3.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 248/24


RESOLUTIE (EU) 2018/1312 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 18 april 2018

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2016, afdeling II — Europese Raad en Raad

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2016, afdeling II — Europese Raad en Raad,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0116/2018),

A.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure de nadruk legt op het bijzondere belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

1.

stelt vast dat de Rekenkamer in haar jaarverslag van 2016 opmerkt dat er geen significante tekortkomingen zijn vastgesteld met betrekking tot de gecontroleerde aspecten inzake personele middelen en aanbesteding door de Europese Raad en de Raad;

2.

merkt op dat de Europese Raad en de Raad in 2016 een totale begroting hadden van 545 054 000 EUR (in vergelijking tot 541 791 500 EUR in 2015) met een gemiddeld uitvoeringspercentage van 93,5 %; stelt vast dat de begroting van de Europese Raad en de Raad voor 2016 met 3,3 miljoen EUR (+0,6 %) is toegenomen;

3.

herhaalt dat de begroting van de Europese Raad en die van de Raad moeten worden gescheiden, voor een transparanter financieel beheer van de instellingen en om ervoor te zorgen dat beide instellingen beter aan hun verantwoordingsplicht kunnen voldoen;

4.

spreekt zijn steun uit voor de geslaagde paradigmaverschuiving in de richting van prestatiegericht begroten in de begrotingsplanning van de Commissie, zoals die in september 2015 door vicevoorzitter Kristalina Georgieva werd geïntroduceerd als onderdeel van het initiatief voor een resultaatgerichte EU-begroting; spoort de Europese Raad en de Raad aan om de methode toe te passen op hun eigen begrotingsplanningsprocedure;

5.

betreurt dat de Europese Ombudsman in haar strategisch onderzoek naar de transparantie van het wetgevingsproces in de Raad (OI/2/2017/TE), dat op 9 februari 2018 werd afgesloten, heeft vastgesteld dat de huidige praktijk van de Raad, waarbij het toezicht op ontwerpwetgeving van de EU wordt verhinderd, op wanbeheer neerkomt; roept de Raad op gevolg te geven aan de door de Ombudsman gedane aanbevelingen en suggesties voor verbetering om de openbare toegang tot documenten te bevorderen; benadrukt dat transparantie van belang is voor de Raad om in zijn hoedanigheid van EU-wetgever verantwoording te kunnen afleggen aan de EU-burgers; vraagt in kennis te worden gesteld van het antwoord van de Raad en de voortgang van de procedure;

6.

stelt vast dat reiskosten van de delegaties en vertolking binnen het DG administratie in 2016 nog altijd het voorwerp vormden van aanzienlijke onderbesteding; neemt kennis van het feit dat er momenteel met de lidstaten over een nieuw beleid wordt onderhandeld om deze kwestie uit de weg te ruimen;

7.

vraagt de Raad om volledige details te verstrekken over het personeel en de faciliteiten die ter beschikking staan van het Athenamechanisme en het hoogst mogelijke niveau van transparantie met betrekking tot dat mechanisme te garanderen;

8.

blijft verontrust over het zeer hoge bedrag aan kredieten dat van 2016 naar 2017 is overgedragen, met name wat technisch meubilair, materieel en informatica betreft; herinnert de Raad eraan dat overdrachten als uitzonderingen op het beginsel van jaarperiodiciteit moeten worden gezien en werkelijke behoeften moeten weerspiegelen;

9.

dringt opnieuw aan op een overzicht van het personeel, opgesplitst naar categorie, rang, geslacht, nationaliteit en gevolgde beroepsopleiding;

10.

wijst op het bestaan van een genderevenwichtsbeleid in het secretariaat-generaal van de Raad (SGR); is ingenomen met de positieve tendens van de vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies, die eind 2016 31 % bedroeg; verzoekt de Raad zijn genderevenwichtsbeleid voort te zetten met het oog op een werkelijk evenwichtige verdeling van het aantal mannen en vrouwen in leidinggevende functies;

11.

is ingenomen met de informatie over beroepswerkzaamheden van voormalige hoge ambtenaren van het secretariaat-generaal van de Raad die de dienst in 2016 hebben verlaten (1);

12.

stelt vast dat de secretaris-generaal van de Raad in 2016 besluit 3/2016 heeft gepubliceerd waarin interne voorschriften worden vastgesteld voor het melden van ernstige onregelmatigheden (procedures voor de toepassing van artikel 22 bis, ter en quater van het Statuut van de ambtenaren — klokkenluiders); herhaalt dat de problematiek inzake bescherming van klokkenluiders ernstig wordt genomen binnen de overheidsdiensten van de Unie en steeds met zorg behandeld moet worden;

13.

merkt op dat er een onafhankelijk onthullings-, advies- en verwijzingsorgaan met voldoende begrotingsmiddelen nodig is om klokkenluiders te helpen de juiste kanalen te gebruiken om hun informatie over mogelijke onregelmatigheden met betrekking tot de financiële belangen van de Unie te onthullen en tegelijkertijd hun geheimhouding te beschermen en de nodige ondersteuning en advies te bieden;

14.

stelt vast dat de doelstelling om de personeelsformatie van de Raad in overeenstemming te brengen met de interinstitutionele overeenkomst inzake de vermindering van het personeelsbestand met 5 % over een periode van vijf jaar, op 1 januari 2017 is bereikt;

15.

stelt bezorgd vast dat de laattijdige oplevering van het Europagebouw een aanzienlijke impact heeft gehad op de begroting van de Europese Raad en de Raad voor 2016; wenst geïnformeerd te worden over de globale financiële gevolgen van deze vertraging; betreurt dat er nog steeds een gebrek is aan informatie over het gebouwenbeleid en daarmee verband houdende uitgaven, die openbaar toegankelijk moet zijn als een teken van transparantie ten aanzien van de Europese burgers;

16.

dringt er opnieuw op aan dat het gebouwenbeleid van de Europese Raad en van de Raad aan de kwijtingsautoriteit wordt overlegd; merkt tevreden op dat het SGR in 2016 het EMAS-certificaat heeft verkregen voor zijn gebouwen;

17.

betreurt dat de Raad, die nochtans een van de belangrijkste bij het besluitvormingsproces van de EU betrokken instellingen is, zich nog niet bij het EU-transparantieregister heeft aangesloten; dringt daarom aan op een succesvol resultaat van de interinstitutionele onderhandelingen tussen het voorzitterschap van de Raad en de vertegenwoordigers van het Parlement en de Commissie, dat ertoe zal leiden dat de Raad zich ten slotte bij het transparantieregister aansluit;

18.

betreurt het besluit van het Verenigd Koninkrijk om zich terug te trekken uit de Unie; merkt op dat op dit moment niet kan worden voorspeld welke financiële, bestuurlijke, menselijke en andere gevolgen die terugtrekking zal hebben, en verzoekt de Europese Raad en de Raad effectbeoordelingen uit te voeren en het Europees Parlement vóór eind 2018 in kennis te stellen van de resultaten;

Stand van zaken

19.

merkt op dat de weigering om kwijting te verlenen tot dusver geen enkel gevolg heeft gehad; benadrukt dat deze situatie in het belang van de burgers van de Unie zo snel mogelijk moet worden opgelost; brengt in herinnering dat het Europees Parlement de enige instelling is die rechtstreeks door de burgers van de Unie wordt verkozen en dat de rol van het Parlement in de kwijtingsprocedure direct samenhangt met het recht van de burgers om in kennis te worden gesteld van de manier waarop overheidsmiddelen worden besteed;

20.

stelt vast dat de Commissie begrotingscontrole van het Parlement (CONT) op 11 september 2017 bij de Conferentie van voorzitters van het Parlement (CoP) een voorstel heeft ingediend om met de Raad te onderhandelen over een overeenkomst betreffende de kwijtingsprocedure voor de uitvoering van de begroting;

21.

stelt vast dat de CoP op 19 oktober 2017 heeft ingestemd met het verzoek om de voorzitter van CONT en de coördinatoren van de fracties een volmacht te geven voor het aangaan van onderhandelingen namens het Parlement met het oog op het bereiken van een wederzijds bevredigende overeenkomst inzake de samenwerking tussen het Parlement en de Raad in het kader van de kwijtingsprocedure, met volledige inachtneming van de verschillende rol van beide instellingen in de kwijtingsprocedure;

22.

stelt eveneens vast dat er op 9 november 2017 een brief is verstuurd naar de secretaris-generaal van de Raad betreffende de indiening van het voorstel van het Parlement bij de bevoegde dienst van de Raad met als doel de onderhandelingen te starten, conform de door de CoP vastgestelde voorwaarden;

23.

merkt op dat CONT de secretaris-generaal van de Raad in tussentijd heeft uitgenodigd op de gedachtewisseling met de secretarissen-generaal van de andere instellingen, die heeft plaatsgevonden op 4 december 2017, en dat de secretaris-generaal van de Raad op 26 november 2017 een schriftelijke vragenlijst is toegestuurd; betreurt ten zeerste dat de Raad blijft weigeren om de gedachtewisseling bij te wonen en dat de aan de Raad toegestuurde lijst met vragen van de leden van het Parlement onbeantwoord blijft;

24.

wijst erop dat de procedure waarbij aan elke EU-instelling en elk EU-orgaan afzonderlijk kwijting wordt verleend, een gevestigde praktijk vormt die door alle instellingen en organen behalve de Raad is aanvaard, en herhaalt dat deze procedure is ontwikkeld om de transparantie en de democratische verantwoordingsplicht ten aanzien van de burgers van de Unie te waarborgen;

25.

herhaalt dat de Raad net als de overige instellingen volledig en te goeder trouw moet deelnemen aan de jaarlijkse kwijtingsprocedure, en betreurt de moeilijkheden die tot op heden in de kwijtingsprocedures zijn ondervonden;

26.

benadrukt dat het Parlement uit hoofde van de Verdragen de enige kwijtingsautoriteit van de Unie is, en dat er, weliswaar met volledige inachtneming van de rol van de Raad als een instelling die aanbevelingen geeft in het kader van de kwijtingsprocedure, een onderscheid moet blijven bestaan tussen de verschillende rollen van het Parlement en de Raad met het oog op de naleving van het in de Verdragen en het Financieel Reglement vastgelegde institutionele kader;

27.

herinnert eraan dat het Parlement kwijting verleent aan de andere instellingen nadat het de verstrekte documenten en de op de vragen gegeven antwoorden heeft onderzocht en nadat het de secretarissen-generaal van de andere instellingen heeft gehoord; betreurt het dat het Parlement herhaaldelijk moeite heeft om van de Raad antwoorden te verkrijgen;

28.

is van mening dat voor een doeltreffend toezicht op de uitvoering van de begroting van de Unie samenwerking vereist is tussen het Parlement en de Raad, en kijkt uit naar het begin van de onderhandelingen over een wederzijds bevredigende overeenkomst;

29.

stelt vast dat de benoeming van de leden van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort overeenkomstig artikelen 253 en 254 VWEU; benadrukt dat het voor de prestaties van het HvJ van belang is tijdig rechters voor te dragen en te benoemen; dringt aan op een nieuwe regel tot vaststelling van een specifieke termijn voor de (her)benoeming van rechters, ruim voor het verstrijken van hun mandaat, en verzoekt de Raad de kosten-batenverhouding in acht te nemen bij de benoeming van nieuwe rechters bij het HvJ; uit kritiek op de onregelmatige benoeming, zonder oproep tot het indienen van sollicitaties, van twee rechters bij het Gerecht voor ambtenarenzaken, voor een mandaat dat slechts liep van 14 april 2016 tot en met 31 augustus 2016; neemt met bezorgdheid kennis van de onevenredige kosten die zijn gemaakt voor een van deze rechters bij het aanvangen en beëindigen zijn „mandaat voor vier maanden”, ten belope van 69 498,25 EUR bovenop het salaris dat de rechter ontving; veroordeelt deze verspilling van geld van de belastingbetalers van de Unie;

30.

stelt bovendien vast dat het Gerecht (Kamer voor hogere voorzieningen, arrest van 23 januari 2018 in zaak T-639/16 P) (2) van oordeel is geweest dat de Tweede kamer van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie, waaraan een van de rechters met een „mandaat voor vier maanden” is toegevoegd, onregelmatig is samengesteld, waardoor het besluit in hoger genoemd arrest alsook alle verdere besluiten van de Tweede kamer in deze samenstelling nietig zijn; vraagt het HvJ-EU voor welke besluiten van de Tweede kamer in deze samenstelling dit arrest van het Gerecht gevolgen heeft; verzoekt de Raad om commentaar over deze fout en te verduidelijken waar de verantwoordelijkheid hiervoor ligt.

(1)  Artikel 16, leden 3 en 4, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie.

(2)  ECLI:EU:T:2018:22.