20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/20


P8_TA(2017)0324

Academisch aanvullend en afstandsonderwijs als onderdeel van de Europese strategie voor een leven lang leren

Resolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over academische bijscholing en afstandsonderwijs als onderdeel van de Europese strategie voor een leven lang leren (2016/2142(INI))

(2018/C 337/04)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 8, 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name artikel 14,

gezien de verklaring van Kopenhagen van 30 november 2002 betreffende intensievere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding,

gezien de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) (1),

gezien het gezamenlijk verslag 2012 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) — „Onderwijs en opleiding in een slim, duurzaam en inclusief Europa” (2),

gezien de conclusies van de Raad van 20 mei 2014 over een doeltreffende lerarenopleiding,

gezien het gezamenlijk verslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) — „Nieuwe prioriteiten voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding” (3),

gezien de resolutie van de Raad van 20 december 2011 over een nieuwe Europese agenda voor volwasseneneducatie (4),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 november 2012 getiteld „Een andere kijk op onderwijs: investeren in vaardigheden voor betere sociaal-economische resultaten” (COM(2012)0669),

gezien de conclusies van de Raad van 17 februari 2014 over investeren in onderwijs en opleiding, een antwoord op „Een andere kijk op onderwijs: investeren in vaardigheden voor betere sociaal-economische resultaten” en de jaarlijkse groeianalyse voor 2013 (5),

gezien Besluit nr. 1720/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren (6),

gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat in 2010 door de EU is geratificeerd,

gezien Aanbeveling 2006/962/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (7),

gezien de conclusies van de Raad van 19 november 2010 over onderwijs voor duurzame ontwikkeling (8),

gezien de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (9),

gezien de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (10) (EQF-LLL),

gezien de conclusies van de Raad van 20 mei 2014 over kwaliteitsborging in onderwijs en opleiding (11),

gezien zijn resolutie van 12 april 2016 over Erasmus+ en andere instrumenten om de mobiliteit bij beroepsopleiding en scholing te stimuleren — een concept van levenslang leren (12),

gezien zijn resolutie van 23 juni 2016 over de follow-up van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) (13),

gezien het advies van het Comité van de Regio's van 31 januari 2014 getiteld „Naar een opener onderwijs” (14),

gezien het onderzoek van de Commissie naar onderwijs en opleiding 2020: verbetering van het beleid en het onderwijsaanbod voor volwassenen in Europa (15),

gezien zijn resolutie van 10 september 2015 over de totstandbrenging van een concurrerende arbeidsmarkt in de EU voor de 21ste eeuw: het afstemmen van vaardigheden en kwalificaties op vraag en werkgelegenheid, als een manier om de crisis te boven te komen (16),

gezien de conclusies van de Raad over het Europees pact voor gendergelijkheid (2011-2020) (17),

gezien de ontwerpconclusies van de Raad getiteld „De vaardigheden van vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt van de EU verbeteren” van 20 februari 2017 (18),

gezien de aanbeveling van de Raad van 28 november 2011 over een nieuwe Europese agenda voor volwasseneneducatie,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs en het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0252/2017),

A.

overwegende dat onderwijsstelsels ten gevolge van de digitale transformatie te maken hebben met aanzienlijke uitdagingen, die niet alleen gevolgen hebben voor onderwijs- en leerprocessen maar ook voor de noodzaak om de capaciteit voor sociale integratie, burgerparticipatie en persoonlijke ontwikkeling te versterken en de Europese democratische waarden en tolerantie te bevorderen, teneinde ruimdenkendheid te stimuleren en iedere vorm van intolerantie te voorkomen; overwegende dat een goede beheersing van digitale vaardigheden en zelfvertrouwen belangrijke voorwaarden zijn voor het opbouwen van sterke samenlevingen en het bevorderen van de eenheid en de integratieprocessen binnen de EU;

B.

overwegende dat de Europese strategie voor een leven lang leren moet worden versterkt; overwegende dat er voor eenieder, in welke levensfase dan ook, mogelijkheden moeten zijn op het gebied van een leven lang leren, om zo de kennis en de vaardigheden te verwerven die nodig zijn voor de eigen persoonlijke en professionele ontwikkeling; overwegende dat een leven lang leren in formele, niet-formele en informele context, waarmee actief burgerschap en inzetbaarheid worden bevorderd, een belangrijk aspect is van door deze veranderingen beïnvloed onderwijs;

C.

overwegende dat er meer inspanningen moeten worden geleverd om de synergie tussen onderwijs en werkgelegenheid te verbeteren, door zowel de intrede op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken als personen in staat te stellen hun vaardigheden voortdurend bij te houden en in de loop van hun carrière nieuwe vaardigheden te verwerven; overwegende dat de lidstaten manieren moeten vinden om langetermijninvesteringen in onderwijs, onderzoek en innovatie te beschermen of te bevorderen;

D.

overwegende dat academische bijscholing en afstandsonderwijs in aanzienlijke mate bijdragen tot individuele persoonlijke ontwikkeling en de opbouw van menselijk kapitaal, en tot een integrerend onderdeel moeten worden gemaakt van de Europese strategie voor een leven lang leren;

E.

overwegende dat academische bijscholing en afstandsonderwijs een steeds grotere rol spelen als het erom gaat om werknemers te helpen zich tijdens hun werkzame leven aan te passen aan economische en technologische veranderingen; overwegende dat tegen 2025 49 % van alle vacatures in de EU (zowel nieuwe banen als banen die in de plaats komen van andere) een hoog kwalificatieniveau zal vereisen, 40 % een gemiddeld kwalificatieniveau en slechts 11 % lage of geen kwalificaties;

F.

overwegende dat afstandsonderwijs en academische bijscholing belangrijke middelen zijn om iedereen individuele en flexibele onderwijsmogelijkheden te bieden, zonder daarbij enig onderscheid te maken (19); onderstreept in dit verband hoe belangrijk het is om te zorgen voor strategieën voor verruiming van de toegang;

G.

overwegende dat academische bijscholing en afstandsonderwijs en het gebruik van nieuwe technologieën kunnen bijdragen tot de bewustmaking van meisjes en vrouwen van nieuwe carrièremogelijkheden, met name op gebieden waarop zij ondervertegenwoordigd zijn; overwegende dat, hoewel meer vrouwen dan mannen een diploma hoger middelbaar onderwijs en hoger onderwijs hebben, de aanwezigheid van vrouwen in zowel het beroepsonderwijs als in STEM-gerelateerde sectoren (wetenschap, technologie, engineering en wiskunde) moet worden versterkt;

H.

overwegende dat afstandsonderwijs een van de mogelijkheden is voor academische bijscholing die vanwege de flexibele aard ervan bijzonder gunstig is als het gaat om het vinden van een evenwicht tussen studie, werk en privéleven;

I.

overwegende dat met afstandsonderwijs (20) een organisatievorm van lesgeven wordt bedoeld die, middels het gebruik van digitale onderwijstechnologieën, een grote mate van flexibiliteit biedt, niet als vervanging voor onderwijs op de campus, maar als alternatief voor lerenden die niet kunnen deelnemen aan onderwijs op de campus;

J.

overwegende dat onder afstandsonderwijs een methode van lesgeven wordt verstaan die voorziet in flexibiliteit qua leren middels het gebruik van opkomende technologieën, niet als vervanging voor onderwijs op de campus, maar als alternatief voor lerenden die niet kunnen deelnemen aan onderwijs op de campus en voor werknemers die werken en leren willen combineren; overwegende dat digitalisering derhalve zou kunnen worden ingezet als een instrument om nieuwe toegangsmogelijkheden tot hoger onderwijs te bieden;

K.

overwegende dat gelijkheid tussen vrouwen en mannen een fundamenteel beginsel van de EU is, dat is verankerd in de Verdragen en een van de doelstellingen en taken van de Unie is; overwegende dat gelijkheid in het onderwijs vrouwen meer mogelijkheden biedt en bijdraagt aan de sociale, culturele en economische ontwikkeling van de samenleving; overwegende dat onderwijs een essentieel middel is om genderstereotypen te bestrijden;

L.

overwegende dat de gemiddelde arbeidsparticipatie van vrouwen rechtstreeks verband houdt met hun respectievelijke opleidingsniveaus in de zin dat de arbeidsparticipatie van vrouwen tussen de 25 en 49 die het tertiair onderwijs hebben afgerond meer dan 20 % hoger ligt dan de arbeidsparticipatie van vrouwen die slechts preprimair, primair of lager secundair onderwijs hebben gevolgd;

M.

overwegende dat afstandsonderwijs een positief effect kan hebben op de ICT-vaardigheden van vrouwen; overwegende dat de toetreding van meer vrouwen tot de ICT-sector bevorderlijk zou zijn voor een markt waarop arbeidstekorten worden verwacht; voorts overwegende dat de gelijke deelname van vrouwen jaarlijks een winst van ongeveer 9 miljard EUR zou opleveren voor het Europese bbp; overwegende dat vrouwen nog altijd sterk ondervertegenwoordigd zijn in ICT-opleidingen, aangezien zij slechts circa 20 % uitmaken van het aantal afgestudeerden op dit gebied, en aangezien slechts 3 % van alle vrouwelijke afgestudeerden een ICT-opleiding heeft gevolgd;

N.

overwegende dat programma's voor afstandsonderwijs grote aantallen vrouwen bereiken in samenlevingen waar het vrouwen ontbreekt aan mogelijkheden om deel te nemen aan conventionele vormen van onderwijs en opleiding, aangezien vrouwen nog altijd meer tijd besteden aan onbetaald huishoudelijk werk en zorg voor hun gezin dan mannen; overwegende dat dergelijke cursussen deze vrouwen de flexibiliteit bieden om een evenwicht te vinden tussen werk en privé; voorts overwegende dat afstandsonderwijs in het bijzonder gericht is op studenten die buiten de traditionele doelgroep vallen;

O.

overwegende dat onder academische bijscholing — een van de overheidstaken op het gebied van hoger onderwijs — cursussen worden verstaan die vaak naast een voltijdbaan kunnen worden gevolgd bij een academische instelling, waarbij doorgaans wordt voortgebouwd op beroepservaring en waarvoor gewoonlijk een universitair diploma is vereist;

P.

overwegende dat de aanpassing aan de economische en technologische veranderingen die zich in een steeds hoger tempo voltrekken, een grote uitdaging vormt voor de vergrijzende beroepsbevolking; voorts overwegende dat het aanpakken van deze uitdaging een van de sleutelelementen zal zijn om het langtermijnconcurrentievermogen van de economie van de EU te waarborgen;

Q.

overwegende dat de erkenning van eerder genoten onderwijs een impuls zou kunnen geven aan beleid op het gebied van een leven lang leren en loopbaanontwikkeling;

R.

overwegende dat de toekenning, in het kader van een leven lang leren, van vrije tijd voor persoonlijke ontwikkeling en opleiding bevorderlijk is voor het welzijn van werknemers en ten goede komt aan hun bijdrage aan de samenleving, doordat zij specifiekere persoonlijke en professionele vaardigheden verwerven waarmee ze sterker in hun schoenen komen te staan; overwegende dat academisch afstandsonderwijs voorziet in flexibele studievormen die mensen helpen tot een beter evenwicht tussen werk en privéleven te komen; overwegende dat een leven lang leren op universitair niveau (university lifelong learning; ULLL) deel moet uitmaken van de Europese digitaliseringsstrategie;

S.

overwegende dat digitalisering flexibiliteit en interactiviteit van het onderwijsproces mogelijk maakt en van essentieel belang is voor de verdere ontwikkeling van academische bijscholing en afstandsonderwijs;

T.

overwegende dat technologische verandering sterkere en permanentere verbindingen vergt tussen onderwijs en werkgelegenheid;

U.

overwegende dat het feit dat academische instellingen niet geneigd zijn tot verandering het lastig maakt om curricula, de voorschriften voor cursussen en examens, en de toelatingsvoorwaarden te hervormen;

V.

overwegende dat academische bijscholing en afstandsonderwijs snel groeiende sectoren zijn met een aanzienlijk potentieel in termen van economische groei en het scheppen van werkgelegenheid;

W.

overwegende dat er nog altijd tal van belemmeringen voor academische bijscholings- en afstandsonderwijstrajecten bestaan (21);

Bijscholing en afstandsonderwijs om maatschappelijke en economische verandering in goede banen te leiden

1.

erkent dat online- en open onderwijs de wijze verandert waarop onderwijs wordt gefinancierd, aangeboden en gevolgd; onderstreept in dit verband het belang van open leermiddelen (open educational resources; OER), die ervoor zorgen dat iedereen toegang heeft tot onderwijs en die de inzetbaarheid vergroten door het proces van een leven lang leren te ondersteunen;

2.

merkt op dat veel onderwijs- en opleidingsinstellingen moeite hebben om voldoende in te spelen op de ingrijpende en complexe veranderingen die onze samenlevingen en economieën ondergaan, en veranderingen moeten doorvoeren in termen van bestuur, organisatiestructuren en werkwijze; benadrukt dat nieuwe, flexibele en toegankelijke vormen van een leven lang leren — geschikt voor personen van alle leeftijden — een aantal van deze uitdagingen, zoals sociale uitsluiting, voortijdig schoolverlaten en een mismatch in vaardigheden, met succes het hoofd kunnen bieden;

3.

erkent dat digitalisering en de oprichting van onderwijsplatforms voor samenwerking en de uitwisseling van beste praktijken cruciaal zijn om deze uitdagingen het hoofd te bieden;

4.

wenst dat de Commissie en de lidstaten, in het kader van de nationale strategieën voor digitale vaardigheden, meer inspanningen leveren om de technologische kloof te dichten tussen onderwijsinstellingen die goed uitgerust zijn en instellingen die dat niet zijn;

5.

benadrukt dat maatregelen ter bevordering van een leven lang leren essentieel zijn om ervoor te zorgen dat vrouwen over de vaardigheden beschikken om terug te keren op de arbeidsmarkt of hun baan, inkomen of arbeidsomstandigheden te verbeteren; wijst op de noodzaak van verdere verbeteringen ten aanzien van de aanwezigheid van vrouwen in en hun toegang tot hogere niveaus van de academische wereld;

6.

wijst op het belang van onderwijs bij het bestrijden van genderstereotypen; dringt derhalve bij de Commissie aan op de bevordering van initiatieven ter ondersteuning van het opzetten van beroepsopleidingen op afstand voor vrouwen, waaronder hoger onderwijs op het gebied van wetenschap, technologie en IT, initiatieven gericht op de ontwikkeling van opleidingsprogramma's over gendergelijkheid voor personen die werkzaam zijn in het onderwijs, en initiatieven die erop gericht zijn te voorkomen dat stereotypen worden doorgegeven via onderwijsprogramma's en studiemateriaal;

7.

benadrukt dat burgers door academische instellingen moeten worden voorbereid op kennismaatschappijen en voortdurend veranderende economieën, en dat er vaardigheden voor zelfstandig leren, ondernemingszin en transversale vaardigheden aan hen moeten worden bijgebracht, zoals probleemoplossend en aanpassingsvermogen, opdat zij hun weg weten te vinden en zich volledig kunnen ontplooien;

8.

onderstreept voorts dat academische instellingen een belangrijke rol spelen bij de bevordering van actief burgerschap en studenten transversale vaardigheden moeten bijbrengen, zoals sociale en burgerschapscompetenties en burgerzin;

9.

erkent dat een studentgeoriënteerde benadering van onderwijs de schooluitvalpercentages verlaagt en studenten in staat stelt hun volledige potentieel tot uitdrukking te laten komen (22); onderstreept in dit verband het belang van een leven lang loopbaanbegeleiding voor iedereen;

10.

erkent het potentieel van het delen van kennis ter verbetering van de actieve deelname van burgers aan en het internationaal begrip van burgers in continu veranderende samenlevingen;

11.

erkent dat moet worden toegewerkt naar nauwe samenwerking tussen onderwijs- en opleidingsinstellingen, lokale gemeenschappen en de economie; benadrukt voorts dat er, om een impuls te geven aan mogelijkheden voor een leven lang leren voor iedereen, meer synergie moet worden gecreëerd tussen aanbieders van formeel, niet-formeel en informeel onderwijs;

12.

is van mening dat eenieder, in welke levensfase dan ook, het recht op toegang tot leer- en opleidingsmogelijkheden moet hebben, om zo transversale vaardigheden te kunnen verwerven, zoals rekenkundige onderlegdheid, digitale en mediageletterdheid, kritisch denken, sociale vaardigheden en andere relevante levensvaardigheden, teneinde beter te worden toegerust voor de toekomst;

13.

onderstreept het belang van de totstandbrenging van ondersteuning op maat voor lerenden op de werkplek, stagiairs en werknemers, om de integratie van alle mensen op de arbeidsmarkt te waarborgen; is van mening dat het essentieel is om nieuwe technologieën op te nemen in het onderwijs- en leerproces, teneinde mensen de juiste vaardigheden, competenties en kennis bij te brengen om hen in staat te stellen op innovatieve en creatieve wijze gebruik te maken van digitale technologieën;

14.

roept op er beter voor te zorgen dat burgers op de arbeidsmarkt komen en blijven, door hun competenties te verbeteren aan de hand van academische bijscholing en afstandsonderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding; benadrukt dat mogelijkheden op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding aantrekkelijker moeten worden gemaakt voor jongeren en hun families en dat de toegang tot informatie over deze mogelijkheden moet worden verbeterd; herinnert er in dit opzicht aan dat de doelstelling inzake de leermobiliteit in de sector beroepsonderwijs en -opleiding in het Erasmus+-programma bij lange na nog niet is behaald en dat dit een punt van aandacht is;

15.

wijst op het belang van Erasmus+ en Horizon 2020 voor de bevordering van een leven lang leren; roept de lidstaten derhalve op het potentieel van deze programma's ten volle te benutten; en benadrukt dat er programma's moeten worden opgezet die zijn toegespitst op specifiek op werk gerichte academische bijscholing;

16.

erkent dat de toegang tot inclusief, kwalitatief hoogwaardig onderwijs van essentieel belang is en dat daarom ondersteuning nodig is voor open en afstandsonderwijs, zodat kan worden voldaan aan de specifieke behoeften van degenen die niet door traditionele onderwijssystemen worden bereikt — vooral als het gaat om kansarme groepen; wenst dat de lidstaten hierin investeren;

Belang van kwaliteit en flexibiliteit in het onderwijs

17.

acht de immer toenemende kwaliteit van zowel formeel als informeel onderwijs cruciaal voor de inspanningen van de EU om sociale cohesie, concurrentievermogen en aanhoudende groei te waarborgen;

18.

benadrukt dat ondernemingen, om concurrerend te blijven en zowel laag- als hoogopgeleide werknemers de grootste kans van slagen te geven, in samenwerking met onderwijs- en opleidingsinstellingen cursussen en loopbaangerichte onderwijsprogramma's moeten aanbieden die werknemers tijdens hun werkzame leven kunnen volgen;

19.

benadrukt dat kwaliteitsmethoden voor de overdracht van kennis en vaardigheden van bijzonder belang zijn met het oog op onderwijsresultaten; wijst op de noodzaak om de beroepsontwikkeling en de voortdurende bijscholing van het onderwijspersoneel te ondersteunen en erin te investeren; onderstreept in dit verband dat er hoge normen moeten worden gewaarborgd in het afstandsonderwijs en benadrukt hoe belangrijk het is om nieuwe didactische en leermodellen te ontwikkelen als onderdeel van het innovatieproces en de geleidelijke digitalisering van het onderwijs; erkent in dit verband dat toereikende infrastructuur en middelen essentiële factoren zijn om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren;

20.

merkt op dat dit vereist dat rekening wordt gehouden met docenten en dat zij naar waarde worden geschat, en dat wordt voorzien in aantrekkelijke vergoedingen en arbeidsomstandigheden, en in betere toegang tot bijscholing onder werktijd, met name op het gebied van digitale didactiek;

21.

dringt er bij universiteiten op aan zich op steeds grotere schaal op afstandsonderwijs te richten en het afstandsonderwijs uit te breiden met gratis beroepsopleidingen;

22.

benadrukt dat studenten die cursussen voor afstandsonderwijs volgen, gegarandeerde mogelijkheden moeten hebben om te communiceren met en te worden beoordeeld door docenten, zodat zij gedurende hun opleiding voldoende steun, sturing en stimulans krijgen;

23.

erkent dat flexibele onderwijsvormen, zoals afstandsonderwijs en gemengd leren, mensen met een baan in staat stellen werk en/of onderwijs te combineren met hun gezins- en privéleven;

24.

erkent de sleutelrol die afstandsonderwijs speelt voor personen die vanwege hun fysieke gesteldheid geen lessen kunnen volgen op de campus;

25.

staat achter het idee van onderwijs- en bijscholingscursussen op maat voor degenen die tertiair onderwijs wensen te volgen en die verdere kwalificaties moeten verwerven om aan toelatingseisen te voldoen;

26.

benadrukt dat gestreefd moet worden naar een flexibelere en persoonlijkere aanpak van loopbaanontwikkeling en een leven lang leren en opleiding gedurende de persoonlijke loopbaantrajecten; erkent de rol die hierin is weggelegd, niet alleen voor publieke maar ook voor private spelers, en erkent tegelijkertijd dat begeleiding en advisering met aandacht voor de individuele behoeften en gericht op de beoordeling en uitbreiding van individuele vaardigheden, al vanaf een vroeg stadium een kernelement van het onderwijs- en vaardigheidsbeleid moeten vormen;

27.

benadrukt hoe belangrijk interactiviteit is als het gaat om de verbetering van de kwaliteit van afstandsonderwijs met behulp van moderne communicatiemethoden die de mogelijkheid bieden tot praktijkoefeningen en de ontwikkeling van communicatievaardigheden en die het mogelijk maken lerenden bij het didactische proces te betrekken;

28.

is voorstander van het idee om de toegang tot een leven lang leren te waarborgen, met name om de terugkeer op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken, onder meer voor vrouwen en verzorgers;

29.

wijst op de noodzaak van permanente monitoring van afstandsonderwijs als onderdeel van de voortdurende modernisering van onderwijsmethoden en -instrumenten;

30.

benadrukt dat jongeren vaardigheden moeten ontwikkelen die hen in staat stellen zelfstandig te studeren (zoals de organisatie van werkzaamheden, informatieverwerking, kritisch denken en motivatie) zodat ze in de toekomst op doeltreffende wijze gebruik kunnen maken van geavanceerde technologieën om hun vaardigheden te ontwikkelen met behulp van afstandsonderwijs;

Bijscholing en afstandsonderwijs als een ontwikkelingsinstrument voor universiteiten

31.

erkent dat academische bijscholing en afstandsonderwijs ontwikkelingsmogelijkheden creëren voor instellingen voor hoger onderwijs om hun competentiegebied uit te breiden en hun programma-aanbod te diversifiëren, zodat ze zich ook op andere, nieuwe doelgroepen kunnen richten en hun inkomsten kunnen diversifiëren, daarbij in gedachten houdend dat de kosten van afstandsonderwijs lager liggen dan de kosten van cursussen op de campus;

32.

erkent dat afstandsonderwijs aanmoedigt tot de ontwikkeling van interdisciplinaire gebieden en het volgen van internationale opleidingen;

33.

wenst dat universiteiten hun aanbod aan afstandsonderwijs uitbreiden;

34.

erkent de rol die strategieën voor slimme specialisatie (RIS3) spelen bij de ontwikkeling van belangrijk regionaal potentieel op grond van de behoeften van de arbeidsmarkt;

Technologische uitdagingen

35.

erkent de noodzaak om snelle technologische veranderingen bij te benen, met name wat afstandsonderwijs betreft, en ziet in dat het belang en de afhankelijkheid van ICT niet genoeg kunnen worden benadrukt; is van mening dat ICT een middel is om optimaal en op kosteneffectieve wijze het hoofd te bieden aan grote uitdagingen op het gebied van onderwijs en ontwikkeling; is van mening dat inspanningen gepaard moeten gaan met grootschalige investeringen in onderwijs, onder meer vanuit het Europees Sociaal Fonds, dit met het oog op de ontwikkeling van digitale vaardigheden en mediageletterdheid op alle niveaus;

36.

stelt tot zijn spijt vast dat het vandaag de dag een groot probleem is dat zowel docenten als studenten over onvoldoende ICT-kennis beschikken; onderstreept andermaal dat technische bekwaamheid van belang is om het potentieel van afstandsonderwijs te kunnen benutten en de tenuitvoerlegging van nieuwe onderwijs- en leermethoden te kunnen bevorderen;

37.

wijst erop dat de digitale kloof moet worden aangepakt en dat iedereen in gelijke mate toegang moet krijgen tot digitale technologieën, alsook tot de competenties, attitudes en de motivatie die nodig zijn voor digitale participatie;

38.

wijst erop dat slechts een vierde van de schoolgaande kinderen in Europa les krijgt van digitaal onderlegde docenten, hetgeen een grote belemmering vormt voor het tot bloei komen van nieuwe onderwijsmethoden; roept de lidstaten daarom op meer steun te verstrekken voor scholings- en bijscholingsmogelijkheden, onder meer in de vorm van cursussen op het gebied van ICT- en mediageletterdheid en levenslange loopbaankansen voor docenten;

39.

beklemtoont dat geïnvesteerd moet worden in en steun moet worden verleend voor de professionele ontwikkeling van leraren uit alle onderwijssectoren en dat er diensten voor levenslang loopbaanadvies moeten worden opgericht;

40.

erkent het belang van nieuwe digitale platformen op het gebied van onderwijs, maar legt ook de nadruk op de veiligheids- en privacykwesties waarmee zowel academische instellingen als studenten te maken hebben;

41.

benadrukt het belang van STEM-vaardigheden, en betreurt wederom dat er op dit gebied sprake is van een onevenwichtige man-vrouwverhouding;

Financiële uitdagingen

42.

erkent dat er passende financiële middelen ter beschikking moeten worden gesteld voor kwaliteitsonderwijs en leren op maat; wijst erop dat afstandsonderwijs kan voorzien in leerdergericht en kwalitatief hoogwaardig onderwijs, tegen lagere kosten; benadrukt hoe belangrijk het is dat de industrie en het bedrijfsleven meer financiële en concrete betrokkenheid aan de dag leggen;

43.

benadrukt dat de onkosten op het vlak van onderwijs moeten worden erkend als een investering op de lange termijn die blijvende voordelen met zich meebrengt;

44.

is van mening dat kosten geen belemmering mogen vormen voor de inschrijving voor en de deelname aan onderwijs en erkent tegelijkertijd de onderliggende problemen die niet alleen resulteren in hoge kosten maar er ook toe leiden dat burgers de inschrijvingskosten in sommige lidstaten niet kunnen opbrengen; spoort de Commissie en de lidstaten daarom aan afstandsonderwijs beter te ondersteunen en te bevorderen als een kwalitatieve, betaalbare, flexibele en op maat gesneden onderwijsvorm;

Uitdagingen ten aanzien van het regelgevingskader

45.

erkent de verschillen in de regelgevingskaders voor traditioneel beroepsonderwijs, academische bijscholing en afstandsonderwijs; benadrukt dat afstandsonderwijs volgens dezelfde regels als onderwijs op de campus geaccrediteerd moet worden, aan de hand van relevante indicatoren en overeenkomstig aangepaste criteria;

46.

erkent het belang van actieve governance en de betrokkenheid van belanghebbenden;

47.

erkent het belang van kwaliteitsborging in afstandsonderwijs en de accreditatie van de resultaten ervan;

48.

herinnert eraan dat tal van bestaande Europese transparantie-instrumenten, zoals het Europees kwalificatiekader (EKK) en het Europees studiepuntensysteem voor beroepsonderwijs en -opleiding (Ecvet), als op zichzelf staande instrumenten zijn ontwikkeld; erkent dat deze instrumenten, om personen in staat te stellen hun vooruitgang en mogelijkheden beter in kaart te brengen en profijt te trekken van de in verschillende contexten opgedane leerresultaten, beter moeten worden gecoördineerd en ondersteund door kwaliteitsborgingssystemen en moeten worden opgenomen in een kader van nationale kwalificaties om vertrouwen te kweken tussen sectoren en actoren, met inbegrip van werkgevers;

49.

erkent het onverminderde belang van gemengd en online leren, met name in de context van beroepsonderwijs en -opleiding; benadrukt dat de combinatie van contactonderwijs en kwalitatief hoogwaardige digitale technologieën betere studieresultaten oplevert en verzoekt de Commissie en de lidstaten derhalve gemengd leren beter te ondersteunen en te bevorderen;

50.

dringt er bij de Commissie op aan de Europese strategie voor een leven lang leren te versterken en academische bijscholing en afstandsonderwijs een integrerend onderdeel te laten uitmaken van de strategie teneinde de aanpassing van de vergrijzende bevolking aan de economische en technologische verandering te bevorderen; wenst dat de Commissie daarnaast nagaat of een verhoging van de financiering voor academische bijscholing en afstandsonderwijs via bestaande en toekomstige programma's tot de mogelijkheden behoort;

51.

ziet de noodzaak in van een omvattende multisectoriële en multidisciplinaire benadering van onderwijs en opleiding, met inbegrip van een leven lang leren, en van sectoroverschrijdende samenwerking met betrekking tot de ontwikkeling en de tenuitvoerlegging van onderwijsbeleid;

Aanbevelingen op Europees niveau

52.

benadrukt dat samenwerking en de uitwisseling van goede praktijken tussen onderwijssystemen moeten worden bevorderd; moedigt voorts aan tot de uitwisseling, bij de ontwikkeling van criteria inzake de erkenning van nieuwe onderwijs- en leervormen, van goede praktijken door nationale organisaties voor kwaliteitsborging;

53.

dringt aan op een herziening van het Europees kwalificatiekader (EKK) om de vergelijkbaarheid van kwalificaties te bevorderen tussen landen die onder het EKK vallen en andere landen, met name landen van het Europees nabuurschap en landen met goed ontwikkelde kwalificatiekaders, teneinde meer inzicht te verkrijgen in in het buitenland behaalde kwalificaties en mensen met een migratieachtergrond en vluchtelingen te laten deelnemen aan een leven lang leren en de arbeidsmarkt;

54.

roept de Commissie op via Erasmus+ aanzienlijk meer steun te verstrekken voor academische bijscholing en afstandsonderwijs, en wel door de ontwikkeling van Europese netwerken en de uitwisseling van goede praktijken te bevorderen, projecten op te zetten waarbij instellingen in diverse lidstaten worden betrokken, en studenten uit andere Europese en derde landen ruimere toegang te bieden;

55.

wenst dat er een gebruikersvriendelijk onlineplatform wordt opgezet, als een onestopshop waar beroepsbeoefenaren uit het onderwijs en lerenden de uitwisseling van beste praktijken kunnen vergemakkelijken;

56.

roept de Commissie op een veilig en geïntegreerd leerplatform te ontwikkelen dat gericht is op en gratis wordt aangeboden aan Europese onderwijsinstellingen, waardoor het gebruik van e-learning in de gehele EU een impuls krijgt;

57.

erkent de noodzaak eTwinning en het portaal voor schoolonderwijs verder te ontwikkelen ter ondersteuning van constructieve uitwisselingen tussen leraren en andere praktijkmensen;

58.

spoort ertoe aan continue academische bijscholing (die niet alleen onderzoeksgericht is) en het beroepsonderwijs, dat is gericht op de verwerving van vaardigheden, meer aan elkaar te koppelen en ervoor te zorgen dat men te allen tijde zich kan inschrijven en dergelijk onderwijs kan volgen;

59.

beveelt aan inspanningen op het gebied van een leven lang leren te bekrachtigen met een Europese digitaliseringsstrategie en een gendereffectbeoordeling van de voorgestelde en uit te werken maatregelen;

60.

is ingenomen met het ambitieuze plan om tegen 2025 ultrasnel internet aan te leggen in basisscholen, middelbare scholen en bibliotheken, omdat snellere en betere connectiviteit enorm veel mogelijkheden biedt om onderwijsmethodes te verrijken, onderzoek te bevorderen en online onderwijsdiensten van hoge kwaliteit te ontwikkelen; wijst erop dat door de ontwikkeling van deze technologieën betere mogelijkheden voor afstandsonderwijs ontstaan, vooral in plattelandsgebieden en in de ultraperifere gebieden; benadrukt dat dergelijke mogelijkheden de digitale vaardigheden en de mediageletterdheid van kinderen en studenten sterk zullen verbeteren;

61.

benadrukt dat de aanpassing van onderwijs- en opleidingsstelsels essentieel is om te kunnen voldoen aan de groeiende vraag naar digitaal geschoolde werknemers in de EU; benadrukt dat er, om een werkelijk uniforme digitale markt tot stand te brengen in Europa, verdere inspanningen moeten worden geleverd om de mediageletterdheid onder burgers en consumenten te verbeteren;

62.

onderstreept het belang van intensivering van de Europese inspanningen om de strategie voor een leven lang leren voor iedereen werkelijkheid te laten worden, in combinatie met de doelstelling om daarnaast tal van leermogelijkheden aan te bieden die kunnen worden benut met het oog op persoonlijke ontwikkeling en ontplooiing; spoort de Commissie en de lidstaten aan het concept van een leven lang leren te bevorderen en hierin te investeren, met name in landen met een deelnamepercentage onder de benchmark van 15 %;

63.

roept de lidstaten op samenwerking te bevorderen en de synergieën tussen aanbieders van formeel, niet-formeel en informeel onderwijs te versterken, teneinde een grotere groep mensen te bereiken en zodoende beter rekening te houden met hun specifieke behoeften;

64.

beveelt aan dat docenten die cursussen verzorgen binnen het afstandsonderwijs, specifieke en gecertificeerde opleidingen moeten volgen;

Aanbevelingen op het niveau van de lidstaten

65.

roept de lidstaten op te zorgen voor een holistische benadering van onderwijs en studenten authentieke, uiteenlopende en gelijkwaardige leermogelijkheden te bieden om hun ambities te ontwikkelen, evenals de vaardigheden die nodig zijn om te gedijen in een democratische samenleving en in een mondiale economie die voortdurend aan verandering onderhevig is;

66.

moedigt de lidstaten aan om voort te bouwen op bestaande validatieregelingen om de via de vaardighedengarantie verworven vaardigheden te beoordelen en te certificeren en de erkenning ervan te waarborgen met het oog op een kwalificatie overeenkomstig nationale kwalificatiekaders en -systemen;

67.

overwegende dat verdere uitbouw van digitale infrastructuur, met name in dunner bevolkte gebieden, bevorderlijk is voor de maatschappelijke en culturele integratie, voor moderne onderwijs- en informatieprocessen en voor een regionale culturele economie;

68.

roept de lidstaten op mogelijkheden te creëren voor ICT-opleidingen en de ontwikkeling van digitale vaardigheden en mediageletterdheid op alle onderwijsniveaus;

69.

benadrukt andermaal hoe belangrijk het is dat academische instellingen en opleidingsinstituten snel inspelen op veranderingen in de samenleving en op de arbeidsmarkt en dat zij hun werkwijze aanpassen en moderniseren en studenten in staat stellen dienovereenkomstig vaardigheden te ontwikkelen; onderstreept dat onderwijs een empowermentproces is dat een leven lang doorgaat en moet bijdragen tot persoonlijke ontwikkeling, creativiteit en het welzijn van burgers;

70.

dringt er bij academische instellingen op aan te anticiperen op veranderingen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt, en hun werkwijze daarop af te stemmen; merkt op dat de ontwikkeling van toekomstgerichte sectoren, met name de groene en circulaire economie, een doorslaggevende rol speelt wat betreft het soort benodigde vaardigheden;

71.

vraagt academische instellingen voorts om meertalige cursussen aan te bieden die zijn afgestemd op de vaardigheden van migranten, om zo de instroom in onderwijsprogramma's soepeler te laten verlopen;

72.

benadrukt dat er meer flexibiliteit moet worden ingebouwd in de onderwijssystemen in de lidstaten, zodat open en online onderwijsmethoden doeltreffender kunnen worden ingezet;

73.

dringt bij de lidstaten aan op het verbeteren van de beschikbaarheid van gegevens over de werkgelegenheid voor en de sociale situatie van afgestudeerden (onderzoek naar de loopbaan van afgestudeerden), met inbegrip van gegevens over de sector beroepsonderwijs en -opleiding;

74.

verzoekt de EU en de lidstaten „onderwijscorridors” te ontwikkelen en ten uitvoer te leggen door overeenkomsten met Europese universiteiten te bevorderen, zoals de Unie van Mediterrane Universiteiten (Unimed) en de netwerken van universiteiten voor afstandsonderwijs die gevluchte studenten uit conflictgebieden opnemen, onder meer via opleidingsprogramma's voor academisch afstandsonderwijs;

75.

onderstreept het belang van specifiek op academische bijscholing en afstandsonderwijs gerichte scholing voor het onderwijzend personeel van scholen en universiteiten, met als doel om aan de behoeften van hun studenten te voldoen;

76.

benadrukt dat de competenties en vaardigheden die buiten het formele onderwijssysteem worden verworven, erkenning moeten krijgen in de vorm van kwaliteitsborging en accreditering, in het bijzonder met het oog op de versterking van de positie van personen die zich in een kwetsbare of achterstandssituatie bevinden; benadrukt dat het belangrijk is niet-formeel en informeel leren te valideren om lerenden de hand te reiken en hun positie te versterken;

o

o o

77.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2.

(2)  PB C 70 van 8.3.2012, blz. 9.

(3)  PB C 417 van 15.12.2015, blz. 25.

(4)  PB C 372 van 20.12.2011, blz. 1.

(5)  PB C 64 van 5.3.2013, blz. 5.

(6)  PB L 327 van 24.11.2006, blz. 45.

(7)  PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10.

(8)  PB C 327 van 4.12.2010, blz. 11.

(9)  PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.

(10)  PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1.

(11)  PB C 183 van 14.6.2014, blz. 30.

(12)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0107.

(13)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0291.

(14)  PB C 126 van 26.4.2014, blz. 20.

(15)  http://ec.europa.eu/dgs/education_culture/repository/education/library/reports/policy-provision-adult-learning_en.pdf

(16)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0321.

(17)  http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52011XG0525(01)&from=SK

(18)  http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-6268-2017-INIT/nl/pdf

(19)  zoals neergelegd in artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de EU.

(20)  Wat afstandsonderwijs betreft wordt in Duitstalige landen bijvoorbeeld een onderscheid gemaakt tussen academische en niet-academische disciplines.

(21)  A distance learning curriculum on pervasive computing; https://www.researchgate.net/publication/312312226_A_distance_learning_curriculum_on_pervasive_computing

(22)  Economics of Education Editors: Dominic J. Brewer, Patrick J. McEwan Equity and Quality in Education Supporting disadvantaged students and schools https://www.oecd.org/education/school/50293148.pdf