3.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 248/283


RESOLUTIE (EU) 2018/1401 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 18 april 2018

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Spoorwegbureau (voortaan Spoorwegbureau van de Europese Unie) voor het begrotingsjaar 2016

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Spoorwegbureau (voortaan Spoorwegbureau van de Europese Unie) voor het begrotingsjaar 2016,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0079/2018),

A.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, en het uitvoeren van het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer;

B.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Spoorwegbureau (voortaan Spoorwegbureau van de Europese Unie) („het Bureau”) voor het begrotingsjaar 2016 volgens zijn staat van ontvangsten en uitgaven (1)27 545 879 EUR bedroeg, hetgeen een toename van 4,56 % ten opzichte van 2015 betekent; overwegende dat de begroting van het Bureau voornamelijk wordt gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie;

C.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Europees Spoorwegbureau (voortaan Spoorwegbureau van de Europese Unie) voor het begrotingsjaar 2016 (hierna „het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Bureau betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Follow-up van de kwijting van 2014 en 2015

1.

erkent dat het Bureau niet bevoegd is om te besluiten alle operaties van het Bureau in één enkele locatie bijeen te brengen; herinnert eraan dat toen het Bureau in 2004 werd opgericht, de Raad besloot om het Bureau twee vestigingen te geven (Lille en Valenciennes); neemt kennis van de opmerking van de Rekenkamer over mogelijke besparingen die verwezenlijkt kunnen worden door te kiezen voor één enkele locatie; neemt kennis van de analyse van het Bureau van de budgettaire gevolgen van het hebben van twee vestigingen en van zijn aanbeveling om de twee vestigingen te handhaven; benadrukt dat de kosten waarschijnlijk lager zouden zijn als alle activiteiten op eenzelfde locatie plaatsvonden; wijst erop dat kostenverlaging ook kan worden vergemakkelijkt door een omvattende zetelovereenkomst met de ontvangende lidstaat te sluiten — wat tevens een transparanter beeld zou opleveren van de omstandigheden waarin het Bureau en zijn personeel hun taken uitvoeren — waardoor er een einde zou komen aan een situatie die wellicht onnodig hoge operationele kosten veroorzaakt; verzoekt de Raad zijn eerdere besluit te heroverwegen en in plaats daarvan ervoor te kiezen alle activiteiten van het Bureau in één locatie bijeen te brengen;

Financieel en begrotingsbeheer

2.

stelt vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2016 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,20 %, oftewel een stijging van 0,10 % ten opzichte van 2015, en dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 91,57 % bedroeg, oftewel een stijging van 1,79 % ten opzichte van 2015;

3.

verwelkomt het feit dat, in overeenstemming met de bepalingen van de nieuwe regelgeving van het Bureau die in juni 2016 van kracht werd, het Bureau kosten in rekening mag brengen voor een aantal van zijn nieuwe bevoegdheden;

Vastleggingen en overdrachten

4.

merkt op dat, volgens het Bureau, het niveau van de overdrachten lager was dan de indicatieve plafonds die door de Rekenkamer worden gebruikt om de begrotingsuitvoering te evalueren (10 % voor titel I, 1,20 % voor titel II en 30 % voor titel III) voor alle budgettaire titels; stelt daarnaast vast dat de betalingskredieten die naar 2017 overgedragen werden (7,52 %) vooral beleidsuitgaven betreffen en dat 95,4 % van de overgedragen kredieten van 2015 uitgevoerd werd;

5.

wijst erop dat overdrachten vaak gedeeltelijk of volledig gerechtvaardigd zijn als gevolg van het meerjarige karakter van de operationele programma’s van de agentschappen en niet noodzakelijkerwijs op zwakke punten in de begrotingsplanning en -uitvoering wijzen, noch altijd haaks staan op het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit, vooral niet als ze van tevoren gepland zijn door het Bureau en meegedeeld zijn aan de Rekenkamer;

Personeelsbeleid

6.

merkt op dat het Bureau aan het eind van 2016 165 vaste medewerkers in dienst had, waaronder 133 tijdelijk functionarissen, 29 arbeidscontractanten en 3 gedetacheerd nationaal deskundigen, in vergelijking met 154 vaste personeelsleden aan het eind van 2015;

7.

betreurt te moeten vaststellen dat het personeel 62 % mannen en 38 % vrouwen telt, een verhouding van bijna één op twee; betreurt dat er een ernstige onbalans bestaat wat betreft het aandeel mannen en vrouwen onder het leidinggevend personeel en de raad van bestuur van het Bureau; herinnert er wat het genderevenwicht in directies en raden van bestuur betreft evenwel aan dat de leden door de lidstaten worden voorgedragen en benoemd, maar beveelt niettemin aan om deze kwestie op zo kort mogelijke termijn aan te pakken;

8.

neemt met voldoening kennis van het feit dat het aantal personeelsleden dat operationele taken krijgt toegewezen van 65 % in 2015 is gestegen naar 70 % in 2016 en dat het aantal personeelsleden dat administratieve taken uitvoert is afgenomen van 23 % naar 18 %; betreurt het evenwel dat de wijziging van deze percentages voornamelijk het gevolg is van een aanpassing met betrekking tot de toewijzing van personeel in de verschillende categorieën; wijst erop dat deze afname niet in overeenstemming is met de personeelsinkrimping van 5 % waarvan sprake is in de mededeling van de Commissie inzake de programmering van de middelen voor gedecentraliseerde agentschappen;

9.

benadrukt dat het streven naar evenwicht tussen werk en privéleven deel moet uitmaken van het personeelsbeleid van het Bureau; benadrukt dat het budget dat werd gebruikt voor welzijnsactiviteiten voor het personeel 228,7 EUR per personeelslid bedroeg en dat er in 2016 een personeelsuitstapje werd georganiseerd; stelt vast dat het gemiddelde ziekteverlof per personeelslid 3,2 dagen bedraagt, veel minder dan gebruikelijk is bij de meeste andere agentschappen;

10.

is verheugd dat er in 2016 geen gevallen van intimidatie werden gemeld; schaart zich achter de scholing die georganiseerd wordt om meer besef onder het personeel te kweken;

11.

neemt met voldoening kennis van het feit dat het Bureau in 2016 geen klachten, rechtszaken of meldingen heeft ontvangen in verband met het aanwerven of ontslaan van personeel;

Preventie van en omgang met belangenconflicten, transparantie en democratie

12.

is ingenomen met het feit dat de raad van bestuur van het Bureau een beleid inzake belangenconflicten voor zijn leden heeft goedgekeurd; merkt op dat het Bureau vervolgens de meeste verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten en cv's van zijn administratief bestuurders op zijn website heeft gepubliceerd; verzoekt het Bureau de kwijtingsautoriteit in te lichten over de publicatie van de nog ontbrekende documenten;

13.

merkt op dat het Bureau naar eigen zeggen begonnen is met de implementatie van het actieplan zoals gedefinieerd in de fraudebestrijdingsstrategie van het Bureau; merkt met name op dat het Bureau twee scholingen heeft georganiseerd over fraudepreventie en twee scholingen over ethiek en integriteit;

14.

stelt vast dat het Bureau de frauderisicobeoordeling heeft opgenomen in zijn reguliere risicobeoordeling en dat het frauderisicoregister van het Bureau in de loop van 2016 is geëvalueerd; stelt vast dat de risico's als gemiddeld tot laag zijn beoordeeld en dat er geen bijkomende risico's zijn vastgesteld;

15.

verneemt van het Bureau dat het wacht op het modelbesluit van de Commissie om zijn eigen besluit inzake klokkenluiden te kunnen vaststellen; merkt evenwel op dat zolang het modelbesluit nog niet is voorgesteld, het huidige besluit van de Commissie inzake klokkenluiden van toepassing is; verzoekt het Bureau de kwijtingsautoriteit in te lichten over de tenuitvoerlegging van deze richtsnoeren;

16.

is van mening dat er een onafhankelijk orgaan voor onthulling, advies en verwijzing nodig is, en dat hier voldoende begrotingsmiddelen aan moeten worden toegewezen, om klokkenluiders te helpen de juiste kanalen te gebruiken om hun informatie over mogelijke onregelmatigheden met betrekking tot de financiële belangen van de Unie aan het licht te brengen en tegelijkertijd geheimhouding te waarborgen en de nodige ondersteuning en advies te bieden;

17.

neemt kennis van de redenen voor weigering van toegang tot documenten (1 geval op 144 verzoeken); verzoekt het Bureau om, met zorgvuldige inachtneming van de wet- en regelgeving, gebruik te maken van de mogelijkheid om de toegang tot documenten te weigeren, maar persoonsgegevens te beschermen;

Belangrijkste verwezenlijkingen

18.

spreekt zijn voldoening uit over de door het Bureau genoemde drie belangrijkste resultaten van 2016, namelijk:

de publicatie van een herziene strategische visie, waaronder de voorbereiding van een strategie voor internationale betrekkingen en de tenuitvoerlegging van een communicatiestrategie;

de tenuitvoerlegging van een geactualiseerde bestuursstructuur en de aanpassing van de organisatie van het Bureau in het licht van de nieuwe verordening betreffende het Bureau; daarnaast paste het Bureau zijn geïntegreerd beheerssysteem verder toe teneinde in de loop van 2017 de ISO 9001-certificering te verkrijgen;

de doeltreffende invoering van de nieuwe naam en het nieuwe mandaat in het kader van de nieuwe wettelijke regeling (vierde spoorwegpakket, sinds 15 juni 2016 van kracht) en het bereiken van aanzienlijke vooruitgang bij de voorbereiding op zijn nieuwe rol;

19.

betreurt evenwel dat het Bureau geen gebruik maakt van de inputindicatoren om het gebruik van kernprestatie-indicatoren verder te verbeteren en beveelt aan hier verandering in aan te brengen;

Interne audit

20.

erkent dat de dienst Interne Audit van de Commissie (DIA) geen kritische of zeer belangrijke aanbevelingen heeft gedaan aan het Bureau; stelt vast dat de DIA een risicobeoordeling heeft uitgevoerd van alle operationele en ondersteunende procedures;

21.

merkt op dat de DIA wat de vorige audit van het Stakeholder Relationship Management en externe communicatie betreft drie belangrijke aanbevelingen heeft afgesloten, evenals de zeer belangrijke aanbeveling inzake verbetering van de aanwervingsprocedure, en heeft geconcludeerd dat het Bureau alle aanbevelingen op één na heeft uitgevoerd; stelt voorts vast dat de enige nog openstaande aanbeveling die als „belangrijk” gemarkeerd staat, namelijk over „het bestaande procedurele kader dat van toepassing is op stakeholder management en externe communicatie”, nog voor de einddatum van september 2017 zou worden uitgevoerd;

Interne controles

22.

stelt met tevredenheid vast dat het Bureau inmiddels een ISO 9001-certificering heeft;

23.

stelt vast dat de raad van bestuur van het Bureau in april 2016 zijn beheersnormen heeft goedgekeurd; stelt verder vast dat de directie van het Bureau overeenkomstig zijn beheersnorm 16 de doeltreffendheid van de opzet en de uitvoering van zijn beheersnormen heeft geëvalueerd, als onderdeel van de evaluatie van het beheerssysteem van het Bureau; verneemt van het Bureau dat bepaalde punten weliswaar voor verbetering vatbaar zijn (ERA MS 3 — ethische en organisatorische waarden, ERA MS 4 — doelstellingen, strategische planning en verslaglegging, ERA MS 5 — bedrijfscontinuïteit, ERA MS 8 — stakeholder relation management, ERA MS 9 — procesbeheer, ERA MS 10 — personeelsbeheer, ERA MS 13 — gegevens- en informatiebeheer), maar is van mening dat het controlesysteem van het Bureau in het algemeen naar wens functioneert en dat de belangrijkste risico's die het bereiken van de doelstellingen van het Bureau in de weg staan, adequaat worden opgevangen;

24.

merkt op dat het Bureau, teneinde de nodige standaarden te behalen om nieuwe activiteiten op zich te kunnen nemen en efficiënter te worden, zijn geïntegreerd beheersysteem verder heeft ontwikkeld op basis van vereisten die in de normen voor interne controles en in de serie van ISO 9001-normen zijn vastgesteld; is ingenomen met de evaluatie betreffende uitzonderingen en gevallen van niet-naleving van de voorschriften, evenals de in 2017 te organiseren opleidingsacties inzake aanbestedingen en het beheer van contracten, die het Bureau in het kader van het geïntegreerd beheersysteem heeft uitgevoerd met als doel deze tekortkomingen te verhelpen;

25.

merkt op dat de beoordeling van de doeltreffendheid van het geïntegreerd beheersysteem heeft aangetoond dat er nog enkele verbeterpunten zijn wat betreft de naleving en doeltreffendheid, met name op het gebied van ethische en organisatorische waarden, bedrijfscontinuïteit, beheer van relaties met belanghebbenden en personeelsbeheer, en dat de beoordeling meer in het bijzonder de kloof tussen de intern aanwezige en de vereiste bekwaamheden aan het licht heeft gebracht; verwacht dat het Bureau ervoor zorgt dat de ERA-beheersnormen volgens de planning tegen 2017 volledig ten uitvoer zullen worden gelegd;

26.

betreurt het dat de doelstelling om 95 % van de betalingen binnen de vastgelegde termijn van 30 dagen uit te voeren, niet is behaald; merkt op dat de redenen voor deze achterstand bij betalingen dezelfde zijn als in 2015, namelijk vertraging bij het verwerken van de facturen door de personeelsleden van het Bureau, kastekorten en conflicten met leveranciers over de inhoud van de facturen; verzoekt het Bureau corrigerende maatregelen te nemen om binnen een redelijke termijn de doelstelling van 95 % te behalen;

Overige opmerkingen

27.

is ingenomen met de goedkeuring van de verordening betreffende het Bureau (2), die op 15 juni 2016 van kracht is geworden; is verheugd vast te kunnen stellen dat deze verwachte strategische wijziging na afloop van de overgangsperiode (16 juni 2019) het Bureau kan transformeren van slechts een instantie voor beleidsvoorbereiding en verspreidingsbeleid tot een autoriteit die rechtstreeks voor de sector werkt wat betreft vergunningen voor veiligheidscertificaten en rollend materieel; stelt vast dat deze transformatie volgens het Bureau grote voordelen gaat opleveren in de zin van lagere kosten;

28.

benadrukt dat het Bureau een strategische rol speelt bij het verbeteren van het concurrentievermogen van het spoor ten opzichte van andere vervoerswijzen en bij het helpen ontwikkelen van een efficiënt werkende eengemaakte Europese spoorwegruimte, zonder grenzen, door administratieve en technische barrières weg te nemen, markttoegang aan te moedigen en non-discriminatie te waarborgen, overheidsgeld voor openbare diensten voor vervoer per spoor efficiënter in te zetten en te waarborgen dat de infrastructuur beter wordt beheerd; is ingenomen met het programma dat gericht is op het opschonen van de nationale regelgeving, teneinde de impact van de bestaande barrières tussen de lidstaten te beperken of de barrières weg te werken;

29.

herinnert aan de rol van het Bureau bij het waarborgen van de veiligheid en de interoperabiliteit van het Europese spoorwegstelsel, teneinde bij te dragen tot de totstandkoming van een concurrerender Europese spoorwegruimte en verbetering van de kwaliteit van de vervoersdiensten over het spoor; ondersteunt de visie van de Commissie waarin het Europese spoorwegstelsel een positie als wereldleider op het gebied van veiligheidsprestaties vervult;

30.

is ingenomen met de rol van het Bureau in de follow-up van het ontwikkelen, testen en uitvoeren van het Europees beheersysteem voor het spoorverkeer (ERTMS) en bij het evalueren van de specifieke ERTMS-projecten; is ingenomen met het begin van de onderhandelingen tussen de EU en Zwitserland in het kader van de overeenkomst inzake het goederen- en personenvervoer per spoor en over de weg, met het oog op de deelname van Zwitserland aan het Spoorwegbureau van de Europese Unie; dringt erop aan dat het Bureau, als zijn takenpakket wordt uitgebreid, de nodige financiële, materiële en personele middelen tot zijn beschikking krijgt om zijn nieuwe en bijkomende taken doeltreffend en efficiënt te kunnen uitvoeren; vestigt de aandacht op de onlangs in opdracht van de Begrotingscommissie verrichte studie over de financiële regelingen voor Europese agentschappen en op het feit dat er mogelijkheden moeten worden uitgewerkt voor meer financiering uit eigen vermogen van het Bureau; neemt met verontrusting kennis van de tegenstrijdigheid tussen de onlangs aangenomen wetgeving ter uitbreiding van het takenpakket van het Bureau en de besparingen op de begroting van het Bureau die in het kader van het meerjarig financieel kader 2014-2020 zullen worden doorgevoerd;

31.

herinnert aan het standpunt van het Europees Parlement in de begrotingsprocedure inzake de terugwinning van de totale bedragen die zijn overgeheveld van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen naar het Europees Fonds voor strategische investeringen; benadrukt dat de financiering voor de voltooiing van de eengemaakte Europese spoorwegruimte moet worden gewaarborgd zodat spoorweginfrastructuur ook in de afgelegen regio's van de Unie kan worden gemoderniseerd en uitgebreid; beklemtoont voorts dat er werk moet worden gemaakt van de invoering van het ERTMS, met het oog op een verdere toepassing van gemeenschappelijke technische normen en een optimalisering van de voordelen op het gebied van interoperabiliteit;

32.

merkt op dat uit de risicobeoordeling van 2016 nieuwe risico's aan het licht zijn gekomen ten opzichte van 2015 die samenhangen met de te late en inconsequente omzetting van de wetgeving inzake het vierde spoorwegpakket, de achterhaalde ERTMS-instrumenten ten behoeve van verandermanagement, de reductie van spoorweggeluid, de vertraging bij het beperken van het aantal nationale voorschriften, en gegevensbeheer;

33.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 18 april 2018 (3) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)  PB C 333 van 9.9.2016, blz. 19.

(2)  Verordening (EU) 2016/796.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0133 (zie bladzijde 393 van dit Publicatieblad).