EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 9.4.2018
COM(2018) 172 final
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
over de effecten van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU
op de conjunctuurcyclus
{SWD(2018) 89 final}
EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 9.4.2018
COM(2018) 172 final
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
over de effecten van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU
op de conjunctuurcyclus
{SWD(2018) 89 final}
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
over de effecten van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU
op de conjunctuurcyclus
1. Inleiding
1.Overeenkomstig artikel 502 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad 1 moet de Commissie op gezette tijden onderzoeken of de risicogevoelige wettelijke vereisten die bij deze verordening en bij Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad 2 zijn vastgesteld, onbedoelde procyclische effecten hebben doordat zij in een nauwere endogene relatie tussen het financiële stelsel en de reële economie resulteren en daardoor de reële conjunctuurcyclus versterken.
2.Indien dergelijke procyclische effecten worden geconstateerd, moet de Commissie een voorstel met passende corrigerende maatregelen indienen. Het specifieke doel van dit verslag is dus na te gaan of er redenen zijn om aan te nemen dat het bepaalde in Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU eventuele procyclische effecten van kapitaalratiovereisten in de hand werkt.
3.Eerdere en soortgelijke verslagen van de Commissie over de procycliciteit van kapitaalratiovereisten dateren van 2010 en 2012 3 . Dit derde verslag is het eerste op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013. Het is deels gebaseerd op een aan dit specifieke onderwerp gewijd verslag van de Europese Bankautoriteit (EBA), waarin ook met bijdragen van het Europees Comité voor systeemrisico's (European Systemic Risk Board, ESRB), de Europese Centrale Bank (ECB) en autoriteiten van EU-lidstaten rekening is gehouden 4 . Daarnaast stoelt het op een breder literatuuronderzoek.
4.Onder toezichthouders en academici heerst een brede consensus dat het financiële stelsel intrinsiek instabiel is en onderhevig aan risico's die ernstige negatieve gevolgen voor de reële economie kunnen hebben als deze zich eenmaal manifesteren. Deze opvatting wordt ook bevestigd door de ervaring uit het verleden. De wereldwijde financiële crisis, die tien jaar geleden is uitgebroken, heeft dat nog eens scherp in herinnering gebracht. Om deze financiële instabiliteit tegen te gaan, wordt er met financiële regelgeving en macroprudentieel beleid naar gestreefd het systeemrisico te beperken. Met de lessen uit de crisis voor ogen, wordt het waarborgen van een voldoende hoog kapitaalniveau, vooral voor banken, doorgaans gezien als een maatregel die de kans op systeembrede financiële crises verkleint en die de daarmee gepaard gaande kosten reduceert als deze crises zich onverhoopt toch voordoen.
5.Kapitaalratiovereisten om het aanhouden van voldoende kapitaal te garanderen, kunnen echter zelf ook een bron van instabiliteit worden omdat de risicogebaseerde benadering van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU inhoudt dat de kapitaalratiovereisten soepeler worden bij een conjuncturele opleving en strenger bij een economische neergang. Een dergelijke procycliciteit van de kapitaalratiovereisten is een belangrijke potentiële externaliteit van het financiële stelsel die risico's voor de financiële stabiliteit kan veroorzaken en daarom een punt van zorg vormt voor de toezichthouders.
6.In dit verslag wordt onderzocht of de kapitaalratiovereisten procyclisch zijn en zo ja, of daarvan een effect uitgaat op het kapitaalniveau dat banken werkelijk aanhouden of wensen aan te houden.
2. Methodologie
7.De kwestie van de procycliciteit van de kapitaalratiovereisten is in de eerste plaats een empirisch vraagstuk. Recente literatuuronderzoeken leveren immers slechts weinig en nogal onovertuigend bewijsmateriaal op wat het langetermijneffect van wijzigingen in kapitaalratiovereisten op het groeitempo van de bancaire kredietverlening betreft, maar er is wel bewijs gevonden dat er van negatieve kortetermijneffecten sprake is. Om meer licht op deze kwestie te werpen, worden in het EBA-verslag gegevens voor de Unie over het procyclische effect van recente regelgeving op de kapitaalratiovereisten voor banken onderzocht. In dat verslag wordt gebruikgemaakt van zowel informatie uit publieke bronnen als specifieke gegevens die door nationale bevoegde autoriteiten zijn verzameld. Het geanalyseerde empirische bewijsmateriaal bestaat zowel uit geaggregeerde en microgegevens over de vraag of de voor banken geldende kapitaalratiovereisten de ontwikkeling van de algemene conjunctuurcyclus weerspiegelen, als uit regressieanalyses.
8.De door de EBA gebruikte gegevens hebben vooral betrekking op de jaren 2008-2015 en bestrijken daarmee de periode van de wereldwijde financiële crisis en de nasleep ervan. Naast geaggregeerde statistische en enquêtegegevens hanteert de EBA een steekproef van 144 individuele banken die in 13 EU- en EER-landen actief zijn en die goed zijn voor ongeveer 95 % van de totale activa van de banksector van de Unie. De steekproef bestaat uit banken van uiteenlopende schaalgrootte, variërend van internationale systeemrelevante banken tot banken die enkel op de binnenlandse markt opereren. Hij omvat banken met verschillende bedrijfsmodellen, waaronder commerciële en retailbanken, polyvalente banken en een aantal banken met meer gespecialiseerde activiteiten, zoals banken die gedekte obligaties uitgeven of zakenbankactiviteiten ontplooien.
3. Voornaamste bevindingen
9.Sinds de invoering van risicogevoelige kapitaalratiovereisten zijn de kapitaalratio's in de banksector van de Unie sterk toegenomen. Na 2014 heeft zich een versnelling van het stijgingstempo van deze ratio's voorgedaan met de toepassing van de kapitaalratiovereisten van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU. De forse kapitaalverhoging was vooral toe te schrijven aan een toename van de tier 1-kernkapitaalvereisten, veeleer dan aan de cycliciteit van de onderliggende interneratinggebaseerde risicoparameters, namelijk kans op wanbetaling en verlies bij wanbetaling. Deze risicoparameters zijn immers vrij stabiel gebleven tijdens de beschouwde periode, die door een sterke economische neergang in de meeste lidstaten werd gekenmerkt. Deze stabiliteit kan worden verklaard door een actieve portefeuilleherschikking door de banken. Algemeen genomen zijn de kapitaalratio's sneller gestegen dan de wettelijk verplichte minimumratio's. Deze ontwikkeling is mogelijk het gevolg van het feit dat banken er in een periode van onzekerheid de voorkeur aan hebben gegeven over meer manoeuvreerruimte te beschikken.
10.Terwijl de verplichte en totale kapitaalbuffers zijn toegenomen, zijn de totale risicogewogen activaratio's van de Europese banken vanaf 2008 teruggelopen, hoewel er sinds 2014 wederom van een bescheiden stijging sprake is. De leningportefeuilles hebben deze trend gevolgd. Met name de leningen van in de eurozone gevestigde banken aan niet-financiële vennootschappen zijn in de nasleep van de mondiale financiële crisis afgenomen omdat de zwakke geaggregeerde vraag op de kredietvraag heeft gewogen. Pas naar het einde van de beschouwde periode toe was er enig herstel merkbaar. De daling van de risicogewogen activa was groter dan de afname van de voor de berekening van de hefboomratio gehanteerde blootstellingen, wat op een herbalancering van de bankportefeuilles duidt. De ontwikkeling van de risicogewogen blootstellingen werd grotendeels bepaald door de trends in het kredietrisico, de belangrijkste subcategorie.
11.Diverse alternatieve regressiespecificaties bevestigen dat veranderingen in blootstellingen (en met name de blootstelling bij wanbetaling), veeleer dan veranderingen in risicoparameters, ten grondslag lagen aan de waargenomen cyclische patronen van het bankkapitaal. De macro-economie heeft weliswaar een beperkt procyclisch effect op de bankvariabelen, en met name op het minimaal vereiste kapitaal, maar in dit opzicht bestaat er geen groot verschil tussen de risicogebaseerde en de standaardbenadering. Deze bevindingen worden grotendeels gestaafd door een analyse op portefeuilleniveau en door enquêtes naar de kredietverlening door banken.
12.Het lijkt erop dat sinds 2008 crisisgerelateerde effecten veeleer dan wijzigingen in kapitaalvereisten een belangrijke rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van de bancaire kredietverlening tijdens de afgelopen jaren. Er is enig bewijs gevonden van een structurele breuk in de regelgeving wegens de overgang naar het Bazel III-kader, dat bij Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU in de Unie is opgelegd. Deze breuk zou gevolgen gehad hebben voor de wisselwerking tussen bankkapitaal, krediet en de reële economie. Maar dan nog is het moeilijk een onderscheid te maken tussen niveauveranderingseffecten en een blijvender potentieel procyclisch effect van de wettelijke vereisten die bij Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU zijn ingevoerd.
13.De resultaten van de empirische analyses moeten met de nodige omzichtigheid worden benaderd. Het feit dat omzichtigheid geboden is, is deels toe te schrijven aan de beperkte omvang van de steekproef en aan het ontbreken van gedetailleerde uitsplitsingen van gegevens. Daar komt nog bij dat de periode sinds de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU kort is in vergelijking met de typische duur van een financiële cyclus. De beschouwde periode werd gekenmerkt door sterke schommelingen van de reële activiteit, aanzienlijke financiële verliezen als gevolg van de crisis, injecties van overheidskapitaal en een nadrukkelijk streven door de toezichthouders naar een verhoging van de kapitaalbuffers, wat culmineerde in de overgang naar Bazel III-conforme minimumkapitaalvereisten, die in 2019 moet zijn afgerond.
14.Meer gedetailleerde empirische bevindingen zijn opgenomen in het werkdocument van de diensten van de Commissie waarvan dit verslag vergezeld gaat. Al met al lijkt er volgens het beschikbare bewijsmateriaal geen noemenswaardig procyclisch effect uit te gaan van het regelgevingskader dat in Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU is neergelegd.
4. Maatregelen om procycliciteit aan te pakken
15.De in Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU vastgelegde voorschriften omvatten een aantal maatregelen die erop gericht zijn de procycliciteit van de bancaire kredietverlening af te zwakken, zoals onder meer hogere kapitaalratiovereisten, anticyclische en kapitaalinstandhoudingsbuffers, de invoering van een hefboomratio en een minder grote afhankelijkheid van ratingbureaus voor prudentiële vereisten en stresstests. Op 23 november 2016 heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan een voorstel dat voorzag in de opneming in de regelgeving inzake kapitaalvereisten van de resterende elementen van het regelgevingskader dat binnen het Bazels Comité voor bankentoezicht is overeengekomen 5 . Op 20 september 2017 heeft de Commissie een voorstel tot herziening van het EU-systeem voor financieel toezicht gepubliceerd waarin een aantal verdere voorstellen voor doelgerichte verbeteringen waren opgenomen. De Commissie pleitte voor gerichte aanpassingen in de samenstelling en organisatie van het Europees Comité voor systeemrisico's en in de coördinatie tussen het ESRB en de organen en instellingen van de Unie 6 . Sommige van de belangrijkste maatregelen om de procycliciteit af te zwakken, zijn hierna samengevat.
4.1. Toepassing van de kapitaalratiovereisten van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU
16.Aangezien de afbouw van de kredietverlening door internationale banken in reactie op door nationale toezichthouders vastgestelde wettelijke vereisten buiten het rechtsgebied van het land van herkomst kan plaatsvinden, zou toezicht- en regelgevingsarbitrage kunnen worden tegengegaan door het ene "rulebook" onverkort te implementeren. Aldus zouden met name de procyclische effecten kunnen worden afgezwakt van de kunstmatige compartimentering van kapitaal en van de asymmetrische afbouw van de kredietverlening in "landen van ontvangst", d.w.z. de buitensporige inkrimping van de kredietverlening door internationaal actieve banken in het rechtsgebied van andere landen dan hun land van herkomst. Een dergelijke afzwakking wordt mede in de hand gewerkt door de verschillende pijlers van de bankenunie, die onder meer gemeenschappelijke afwikkelings- en depositoverzekeringsbepalingen omvatten.
4.2. Kapitaalinstandhoudingsbuffer en anticyclische kapitaalbuffer
17.Een belangrijke regelgevingsrespons op de waargenomen procycliciteit van de bancaire kredietverlening was de invoering van een kapitaalinstandhoudingsbuffer en een anticyclische kapitaalbuffer. Op deze extra buffers, die in economisch goede tijden worden opgebouwd, kan in tijden van economische neergang worden ingeteerd, zodat banken hun verliezen kunnen opvangen op een ordelijke wijze die niet leidt tot kostbare verhogingen van de prijs van krediet, die de recessie zouden kunnen verdiepen. Deze buffers zouden zowel de bestaande ongevoeligheid van wettelijke vereisten voor de opbouw van risico's op macroniveau als de cycliciteit van deze vereisten beperken. Daar de dynamiek op de verschillende markten heel uiteenlopend kan zijn, wordt de omvang van de buffers op nationaal niveau vastgesteld. Het Europees Comité voor systeemrisico's heeft gemeenschappelijke richtsnoeren opgesteld voor de vaststelling van anticyclische kapitaalbufferpercentages 7 .
18.Aangezien tal van lidstaten nog steeds aan het herstellen zijn van de recessie die door de mondiale financiële crisis is teweeggebracht, zijn er maar weinig waar de anticyclische kapitaalbufferpercentages momenteel hoger zijn dan nul procent. Ook zijn er weliswaar kapitaalinstandhoudingsbuffers opgebouwd, maar tot dusver is nog geen ervaring opgedaan met het aanspreken van dergelijke buffers. Daarnaast zij er ten aanzien van de sectorale risico's voor de financiële stabiliteit (bijvoorbeeld die verbonden aan onroerend goed) op gewezen dat de anticyclische kapitaalbuffer op alle blootstellingen jegens ondernemingen, particulieren en kleine partijen betrekking heeft en momenteel niet op sectorale blootstellingen kan worden toegespitst. In Bazel en in de Unie wordt momenteel nagedacht over het nut van de invoering van sectorspecifieke buffers om met het cyclische karakter van sommige welbepaalde risico's rekening te houden en om in te gaan tegen de neiging om niets te doen, die inherent is aan het grofmazige karakter van de anticyclische kapitaalbuffer.
4.3. Risicogewichten voor specifieke blootstellingen en andere toezichtmaatregelen
19.De huidige regelgeving voorziet in specifieke macroprudentiële maatregelen om risico's van specifieke blootstellingen, zoals onroerend goed, tegen te gaan. Deze maatregelen kunnen onder meer de vorm aannemen van vereisten inzake risicogewichten. Zo kunnen de bevoegde autoriteiten met name overeenkomstig artikel 124 van Verordening (EU) nr. 575/2013 op basis van overwegingen in verband met financiële stabiliteit een hoger risicogewicht of strengere criteria vaststellen voor blootstellingen die door onroerend goed zijn gedekt. Evenzo is het de bevoegde autoriteiten op grond van artikel 164 van Verordening (EU) nr. 575/2013 toegestaan op basis van overwegingen in verband met financiële stabiliteit hogere minimumwaarden voor het naar blootstelling gewogen verlies bij wanbetaling te bepalen voor blootstellingen die door op hun grondgebied gelegen onroerend goed zijn gedekt. Krachtens artikel 458 van Verordening (EU) nr. 575/2013 mogen de autoriteiten de risicogewichten gericht tegen zeepbellen in de sector niet-zakelijk onroerend goed en zakelijk onroerend goed aanpassen, of maatregelen nemen zoals het aanpassen van het niveau van het eigen vermogen of het niveau van de kapitaalinstandhoudingsbuffer, wat van invloed is op de kapitaalbasis van banken.
20.Het EU-regelgevingskader bevat voorts maatregelen om het effect van conjunctuurrisico's op banken te limiteren. Deze maatregelen omvatten bepalingen in de artikelen 181 en 182 van Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende de risicoparameters die met ratingklassen of -groepen samenhangen. Op grond van deze bepalingen moeten banken gebruikmaken van ramingen die passend zijn voor een economische neergang indien deze voorzichtiger zijn dan het gemiddelde over een lange periode. Banken wordt aanbevolen interneratingmodellen te hanteren om een through-the-cyclebenadering te volgen bij de berekening van de kapitaalratiovereisten voor het kredietrisico. Bovendien kunnen de toezichthoudende autoriteiten voor de bepaling van instellingsspecifieke kapitaalratiovereisten van de tweede pijler met conjunctuurrisico's rekening houden.
21.Daarnaast is ook de tenuitvoerlegging van andere wettelijke vereisten (zoals de normen inzake de bankportefeuille (IRRBB) en de boekhoudnorm IFRS 9) van invloed op de verplichte kapitaalniveaus. De EU-procedure voor toetsing en evaluatie door de toezichthouder kan gevolgen hebben voor de kapitaalvereisten. Hetzelfde geldt voor afwikkelingsbepalingen en verliesabsorptievoorschriften, zoals het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komend vreemd vermogen (Minimum Requirement for own funds and Eligible Liabilities, MREL) en de drempelwaarden voor de totale verliesabsorptiecapaciteit welke op mondiaal systeemrelevante banken van toepassing zijn.
4.4. Hefboomratio
22.De hefboomratio is een additioneel niet-risicogebaseerd kapitaalvereiste ter aanvulling van de risicogebaseerde kapitaalratiovereisten. In de Unie wordt de hefboomratio conform de Bazel III-vereisten geïmplementeerd, wat betekent dat de hefboomratio wordt berekend door het tier 1-kapitaal te delen door de gemiddelde totale geconsolideerde activa van de bank (de som van de blootstellingen uit hoofde van alle activa en posten buiten de balanstelling). De banken worden geacht een hefboomratio van meer dan 3 % te handhaven. Dit zou excessieve kredietverlening door banken helpen beperken in tijden van economische opleving, wanneer banken de neiging hebben hun balans te verlengen zonder dat daar een passende verhoging van het kapitaal tegenover staat.
23.In de theoretische en empirische literatuur wordt het verband tussen procyclische hefboomwerking en financiële instabiliteit onderstreept. Uit empirische analyses blijkt dat de hefboomwerking in de banksector als geheel in bijna alle lidstaten een procyclisch karakter had: tijdens hausses in de kredietverlening vertoonde zij een neerwaartse trend en tijdens baisses een opwaartse. Een statische hefboomratiolimiet zou bijgevolg een rem zetten op de procycliciteit van de hefboomwerking in de banksector tijdens een economische opleving Bovendien zou een dergelijke limiet dienst doen als achtervangmechanisme voor de procycliciteit van risicogewogen kapitaalratiovereisten. Hij zou er immers voor zorgen dat het kapitaal met de totale blootstelling meebeweegt, terwijl geaggregeerde risicogewichten en risicogewogen kapitaalvereisten in de tijd kunnen variëren, naar gelang van de verschillende fasen van de conjunctuurcyclus.
4.5. Kredietratings
24.Ook via bepaalde ratingbureaus of interneratingmodellen verkregen kredietratings spelen een belangrijke rol bij de bepaling van de feitelijke kapitaalratio van banken. Externe ratings hangen nauw samen met de conjunctuurcyclus, wat betekent dat ook aan deze ratings gekoppelde kapitaalratiovereisten een duidelijk cyclisch patroon zullen vertonen, althans op het niveau van de afzonderlijke blootstellingen. In het licht hiervan wordt in Verordening (EU) nr. 575/2013 het gebruik van interne ratings aangemoedigd. Tevens is overgegaan tot een versterking van de in deze verordening vervatte bepalingen betreffende de wijze waarop van externe ratings kan worden gebruikgemaakt. Verordening (EU) nr. 575/2013 schrijft daarenboven voor dat banken die een interneratingbenadering hanteren, over een onafhankelijke risicobeoordelingscapaciteit moeten beschikken, en voorziet voorts in stimulansen voor een beter beheer van het kredietrisico. Het volgen van een through-the-cyclebenadering kan het effect op de kapitaalratiovereisten helpen afvlakken.
4.6. Stresstests
25.Stresstests kunnen worden gezien als een ander, zij het indirect, instrument voor het helpen vermijden van onbedoelde procyclische reacties van kredietinstellingen om in tijden van financiële spanningen aan de kapitaalratiovereisten te voldoen. In de nasleep van de crisis is direct van microprudentiële stresstests gebruikgemaakt om de kapitaalbehoeften van individuele banken te beoordelen. Dergelijke stresstests zijn nuttig om te bepalen op welk niveau buffers kunnen worden vastgesteld. Dat niveau kan ook hoger liggen dan de minimumvereisten. In het kader van de EU-procedure voor toetsing en evaluatie door de toezichthouder kan van de uitkomsten van stresstests worden gebruikgemaakt voor het uitstippelen van toezichtmaatregelen, waaronder kapitaalratiovereisten.
5. Conclusie
26.Hoewel in de literatuur wordt erkend dat een van de kapitaalratiovereisten uitgaande procyclische dynamiek een potentiële bron van risico vormt, is het empirisch bewijsmateriaal niet overtuigend wat de werkelijke omvang ervan voor de banken in de Unie betreft. Er is geen bewijs gevonden van een sterke procyclische werking van het bestaande kader waarvan het effect zich ook in de niet-financiële sector van de economie doet gevoelen. Deze uitkomst kan het gevolg zijn van het feit dat de beschikbare gegevens niet de gehele cyclus bestrijken, dat meer gedetailleerde gegevens ontbreken op basis waarvan een onderscheid tussen het gedrag van verschillende soorten banken zou kunnen worden gemaakt, dat het een hele uitdaging is om op effecten van portefeuilleherschikkingen te controleren, dat kredietvraag- en -aanbodeffecten moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn, en dat het lastig is om het effect van andere na de crisis doorgevoerde hervormingen te isoleren van het effect van de genomen buitengewone beleidsmaatregelen.
27.In het licht van het zwakke bewijs van het bestaan van procyclische effecten die uit de in Richtlijn 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 575/2013 vervatte voorschriften voortvloeien, is er onder de huidige omstandigheden geen reden om ingrijpende wijzigingen in het geldende regelgevingskader voor bankkapitaal voor te stellen. De hogere kapitaalratio's die tijdens de afgelopen jaren zijn verwezenlijkt, houden in dat het procyclische effect van een gegeven verlies geringer zal uitvallen. Het financiële regelgevingskader van de Unie bevat reeds diverse instrumenten om eventuele procyclische effecten aan te pakken. Deze instrumenten omvatten onder meer de kapitaalinstandhoudingsbuffer, de anticyclische kapitaalbuffer, de hefboomratio, aanpassingen van de risicogewichten voor bepaalde blootstellingen en andere toezichtmaatregelen.
28.In de toekomst moet het effect van de wettelijke kapitaalratiovereisten van de Unie op de conjunctuurcyclus regelmatig worden gemonitord en moeten het potentiële effect, de doelmatigheid en de efficiëntie van anticyclische instrumenten verder worden geanalyseerd. Het zal zaak zijn voortdurend na te gaan of er geen tekenen zijn dat een eventueel van de kapitaalratiovereisten uitgaand procyclisch effect aan kracht wint. Bij het doen van enigerlei concrete voorstellen om de huidige opzet te wijzigen, moet rekening worden gehouden met beschikbaar gekomen bewijsmateriaal waaruit blijkt dat er zich een dergelijke ontwikkeling aftekent.