20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/2


P8_TA(2017)0321

Tenuitvoerlegging van de bemiddelingsrichtlijn

Resolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling in burgerlijke en handelszaken (de bemiddelingsrichtlijn) (2016/2066(INI))

(2018/C 337/01)

Het Europees Parlement,

gezien Richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling in burgerlijke en handelszaken (1) (de bemiddelingsrichtlijn),

gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over de toepassing van Richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (COM(2016)0542),

gezien de uitgebreide analyse van zijn directoraat-generaal Intern Beleid „De omzetting van de bemiddelingsrichtlijn — 29 november 2016” (2),

gezien de studie van de Commissie van 2014 „Studie rond evaluatie en uitvoering van Richtlijn 2008/52/EG — de „bemiddelingsrichtlijn”” (3),

gezien de studie van zijn directoraat-generaal Intern Beleid „Opstarten van de bemiddelingsrichtlijn: het beperkte effect van de uitvoering en voorgestelde maatregelen voor vergroting van het aantal bemiddelingen in de EU” (4),

gezien de Europese uitvoeringsbeoordeling van de bemiddelingsrichtlijn, uitgevoerd door de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS) (5),

gezien de studie van zijn directoraat-generaal Intern Beleid „Kostenraming bij ongebruikt laten van bemiddeling — een data-analyse” (6),

gezien artikel 67 en artikel 81, lid 2, onder g), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien artikel 52 van zijn Reglement evenals artikel 1, lid 1, onder e), van bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 inzake de procedure voor het verlenen van toestemming voor de opstelling van initiatiefverslagen,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0238/2017),

A.

overwegende dat Richtlijn 2008/52/EG een belangrijke mijlpaal is geweest met betrekking tot de invoering en het gebruik van bemiddelingsprocedures in de Europese Unie; overwegende dat de omzetting van deze richtlijn van lidstaat tot lidstaat echter grote verschillen vertoont, afhankelijk van het al dan niet reeds bestaan van nationale bemiddelingssystemen, waarbij sommige lidstaten hebben gekozen voor een vrij letterlijke omzetting van de bepalingen van de richtlijn, andere zijn overgegaan tot een grondige herziening van alternatieve vormen van geschillenbeslechting (zoals Italië, waar zes keer zoveel geschillen via bemiddeling tot een oplossing komen als in de rest van Europa) en weer andere lidstaten hun bestaande wetgeving al voldoende conform aan de bemiddelingsrichtlijn achten;

B.

overwegende dat de meeste lidstaten de werkingssfeer van hun nationale omzettingsmaatregelen hebben uitgebreid tot ook binnenlandse geschillen (slechts drie lidstaten hebben de richtlijn met alleen het oog op grensoverschrijdende geschillen omgezet (7)) hetgeen absoluut positieve gevolgen heeft voor de wetgeving van de lidstaten en de categorieën geschillen die voor een bemiddelingsprocedure in aanmerking komen;

C.

overwegende dat de problemen die zich in de omzettingsfase van de richtlijn voordeden grotendeels te maken hebben met verschillen in de rechtscultuur van de diverse nationale rechtsstelsels; overwegende dat er daarom gestreefd moet worden naar een mentaliteitsverandering op juridisch gebied, in die zin dat gewerkt wordt aan een bemiddelingscultuur op basis van vriendschappelijke geschillenbeslechting, een onderwerp dat sinds de totstandbrenging van de richtlijn van de Unie en ook ten tijde van de omzetting door de lidstaten herhaaldelijk door Europese netwerken van beoefenaars van juridische beroepen is aangesneden;

D.

overwegende dat de omzetting van de bemiddelingsrichtlijn Europese meerwaarde heeft opgeleverd, doordat nationale wetgevers nu beter op de hoogte zijn van de voordelen van bemiddeling/mediation en er een zekere mate van afstemming is gerealiseerd met betrekking tot het procesrecht en de diverse praktijken in de lidstaten;

E.

overwegende dat bemiddeling/mediation, als alternatieve, vrijwillige en vertrouwelijke buitengerechtelijke procedure, bij sommige zaken en mits de nodige waarborgen aanwezig zijn een nuttig instrument kan zijn om overbelaste rechtbanken te ontlasten, omdat natuurlijke en rechtspersonen via bemiddeling/mediation snel en goedkoop geschillen kunnen beslechten buiten de rechter om, waarbij bedacht moet worden dat een zeer lange duur van procedures in strijd is met het Handvest van de grondrechten, en een betere toegang tot de rechtspleging gegarandeerd wordt en tevens wordt bijgedragen tot economische groei;

F.

overwegende dat de in artikel 1 van de bemiddelingsrichtlijn genoemde doelstellingen, het aanmoedigen van het gebruik van bemiddeling/mediation en met name het zorgen voor een evenwichtige samenhang tussen bemiddeling/mediation en behandeling voor de rechter, kennelijk niet zijn gerealiseerd, want in de meeste lidstaten wordt gemiddeld slechts in minder dan 1 % van de rechtszaken van bemiddeling gebruikgemaakt (8);

G.

overwegende dat met de bemiddelingsrichtlijn geen Unie-stelsel voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting in eigenlijke zin is geschapen, afgezien van de specifieke bepalingen inzake verstrijken van beperkings- en verjaringstermijnen voor rechtsvorderingen waar bemiddeling wordt beproefd, en inzake de geheimhoudingsplicht voor bemiddelaars en hun administratieve personeel;

Belangrijkste conclusies

1.

noemt het verheugend dat bemiddelingsstelsels in veel lidstaten onlangs wijziging en herziening hebben ondergaan, en in andere lidstaten wijzigingen in de geldende wetgeving worden overwogen (9);

2.

betreurt dat slechts drie lidstaten hebben besloten tot omzetting van de richtlijn uitsluitend voor grensoverschrijdende geschillen en stelt vast dat er met betrekking tot de werking van de nationale bemiddelingssystemen in de praktijk bepaalde moeilijkheden zijn, die voornamelijk verband houden met de traditie van de contradictoire procedure en het ontbreken van een cultuur van bemiddeling/mediation in de lidstaten, de onbekendheid met bemiddeling/mediation in de meerderheid van de lidstaten, onvoldoende kennis over de manier waarop grensoverschrijdende geschillen tot een oplossing kunnen worden gebracht en het functioneren van kwaliteitscontrolemechanismen voor bemiddelaars (10);

3.

benadrukt dat alle lidstaten voorzien in de mogelijkheid voor rechterlijke instanties om partijen uit te nodigen om gebruik te maken van bemiddeling of op zijn minst om informatiebijeenkomsten over bemiddeling/mediation bij te wonen; merkt op dat deelname aan dergelijke informatiebijeenkomsten in sommige lidstaten verplicht is op initiatief van een rechter (11) of met betrekking tot specifieke geschillen door de wet voorgeschreven, zoals familiezaken (12); merkt tevens op dat enkele lidstaten verlangen dat advocaten hun cliënten informeren over de mogelijkheid om gebruik te maken van bemiddeling/mediation of dat bij zaken die bij rechterlijke instanties aanhangig worden gemaakt wordt vermeld of een poging tot bemiddeling/mediation werd ondernomen of de redenen worden vermeld die aan een dergelijke poging in de weg staan; merkt evenwel op dat de lidstaten moeten waarborgen dat de partijen die voor bemiddeling/mediation kiezen om te pogen een geschil te schikken, daarna niet wordt belet een gerechtelijke procedure of arbitrage met betrekking tot hun geschil aanhangig te maken door het verstrijken van verjaringstermijnen tijdens het bemiddelingsproces; benadrukt dat de lidstaten met betrekking tot dit artikel geen specifieke problemen hebben aangekaart;

4.

merkt voorts op dat veel lidstaten partijen financiële aanmoediging bieden om van bemiddeling/mediation gebruik te maken, in de vorm van kostenverlaging, rechtshulp of boetes wanneer zij bemiddeling/mediation zonder reden buiten beschouwing laten; stelt vast dat de resultaten in die landen laten zien dat bemiddeling/mediation een kosteneffectieve en vlugge buitengerechtelijke geschillenbeslechting kan bieden via procedures die op de behoeften van partijen zijn afgestemd;

5.

is van oordeel dat de vaststelling van gedragscodes een belangrijk instrument vormt om de kwaliteit van bemiddeling/mediation te waarborgen; stelt in dit kader vast dat de Europese gedragscode voor bemiddelaars/mediators hetzij rechtstreeks door de belanghebbenden wordt gebruikt, hetzij als inspiratiebron heeft gefungeerd voor nationale of sectorspecifieke gedragscodes; stelt voorts vast dat de meeste lidstaten verplichte procedures kennen voor de erkenning van bemiddelaars/mediators en registers bijhouden van bemiddelaars/mediators;

6.

betreurt dat statistische gegevens omtrent bemiddeling/mediation zoals het aantal bemiddelde zaken, de gemiddelde tijdsduur en het succespercentage van bemiddelingsprocedures zo moeilijk verkrijgbaar zijn; merkt op dat het zonder betrouwbare databank erg moeilijk is om bemiddeling verder aan te moedigen en onder het publiek vertrouwen te winnen in de effectiviteit ervan; wijst anderzijds op de steeds belangrijker rol van het Europees rechterlijk netwerk in burger- en handelsrechtelijke zaken voor verbetering van de nationale gegevensverzameling rond de toepassing van de bemiddelingsrichtlijn;

7.

is verheugd over de belangrijke plaats die bemiddeling/mediation inneemt op het gebied van familierecht (met name in procedures met betrekking tot de voogdij over kinderen, omgangsrechten en gevallen van kinderontvoering), waar bemiddeling kan leiden tot een constructieve dialoog en er tevens voor kan zorgen dat de contacten tussen ouders op eerlijke wijze verlopen; stelt verder vast dat minnelijke oplossingen vaak langduriger van aard en in het belang van het kind zijn, omdat zij niet alleen betrekking hebben op de hoofdverblijfplaats van het kind, maar bijvoorbeeld ook bezoekregelingen of afspraken over het levensonderhoud van het kind omvatten; wijst in dit verband op de belangrijke rol van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, dat aanbevelingen opstelt ter bevordering van het gebruik van bemiddeling in grensoverschrijdende familierechtelijke zaken, met name zaken aangaande kinderontvoering;

8.

acht het nadrukkelijk van belang om op het Europese e-Justitieportaal een afzonderlijke afdeling te wijden aan grensoverschrijdende bemiddeling in familierechtelijke zaken en informatie te bieden over nationale bemiddelingssystemen;

9.

is daarom ingenomen met het voornemen van de Commissie tot medefinanciering van verschillende projecten ter bevordering van bemiddeling/mediation en training voor rechters en mensen in de juridische praktijk in de lidstaten;

10.

benadrukt dat het vrijwillige karakter van bemiddeling/mediation niet wegneemt dat verdere maatregelen moeten worden genomen om de afdwingbaarheid van bemiddelingsovereenkomsten te verzekeren op een snelle en betaalbare manier, onder volle eerbiediging van de grondrechten en van het recht van de Unie en het nationale recht; herinnert er in dit kader aan dat voor binnenlandse uitvoerbaarheid van een door de partijen in een lidstaat gesloten bemiddelingsovereenkomst in het algemeen als vereiste geldt dat de overeenkomst door de daartoe bevoegde autoriteiten gehomologeerd moet worden, wat extra kosten met zich meebrengt en partijen veel tijd kost, hetgeen een negatief effect heeft op het vrij verkeer van bemiddelingsovereenkomsten, met name als het gaat om kleine geschillen;

Aanbevelingen

11.

dringt er bij de lidstaten op aan hun inspanningen ter bevordering van het gebruik van bemiddeling/mediation in burgerrechtelijke en handelszaken te intensiveren, onder meer door middel van passende voorlichtingscampagnes om burgers en rechtspersonen juiste en omvattende informatie te verstrekken over de kracht van deze procedure en de tijds- en geldbesparingen die deze kan opleveren en om de samenwerking tussen beoefenaars van juridische beroepen met het oog hierop te versterken; wijst er in dit verband op dat de uitwisseling van beste praktijken tussen de diverse nationale jurisdicties moet worden bevorderd en dat daartoe ook passende, ondersteunende maatregelen op het niveau van de Unie moeten worden genomen, teneinde de kennis over het nut van bemiddeling/mediation te vergroten;

12.

vraagt de Commissie om na te gaan of er behoefte bestaat aan EU-brede kwaliteitsnormen voor bemiddelingsdiensten, vooral in de vorm van minimumnormen met het oog op de consistentie, rekening houdende met de toegang tot de rechter als grondrecht en de lokale verschillen in bemiddelingscultuur, als middel tot verdere bevordering van bemiddeling/mediation;

13.

vraagt de Commissie ook om te bezien of de lidstaten moeten worden verplicht om een nationaal register van bemiddelingsprocedures aan te leggen en bij te houden, dat voor de Commissie een waardevolle bron van informatie kan zijn en nationale bemiddelaars/mediators de mogelijkheid biedt om kennis te maken met beste praktijken uit heel Europa; benadrukt dat bij de oprichting van een dergelijk register de algemene verordening gegevensbescherming (Verordening (EU) 2016/679 (13)) moet worden nageleefd;

14.

verlangt dat de Commissie nadere studie verricht naar belemmeringen voor het vrije verkeer van bemiddelingsovereenkomsten in de Unie en naar de verschillende opties voor het stimuleren van bemiddeling/mediation als redelijke, betaalbare en effectieve manier voor oplossing van conflicten in interne en grensoverschrijdende geschillen in de Unie, rekening houdende met de rechtsstaat en de internationale ontwikkelingen op dit gebied;

15.

verzoekt de Commissie om bij haar herziening van de regels te werken aan oplossingen om de werkingssfeer van bemiddelingsprocedures waar mogelijk daadwerkelijk uit te breiden tot andere civiele of administratieve geschillen; benadrukt daarbij evenwel dat aandachtig gekeken moet worden naar de gevolgen van bemiddeling voor bepaalde sociale vraagstukken, bijvoorbeeld op het gebied van familierecht; pleit er in dit verband voor dat de Commissie en de lidstaten met betrekking tot bemiddelingsprocessen passende waarborgen aannemen en implementeren, om de risico's voor zwakkere partijen te beperken en hen te beschermen tegen misbruik van procesrecht en misbruik van positie door sterkere partijen, en om tevens omvattende statistische gegevens hierover te verstrekken; benadrukt dat er ook voor gezorgd moet worden dat er met betrekking tot de kosten eerlijke regels gelden, met name om de belangen van kwetsbare groepen te beschermen; wijst erop dat bemiddeling minder aantrekkelijk wordt en haar meerwaarde verliest als voor partijen al te strikte normen worden ingevoerd;

o

o o

16.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 136 van 24.5.2008, blz. 3.

(2)  PE 571.395.

(3)  http://bookshop.europa.eu/nl/study-for-an-evaluation-and-implementation-of-directive-2008-52-ec-the-mediation-directive--pbDS0114825/

(4)  PE 493.042.

(5)  PE 593.789.

(6)  PE 453.180.

(7)  zie COM(2016)0542, blz. 5.

(8)  PE 571.395, blz. 25.

(9)  Kroatië, Estland, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Litouwen, Nederland, Polen, Portugal, Slovakije en Spanje.

(10)  zie COM(2016)0542, blz. 4.

(11)  Bijvoorbeeld in Tsjechië.

(12)  Bijvoorbeeld in Litouwen, Luxemburg, Engeland en Wales.

(13)  PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.