20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/131


P8_TA(2017)0359

De toekomst van het Erasmus+-programma

Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over de toekomst van het programma Erasmus+ (2017/2740(RSP))

(2018/C 337/19)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name artikel 14,

gezien Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van „Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (1),

gezien zijn resolutie van 2 februari 2017 over de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van „Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (2),

gezien zijn resolutie van 12 april 2016 over Erasmus+ en andere instrumenten om de mobiliteit bij beroepsopleiding en scholing te stimuleren– een concept van levenslang leren (3),

gezien zijn resolutie van 19 januari 2016 over de rol van interculturele dialoog, culturele diversiteit en onderwijs bij het uitdragen van de fundamentele waarden van de EU (4),

gezien de vraag aan de Commissie over de toekomst van het programma Erasmus+ (O-000062/2017–B8-0326/2017),

gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat, in de huidige context, de 30e verjaardag van het programma Erasmus+ niet alleen een moment van viering moet zijn, maar ook aangegrepen moet worden om na te denken over de vraag hoe het programma toegankelijker en inclusiever kan worden gemaakt, en hoe het kan bijdragen aan verbetering van de ontwikkeling van Europese burgers en organisaties die actief zijn op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport;

B.

overwegende dat onderwijs een grondrecht is en een publiek goed, dat toegankelijk moet zijn voor eenieder, in het bijzonder studenten met een lager inkomen;

1.

beklemtoont dat Erasmus één van de meest succesvolle EU-programma's is, én een uiterst belangrijk instrument voor het ondersteunen van activiteiten op de gebieden onderwijs, opleiding, jeugd en sport, en voor het reduceren van de kloof tussen Europa en haar burgers; erkent de enorme positieve impact die het programma de afgelopen 30 jaar heeft gehad op het persoonlijke en beroepsleven van de meer dan 90 000 deelnemers in Europa en in derde landen, waaronder buur- en kandidaat-landen;

2.

onderstreept de rol van het programma Erasmus+, dat middels mobiliteit en strategische samenwerking heeft bijgedragen aan verbetering van de kwaliteit van onderwijs- en opleidingsinstellingen in de EU, vergroting van het concurrentievermogen van de Europese onderwijssector, totstandbrenging van een sterke Europese kenniseconomie en verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020;

3.

is van oordeel dat het programma Erasmus+ en zijn opvolger met name gericht moeten zijn op een leven lang leren en mobiliteit in formeel, niet-formeel en informeel onderwijs, en dat zij daarmee van betekenis kunnen zijn voor de ontwikkeling van vaardigheden en sleutelcompetenties voor persoonlijke, sociale en professionele vervulling, hetgeen samengaat met de bevordering van democratische waarden, sociale samenhang, actief burgerschap, en de integratie van migranten en vluchtelingen door middel van het scheppen van een kader voor interculturele dialoog;

4.

beklemtoont het belang van een coherente benadering van het beleid op de gebieden onderwijs, opleiding, jeugd en sport in alle leersectoren, in het bijzonder via het creëren van transversale kansen en synergie-effecten met andere EU-fondsen en -programma's; wijst er in dit verband op dat de geplande vernieuwing van het kader voor Europese samenwerking op het gebied van jeugdbeleid een ideale gelegenheid is om de prioriteiten van de opvolger van het programma Erasmus+ af te stemmen op die van de nieuwe jeugdstrategie van de EU en andere programma's die met EU-middelen worden gefinancierd;

5.

is van oordeel dat Erasmus+ ook moet worden gezien als een sleutelinstrument van de EU-strategie voor het in de hele wereld promoten van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen;

6.

vindt dat de brexit-onderhandelingen, gezien de omvang en het betekenisvolle karakter van de mobiliteit tussen onderwijsinstellingen en -organisaties op het continent en in het VK, moeten uitmonden in een voor beide partijen bevredigend akkoord over de status van EU-studenten en -onderwijzers die aan mobiliteitsregelingen in het kader van Erasmus+ deelnemen, en andersom;

Jeugdwerkloosheid, en persoonlijke en sociale vervulling

7.

is van oordeel dat het Erasmus+-programma een aanzienlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt, waardoor meer deelnemers ervan hebben kunnen profiteren en in de gelegenheid zijn gesteld hun kennis te vergroten en hun vaardigheden- en competentieskloof te dichten, in het bijzonder door de uitbreiding van Erasmus+ tot de sectoren vrijwillig, informeel en niet-formeel onderwijs en opleiding, en de uitbreiding van het geografische toepassingsgebied tot derde landen;

8.

neemt er kennis van dat mobiele hogeronderwijsstudenten een jaar na hun afstuderen twee keer zo vaak een baan hebben dan hun 'collega's' die niet aan een mobiliteitsprogramma hebben deelgenomen, en dat bijna 90 % (5) van alle personen die beroepsonderwijs of een beroepsopleiding (VET) volgen en in een mobiliteitsprogramma participeren aangeven dat hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt door de mobiliteitservaring in kwestie is toegenomen; stelt overigens bezorgd vast dat jongeren de grootste kans maken in armoede terecht te komen of werkloos te worden; vindt dan ook dat Erasmus+ robuuste ondersteuning moet geven aan acties gericht op het tot stand brengen van betere kansen op werk;

9.

beklemtoont dat vrijwilligerswerk bijdraagt tot de ontwikkeling van burgerparticipatie en actief burgerschap, en dat het ook helpt bij het vergroten van de kans op het vinden van werk; vindt het dan ook van bijzonder belang dat financiering in het kader van Erasmus+ past in een bredere beleidsstrategie gericht op het in Europa tot stand brengen van een voor vrijwilligerswerk gunstig klimaat, waarbij bestaande succesvolle initiatieven niet moeten worden gedupliceerd, maar versterkt; wijst er overigens op dat potentiële kwaliteitsbanen nooit kunnen worden vervangen door onbetaald vrijwilligerswerk;

10.

geeft aan dat Erasmus+ zich moet richten op innovatie en ontwikkeling, en meer aandacht moet besteden aan het vergroten van sleutelvaardigheden en -competenties, zoals zelfvertrouwen, creativiteit, ondernemerschap, aanpassingsvermogen, kritisch denkvermogen, communicatieve vaardigheden, teamwork en het vermogen te leven en te werken in een multiculturele omgeving; beklemtoont dat die competenties vollediger kunnen worden ontwikkeld door een uitgewogen combinatie van formeel, niet-formeel en infomeel leren, en dat de verwerving van sleutelvaardigheden essentieel is vanaf een zeer jonge leeftijd en verder moet worden versterkt door meer investeringen in acties gericht op mobiliteit gedurende de vroege stadia van onderwijs en opleiding;

11.

geeft aan dat Erasmus+ moet resulteren in sterkere banden tussen onderwijs- en opleidingsinstellingen enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds, teneinde de vaardigheden en de inzetbaarheid van de deelnemers aan het programma te vergroten en het concurrentievermogen van de Europese economie naar een hoger plan te tillen;

12.

beklemtoont de rol van Erasmus+ VET bij het helpen ontwikkelen van de vaardigheden en het opdoen van de ervaring waar op de arbeidsmarkt vraag naar is, resulterend in een betere inzetbaarheid en een grotere sociale integratie; dringt aan op verbeteringen aan Erasmus+ VET, teneinde het programma moderner, toegankelijker en eenvoudiger te maken, en geschikt voor het digitale tijdperk;

13.

stelt vast dat er nog veel rek zit in de mogelijkheden voor personen die beroepsonderwijs of een beroepsopleiding volgen om voor zowel korte als lange perioden aan een mobiliteitsprogramma deel te nemen (Erasmus Pro), en aldus de bijdrage van de EU aan de strijd tegen de jeugdwerkloosheid te vergroten; verzoekt de Commissie en de lidstaten om — voor personen die beroepsonderwijs of een beroepsopleiding volgen — de mogelijkheden voor mobiliteit en beroepsstages in het kader van het programma te verruimen, zowel in de onderkenning van de inherente waarde van stages alsook ter aanzwengeling van nationale hervormingen gericht op het verder ontwikkelen van beroepsopleidingen en -kwalificaties, en het bevorderen van de erkenning daarvan; geeft tegelijkertijd aan dat een stage een vormende ervaring is, en geen vervanging van betaald werk;

Sociale integratie en toegankelijkheid,

14.

betreurt het dat minder dan 5 % van alle jonge Europeanen van het programma gebruik maken als gevolg van sociaal-economische factoren, zoals onvoldoende financiering, een toenemende ongelijkheid tussen en binnen lidstaten, en ingewikkelde aanmeldingsprocedures en administratieve rompslomp; verzoekt de Commissie en de lidstaten het programma opener en toegankelijker te maken, de voordelen voor de uiteindelijke begunstigden te vergroten en de ondersteuning te maximaliseren, met name voor mensen in een achterstandspositie en met bijzondere behoeften;

15.

spoort de Commissie en de lidstaten aan Erasmus+ nog inclusiever te maken, teneinde via uiteenlopende — met name digitale — instrumenten en via diverse organisaties — waaronder instellingen voor formeel en niet-formeel onderwijs op allerlei niveaus, jongerenorganisaties, culturele en sportverenigingen, vrijwilligersorganisaties en andere partijen van het maatschappelijk middenveld — en middels mainstreaming van de strategie voor inclusie en diversiteit, meer jonge mensen te bereiken, en met name diegenen met speciale behoeften en geringere kansen;

16.

herinnert eraan dat de tekortschietende coördinatie en meeneembaarheid van rechten tussen de verschillende socialezekerheidsstelsels in de EU de mobiliteit van mensen met een handicap ernstig belemmert, ondanks de inspanningen om het programma Erasmus+ en andere mobiliteitsinitiatieven inclusiever te maken; verzoekt de Commissie en de lidstaten beter samen te werken en aldus de mobiliteit van kwetsbare groepen te vergroten;

17.

onderkent dat één van de voornaamste obstakels voor een grotere mobiliteit van studenten in het hoger onderwijs het gebrek aan duidelijkheid en consistentie bij de erkenning van tijdens de mobiliteitsperiode verworven studiepunten via het Europees studiepuntenoverdrachtsysteem is; verzoekt de lidstaten en de bevoegde autoriteiten, in het bijzonder de instellingen voor hoger onderwijs, volledig uitvoering te geven aan leerovereenkomsten als verplicht onderdeel van het mobiliteitsproces, en te zorgen voor een soepele erkenning — middels het Europees studiepuntenoverdrachtsysteem — van studiepunten die tijdens mobiliteitsperiodes in het kader van Erasmus+ voor het hoger onderwijs zijn verworven;

18.

is van oordeel dat de jongere generaties meer in de gelegenheid moeten worden gesteld betrokken te zijn bij de opzet van het programma in de toekomst, aangezien zij bij uitstek geschikt zijn die te verbeteren en het programma naar een hoger plan te tillen, rekening houdend met hun huidige en toekomstige behoeften, en met de uitdagingen waarmee zij in hun werk, bij vrijwilligersactiviteiten en in hun studie mee worden geconfronteerd;

19.

dringt aan op een bepaalde mate van flexibiliteit bij het ontwikkelen van het nieuwe programma, teneinde ervoor te zorgen dat het snel kan inspelen op nieuwe uitdagingen en strategische prioriteiten op Europees en internationaal niveau; beklemtoont dat alle nieuwe initiatieven een aanvulling op bestaande initiatieven moeten zijn, en over voldoende financiële middelen moeten beschikken om doeltreffend te kunnen zijn;

Europese identiteit en actief burgerschap

20.

is vast de mening toegedaan dat het programma Erasmus+ door moet gaan met het bevorderen van actief burgerschap, burgerschapszin en intercultureel begrip, en met het ontwikkelen van een gevoel van Europese identiteit; vindt dan ook dat alle door Erasmus+ gefinancierde activiteiten voor mobiliteit in het kader van onderwijs en opleiding, en formeel en niet-formeel leren, ook gericht moeten zijn op het vergroten van het bewustzijn onder jongeren van de toegevoegde waarde van Europese samenwerking op het gebied van onderwijs, en hen ertoe moeten aanzetten zich betrokken te tonen bij Europese vraagstukken;

21.

denkt dat, in voorkomend geval, het in de programma's voor hoger en beroepsonderwijs integreren van onderwijsmobiliteit van nut kan zijn voor zowel de persoonlijke en de loopbaanontwikkeling van studenten, als voor de bevordering van intercultureel begrip;

22.

verzoekt de Commissie een Europese eCard voor studenten te ontwikkelen die studenten in heel Europa toegang geeft tot diensten;

Financiering van het programma

23.

vreest dat het geringe succes van de projecten in het kader van een aantal Erasmus+-acties, de beperkte beurzen en de grote belangstelling voor deelname aan het programma het succes van Erasmus+ als een vlaggenschipprogramma van de EU in gevaar zouden kunnen brengen; vindt dat Erasmus+ zich uiteindelijk op alle jongeren moet richten en dat voor dit ambitieuzere doel voor de volgende programmeringsperiode van Erasmus+ significant meer geld ter beschikking moet worden gesteld, dat wil zeggen in een groter budget moet worden voorzien, teneinde het volledige potentieel van het programma tot wasdom te laten komen; verzoekt de lidstaten, de Commissie en de belanghebbende partijen dan ook meer en meer zichtbare ondersteuning te geven aan het Erasmus-programma, in de aanloop naar de aanstaande onderhandelingen over het meerjarig financieel kader (MFK);

24.

onderstreept het belang van een soepele introductie van het nieuwe Erasmus+-programma, met vanaf het begin een strategisch gepland budget; vindt dat regionale en sociale fondsen moeten worden gebruikt ter vergroting van de financiële bijdrage van de lidstaten aan de mobiliteitsbeurzen van Erasmus+; wijst er nog eens op dat een stelselmatige toepassing van de regels van het programma door de nationale agentschappen, met inbegrip van de inachtneming van de gemeenschappelijke kwaliteitsnormen en de projectevaluatie- en administratieve procedures, essentieel is voor een coherente implementatie van het programma Erasmus+;

o

o o

25.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0018.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0107.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0005.

(5)  Dashboard Erasmus+, gegevens van 28 maart 2017; zie: http://www.ecvet-secretariat.eu/en/system/files/documents/3727/eu-vet-policy-context.pdf, blz. 29.