelstellingen bereiken. Het brengt tekortkomingen in alle lidstaten aan het licht en laat zien dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen de lidstaten, wat kan leiden tot een toename van de sociale ongelijkheden. Het is duidelijk dat niet in alle lidstaten een aanvaardbaar niveau van inkomens, levensstandaard, sociale zekerheid, sociale voorzieningen, onderwijsniveau en digitale toegang wordt bereikt.

2.10

De cijfers over werkgelegenheid en werkloosheid laten de omvang van de verschillen zien. De arbeidsparticipatie in Griekenland bedroeg 56 % en in Zweden 81 %. Het werkloosheidspercentage in Griekenland bedroeg 23 %, tegenover 4 % in Duitsland, het laagste niveau in de EU. Deze cijfers uit het scorebord wijzen op grote verschillen tussen de sociale omstandigheden in de EU: in sommige lidstaten is het onbenutte potentieel veel groter dan in andere.

2.11

Veel andere indicatoren wijzen in dezelfde richting. Zo bedraagt het percentage voortijdige schoolverlaters bijvoorbeeld 20 % van de 18- tot 24-jarigen in Spanje, maar minder dan 3 % in Kroatië. Dit laatste cijfer is misleidend als het gaat om de algemene positie van jongeren: de indicator voor jeugdwerkloosheid laat zien dat Kroatië een van de landen is waar de jeugdwerkloosheid het grootst is. Het percentage van de bevolking dat in armoede dreigt te vervallen bedraagt 40 % in Bulgarije tegen een EU-gemiddelde van 23 %.

2.12

Het NEET (14)-percentage (percentage van de 15- tot 24-jarigen die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen) varieert van 20 % in Italië tot minder dan 5 % in Nederland. Activeringsondersteuning (met inbegrip van opleiding, werkgelegenheidsprikkels en soortgelijke maatregelen) wordt gebruikt door 54 % van de werkzoekenden in Denemarken, maar minder dan 3 % van de werkzoekenden in Bulgarije.

2.13

Het aandeel van kinderen in de leeftijdscategorie van 0-3 jaar in de voltijdse kinderopvang varieert van 1,1 % in Slowakije tot meer dan 77 % in Denemarken. Onvervulde gezondheidsbehoeften, gewoonlijk als gevolg van financiële beperkingen, worden in Estland en Griekenland veelvuldig gemeld (meer dan 12 %), maar zijn minimaal in Oostenrijk.

2.14

In de EU als geheel heeft 44 % van de bevolking onvoldoende digitale vaardigheden, maar dit cijfer varieert van 74 % in Bulgarije tot 14 % in Luxemburg.

2.15

De verwezenlijking van de sociale pijler zou de sociale en arbeidsmarktomstandigheden voor veel burgers en verbeteren en zo het economisch potentieel van de EU vergroten. Dit vergt een opwaartse convergentie voor de landen die achterop lopen. Sommige — maar niet alle — indicatoren wijzen op verbeteringen in de afgelopen jaren, maar zelfs dan blijven er nog grote onderlinge verschillen bestaan.

2.16

De verwezenlijking van de sociale pijler zal een enorme uitdaging zijn en vraagt een inspanning van alle lidstaten, gesteund door de Europese Unie. Dit vereist ook de volledige betrokkenheid van de sociale partners en de aanmoediging en bevordering van hun gezamenlijke acties, in het bijzonder de sluiting en betere dekking van collectieve overeenkomsten, met name op het gebied van arbeidszekerheid, de kwaliteit van werk, loonvoorwaarden en gezondheid en veiligheid op het werk. Met hun ervaring en kennis van de problematiek kunnen ook de organisaties van het maatschappelijk middenveld een cruciale bijdrage leveren. Ook de particuliere sector kan een belangrijke bijdrage leveren, via publiek-private partnerschappen en investeringen in de ontwikkeling van vaardigheden en kwalificaties binnen ondernemingen.

3.   Beleidsterreinen

3.1

Voor de verdere uitvoering kan ook gedacht worden aan nieuwe wetgevende en niet-wetgevende maatregelen, onder meer om ervoor te zorgen dat al vastgesteld beleid daadwerkelijk in de lidstaten wordt uitgevoerd. Ook het gebruik van het Europees semester en de landenspecifieke aanbevelingen in het kader van dat proces verdienen in dit verband aandacht (15). De betrokkenheid van de sociale partners op alle niveaus is essentieel voor een succesvolle uitvoering van deze initiatieven.

3.2

In 2015 en/of 2016 hadden de landenspecifieke aanbevelingen betrekking op in de sociale pijler genoemde gebieden, met name pensioenen, openbare diensten, sociale zorg, gezondheidszorg, kinderopvang, huisvesting, verbetering van vaardigheden, actief arbeidsmarktbeleid en onderwijs.

3.3

Deze aanbevelingen hebben echter alleen zin als van de beschikbaarheid van de nodige financiële middelen kan worden uitgegaan. De EU kan zich hierbij onderscheiden via al haar verschillende programma's en door flexibel om te gaan met de regels inzake overheidsbegrotingen en staatsschuldenniveaus.

3.4

Investerings- en financieringskwesties manifesteren zich op verschillende manieren op alle gebieden die onder de sociale pijler vallen. Het sociaal scorebord helpt ook om duidelijk te maken dat in alle lidstaten, en dan met name de lidstaten met een lager inkomen, op specifieke gebieden investeringen nodig zijn. De financiering van de sociale pijler hangt dus samen met het macro-economisch beleid, met beleid voor de economische governance dat gericht is op sociale convergentie in plaats van sociale divergentie, met de vraag hoe de eurozone moet worden bestierd en met beleid ter bevordering van investeringen, waaronder sociale investeringen.

3.5

Het EESC heeft al eerder met instemming gewezen op de vele positieve effecten van goed geplande, effectieve en efficiënte, toekomstgerichte sociale investeringen die, zoals de Europese Commissie in haar pakket sociale investeringen uitlegt, niet als een kostenpost moeten worden beschouwd maar als een investering in het groei- en werkgelegenheidspotentieel van Europa. Helaas is er te weinig gedaan om deze doelstellingen naar behoren te verwezenlijken. Sociale investeringen bieden op termijn ook een economisch en sociaal rendement, in termen van een toename van de werkgelegenheid en het inkomen uit arbeid, een betere gezondheid, minder werkloosheid, beter onderwijs, minder armoede en sociale uitsluiting, enz. Ook de individuele welvaart en het welzijn verbeteren, terwijl de economie wordt gestimuleerd dankzij beter opgeleide werkkrachten, een hogere productiviteit en meer werkgelegenheid. Zulke investeringen, vooral als zij bijdragen tot duurzame groei, zouden de vaardigheden en kwalificaties van de burgers naar een hoger plan helpen tillen, hun kansen op de arbeidsmarkt en in de samenleving vergroten en de economie stimuleren, wat de EU zou helpen om sterker uit de crisis te komen. Bovendien zouden de overheidsuitgaven hierdoor doeltreffender en doelmatiger worden, wat op middellange tot lange termijn tot besparingen in de overheidsbegrotingen leidt (16). Het EESC heeft al eerder gewezen op de langetermijnkosten van het uitblijven van maatregelen en investeringen op sociaal gebied. Daarbij hamerde het op het belang van investeringen in solide socialezekerheidsstelsels, aangezien deze ook als automatische stabilisator fungeren (17).

3.6

Onder meer de volgende onderwerpen in de sociale pijler kunnen het niet stellen zonder meer investeringen of lopende uitgaven: het recht van iedereen op onderwijs, opleidingen en levenslang leren van hoge kwaliteit; steun bij het zoeken naar werk; vergroting van de gendergelijkheid en verkleining van de loonkloof tussen mannen en vrouwen; preventie van armoede onder werkenden; toegang tot gezondheidszorg; betaalbaar voorschools onderwijs; adequate sociale bescherming; toereikende werkloosheidsuitkeringen; pensioenen die een toereikend inkomen garanderen; waardig leven op latere leeftijd; betaalbare preventieve en curatieve gezondheidszorg van goede kwaliteit; betaalbare langdurige zorg van goede kwaliteit; sociale huisvesting of bijstand voor huisvesting van goede kwaliteit; en toegang tot water, sanitaire voorzieningen, energie, vervoer, financiële diensten en digitale communicatie.

3.7

De belangrijkste EU-fondsen voor economische en sociale groei zijn de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF), het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (JEI), programma's voor concurrentievermogen en het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI). Investeringen kunnen ook afkomstig zijn uit de eigen begrotingen van de lidstaten en uit particuliere bronnen.

3.8

De Europese structuur- en investeringsfondsen zijn de belangrijkste bron met, zoals in een eerder EESC-advies beschreven, complexe processen voor het toezicht op en de beoordeling van investeringen die bedoeld zijn om tot meer investeringen in de reële economie te komen. Een en ander heeft geleid tot meer overheidsinvesteringen in landen met een lager inkomen, zij het niet voldoende om de dalende investeringen uit andere bronnen te compenseren of een snelle convergentie van de economische en sociale niveaus te bewerkstelligen. Deze fondsen moeten worden versterkt en verhoogd om de tenuitvoerlegging van de sociale pijler te ondersteunen. Het EESC spreekt eens te meer zijn steun uit voor een herziening van de regelgeving inzake de ESIF en voor een betere evaluatie van de doeltreffendheid en efficiëntie van hun werking (18).

3.9

Het is mogelijk om de investeringen af te stemmen op de doelstellingen van de sociale pijler. Daarbij gaat het zowel om de activiteiten die worden ondernomen als om de voorwaarden die worden gehanteerd om eerlijk personeelsbeleid en steun af te dwingen voor groepen die anders buiten de boot vallen.

3.10

Het EFSI biedt de Europese Investeringsbank de garantie dat zij een kredietniveau kan aanhouden dat anders lager zou zijn uitgevallen. Het kan projecten ondersteunen die, net als EIB-projecten in het algemeen, in overeenstemming zijn met de sociale pijler. In sommige gevallen doet het dat al (steun voor bepaalde vormen van sociaal ondernemerschap en gezondheids- en sociale zorg). De voorkeur is steeds uitgegaan naar typisch commerciële projecten, waardoor sociale uitkeringen eerder een bijproduct zijn dan een doelstelling.

3.11

Het EESC heeft al eerder bepleit om de sociale dimensie van het EFSI te verstevigen op onder meer de volgende gebieden: onderwijs en (beroeps)opleidingen en een leven lang leren, ontwikkeling van de creatieve en culturele industrieën, innovatie op het gebied van gezondheidszorg en geneeskunde, sociale dienstverlening, sociale huisvesting en kinderopvang, toerisme en infrastructuur voor milieubescherming. Het investeringsplan voor Europa zou de COP21-verbintenissen duidelijk moeten ondersteunen (19).

3.12

Ook wordt er maar weinig nadruk gelegd op de beoordeling van en het toezicht op projecten inzake arbeidsvoorwaarden, integratie van kansarme groepen en investeringen in de fysieke infrastructuur voor sociale diensten.

3.13

Bij de toewijzing van de EFSI-middelen is het van begin af aan de bedoeling om geografische omstandigheden niet te laten meewegen, en een aantal lage-inkomenslanden ontvangen ondanks hun aantoonbaar grote behoeften zeer weinig. Passende wijzigingen van de regels kunnen ervoor zorgen dat in de tweede fase prioriteit wordt gegeven aan de minder ontwikkelde landen.

3.14

De financiering van de tenuitvoerlegging van de sociale pijler zal ook sterk afhangen van de middelen die op het niveau van de lidstaten beschikbaar zijn. In de komende jaren zal financiering uit overheidsbegrotingen niet alleen nodig zijn voor investeringen, maar ook voor de exploitatiekosten van activiteiten. De ruimte hiervoor zou kunnen worden ingeperkt door de EU-begrotings- en schuldenregels (20). Zoals het EESC al meermaals heeft benadrukt (21), dient te worden overwogen hoe de in dit verband aanvaardbare flexibiliteit vergroot kan worden, bijvoorbeeld door middel van een „gulden regel” op grond waarvan overheidsinvesteringen met een sociaal doel mogelijk worden die bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de sociale pijler, en dan met name door inkomensniveaus te verhogen, de sociale samenhang te versterken, ervoor te zorgen dat kwetsbare groepen volledig in de samenleving worden geïntegreerd en in te zetten op duurzame economische groei.

3.15

Ook verantwoord ondernemen is belangrijk bij de financiering van maatschappelijke doelstellingen. Met particuliere investeringen zullen de doelstellingen van de sociale pijler niet gehaald kunnen worden, maar zij zouden wel overheidsinvesteringen moeten kunnen aanvullen op veel van de betrokken gebieden (bijvoorbeeld werkgelegenheid, verbetering van de digitaliseringsvaardigheden en sociale zorg), vooral als er wordt gezorgd voor adequate regelgeving en enige financiële steun uit publieke bronnen, zoals de Europese structuur- en investeringsfondsen en/of de EIB.

3.16

De behoefte aan financiële middelen voor de uitvoering van de sociale pijler moet worden onderkend en in de plannen worden verwerkt. Hiervoor bestaan al passende institutionele kaders. De taakomschrijving voor de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) en het EFSI zou zodanig moeten worden verduidelijkt dat de sociale pijler expliciet genoemd wordt, en het zou de EU en de lidstaten moeten worden toegestaan om met hun respectieve begrotingen de kosten voor de verwezenlijking van deze pijler te dekken.

3.17

Ter bestrijding van belastingfraude, belastingparadijzen en agressieve belastingplanning en ter vermindering van de oneerlijke belastingconcurrentie tussen de lidstaten (22) is het ten slotte zaak dat de maatregelen van de Europese Commissie voor een eerlijke belastingheffing (voor multinationale ondernemingen en personen) kracht wordt bijgezet, net als de maatregelen om verduistering van en fraude met EU-begrotingsmiddelen te bestrijden (23). Met betrekking tot het zoeken van nieuwe bronnen van belastinginkomsten om de sociale pijler — met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel — te financieren verdienen die vormen van belastingheffing de voorkeur waarbij rekening wordt gehouden met hoeveel iedereen afzonderlijk kan bijdragen en tegelijkertijd recht wordt gedaan aan de stimulansen voor duurzame economische groei.

3.18

Wat de financiering van de EU-begroting betreft kan het EESC zich vinden in wat de Groep op hoog niveau inzake eigen middelen schrijft in het verslag over de toekomstige financiering van de EU, namelijk dat de EU-begroting in hoofdzaak gebaseerd zou moeten zijn op een autonoom, transparant en billijk stelsel van eigen middelen (24). Verder zou het budget verhoogd moeten worden.

Brussel, 19 april 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Lessen trekken uit het verleden: vermijden van strikte bezuinigingsmaatregelen in de EU, par. 1.6, (nog niet gepubliceerd; Het economisch beleid in de eurozone voor 2018, par. 1.8 en 3.6, nog niet gepubliceerd; PB C 327, 12.11.2013, par. 11; Jaarlijkse groeianalyse 2018, par. 1.4, nog niet gepubliceerd; PB C 226, 16.7.2014, par. 21.

(2)  Europese Pijler van sociale rechten, brochure, blz. 6, (ISBN 978-92-79-74092-3).

(3)  http://europa.eu/rapid/press-release_SPEECH-14-1525_nl.htm

(4)  PB C 81, 2.3.2018, blz. 145.

(5)  Zo kan bijvoorbeeld worden gedacht aan verbetering van het bedrijfsklimaat, financiering van bedrijven en O&O-uitgaven, verhoging van de productiviteit van ondernemingen, sectoren en economieën; bevordering van hoogwaardige banen met hogere lonen, en gelijktijdige vermindering van tijdelijke en onzekere banen met lage lonen; versterking van de collectieve onderhandelingen en de onafhankelijkheid van de sociale partners daarbij, en sociale dialoog op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau; hervorming van overheidsdiensten voor meer doeltreffendheid voor de economische en sociale ontwikkeling, en meer transparantie voor het publiek; bevordering van de kwaliteit van onderwijs- en opleidingsstelsels voor werknemers ter bevordering van gelijke kansen en resultaten voor alle sociale groepen.

(6)  Steun voor structurele hervormingen in de lidstaten, paragraaf 3.9, nog niet gepubliceerd.

(7)  PB C 81, 2.3.2018, blz. 145.

(8)  Discussienota over de sociale dimensie van Europa, blz. 24.

(9)  Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2018 over Het volgende MFK: voorbereiding van het standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK voor de periode na 2020 — (2017/2052(INI)), corapporteurs: Jan Olbrycht, Isabelle Thomas, paragraaf 14.

(10)  PB C 81 van 2.3.2018, blz. 145; PB C 81 van 2.3.2018, blz. 131.

(11)  https://composite-indicators.jrc.ec.europa.eu/social-scoreboard/#

(12)  Galgoczi, B. et al, „The Social Scoreboard Revisited”, ETUI, 2017.

(13)  PB C 81, 2.3.2018, blz. 145.

(14)  NEET = „Not in education, employment or training”

(15)  PB C 81, 2.3.2018, blz. 145.

(16)  PB C 125, 21.4.2017, blz. 10.

(17)  PB C 226, 16.7.2014, blz. 21.

(18)  PB C 303, 19.8.2016, blz. 94.

(19)  PB C 75, 10.3.2017, blz. 57.

(20)  PB C 177, 18.5.2016, blz. 35.

(21)  Lessen trekken uit het verleden: vermijden van strikte bezuinigingsmaatregelen in de EU, par. 1.6, (nog niet gepubliceerd; Het economisch beleid in de eurozone voor 2018, par. 1.8 en 3.6, nog niet gepubliceerd; PB C 327, 12.11.2013, par. 11; Jaarlijkse groeianalyse 2018, par. 1.4, nog niet gepubliceerd; PB C 226, 16.7.2014, par. 21.

(22)  Jaarlijkse groeianalyse 2018, paragraaf 3.3.4, nog niet gepubliceerd.

(23)  PB C 81, 2.3.2018, blz. 131.

(24)  PB C 81, 2.3.2018, blz. 131.