EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 10.1.2017
COM(2017) 4 final
2017/0001(NLE)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN DE RAAD
tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1903 tot vaststelling, voor 2017, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
Tijdens zijn zitting van 10 en 11 oktober 2016 heeft de Raad bij Verordening (EU) 2016/1903 van de Raad vangstmogelijkheden voor kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee (deelsectoren 22-24) voor 2017 vastgesteld op basis van en overeenkomstig het meerjarig beheersplan voor de Oostzee (Verordening (EU) 2016/1139) om een snelle terugkeer van het betrokken bestand boven een niveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren, te waarborgen. Overeenkomstig artikel 5, lid 2, van die verordening heeft de Raad de totale toegestane vangsten (quota) vastgesteld op een niveau dat overeenkomt met een visserijsterfte die onder de MDO-puntwaarde ligt. Overeenkomstig artikel 5, leden 2 en 3, van die verordening heeft de Raad verdere maatregelen genomen om een snelle terugkeer van dat bestand naar het genoemde niveau te waarborgen.
Met name heeft de Raad bepaald dat de desbetreffende quota alleen mogen worden gevangen van 1 tot en met 31 januari 2017 en van 1 april tot en met 31 december 2017. Het verbod van twee maanden op het gebruik van de quota in de paaitijd van kabeljauw in het westelijk deel van de Oostzee zal, naast de kwantitatieve verlaging van de vangsten, bevorderlijk zijn voor het herstel van het bestand omdat de aanwasomstandigheden verbeteren dankzij het feit dat het paaiproces minder wordt verstoord en de leeftijdsopbouw van het bestand zich in gunstige zin ontwikkelt.
Omdat het meerjarig beheersplan voor de Oostzee moet bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1139), moet de Raad ervoor zorgen dat visserij op de lange termijn duurzaam is en tegelijk strookt met de doelstelling om economische, sociale en werkgelegenheidsvoordelen te bewerkstelligen (artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013). Op grond van het evenredigheidsbeginsel mag het seizoensverbod op de vangst alleen worden opgelegd wanneer dit nodig is om het doel ervan te bereiken, namelijk bescherming van het paaibestand.
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat kabeljauw in het westelijk deel van de Oostzee paait op een diepte van meer dan twintig meter, terwijl kleine kustvaartuigen die met name afhankelijk zijn van kabeljauwvangsten, ook minder diep vissen. Een analyse van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) heeft uitgewezen dat een beperking van de visserij tot gebieden met een diepte van minder dan twintig meter en tot vaartuigen met een lengte van minder dan vijftien meter, geen significante gevolgen heeft voor de gesimuleerde uitkomst voor de bestandssituatie.
In dit verband moet er ook op worden gewezen dat vaartuigen van minder dan twaalf meter in 2015 - onder andere voorwaarden - waren uitgezonderd van de afwijking, maar de druk op het bestand destijds toch significant is afgenomen en de sluitingsperiode aan het doel ervan heeft beantwoord.
Voorts kan een volledig vangstverbod een ongewenst effect sorteren op een ander kabeljauwbestand in de Oostzee, namelijk een verhoogde druk op het kabeljauwbestand in het oostelijk deel.
Bovendien kan, wanneer vaartuigen van minder dan vijftien meter in zeegebieden met een diepte van minder dan twintig meter mogen vissen, een beperkt aantal kleine vissers gewoon doorvissen en een stabieler inkomen verwerven dan het geval zou zijn wanneer de visserij helemaal zou worden stopgezet.
Omdat die vaartuigen ook op andere soorten vissen, zou bij stopzetting van de kabeljauwvisserij voor die vaartuigen hun visserij op andere soorten in het gedrang komen omdat kabeljauw daar gewoonlijk als bijvangst wordt gevangen.
Om ervoor te zorgen dat de hand wordt gehouden aan de eis dat niet mag worden gevist in gebieden van meer dan twintig meter diep, mogen alleen vaartuigen die zijn uitgerust met een volgsysteem voor vissersvaartuigen (VMS), in dat gebied vissen. Overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 mag artikel 9, lid 5, van die verordening dan niet gelden.
Tot slot moet vanuit het oogpunt van een verantwoorde exploitatie van de levende biologische rijkdommen van de zee en in het licht van de WTECV-bevindingen dat een vangstbeperking de voornaamste corrigerende maatregel is die voor een herstel van het bestand zorgt, de toepassing van artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 voor het kabeljauwbestand in de deelsectoren 22-24 worden beperkt teneinde te voldoen aan Verordening (EU) 2016/1139.
2.RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING
De maatregel is beoordeeld door het WTECV en daarna besproken door de betrokken lidstaten tijdens de Raad Landbouw en Visserij op 12 en 13 december 2016 en door de Baltische lidstaten in december. De voorgestelde maatregel kan alleen onverkort van kracht worden wanneer deze in werking treedt vóór de datum waarop er geen vangstmogelijkheid beschikbaar is, dus 1 februari 2017.
3.JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL
Voorgesteld wordt Verordening (EU) 2016/1903 van de Raad te wijzigen zoals hieronder uiteengezet.
De voetnoot in de tabel voor kabeljauw in de deelsectoren 22-24 (COD/3BC+24) in de bijlage bij Verordening (EU) 2016/1903 moet worden gewijzigd en de voorwaarden vermelden waaronder geen gebruik mag worden gemaakt van de vangstmogelijkheid.
2017/0001 (NLE)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN DE RAAD
tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1903 tot vaststelling, voor 2017, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
1)Bij Verordening (EU) 2016/1903 van de Raad zijn de vangstmogelijkheden voor kabeljauw in de ICES-deelsectoren 22-24 ("het kabeljauwbestand in het westelijk deel van de Oostzee") vastgesteld in de periode van 1 januari tot en met 31 januari 2017 en van 1 april tot en met 31 december 2017.
2)In december 2016 heeft het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) zijn wetenschappelijke beoordeling van de gevolgen van de visserijsluiting voor het kabeljauwbestand in het westelijk deel van de Oostzee in de periode van 1 februari tot en met 31 maart 2017 gepubliceerd. Daaruit bleek dat de sluiting inderdaad gunstig zal uitpakken voor dat bestand.
3)De sluiting waarin Verordening (EU) 2016/1903 voorziet, geldt ook voor kabeljauwvisserijen van vissersvaartuigen van minder dan vijftien meter lang in gebieden met een waterdiepte van minder dan twintig meter. In de WTECV-beoordeling werd echter ook vermeld dat de beperking van de kabeljauwvisserij in gebieden met een waterdiepte van minder dan twintig meter voor vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan vijftien meter niet significant bijdraagt tot het herstel van het betrokken bestand.
4)Voorts kan een volledige onthouding van de vangstmogelijkheden in het westelijk deel van de Oostzee een ongewenst effect sorteren op andere kabeljauwbestanden in de Oostzee, en met name in het oostelijk deel van de Oostzee, omdat visserijactiviteiten dan mogelijk worden verplaatst.
5) Bovendien kan, wanneer vaartuigen van minder dan vijftien meter in zeegebieden met een diepte van minder dan twintig meter mogen vissen, een beperkt aantal vissers gewoon doorvissen op andere soorten dan kabeljauw.
6)Daarom is het evenredig om vaartuigen met een lengte over alles van minder dan vijftien meter het recht te verlenen om in ondiep water (tot twintig meter diep) te vissen.
7)Vanwege de hoge vangstcapaciteit van spantrawlvaartuigen mogen echter géén vangstmogelijkheden beschikbaar komen voor dergelijke vaartuigen, ongeacht de lengte ervan.
8)Met het oog op een effectieve controle en monitoring van het visserijgebied van maximaal twintig meter diep moet ervoor worden gezorgd dat alle betrokken vaartuigen overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 zijn uitgerust met een volgsysteem voor vissersvaartuigen. Derhalve mag artikel 9, lid 5, van die verordening, waarin is bepaald dat de lidstaten vissersvaartuigen met een lengte over alles van vijftien meter mogen vrijstellen van de verplichting dat ze met een dergelijk systeem moeten zijn uitgerust, niet gelden voor kabeljauwvisserijen in het westelijk deel van de Oostzee.
9)Om een duurzame exploitatie van het kabeljauwbestand in het westelijk deel van de Oostzee overeenkomstig Verordening (EU) 2016/1139 te waarborgen, mag de in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde jaarflexibiliteit in de aanlandingsverplichting niet gelden voor dat bestand.
10)Verordening (EU) 2016/1903 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.
11)Het bij Verordening (EU) 2016/1903 ingestelde verbod op de kabeljauwvisserij in de ICES-deelsectoren 22-24 zal op 1 februari 2017 van kracht worden. Om ten volle effect te sorteren, moet de onderhavige verordening dus vanaf die datum van toepassing zijn en op de dag na de bekendmaking ervan in werking treden,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
In de bijlage bij Verordening (EU) 2016/1903 wordt de tabel voor kabeljauw in de ICES-deelsectoren 22-24 vervangen door de volgende tabel:
"Soort:
|
Kabeljauw
|
|
Gebied:
|
Deelsectoren 22-24
|
|
|
Gadus morhua
|
|
(COD/3BC+24)
|
Denemarken
|
2 444
|
|
|
Duitsland
|
1 194
|
|
|
Estland
|
54
|
|
|
Finland
|
48
|
|
|
Letland
|
202
|
|
|
Litouwen
|
131
|
|
|
Polen
|
654
|
|
|
Zweden
|
870
|
|
|
|
|
|
|
Unie
|
5 597
|
|
|
|
|
|
|
TAC
|
5 597
|
1)
|
Analytische TAC.
Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.
Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.
Artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is niet van toepassing.
|
1) Dit quotum mag worden gevangen van 1 januari tot en met 31 januari 2017 en van 1 april tot en met 31 december 2017. Vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan vijftien meter (behalve spantrawlvaartuigen) die overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 zijn uitgerust met een volgsysteem voor vissersvaartuigen, mogen dit quotum echter ook van 1 februari tot en met 31 maart 2017 vangen in gebieden met een waterdiepte van minder dan twintig meter. Artikel 9, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1224/2009 is dan niet van toepassing."
|
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter