11.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 369/11


P8_TA(2017)0487

Verslag over het EU-burgerschap 2017: Versterking van de rechten van de burgers in een Unie van democratische verandering

Resolutie van het Europees Parlement van 12 december 2017 over het verslag over het EU-burgerschap 2017: versterking van de rechten van de burgers in een Unie van democratische verandering (2017/2069(INI))

(2018/C 369/02)

Het Europees Parlement,

gezien het verslag van de Commissie van 24 januari 2017 getiteld „Versterking van de rechten van de burgers in een Unie van democratische verandering — Verslag over het EU-burgerschap 2017” (COM(2017)0030),

gezien het overeenkomstig artikel 25 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) door de Commissie opgestelde verslag van 24 januari 2017 over vorderingen op weg naar een echt EU-burgerschap 2013-2016 (COM(2017)0032),

gezien de resultaten van de door de Commissie uitgevoerde openbare raadpleging van 2015 inzake EU-burgerschap, en de resultaten van de Eurobarometer-enquêtes van 2015 inzake kiesrecht en burgerschap,

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens,

gezien de artikelen 2, 6 en 9 t/m 12 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), de artikelen 18 t/m 25 van het VWEU en de artikelen 11, 21 en 39 t/m 46 van het Handvest van de grondrechten van de EU,

gezien de eerbied voor de rechtsstaat, verankerd in artikel 2 van het VEU,

gezien artikel 3, lid 2, van het VEU, waarin het recht op het vrije verkeer van personen is verankerd,

gezien het petitierecht, verankerd in artikel 44 van het Handvest van de grondrechten van de EU,

gezien artikel 165 van het VWEU,

gezien het petitierecht, verankerd in artikel 227 van het VWEU,

gezien Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie,

gezien Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid,

gezien de conclusies van de Raad van 29 februari 2016 over de strategie voor de eengemaakte markt (1) en met name het document over de uitkomsten van de informele bijeenkomst van de Solvit-centra in Lissabon op 18 september 2015 (2),

gezien zijn resolutie van 12 maart 2014 betreffende het „Verslag over het EU-burgerschap 2013. EU-burgers: uw rechten, uw toekomst” (3),

gezien zijn resolutie van 12 april 2016 over het leren over de EU op school (4),

gezien zijn resolutie van 6 oktober 2016 inzake de controle op de toepassing van het Unierecht: jaarverslag 2014 (5),

gezien zijn resolutie van 2 februari 2017 over aanbevelingen aan de Commissie over grensoverschrijdende aspecten van adopties (6),

gezien zijn resolutie van 2 maart 2017 (7) over de uitvoering van het programma „Europa voor de burger”,

gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (herschikking) (COM(2016)0411),

gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften over de activiteiten van de Werkgroep van de commissie over kwesties in verband met kinderwelzijn (8), en in het bijzonder haar conclusies,

gezien zijn resolutie van 15 december 2016 over de activiteiten van de Commissie verzoekschriften in 2015 (9),

gezien het advies van de Commissie verzoekschriften van 23 maart 2017 (10) en het advies van de Commissie constitutionele zaken van 1 juni 2017 (11) over het verslag van de Commissie inzake de controle op de toepassing van het EU-recht 2015,

gezien de hoorzittingen die de Commissie verzoekschriften in 2016 en 2017 heeft gehouden, en in het bijzonder gezien de gezamenlijke openbare hoorzitting van 11 mei 2017, mede georganiseerd door LIBE, PETI en EMPL, getiteld „De situatie en rechten van EU-burgers in het Verenigd Koninkrijk”; de openbare hoorzitting van 11 oktober 2016 getiteld „Belemmeringen voor het vrij verkeer van EU-burgers en voor hun recht te werken in de interne markt”; de openbare hoorzitting van 4 mei 2017 getiteld „Bestrijding van discriminatie en bescherming van minderheden”; de gezamenlijke openbare hoorzitting van 15 maart 2016, georganiseerd door het directoraat-generaal Justitie en Consumenten van de Commissie en de Commissies LIBE, PETI, AFCO en JURI van het Europees Parlement, getiteld „Burgerschap van de Unie in de praktijk”; en de gezamenlijke hoorzitting over staatloosheid die op 29 juni 2017 werd georganiseerd door de Commissies LIBE en PETI,

gezien de hoorzitting van de Commissie PETI van 23 februari 2016 getiteld „het toepassingsgebied van het Handvest van de grondrechten van de EU (artikel 51) verruimen”, de hoorzitting van 21 juni 2016 getiteld „Transparantie en vrijheid van informatie binnen de EU-instellingen” en de hoorzitting van 22 juni 2017 getiteld „Herstellen van het vertrouwen van de burger in het Europees project”, tezamen met de eerdere hoorzittingen tijdens deze zittingsperiode, te weten „Het recht van petitie”" (23 juni 2015) en „Het Europees burgerinitiatief” (26 februari 2015),

gezien de studies die door de Beleidsafdeling C van het Parlement in 2016 en 2017 op verzoek van de Commissie verzoekschriften zijn aangevraagd, getiteld „Obstacles to the right of free movement and residence for EU citizens and their families”, „Discrimination(s) as emerging from the petitions received”, „The impact of Brexit in relation to the right to petition and on the competences, responsibilities and activities of the Committee on Petitions” en „The protection role of the Committee on Petitions in the context of the implementation of the UN Convention on the Rights of Persons with Disabilities”,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften en de adviezen van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie constitutionele zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0385/2017),

A.

overwegende dat het EU-burgerschap en de daarmee verband houdende rechten aanvankelijk in 1992 door het Verdrag van Maastricht werden geïntroduceerd en verder werden versterkt door het Verdrag van Lissabon, dat in december 2009 in werking trad, alsmede door het Handvest van de grondrechten van de EU;

B.

overwegende dat de uitoefening van het burgerschap vereist dat eerst alle mensenrechten worden gewaarborgd en geëerbiedigd, met name de economische, sociale en culturele rechten;

C.

overwegende dat een holistische aanpak gericht op de verwezenlijking van de in de EU-Verdragen vastgestelde doelstellingen, zoals volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, essentieel is om ervoor te zorgen dat daadwerkelijk van de rechten en vrijheden in verband met het EU-burgerschap gebruik kan worden gemaakt;

D.

overwegende dat toegang tot EU-burgerschap wordt verkregen middels de nationaliteit van een lidstaat, hetgeen geregeld is door nationale wetgeving; overwegende dat tegelijkertijd rechten en plichten uit deze institutie voortvloeien die door EU-wetgeving zijn vastgesteld en niet afhankelijk zijn van de lidstaten; overwegende dat om bovengenoemde reden het evenzeer waar is dat deze rechten en verplichtingen niet op ongerechtvaardigde wijze door de lidstaten kunnen worden beperkt, ook niet door de lagere overheden; overwegende dat de lidstaten in verband met de toegang tot nationaal burgerschap moeten uitgaan van de beginselen van het Unierecht, zoals evenredigheid en non-discriminatie, die beide goed zijn uitgewerkt in de jurisprudentie van het HvJ; overwegende dat volgens de Verdragen elke EU-burger gelijke aandacht moet genieten van de EU-instellingen;

E.

overwegende dat de burgers van de Unie erop vertrouwen dat de lidstaten, inclusief de lagere overheden, zowel het communautaire recht als hun nationale wetgeving toepassen, wat een noodzakelijke voorwaarde is voor de doeltreffende uitoefening van alle rechten die voortvloeien uit hun Europese burgerschap;

F.

overwegende dat de benutting van het EU-burgerschap verband houdt met de verbetering van de kwaliteit van de democratie op Unieniveau, het daadwerkelijke genot van de grondrechten en de fundamentele vrijheden en de mogelijkheid van iedere burger om deel te nemen aan het democratische leven van de Unie;

G.

overwegende dat iedere eenzijdige wijziging van de grenzen van een lidstaat op zijn minst een schending vormt van artikel 2, artikel 3, lid 2, en artikel 4, lid 2, van het VEU, alsook de uitoefening in gevaar brengt van de rechten die voortvloeien uit het burgerschap van de Europese Unie;

H.

overwegende dat het Verdrag van Lissabon de onvervreemdbare rechten en garanties van EU-burgerschap heeft geconsolideerd, waaronder de vrijheid om in andere EU-landen te reizen, werken en studeren, om deel te nemen aan het Europese politieke leven, om gelijkheid en respect voor diversiteit te bevorderen en om beschermd te worden tegen discriminatie, met name discriminatie op grond van nationaliteit; overwegende dat het toenemende gebruik van het recht op vrij verkeer binnen de EU de afgelopen decennia heeft geleid tot het ontstaan van gezinnen met verschillende nationaliteiten, vaak met kinderen; overwegende dat hoewel deze tendens gunstig is voor de consolidatie van het EU-burgerschap als op zichzelf staande institutie, zij ook specifieke behoeften en uitdagingen inhoudt op verschillende gebieden, inclusief juridische aspecten;

I.

overwegende dat het vooruitzicht van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU (brexit) het belang van EU-burgerschapsrechten en hun cruciale rol in het dagelijks leven van miljoenen EU-burgers heeft benadrukt, en het bewustzijn in de EU heeft vergroot met betrekking tot het mogelijke verlies van rechten als gevolg van de brexit aan beide kanten, met name voor de 3 miljoen EU-burgers die in het Verenigd Koninkrijk leven en de 1,2 miljoen burgers van het Verenigd Koninkrijk die in de EU wonen;

J.

overwegende dat de laatste ontwikkelingen in het Verenigd Koninkrijk, alsook de humanitaire gevolgen van de vluchtelingencrisis, de hoge werkloosheids- en armoedepercentages, en de toename van vreemdelingenhaat en racisme in de Europese Unie het vertrouwen in het EU-systeem en het Europese project in zijn geheel hebben ondergraven;

K.

overwegende dat het recht op vrij verkeer en de uitvoering ervan centraal staan in het EU-burgerschap en een aanvulling vormen op de andere vrijheden van de interne markt van de EU; overwegende dat jonge Europeanen met name veel waarde hechten aan vrij verkeer, dat door EU-burgers, wat betreft erkenning en populariteit, als de meest positieve prestatie van de EU wordt beschouwd, na waarborging van vrede;

L.

overwegende dat, zoals is gebleken uit diverse ingediende verzoekschriften, het recht op vrij verkeer en de uitoefening daarvan zijn geschonden door verschillende lidstaten, die Europese burgers hebben uitgezet of gedreigd hebben dit te zullen doen;

M.

overwegende dat, zoals uit aan de Commissie en Solvit gerichte verzoekschriften en klachten is gebleken, EU-burgers geconfronteerd worden met aanzienlijke moeilijkheden bij de uitoefening van hun grondrechten en fundamentele vrijheden vanwege aanzienlijke economische problemen en werkloosheid, vanwege de administratieve lasten en bureaucratie in lidstaten, en verkeerde informatie en/of een gebrek aan samenwerking van de zijde van de autoriteiten van een lidstaat;

N.

overwegende dat het beginsel van non-discriminatie op grond van geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, als verankerd in artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de EU, de primaire uiting is van EU-burgerschap; overwegende dat het eveneens een cruciaal onderdeel vormt van de succesvolle uitoefening van het vrij verkeer, zoals uit verzoekschriften is gebleken;

O.

overwegende dat eerbiediging van de rechten van personen die tot minderheden behoren een van de fundamentele waarden van de EU is die in de Verdragen verankerd zijn; overwegende dat ongeveer 8 % van alle EU-burgers tot een nationale minderheid behoort en dat ongeveer 10 % een regionale of minderheidstaal spreekt; overwegende dat de doeltreffende bescherming van minderheden versterkt moet worden;

P.

overwegende dat de versterking van de rechten van de burgers en democratische instituties de bestrijding van discriminatie en genderongelijkheid omvat, in overeenstemming met de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling;

Q.

overwegende dat de ondervertegenwoordiging van vrouwen in besluitvormingsfuncties, met name op politiek vlak en op bestuursniveau bij bedrijven, de ontwikkeling van capaciteiten belemmert en de deelname van vrouwen aan het democratische leven van de EU verzwakt;

R.

overwegende dat de deelname en het leiderschap van vrouwen bij politieke besluitvorming nog steeds worden gehinderd door diverse obstakels, zoals hardnekkige genderstereotypen en de effecten van de recente economische crisis en de negatieve gevolgen daarvan voor gendergelijkheidskwesties;

S.

overwegende dat er nog steeds sprake is van grote leemten wat betreft de bescherming van slachtoffers van gendergerelateerd geweld en huiselijk geweld in de EU in gevallen van grensoverschrijdende gezinsconflicten;

T.

overwegende dat de discriminatie van vrouwen in de hele EU een obstakel is voor gelijkheid; overwegende dat vrouwen nog altijd ondervertegenwoordigd zijn als kiezers en in leidinggevende functies, zowel in verkozen ambten als bij de overheid en in de academische wereld, de media of de particuliere sector; overwegende dat de wijdverbreide meervoudige discriminatie van vrouwen en het onevenredige aantal vrouwen dat met armoede en sociale uitsluiting wordt geconfronteerd belemmeringen vormen voor de volledige uitoefening van hun burgerschapsrechten;

U.

overwegende dat het recht om verzoekschriften tot het Europees Parlement te richten, zoals bepaald in de artikelen 20 en 227 van het VWEU en in artikel 44 van het Handvest van grondrechten van de Europese Unie, een van de pijlers van EU-burgerschap en het op een na bekendste recht van EU-burgers is, en een verbinding moet creëren tussen burgers en de Europese instellingen via een open, democratisch en transparant proces;

V.

overwegende dat de grondrechten van EU-burgers kunnen worden gewaarborgd middels een nieuwe benadering ten aanzien van de uitlegging van artikel 51 van het Handvest van de grondrechten;

W.

overwegende dat Europese burgers rechtstreeks vertegenwoordigd worden in het Europees Parlement en een democratisch recht hebben om actief en passief aan de Europese verkiezingen deel te nemen, zelfs als zij in een andere lidstaat wonen; overwegende dat het stemrecht bij Europese en gemeenteraadsverkiezingen voor Europese burgers die hun recht op vrij verkeer hebben uitgeoefend, niet in alle lidstaten in dezelfde mate wordt gefaciliteerd en bevorderd; overwegende dat in diverse verzoekschriften is gewezen op het bestaan van bureaucratische belemmeringen en tekortkomingen van administratieve of andere aard ten aanzien van de uitoefening van het stemrecht bij nationale of regionale verkiezingen in de lidstaat van herkomst door personen die in een andere lidstaat wonen; overwegende dat sommige burgers bij de uitoefening van dit democratische recht worden gehinderd, zoals personen met een handicap in lidstaten die het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (UNCRPD) hebben geratificeerd, maar niet aan de verplichting hebben voldaan om hun verkiezingswetgeving te herzien om zo de uitoefening van het stemrecht door personen met een handicap mogelijk te maken;

X.

overwegende dat burgers het recht hebben om, samen met andere EU-burgers uit alle lidstaten, een Europees burgerinitiatief (EBI) te organiseren of te ondersteunen, hetgeen hen in staat zou moeten stellen te helpen de wetgevingsagenda van de EU te bepalen; overwegende dat het EBI een belangrijk instrument van directe democratie is, dat burgers de mogelijkheid biedt actief betrokken te zijn bij de ontwikkeling van EU-beleid en -wetgeving; overwegende dat dit instrument transparant en doeltreffend moet zijn; overwegende dat de uitoefening van dit recht tot nu toe niet bevredigend is geweest;

Y.

overwegende dat de totstandbrenging van het Schengengebied en de integratie van het Schengenacquis in het EU-kader de bewegingsvrijheid binnen de EU sterk hebben vergroot en een van de grootste verworvenheden van het Europese integratieproces vormen; overwegende dat de Raad van de Europese Unie in zijn conclusies nrs. 9166/3/11 en 9167/3/11 van 9 juni 2011 de geslaagde voltooiing van het evaluatieproces en de technische paraatheid van Bulgarije en Roemenië voor de toetreding tot het Schengengebied heeft bevestigd;

Z.

overwegende dat veiligheid een van de grootste zorgen van de EU-burgers is; overwegende dat de Unie ervoor moet zorgen dat haar burgers het gevoel hebben dat hun vrijheid wordt beschermd en hun veiligheid op het hele grondgebied van de Unie wordt gewaarborgd, waarbij tegelijkertijd wordt gegarandeerd dat hun vrijheden, rechten en privacy eveneens worden geëerbiedigd en beschermd; overwegende dat terrorisme een mondiale bedreiging vormt die op lokaal, nationaal en EU-niveau doeltreffend moet worden aangepakt om de veiligheid van Europese burgers te waarborgen;

AA.

overwegende dat volgens de effectbeoordeling van de Commissie (SEC(2011)1556) bij het voorstel dat tot de vaststelling van Richtlijn (EU) 2015/637 van 20 april 2015 heeft geleid betreffende de coördinatie- en samenwerkingsmaatregelen ter vergemakkelijking van de consulaire bescherming van niet-vertegenwoordigde burgers van de Unie in derde landen (12), bijna 7 miljoen EU-burgers reizen naar of wonen in plaatsen buiten de EU waar hun eigen land geen ambassade of consulaat heeft; overwegende dat het aantal niet-vertegenwoordigde EU-burgers tegen 2020 naar verwachting zal stijgen tot minstens 10 miljoen; overwegende dat EU-burgers die op het grondgebied van een niet-EU-land wonen waar hun lidstaat van herkomst niet is vertegenwoordigd, recht hebben op de bescherming van de diplomatieke en consulaire autoriteiten van elke andere lidstaat en onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat;

1.

neemt kennis van het verslag over het EU-burgerschap 2017 van de Commissie, waarin per activiteitsgebied nieuwe prioriteiten voor komende jaren worden opgesomd; herinnert eraan dat de juiste toepassing van het EU-recht een verantwoordelijkheid is die de lidstaten en de EU-instellingen delen; benadrukt in dit verband de doorslaggevende rol van de Commissie als hoedster van de Verdragen bij de tenuitvoerlegging van de artikelen 258 t/m 260 van het VWEU; benadrukt dat het noodzakelijk is prioriteiten te stellen om doeltreffend in te springen op zorgen van burgers en om met goed gedefinieerde, concrete toezeggingen en maatregelen voor de komende drie jaar te komen; dringt er bij de Commissie op aan haast te maken met haar EU-rechtshandhavingsbeleid door gebruik te maken van alle beschikbare instrumenten en mechanismen;

2.

merkt op dat het petitierecht, het recht zich tot de Europese Ombudsman te wenden en het recht op toegang tot documenten en registers fundamentele en concrete onderdelen van het EU-burgerschap vormen en de transparantie van de besluitvorming vergroten; spreekt in dit verband de wens uit dat in het verslag van de Commissie over het EU-burgerschap terdege aandacht aan deze rechten wordt besteed en dat zij als essentiële onderdelen worden bevorderd en benadrukt;

3.

benadrukt het feit dat de doeltreffende uitoefening van het petitierecht is bevorderd dankzij de verbeterde verwerking van verzoekschriften in het Europees Parlement en de lancering van het portaal van de Commissie verzoekschriften eind 2014, waardoor verzoekschriften op een eenvoudige manier kunnen worden ingediend en efficiënter beheerd kunnen worden, zoals elders blijkt uit de respectieve jaarverslagen van de Commissie verzoekschriften; dringt aan op de onverwijlde voltooiing van de tenuitvoerlegging van de volgende geplande stappen van het project, aangezien dit het mogelijk maakt indieners en hun medestanders op een veel interactievere manier te betrekken bij de follow-up van het verzoekschriftenproces;

4.

onderstreept dat de succesvolle uitoefening van burgerschapsrechten pas kan plaatsvinden wanneer alle in het EU-Handvest van de grondrechten vastgelegde rechten en vrijheden door de lidstaten worden gewaarborgd; benadrukt dat de instelling van een democratisch en participatief bestuursmodel, de grootst mogelijke transparantie en de rechtstreekse betrokkenheid van alle burgers in het besluitvormingsproces het EU-burgerschap uiteindelijk versterken; roept de lidstaten op de Europese burgers beter te informeren over hun rechten en plichten, en een gelijke toegang tot en een gelijke eerbiediging van deze rechten in zowel hun land van herkomst als in een andere lidstaat te bevorderen; wijst op de bestaande opt-outs van sommige lidstaten ten aanzien van onderdelen van de EU-verdragen die de facto leiden tot verschillen in de rechten van burgers;

5.

betreurt ten zeerste dat er nu bijna tien jaar lang geen noemenswaardige vooruitgang is geboekt bij de aanneming van de EU-brede antidiscriminatierichtlijn; dringt er bij alle EU-instellingen en de lidstaten op aan absolute prioriteit te geven aan de hervatting van de desbetreffende onderhandelingen; wijst op de toezegging van de Commissie om de voltooiing van deze onderhandelingen actief te ondersteunen;

6.

is van oordeel dat de doeltreffendheid van het EU-beleid op antidiscriminatiegebied dient te worden vergroot en dat de resterende belemmeringen moeten worden weggenomen; beveelt aan dat de Commissie de eerste twee antidiscriminatierichtlijnen bijwerkt, te weten Richtlijn 2000/43/EG van de Raad en Richtlijn 2000/78/EG van de Raad, om deze in overeenstemming te brengen met de huidige versie van de Verdragen en het Handvest van de grondrechten van de EU;

7.

dringt erop aan dat op EU- en lidstaatniveau een doeltreffend regelgevingskader en coördinatiemaatregelen worden vastgesteld om te zorgen voor een hoog niveau van sociale bescherming en voor stabiele banen met een passende beloning; is van mening dat deze aanpak van doorslaggevend belang is om de grondrechten en de fundamentele vrijheden in verband met het EU-burgerschap te versterken;

8.

onderstreept dat de op EU- en lidstaatniveau vastgestelde bezuinigingsmaatregelen de economische en sociale verschillen hebben verergerd, waardoor de daadwerkelijke uitoefening van de grondrechten en de fundamentele vrijheden in verband met het EU-burgerschap ernstig is beperkt;

9.

herinnert aan zijn amendementen aangenomen op 14 september 2017 (13) en het voorstel van de Commissie inzake een alomvattende richtlijn betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten wat betreft de toegankelijkheidseisen voor producten en diensten (COM(2015)0615), waaronder verschillende vervoerswijzen; roept wetgevers op om hun werkzaamheden met betrekking tot de aanneming van een Europese toegankelijkheidswet te bespoedigen; is verheugd over de bereikte interinstitutionele overeenkomst inzake de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Marrakesh inzake het auteursrecht van de EU, waar de Commissie verzoekschriften sinds 2011 op heeft aangedrongen, en herhaalt zijn oproep aan de EU en de lidstaten om het Verdrag van Marrakesh spoedig te ratificeren; roept alle lidstaten op het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (UNCRPD) te ratificeren en het protocol hierbij te ondertekenen; ondersteunt de verspreiding van het gebruik van de wederzijds erkende EU-gehandicaptenkaart naar zo veel mogelijk lidstaten; spoort de lidstaten aan de mobiliteit van personen met een handicap en functionele beperkingen in de EU te verbeteren; onderstreept de noodzaak om EU-websites toegankelijker te maken voor personen met een handicap;

10.

verzoekt de Commissie om actiever maatregelen te nemen tegen LGBTI-discriminatie en om homofobie te bestrijden door op nationaal en Europees niveau concrete acties vast te stellen; roept de EU-instellingen tegelijkertijd op om LGBTI-rechten nauwlettend te volgen en om de erkenning van grensoverschrijdende rechten voor LGBTI-personen en hun families in de EU te bevorderen;

11.

herinnert eraan dat het beginsel van gelijkheid tussen vrouwen en mannen alleen ten uitvoer kan worden gelegd via strategische integratie van de genderdimensie op alle EU-beleidsterreinen, onder meer via het „Strategisch engagement voor gendergelijkheid 2016-2019” van de Commissie; dringt er bij de Commissie op aan volledige toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten in alle lidstaten te bevorderen; verzoekt de Commissie doeltreffende maatregelen te treffen om een einde te maken aan de discriminatie van vrouwen in de Unie en aan discriminerende uitlatingen jegens vrouwen, die genderstereotypen in de hand werken; wijst opnieuw op de noodzaak van investeringen in burgerschapseducatie en -vorming en onderwijs inzake gendergelijkheid in heel Europa; wijst op de loon- en pensioenkloof tussen mannen en vrouwen in de EU die de mogelijkheid van echte economische autonomie voor miljoenen vrouwen ondermijnen; benadrukt het belang van politieke participatie van jongeren, met name vrouwen en meisjes, en dring aan op meer maatregelen van de zijde van de Commissie en de lidstaten om hun participatie te bevorderen;

12.

is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor toetreding van de EU tot en ondertekening van het Verdrag van Istanbul; betreurt echter dat de beperking tot twee gebieden — namelijk kwesties in verband met justitiële samenwerking in strafzaken, en asiel en non-refoulement — zorgt voor rechtsonzekerheid met betrekking tot de reikwijdte van de toetreding van de EU; dringt er bij de lidstaten op aan om de onderhandelingen over de ratificering en tenuitvoerlegging van het Verdrag van Istanbul te versnellen; dringt er bij de lidstaten die dit nog niet hebben gedaan op aan dit verdrag met spoed te ratificeren, en verzoekt de Commissie met een voorstel te komen voor een richtlijn betreffende de bestrijding van geweld tegen vrouwen; is ingenomen met de indiening door de Commissie van het pakket inzake het combineren van werk en privéleven en roept alle instellingen op deze maatregelen zo snel mogelijk ten uitvoer te leggen; verzoekt de Commissie en de lidstaten de toetreding en vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies te bevorderen en specifieke maatregelen te nemen om te voorzien in de behoeften van kwetsbare burgers die worden geconfronteerd met intersectionele meervoudige discriminatie die het hen belet hun rechten uit te oefenen, bijvoorbeeld via passende strategieën; verzoekt de Raad zijn inspanningen te intensiveren om de richtlijn vrouwelijke bestuurders te deblokkeren; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om haar „Strategisch engagement voor gendergelijkheid 2016-2019” in de vorm van een mededeling vast te stellen;

13.

herinnert eraan dat traditionele minderheden op het Europese continent eeuwenlang hebben samengeleefd met de meerderheidsculturen; benadrukt dat de EU-instellingen een actievere rol moeten spelen bij de bescherming van minderheden, bijvoorbeeld door het bevorderen van voorlichtingsbijeenkomsten, seminars en resoluties alsook door middel van concrete administratieve maatregelen binnen de EU-instellingen; is van mening dat de EU strenge normen ter bescherming van minderheden moet vaststellen, te beginnen met de normen die in internationale rechtsinstrumenten, zoals die van de Raad van Europa, zijn gecodificeerd, en dat deze normen stevig moeten worden verankerd in een wettelijk kader dat de democratie, de rechtsstaat en grondrechten in de hele EU garandeert; moedigt alle lidstaten aan om het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden en het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden onverwijld volledig te ratificeren en de Verdragen te goeder trouw ten uitvoer te leggen; herinnert voorts aan de noodzaak om de beginselen die in het kader van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) zijn ontwikkeld, ten uitvoer te leggen; betreurt iedere vorm van retoriek die aanzet tot discriminatie op grond van nationaliteit; moedigt nationale regeringen aan om duurzame oplossingen te vinden en de cultuur van taaldiversiteit in de lidstaten en de EU als geheel te bevorderen, ook wanneer het niet-officiële talen van de EU betreft, aangezien zowel de Verdragen als het Handvest van de grondrechten van de EU verwijzingen bevatten naar de bescherming van nationale minderheden en discriminatie op grond van taal;

14.

uit zijn ernstige bezorgdheid over de aantallen Roma in Europa, die slachtoffer zijn van discriminerende geboorteregistratie en derhalve geen identiteitspapieren hebben en geen toegang hebben tot essentiële diensten in het land van verblijf, hetgeen ook leidt tot de ontzegging van toegang tot hun rechten in de EU; roept de lidstaten op onmiddellijk corrigerende maatregelen te treffen in dit verband teneinde de uitoefening van hun fundamentele mensenrechten en alle rechten uit hoofde van het EU-burgerschap te waarborgen; verzoekt de Commissie de situatie in de lidstaten te beoordelen en te monitoren, en de identificatie en bescherming te initiëren van personen wier nationaliteit niet is erkend en die geen toegang tot identiteitsdocumenten hebben;

15.

verzoekt de Commissie en de lidstaten specifieke maatregelen voor te stellen om belemmeringen van het vrije verkeer weg te nemen naar aanleiding van de resolutie van het Europees Parlement van 15 maart 2017 over belemmeringen voor het vrij verkeer van EU-burgers en voor hun recht te werken in de interne markt (14) en de resolutie van het Europees Parlement van 28 april 2016 over het veiligstellen van de belangen van het kind in de gehele EU op basis van verzoekschriften die gericht zijn aan het Europees Parlement (15);

16.

verzoekt de Commissie stelselmatig toezicht te houden op de toepassing van Richtlijn 2004/38/EG in de lidstaten en passende maatregelen te treffen om potentiële belemmeringen van het vrije verkeer weg te nemen; is ingenomen met het e-leermiddel over het recht van EU-burgers op vrij verkeer, dat lokale overheden helpt om de rechten en plichten die met vrij verkeer gepaard gaan, beter te begrijpen;

17.

prijst de inspanningen van de Commissie om diverse informatie- en bijstandscentra over de EU en de rechten die zij haar burgers verleent, zoals het netwerk Europe Direct, de portaalsite Uw Europa en het e-justitieportaal, beschikbaar en toegankelijker te maken, teneinde burgers beter te informeren over de uitoefening van hun rechten als EU-burgers; neemt nota van het voorstel van de Commissie voor één digitale toegangspoort om burgers online eenvoudige toegang tot informatie, bijstand en probleemoplossende diensten te verschaffen met betrekking tot de uitoefening van rechten op de interne markt;

18.

verzoekt de Commissie het Solvit-netwerk te versterken door de interactie tussen zijn diensten en nationale centra te verbeteren teneinde de kwaliteit van de follow-up in verband met onopgeloste en vaker voorkomende zaken te vergroten en de verschillende rechtshandhavingsinstrumenten van de EU, zoals EU Pilot en CHAP, beter op elkaar te laten aansluiten; verzoekt de lidstaten tegelijkertijd het Solvit-netwerk en zijn diensten, evenals andere verhaal- en inspraakmechanismen onder EU-burgers te bevorderen, zowel op Unie-niveau (bv. via de Commissie verzoekschriften van het Parlement, de Europese Ombudsman of het Europese burgerinitiatief) als op nationaal niveau (bv. via de regionale of lokale ombudsman, verzoekschriftencommissies en wetgevingsinitiatieven van burgers);

19.

ondersteunt de toezegging van de Commissie in het verslag over het EU-burgerschap 2017 om een EU-brede informatie- en bewustmakingscampagne over de rechten van EU-burgerschap te organiseren teneinde ervoor te helpen zorgen dat burgers beter begrijpen wat hun rechten inhouden; wijst erop dat burgers toegang moeten krijgen tot alle noodzakelijke informatie teneinde het Europese burgerschap daadwerkelijk te versterken, en dat dergelijke informatie op duidelijke en begrijpelijke wijze moet worden verstrekt, zodat burgers op informatie berustende beslissingen kunnen nemen over de uitoefening van hun uit het Verdrag en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie voortvloeiende rechten; pleit voor de bevordering van transparantie en proactieve consulaire bijstand als de meest geschikte instrumenten daarvoor, evenals openbaarmaking van de informatie die noodzakelijk is om nieuwkomers op weg te helpen;

20.

wijst erop dat EU-burgers vaak moeilijkheden ondervinden op het gebied van toegang tot gezondheidsdiensten, coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en erkenning van beroepskwalificaties in andere lidstaten en pleit voor een krachtige handhaving door de Commissie om dergelijke situaties recht te zetten;

21.

toont zich bezorgd over de toenemende politieke onverschilligheid van burgers; benadrukt dat voorrang moet worden gegeven aan de bestrijding van vreemdelingenhaat, racisme, discriminatie en haatzaaiende uitlatingen;

22.

erkent dat het verhogen van de opkomst van kiezers bij Europese verkiezingen een gedeelde verantwoordelijkheid is van de EU en de lidstaten; moedigt de lidstaten aan democratische participatie te bevorderen door burgers via verschillende kanalen en in een toegankelijke taal beter te informeren over hun recht om actief en passief aan lokale en Europese verkiezingen deel te nemen, en door alle belemmeringen voor hun deelname, zoals economische, sociale en taalkundige discriminatie, oneerlijke praktijken of corruptie, weg te nemen; dringt er bij de lidstaten op aan om toegankelijkheidsbelemmeringen weg te nemen voor burgers met een handicap en stemmen bij alle verkiezingen voor burgers die niet op hun gebruikelijke stemlocatie verblijven, werken of studeren mogelijk te maken door middel van elektronische identificatie en stemoplossingen;

23.

is van mening dat de hervorming van de Verkiezingsakte een kans kan zijn voor de Unie om democratischer te worden; wijst erop dat duizenden Europeanen dit standpunt delen; herhaalt dat de participatie in Europese verkiezingen moet worden vergroot door meer zichtbaarheid te geven aan politieke partijen op Europees niveau, en dat de EU en de lidstaten samen verantwoordelijk zijn voor het versterken van het Europese karakter van de verkiezingen voor het Europees Parlement; spoort de Raad aan om genderbewuste en genderevenwichtige lijsten op te nemen in de herziening van bovengenoemde akte; verzoekt de Commissie maatregelen te nemen naar aanleiding van klachten betreffende de uitoefening van het recht om te stemmen bij de Europese en gemeenteraadsverkiezingen, zo snel mogelijk een concreet actieplan op te stellen voor de invoering van elektronisch stemmen bij de verkiezingen van het Europees Parlement en dat systeem open te stellen voor alle burgers; dringt er bij de lidstaten op aan er alles aan te doen om personen die geen nationaliteit bezitten en die permanent in de EU-lidstaten verblijven, aan te moedigen de nationaliteit van de gastlidstaat aan te nemen, zodat zij volledig gebruik kunnen maken van hun EU-burgerschapsrechten; is van mening dat EU-burgers die verhuizen naar en wonen in een andere lidstaat, de mogelijkheid moeten hebben om hun stemrecht uit te oefenen bij de nationale verkiezingen in hun land van herkomst; vraagt de lidstaten die hun onderdanen hun stemrecht ontnemen als zij ervoor kiezen om voor een langere tijd in een andere lidstaat te gaan wonen, de voorwaarden voor deze onderdanen te versoepelen en hen hun stemrecht bij nationale verkiezingen te laten behouden; verzoekt de Commissie de nodige maatregelen te treffen om personen met een handicap in staat te stellen hun stemrecht uit te oefenen, zonder enige vorm van discriminatie; is voorstander van de mogelijkheid om een Europese identiteitskaart in te voeren in aanvulling op nationale identiteitsdocumenten;

24.

neemt kennis van de recentste mededeling van de Commissie (COM(2017)0482) betreffende het Europees burgerinitiatief waarin zij een herziening voorstelt van Verordening (EU) nr. 211/2011 van 16 februari 2011 teneinde de werking van het burgerinitiatief te verbeteren; heeft de hoop dat de herziening van de verordening zal leiden tot een transparanter, doeltreffender en gebruiksvriendelijker EBI-instrument en tegelijkertijd zal zorgen voor een democratische en bredere deelname van burgers aan het Europees debat en de vaststelling van de agenda; benadrukt de aanzienlijke wetgevende rol die het Parlement zal spelen en de noodzaak van goede samenwerking met de Commissie bij de herziening van de verordening; dringt er bij de Commissie op aan ook bepalingen voor te stellen ter herziening van de voorwaarden inzake juridische ontvankelijkheid, de vereisten voor registratie en de behandelingsprocedures van een EBI;

25.

is van mening dat de Commissie in het belang van het burgerschap van de Unie maatregelen moet treffen om de Europese culturele dimensie te versterken; roept op om het programma „Europa voor de burger” te gebruiken voor de financiering van projecten die innovatiever zijn en mogelijk systemische effecten hebben; stelt voor om het programma „Ontdek Europa” op te zetten, naast en als aanvulling op „Europa van de burger”;

26.

stelt met het oog op de versterking van het burgerschap van de Unie en de uitoefening daarvan voor dat de Commissie gemeenten aanspoort om wethouders aan te wijzen die verantwoordelijk zijn voor Europese aangelegenheden, aangezien dit het bestuursniveau is dat het dichtst bij de burgers staat;

27.

adviseert de Commissie een register voor het indienen van verzoekschriften op te zetten bij al haar vestigingen, inclusief haar vertegenwoordigingen in de lidstaten, zodat burgers zich schriftelijk, in persoon en met de nodige garanties tot iedere willekeurige instelling van de Unie kunnen wenden;

28.

adviseert de Commissie om in samenwerking met de postbedrijven die verantwoordelijk zijn voor de universele postdienst een berichtensysteem in te voeren waarbij zowel de inhoud als de datum en de afzender gecertificeerd worden, om burgers de mogelijkheid te bieden zich schriftelijk, niet in persoon en met de nodige garanties tot de Europese instellingen te wenden;

29.

spreekt zijn overtuiging uit dat het grondrecht op vrijheid van meningsuiting en informatie, als vastgelegd in artikel 11 van het EU-Handvest van de grondrechten, vrije media en toegang tot een verscheidenheid van stemmen in de maatschappij en in de media een onmisbaar onderdeel zijn van een gezonde democratie en derhalve een grondwettelijke grondslag vormen voor EU-lidmaatschap zoals neergelegd in de artikelen 2 en 6 VEU; onderstreept de noodzaak van een duidelijk gedefinieerd EU-beleid om anti-Europese propaganda en valse informatie aan te pakken, en om de onafhankelijkheid van de openbare media ten opzichte van de overheid te bevorderen; stelt voor dat er een minimale tijdsduur wordt vastgesteld waarbinnen de openbare omroepmedia van alle lidstaten aandacht besteden aan zaken die samenhangen met de EU; pleit ervoor dat dat EU-instellingen van start gaan met de oprichting van een Europese televisiezender die in alle lidstaten en in alle officiële talen van de EU uitzendt, alsook met het van jongs af aan bevorderen van mediageletterdheid; ondersteunt de verspreiding van pers- en multimediaproducties in alle officiële EU-talen; wijst in dit verband op de noodzaak van verdere bewustmaking van Europese journalisten;

30.

herhaalt dat taalkundige diversiteit en transparantie belangrijke instrumenten zijn om burgers dichter bij de EU te brengen en hen bij haar activiteiten te betrekken; merkt op dat 30 % van de onderzoeken die de Europese Ombudsman in 2016 heeft afgesloten toegang tot documenten betrof, en pleit daarom voor de bevordering van het recht op toegang tot documenten en de vertaling van zoveel mogelijk documenten in alle officiële EU-talen; steunt de intensivering van de dialoog met burgers en pleit voor publieke debatten om het begrip onder EU-burgers van het effect dat de EU op hun dagelijks leven heeft te verbeteren en om hen in staat te stellen deel te nemen aan gedachtewisselingen, via speciale zendtijd in televisieprogramma's voor gerichte doelgroepen; pleit voor een horizontale richtlijn inzake klokkenluiden waarin passende kanalen en procedures voor de melding van gevallen worden vastgesteld;

31.

steunt de bevordering van een dienstverleningscultuur onder EU- en nationale instellingen en is van oordeel dat de EU het goede voorbeeld moet geven door de hoogste administratieve en transparantienormen te stellen, overeenkomstig artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de EU; stelt voor dat lokale EU-kantoren in de lidstaten worden omgezet in „one-stop shops” die uitgebreide diensten bieden voor EU-burgers, teneinde bureaucratie te verminderen en de belemmeringen voor de uitoefening van EU-burgerschapsrechten te beperken; onderstreept het belang van het „eenmalige” project, dat onnodige lasten wegneemt voor Europese bedrijven die gevraagd worden om herhaaldelijk dezelfde gegevens en documenten te tonen in hun grensoverschrijdende activiteiten;

32.

benadrukt dat toegankelijk onderwijs een cruciale rol vervult in de voorlichting van toekomstige EU-burgers over hun rechten; benadrukt hoe belangrijk het is dat via het Erasmus+-programma de ontwikkeling van overdraagbare vaardigheden wordt bevorderd die voor meer intercultureel begrip en actieve participatie in een diverse samenleving zorgen; moedigt de lidstaten aan in hun schoolcurricula meer ruimte te geven aan burgerschapsvorming, met name gericht op EU-burgerschap, alsook aan EU-zaken, en om de opleiding van leraren dienovereenkomstig aan te passen; herinnert aan de noodzaak om docenten en ander onderwijspersoneel te helpen informatie over EU-rechten en -burgerschap in hun onderwijs op te nemen; onderstreept in dit verband de noodzaak om onlineplatforms te promoten en te ontwikkelen, zodat onderwijspersoneel toegang krijgt tot innoverend meertalig onderwijsmateriaal dat kan helpen om scholieren en studenten te inspireren en te motiveren kennis over de EU te vergaren; dringt er bij de Commissie op aan een strategie te ontwikkelen voor het onderwijzen van Europees burgerschap, inclusief richtsnoeren om een curriculum te ontwikkelen dat bezoeken van scholen aan EU-instellingen omvat;

33.

herinnert eraan dat overeenkomstig de huidige EU-wetgeving vertrek van een lidstaat uit de Unie voor de burgers van die lidstaat gelijk staat aan het verlies van het Europees burgerschap; betreurt dat met de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de EU burgers voor het eerst in de geschiedenis van de EU de rechten die zij krachtens de EU-Verdragen hebben verworven, zullen verliezen; onderstreept dat dit verlies van rechten naar verwachting ernstige gevolgen zal hebben voor hun dagelijks leven; benadrukt dat iedere eventuele overeenkomst moet zijn gebaseerd op de beginselen van gelijkheid, symmetrie, eerlijke behandeling, wederkerigheid en non-discriminatie, alsook op de volledige eerbiediging van de integriteit van de EU-wetgeving, waaronder het Handvest van de grondrechten en het handhavingskader daarvan. spoort beide onderhandelende partijen aan om prioriteit te geven aan alle burgers die het betreft en hun rechten te waarborgen; dringt er bij de onderhandelende partijen op aan alle afgeleide sociale, economische en familierechten, en met name de rechten op het gebied van gezondheidszorg, na de uittreding van het Verenigd Koninkrijk zoveel mogelijk te handhaven;

34.

pleit voor de invoering van een Europese feestdag op 9 mei om het gevoel in Europa te versterken tot de Europese familie te behoren;

35.

dringt er bij de lidstaten op te garanderen dat hun nationale wetgeving voldoende duidelijk en gedetailleerd is om te waarborgen dat het recht op vrij verkeer van burgers en hun gezinnen wordt geëerbiedigd, de bevoegde nationale instanties in dit verband adequaat op te leiden en op zorgvuldige wijze nauwkeurige informatie te verstrekken aan de belanghebbende partijen, en daarnaast goede samenwerking en een snelle uitwisseling van informatie met andere nationale instanties te bevorderen, met name wanneer het grensoverschrijdende verzekeringen en ouderdomspensioenen betreft; pleit voor een betere samenwerking tussen de ontvangende lidstaten en de desbetreffende consulaten om te zorgen voor een netwerk dat passende bijstand verleent en een eerlijke behandeling in grensoverschrijdende gevallen te waarborgen, met name wanneer de voogdij over kinderen in het geding is; vraagt de Commissie met klem een wetgevingsvoorstel in te dienen betreffende de grensoverschrijdende erkenning van adoptiebeschikkingen;

36.

verzoekt de Raad van de Europese Unie en de Europese Raad alle landen die aan de noodzakelijke technische criteria voldoen, de mogelijkheid te bieden lid te worden van het Schengengebied, zodat alle EU-burgers van hun recht op vrij verkeer gebruik kunnen maken, niet gehinderd door grenscontroles;

37.

wijst erop dat de EU-wetgeving inzake veiligheid actueel en efficiënt moet zijn en op doeltreffende wijze moet kunnen bijdragen aan het voorkomen en opsporen van en het inspelen op de steeds veranderende veiligheidsdreigingen; dringt aan op een spoedige uitvoering van de Europese veiligheidsagenda, een betere handhaving van de bestaande EU-rechtsinstrumenten op dit gebied en een betere informatie-uitwisseling en coördinatie tussen de lidstaten en met EU-agentschappen; is ingenomen met de initiatieven van de Commissie om de veiligheidssamenwerking tussen de lidstaten te versterken; benadrukt dat het van belang is om bij terrorismebestrijding de grondrechten ten volle te eerbiedigen; benadrukt dat de harmonisering van het interne en externe optreden van de EU op het vlak van veiligheid essentieel is voor een doeltreffende bescherming van de EU-burgers;

38.

verzoekt de EU-instellingen en de lidstaten meer inspanningen te leveren om een effectieve en daadwerkelijke veiligheidsunie te ontwikkelen die alle aspecten van de terroristische dreiging aanpakt;

39.

is van oordeel dat deradicalisering en het voorkomen van radicalisering voor de EU absolute prioriteiten zijn en pleit met klem voor een versterking van specifieke sectoroverschrijdende programma's die zich richten op onderwijs, vrijwilligerswerk, culturele activiteiten, jeugdwerk en deradicaliseringsprogramma's in instellingen, lokale gemeenschappen, het maatschappelijk middenveld, religieuze gemeenschappen en regionale overheden; is van mening dat een alomvattend beleid op dit gebied gepaard moet gaan met proactieve deradicaliseringsprocessen op de lange termijn in de justitiële sfeer; benadrukt dat er strategieën met betrekking tot sociale insluiting en beleid tegen discriminatie moeten worden ontwikkeld; verzoekt de lidstaten radicalisering op een holistische manier aan te pakken en gebruik te maken van de deskundigheid van het netwerk voor voorlichting over radicalisering dat op initiatief van de Commissie is opgericht; onderstreept dat het voorkomen van radicalisering eveneens kan worden ondersteund door acties die worden gefinancierd door EU-programma's zoals de Europese structuur- en investeringsfondsen, Horizon 2020 en Europa voor de burger;

40.

dringt erop aan dat Richtlijn (EU) 2015/637 volledig en effectief wordt uitgevoerd teneinde consulaire bescherming te waarborgen voor EU-burgers in derde landen waar hun lidstaat niet vertegenwoordigd is;

41.

verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor een nieuw, veiliger uniform EU-noodreisdocument voor niet-vertegenwoordigde EU-burgers buiten de EU, wier paspoort gestolen, verloren, vernietigd of tijdelijk niet beschikbaar is, teneinde ervoor te zorgen dat zij veilig naar huis kunnen terugkeren;

42.

wijst erop dat voor de slachtoffers van criminaliteit en terrorisme in de hele EU een passend niveau van rechten moet worden gewaarborgd en dat ervoor moet worden gezorgd dat deze personen niet worden gediscrimineerd, dat zij met respect en waardigheid worden behandeld en dat zij op passende wijze en in overeenstemming met hun individuele behoeften en die van hun gezinsleden worden ondersteund; benadrukt dat een toenemend aantal Europese burgers is geconfronteerd met terreuraanslagen in een land dat niet hun eigen land is, en dringt er daarom op aan dat in de lidstaten protocollen worden vastgesteld om niet-Europese onderdanen te helpen in geval van een terreuraanslag, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2017/541 inzake terrorismebestrijding; benadrukt dat er een specifieke richtlijn ter bescherming van slachtoffers van terrorisme moet komen;

43.

betreurt het bestaan van grensoverschrijdende obstakels in burger- en sociale zaken, zoals familierecht en pensioenen, waardoor veel burgers hun EU-burgerschap niet volledig kunnen uitoefenen;

44.

betreurt dat ouders en kinderen niet in alle lidstaten over dezelfde rechtsmiddelen beschikken in geval van een scheiding of echtscheiding, als gevolg waarvan honderden ouders in Europa de Commissie verzoekschriften hebben verzocht hierin een actievere rol te spelen ondanks haar beperkte bevoegdheden ter zake;

45.

pleit voor nauwere samenwerking tussen de lidstaten om de bescherming van slachtoffers van gendergerelateerd geweld te waarborgen en ervoor te zorgen dat het belang van het kind in acht wordt genomen in geval van grensoverschrijdende gezinsconflicten;

46.

is ingenomen met de oprichting van het Europees Solidariteitskorps voor jonge Europese burgers en dringt erop aan dat het initiatief naar behoren wordt gefinancierd zodat hoogwaardige banen niet worden ingevuld door onbetaalde vrijwilligers;

47.

roept de lidstaten op maatregelen te treffen om hun werkzaamheden te coördineren en samen te werken teneinde de problemen van dubbele belastingheffing en belastingdiscriminatie in een grensoverschrijdende context doeltreffend aan te pakken, en om beter rekening te houden met de realiteit van grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit; is van mening dat kwesties van dubbele belastingheffing momenteel onvoldoende worden aangepakt, voor zover zij worden aangepakt in het kader van de bestaande bilaterale belastingovereenkomsten of eenzijdige maatregelen van lidstaten, en dat er behoefte is aan een gecoördineerd en tijdig optreden op EU-niveau;

48.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de Europese Ombudsman en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  Raadsdocument 6622/16

(2)  Raadsdocument 14268/15

(3)  PB C 378 van 9.11.2017, blz. 146.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0106.

(5)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0385.

(6)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0013.

(7)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0063.

(8)  PE 601.177v04-00.

(9)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0512.

(10)  Zie ook verslag A8-0265/2017.

(11)  Zie ook verslag A8-0265/2017.

(12)  PB L 106 van 24.4.2015, blz. 1.

(13)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0347.

(14)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0083.

(15)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0142.