15.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 306/20


Advies van het Europees Comité van de Regio's over Investeren in de jongeren van Europa en een Europees solidariteitskorps

(2017/C 306/04)

Rapporteur:

Paweł Grzybowski (PL/ECR), burgemeester van Rypin

Referentiedocumenten:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — „Investeren in de jongeren van Europa”

COM(2016) 940 final

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — „Een Europees solidariteitskorps”

COM(2016) 942 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO'S (CvdR)

1.

onderstreept dat ondanks de inspanningen om de jeugdwerkloosheid te verminderen, dit probleem niet alleen nog altijd een sociaaleconomische uitdaging vormt, maar ook funest is voor billijkheid, gelijkheid en solidariteit, waarden waarop het Europese project is gestoeld.

2.

Het Comité is ingenomen met het initiatief van de Europese Commissie, dat voortvloeit uit de door haar voorzitter verwoorde zorgen over de moeilijke situatie waarin een groot deel van de zwaar door de crisis getroffen jongeren zich momenteel bevindt, en concreet vorm heeft gekregen in de mededelingen „Investeren in de jongeren van Europa” en „Een Europees solidariteitskorps”.

3.

Het is belangrijk dat de lokale en regionale overheden en andere actoren, waaronder het bedrijfsleven en instanties uit de tertiaire sector, worden betrokken bij de uitvoering van maatregelen die ervoor moeten zorgen dat jongeren een plaats verwerven op de arbeidsmarkt.

4.

De EU-instellingen zouden met het bedrijfsleven en instanties uit de tertiaire sector moeten samenwerken en die zouden moeten deelnemen aan de uitwerking van programma's om arbeidsmarktbehoeften en kwalificaties van werknemers beter op elkaar af te stemmen.

5.

Jeugdwerkloosheid heeft gevolgen op lokaal, nationaal en Europees niveau. Onderwijs, beroepsopleiding en jongeren zijn bevoegdheden van de lidstaten en de EU moet overeenkomstig artikel 6 VWEU hun optreden op deze terreinen ondersteunen, coördineren en aanvullen. Bevordering van de werkgelegenheid is immers een zaak van gemeenschappelijk belang. Het succes van de desbetreffende EU-maatregelen, die in overeenstemming moeten zijn met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, hangt dus af van samenwerking met de decentrale overheden.

Investeren in de jongeren van Europa

6.

Er moet worden vastgehouden aan de doelstellingen van het jeugdbeleid van de EU, namelijk het waarborgen van gelijke kansen, de bevordering van maatschappelijke inclusie en de versterking van het concurrentievermogen van jongeren op de arbeidsmarkt, terwijl participatie en een leidende rol van jongeren in hun onderwijs- en arbeidstraject, versterking van jeugdwerk, non-discriminatie en intercultureel begrip gestimuleerd moeten worden. Er moet rekening mee worden gehouden dat toegankelijke vervoersvoorzieningen en toegankelijke informatie ook belangrijke factoren voor de bevordering van gelijke kansen zijn.

7.

Het Comité is voorstander van geïntegreerde prikkels voor actieve partnerschappen op alle nationale en decentrale bestuursniveaus die verantwoordelijk zijn voor samenwerking met jongeren en hun organisaties.

8.

Absoluut noodzakelijk zijn maatregelen om jongeren een betere start in het actieve leven te geven door in hun technische kennis, hun kennis van gedragsregels en -principes en in hun vaardigheden en ervaringen van sociale en beroepsmatige aard te investeren en door hen te helpen om als zelfstandige of in loondienst een bij hun profiel passende plaats op de arbeidsmarkt te verwerven, dan wel door te investeren in betere kansen op bijscholing, zodat ze nieuwe mogelijkheden op de arbeidsmarkt krijgen.

9.

Een van de specifieke maatregelen zou de ontwikkeling en ondersteuning van workshops voor jongeren moeten zijn waar zij kennis kunnen maken met verschillende beroepen en zo een vakgebied kunnen vinden dat hen interesseert.

10.

De verschillende investeringen in jongeren, zowel in formeel als niet-formeel onderwijs, vormen de basis voor het scheppen van een billijke, open, inclusieve en goed functionerende democratische samenleving, die wordt gekenmerkt door sociale mobiliteit, interculturele integratie en duurzame groei en ontwikkeling. Het Comité is er ook van overtuigd dat kansen moeten worden gecreëerd om jongeren in staat te stellen de door de EU geschapen gemeenschappelijke goederen te benutten en actiever bij te dragen aan solidariteitsprojecten en aan de vormgeving van het toekomstige Europa.

11.

Hoewel de situatie van jongeren op de arbeidsmarkt de afgelopen tijd in veel lidstaten sterk is verbeterd, geven de 4 miljoen jonge werklozen aanleiding tot grote bezorgdheid, met duidelijke verschillen tussen de lidstaten, maar ook in de lidstaten zelf. Ondanks de maatregelen en projecten die de laatste jaren op Europees en nationaal niveau zijn gelanceerd om de professionele activering van en werkgelegenheid onder jongeren te bevorderen, blijft actie van de lidstaten en de EU steeds geboden.

12.

Zeer verontrustend is dat een aanzienlijk deel van de jongeren een opleiding heeft die niet aansluit op de uitdagingen van de moderne arbeidsmarkt, dat er onvoldoende steun wordt verleend voor het opzetten van bedrijfsprojecten, innovatie en onderzoek, en dat de ontwikkeling van de opleidingsstelsels in de lidstaten de dynamische sociaaleconomische veranderingen niet bijhoudt. Daarom voldoen veel jongeren bij hun intrede op de arbeidsmarkt niet aan de verwachtingen van de maatschappij en van henzelf.

13.

Uitermate zorgwekkend is het onderzoek waaruit blijkt dat meer dan de helft van de Europese jongeren zich sociaal, economisch en politiek buitengesloten voelt, maar tegelijkertijd aangeeft heel graag aan het maatschappelijk leven in hun lidstaat te willen deelnemen. Parallel daaraan geven jongeren steeds vaker blijk van een passieve houding ten aanzien van sociale problemen en de economische en politieke situatie.

14.

Tot tevredenheid van het Comité erkent de Europese Commissie dat de maatregelen op dit gebied moeten worden gericht op de lidstaten. Het is het ermee eens dat vooral zij, samen met de lokale en regionale overheden, moeten zoeken naar adequate manieren en middelen om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken. De Commissie zou die maatregelen derhalve maximaal moeten ondersteunen en moeten zorgen voor een efficiënte en doeltreffende coördinatie van de door de lidstaten afzonderlijk geleverde inspanningen, om voor een positief multipliereffect in de hele EU te zorgen.

15.

In dit verband moet bij de uitvoering van de maatregelen in de lidstaten met name een fundamentele rol zijn weggelegd voor de decentrale overheden

16.

Juist die overheden hebben namelijk de meeste kennis van de specifieke lokale, provinciale en regionale omstandigheden omdat ze direct met sociale problemen worden geconfronteerd. Ook beschikken ze over al bestaande, in het algemeen efficiënt werkende instellingen die zich reeds jarenlang met de uitdagingen op dit gebied bezighouden. Concentratie van inspanningen en middelen via die beproefde en door hun lokale gemeenschappen democratisch gelegitimeerde instellingen is de meest effectieve manier om de geplande maatregelen zo snel en adequaat mogelijk uit te voeren.

17.

Het Comité is ingenomen met de schaal van de maatregelen die via het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling zijn uitgevoerd. Het verwacht dat er bij de komende herziening van het MFK voor de periode na 2020 voldoende aandacht zal blijven voor de vele sociale uitdagingen waar de EU voor staat, ook op het gebied van onderwijs, jongerenwerkgelegenheid en sociale inclusie, en met name voor de minst begunstigde regio's, conform artikel 174 VWEU.

18.

Het Comité is verheugd over de maatregelen van de Europese Investeringsbank ten gunste van jonge ondernemers en onderstreept het belang van toegang tot financiering. Met dergelijke maatregelen zou moeten worden doorgegaan.

19.

Het Comité betuigt nogmaals zijn steun voor de jeugdgarantieregeling. In het licht van een aantal lokale en regionale problemen roept het de Raad op om te ijveren voor vereenvoudigde procedures voor de betaling van stages, teneinde te voorkomen dat die procedures ontmoedigend werken.

20.

De Europese Commissie zou bij de herziening van de Europese jongerenstrategie na 2018 het standpunt van de lokale en regionale overheden in aanmerking moeten nemen.

21.

De Europese Commissie zou er bij haar inspanningen om te zorgen voor hoogwaardig beroepsonderwijs, en de mobilisatie van opleidingsstelsels om de intrede van jongeren op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken, rekening mee moeten houden dat jongeren met name praktische kennis en vaardigheden ook via niet-formeel en informeel onderwijs kunnen verwerven. Het Comité pleit in dit verband nogmaals voor samenwerking gebaseerd op partnerschapsverbanden tussen nationale, regionale en lokale overheden, bedrijven, werknemers en werknemersorganisaties en organisaties van het maatschappelijk middenveld, zodat de kennis en kwalificaties die door niet-formeel en informeel leren zijn verworven beter benut kunnen worden (1). Het is er ook van overtuigd dat het van het belang is om uniforme validatiesystemen vast te stellen waarmee op niet-formele wijze opgedane transversale vaardigheden kunnen worden erkend en geformaliseerd, en ervoor te zorgen dat de waarde daarvan, net als van formele onderwijsdiploma's, op de arbeidsmarkt wordt erkend.

22.

Tot grote tevredenheid van het Comité erkent de Europese Commissie dat het programma Erasmus+ een van de belangrijkste instrumenten is om de transnationale professionele activering van jongeren, hun scholing en persoonlijke vaardigheden te ontwikkelen en om hun bewustzijn van Europa en de wereldmarkt te vergroten. Het Comité is ingenomen met de internationale activiteiten van de voornaamste stakeholders om dit uitwisselingsprogramma te promoten, waaronder scholen en instellingen voor beroepsopleiding. Dit programma zou verder moeten worden uitgebouwd, ook door in de huidige begroting daarvoor meer financiële middelen ter beschikking te stellen. Tevens zouden, om de instrumenten voor mobiliteit en opleiding (formeel en niet-formeel) in het kader van Erasmus+ meer effect te laten sorteren, hogeronderwijsinstellingen en instanties uit de tertiaire sector daarin een grotere rol moeten krijgen. Zij zijn immers direct voor de uitvoering van dit programma verantwoordelijk. Daarom beveelt het Comité oplossingen aan die deze instellingen en ngo's in staat stellen nog doeltreffendere instrumenten te ontwikkelen om internationale mobiliteit en opleiding te bevorderen.

Een Europees solidariteitskorps

23.

Het Comité verwelkomt de oprichting van een Europees solidariteitskorps (ESK) en is er zeer over te spreken dat voor de registratie van in de activiteiten van het ESK geïnteresseerde personen heel modern gebruik wordt gemaakt van een speciaal webportaal. Deze registratiemethode zou moeten kunnen worden aangevuld met andere instrumenten om de deelname van alle jongeren, met name degenen die in een extra kwetsbare situatie verkeren, te garanderen en te vergemakkelijken. Dat zou de verspreiding van het ESK-concept moeten bevorderen, met name de betekenis van solidariteit als belangrijkste bindmiddel van de Europese gemeenschap. Er zouden echter maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat jongeren ongeacht hun sociaaleconomische situatie en opleidingsniveau toegang tot het ESK kunnen krijgen. Ook zouden oplossingen moeten worden uitgedacht om jongeren met beperkte internettoegang in staat te stellen van het ESK gebruik te maken.

24.

De Europese Commissie zou snel de rechtsgrondslag van het ESK moeten vastleggen en moeten komen met een duurzaam voorstel voor de financiering ervan na 2017. Daarmee moet worden voorkomen dat bestaande financieringsprogramma's zoals Erasmus+ worden overbelast, en bewerkstelligd dat kan worden voldaan aan de verwachtingen van het snel groeiende aantal jongeren dat zich voor het ESK aanmeldt.

25.

Het ESK zou jongeren die eraan willen deelnemen geen onnodige rompslomp mogen opleveren. Bij dit initiatief zou ook een rol moeten zijn weggelegd voor bestaande jongerenorganisaties in de lidstaten en met name lokale, provinciale en regionale instellingen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van jeugdbeleid en de ondersteuning van jongerenorganisaties.

26.

Om het ESK te bevorderen, zou een administratief systeem moeten worden ingevoerd om de deelname aan vrijwilligersactiviteiten voor zowel deelnemers als maatschappelijke organisaties te vereenvoudigen.

27.

Beide onderdelen van het ESK (beroepsgerelateerde onderdeel en onderdeel vrijwilligerswerk) moeten elkaar aanvullen, maar wel duidelijk van elkaar gescheiden zijn, zodat de nodige mechanismen in werking kunnen worden gesteld om zwart werk te voorkomen. Het ESK mag echter niet worden gebruikt om betaalde banen door onbetaald vrijwilligerswerk te vervangen.

28.

In het ESK-handvest zou de nadruk in het bijzonder moeten liggen op de praktische dimensie van Europese solidariteit, dat wil zeggen op de ontwikkeling van duurzame banden tussen de samenlevingen die de Europese gemeenschap vormen, terwijl het Europese identiteitsgevoel moet worden versterkt.

29.

Het Comité is ingenomen met de aandacht voor de voordelen van interregionale en grensoverschrijdende samenwerking, maar onderstreept dat het ESK zich ook moet richten op vrijwilligerswerk op lokaal niveau. Het meeste vrijwilligerswerk doen vrijwilligers in hun eigen woonplaats. Door de nadruk op dit soort vrijwilligerswerk te leggen (dat lokale gemeenschappen ten goede komt) kan worden bijgedragen aan de opbouw van een sterkere arbeidsmarkt, het voorkomen van sociale uitsluiting en de bestrijding van de ontvolking van het platteland.

30.

Het Comité kan zich vinden in de doelstelling van het ESK om diegenen te helpen die in nood verkeren. De behoeften en verwachtingen van lokale gemeenschappen moeten een belangrijk criterium zijn bij de beoordeling van de kwaliteit van projecten.

31.

Er zou een gemeenschappelijk kader moeten worden uitgewerkt voor samenwerking tussen het ESK, het VN-vrijwilligersprogramma, het Amerikaanse vredeskorps en andere soortgelijke organisaties.

32.

De werkzaamheden van het ESK zouden zo moeten worden opgezet dat het aanwezige potentieel van de Europese jongerenorganisaties en het door hen ontwikkelde vrijwilligerswerk kan worden benut. Het ESK mag de huidige activiteiten van deze organisaties niet overnemen of vervangen, maar moet die aanvullen. Volgens het Comité is het voor het welslagen van het ESK-concept essentieel dat de in de lidstaten actieve jongerenorganisaties worden betrokken bij het ESK, zodat zij hiermee gaan samenwerken. Bovendien moet bij de uitwerking van een strategie voor het ESK zeer veel belang worden gehecht aan de door de Europese jongerenorganisaties sinds tientallen jaren opgedane ervaring met vrijwilligerswerk en gemeenschapsontwikkeling. Deze kennisbasis moet het uitgangspunt zijn.

33.

Er moeten instrumenten in het leven worden geroepen om de deelnemende jongeren te ondersteunen en te begeleiden, teneinde de kwaliteit van de in het kader van het ESK verrichte werkzaamheden te waarborgen, alsook om ervoor te zorgen dat jongeren goede instructies krijgen en worden voorbereid op de verschillende activiteiten die zij in het kader van het ESK gaan uitoefenen. Verder zouden gastorganisaties die bij het beroepsgerelateerde onderdeel en met name bij stages en leerlingplaatsen zijn betrokken, zich moeten houden aan de beginselen en normen uit bijvoorbeeld het Europees kwaliteitshandvest inzake stages en leerplaatsen, met het oog op kwaliteitsvolle arbeidsbemiddeling.

34.

Verder moet worden verduidelijkt wat de relatie zal zijn tussen het ESK en de Europese vrijwilligersdienst (EVS), om overlapping te voorkomen en de continuïteit en efficiëntie van de door de EU geboden mogelijkheden te waarborgen.

35.

De oprichting van het ESK zou gepaard moeten gaan met de uitwerking van een systeem voor de erkenning van vaardigheden die tijdens in het kader van het ESK verricht vrijwilligerswerk zijn opgedaan, zowel bij de overheid, in het bedrijfsleven als in hogeronderwijsinstellingen. Hier is sprake van niet-formeel onderwijs, waarvoor tot nu toe geen passend certificeringssysteem voor beroepskwalificaties bestaat.

36.

Programma's die jongeren de kans geven om via (vrijwilligers)werk extra vaardigheden te verwerven, hebben positieve gevolgen voor zowel de overheid als het bedrijfsleven omdat zo de inzetbaarheid van jongeren wordt verbeterd en een competitievere talentenpool wordt gecreëerd waaruit werkgevers kunnen putten. In dit verband zou met het bedrijfsleven moeten worden samengewerkt om na te gaan hoe de vaardigheden die worden opgedaan, beter kunnen aansluiten op de arbeidsmarktbehoeften.

Brussel, 11 mei 2017.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


(1)  Advies van het Comité over „Een agenda voor nieuwe vaardigheden voor Europa” (COR-2016-04094).